april 2014. “inleiding jodentransporten”

advertisement
APRIL 2014.
“INLEIDING JODENTRANSPORTEN”
Wim A.H. Rozema.
In de jaren 1985 en 1990 werden er op de voormalige Openbare
MAVO ‘De Hilgestede’ te Zuidbroek onder mijn leiding projecten
georganiseerd over de Tweede Wereldoorlog.
Leerlingen verzamelden allerlei voorwerpen en geschriften uit de
periode 1939 tot 1946 en daarmee konden we 3 leslokalen inrichten.
Ik deed zelf onderzoek in de archieven van de gemeente Slochteren,
Hoogezand, Sappemeer, Noordbroek, Zuidbroek, Muntendam en
Meeden.
Geprobeerd werd om de geschiedenis over de Tweede Wereldoorlog
een regionaal gezicht te geven. In mijn projectpublicatie “In de verte
staat een verlicht gebouw, treinen naar het eindpunt van de
beschaving …” is dit vorm gegeven.
Eén van de zaken, die in onze regio herinnert aan de Tweede
Wereldoorlog, is een spoorlijn : een spoorlijn, die in Waterhuizen
1
aansluit op de lijn, waarvan een ieder van ons wel eens gebruik heeft
gemaakt ….
Groningen – Europapark – Waterhuizen- Kropswolde –
Martenshoek – Hoogezand-Sappemeer – Sappemeer-Oost –
Scheemda – Winschoten – Bad Nieuwe Schans …
2
Wat er zich op en rondom deze spoorlijn afspeelde tijdens de Tweede
Wereldoorlog en waar de trein uiteindelijk heen reed, daarover gaat
deze inleiding.
1942
De Zentralstelle für jüdische Auswanderung Amsterdam meldt de
opgeroepen joodse inwoners :
'U moet zich voor eventuele deelname aan een, onder
politietoezichtstaande, werkverruiming in Duitschland voor
persoonsonderzoek en geneeskundige keuring naar het
doorgangskamp Westerbork, station Hooghalen, begeven.
Als bagage mag medegenomen worden :
1 koffer of rugzak
1 paar werklaarzen
2 paar sokken
2 onderbroeken
2 hemden
1 werkpak
2 wollen dekens
2 stel beddengoed (overtrek met laken)
1 eetnap
1 drinkbeker
1 lepel en
1 pullover
handdoek en toiletartikelen
en eveneens marschproviand voor 3 dagen en alle aan U uitgereikte
distributiekaarten met inbegrip van de distributiestamkaart.
De mee te nemen bagage moet in gedeelten gepakt worden'.
3
Rauter laat bekend maken, dat het dragen van een 'jodenster', een
gele Davidster met het woord 'Jood' erin, voor joden vanaf 3 mei 1942
verplicht is.
De Joodse Raad zorgt voor de distributie van de gele sterren, waarvoor
elk één textielpunt ingeleverd moet worden.
De Höhere SS- und Polizeiführer Rauter spreekt in 1943 in Den Haag
het kader van de Nederlandse SS toe. Hij spreekt hier over de
verwijdering van de joden uit de Nederlandse samenleving. Einddoel :
'Es soll in Europa kein Jude mehr übrig bleiben'.
(Er zal in Europa geen jood meer overblijven.)
Voor het aanbrengen van een ondergedoken jood wordt een premie
van 4 gulden uitgeloofd. Later loopt deze premie op tot 40 gulden.
93 keer reed er een trein uit kamp Westerbork, vaak naar Auschwitz
maar ook naar Sobibor, Theresienstadt en Bergen-Belsen. Slechts
5.000 Joden en 32 Sinti en Roma die vanuit kamp Westerbork waren
gedeporteerd, overleefden de Tweede Wereldoorlog.
4
Op 12 april 1945 bevrijdden de Canadezen 876 Joodse gevangenen in
kamp Westerbork. Van hen hadden 500 de laatste trein zien
vertrekken, de rest was in de laatste oorlogsmaanden opgepakt
Op 15 en 16 juli 1942 werden de eerste gevangenen naar Auschwitz
gedeporteerd. 2030 Joden, onder wie een aantal weeskinderen,
vormden het begin van een lange rij slachtoffers.
In de eerste maanden vertrok de trein twee keer per week: op
maandag en vrijdag,
In 1943 werd dinsdag de dag van het transport. Voorafgaand aan elk
transport werden de gevangenen geselecteerd die mee moesten. De
selectie was een zaak van de kampcommandant en die liet de
aanwijzing graag over aan de Joodse medewerkers van de
kampadministratie.
Op 4 augustus 1944 werden Anne Frank en alle aanwezige
onderduikers in het 'Achterhuis' aan de Prinsengracht in Amsterdam
gearresteerd en naar Westerbork gebracht.
5
3 september 1944 :
* Onder de gevangenen, die met deze laatste trein naar AuschwitzBirkenau worden gebracht, bevinden zich Anne Frank uit Amsterdam
en Henriëtte Sachs uit Vlagtwedde met hun familieleden.
13 september
De laatste trein met slachtoffers van de Duitse vervolgingen vertrekt
uit Westerbork naar Bergen-Belsen.
6
DE MACHINIST :
Een machinist, die één keer zo’n trein reed van Westerbork naar
Nieuwe Schans heeft daarvan een paar herinneringen op papier
gezet, zodat we nu wat meer weten over hoe die transporten
verliepen :
“De transporten vanuit Westerbork richting Nieuwe Schans werden
hoofdzakelijk gereden door Gronings locpersoneel.
Dat stond in verband met de ‘wegbekendheid’ van dat personeel.
Personeel van andere standplaatsen kwam nooit op dat traject en
wist daar ook niet de weg. Wegbekendheid was één van de meest
voorname zaken, die de machinist onder de knie moest hebben.
Tijdens de oorlog heette zo’n trein gewoon de ‘jodentrein’ .
Diensttechnisch had de trein alleen maar een nummer. Het vervoer
geschiedde op een ‘gezelschapsbiljet’. Het vervoer van de joden
geschiedde in goederenwagons (ook wel ‘veewagens’ en
‘beestenwagens’ genoemd), maar ook wel eens in oud
personentreinmaterieel.
Vanuit Hooghalen (Kamp Westerbork) reed de trein Beilen en Assen
naar het rangeerterrein in Onnen.
7
Van Onnen reed de trein over het goederenspoor tot achter Haren,
waar het goederenspoor bijna in een halve cirkel afboog naar de
aansluiting Waterhuizen. Bij Waterhuizen zat de trein dan op het
hoofdspoor naar Nieuwe Schans, via Hoogezand – Sappemeer en
Zuidbroek en Winschoten.
Vanaf het vertrek in Westerbork had de machinist geen enkel zicht
meer op zijn trein, behalve in de bochten, waar hij verplicht was om
achterom te kijken of er geen vaste remmen of warme astappen in
de trein liepen. Met de inzittenden bestond dus geen enkel contact.
De Duitse bewaking van de trein bevond zich in de voorste wagen.
Soms bevond zich er ook bewaking in de laatste wagen.
Met de aankomst in Nieuwe Schans zat het er voor de Nederlandse
machinist op. De locomotief werd afgekoppeld, reed voor de trein
weg en de locomotief van de Deutsche Reichsbahn, die al stond te
wachten, nam de trein over. Bij mijn weten is één keer een
jodentrein door geallieerde vliegtuigen beschoten. Dat gebeurde
tussen Scheemda en Winschoten, ter hoogte van Heiligerlee”.
8
DIENSTREGELING :
Vertrek Kamp Westerbork
Assen
Onnen – rangeerterrein
Waterhuizen
Zuidbroek
Winschoten
Nieuwe Schans
10.45 u.
11.30 u.
12.30 u.
12.35 u.
12.54 u.
13.09 u.
13.22 u.
DE PASSAGIER : DAAR STOND EEN VENT IN HET MIDDEN :
DIE BESCHIKTE OVER JE LEVEN ...
Henriëtte Sachs werd in 1922 geboren te Vlagtwedde.
Haar ouders, afkomstig uit Vlagtwedde en Bourtange, dreven een
goed lopende manufacturenzaak. Henriëtte bezocht in de jaren vlak
voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog de MULO-school in
Winschoten. Van de crisistijd merkte ze niet zo veel. Het ging goed in
het gezin. Ze kreeg wat ze nodig had. Politieke spanningen waren
binnen het gezin wel merkbaar ...
Ik was 19. Je kon geen kant meer op. Je bleef gewoon thuis overdag. 's
Avonds kwam je nog wel buiten. Je was geïsoleerd. We hadden veel
steun aan de buren. Die wilden alles voor ons doen. Vooral 's avonds
gingen we vaak bij ze op bezoek. Toen het allemaal niet meer ging zei
mijn vader, dat we gingen onderduiken. We moesten weg. Er kwamen
toen veel mensen over de vloer. Veelal stiekem. Op een avond kwam
er een politieagent uit Sellingen, Witteveen. Die was getrouwd met
9
een dochter van een goede kennis van mijn ouders. Met hem zijn we
meegegaan.
Met z'n drieën. Ik op een fiets, met één van mijn zusjes achterop. Mijn
andere zusje zat bij de agent achterop de fiets.
We kwamen terecht in …
's Avonds. Ik was erg onzeker. Je wist niet waar je heen zou gaan. We
kwamen daar bij een gezin. Een man en een vrouw.
Die waren nog maar kort geleden getrouwd. Ze waren begin 20.
Ons huis in Vlagtwedde bleef achter, daar ging die andere winkelier in
wonen. Meteen! Wij hadden alleen kleding bij ons en wat
kostbaarheden. De rest bleef achter. We lieten het maar ... Ons
voornaamste doel was om te overleven.
Ik kende die mensen van het onderduikadres niet, ze woonden
achteraf. We kwamen in een kamertje. Daarin stonden een paar
bedden. Daar zijn we toen gaan slapen en de volgende morgen
kwamen mijn ouders. We woonden en sliepen met z'n vijven in dat
kamertje.
10
Twee tweepersoonsbedden stonden er in die kamer en dan was er nog
een stukje ruimte over, waar we overdag waren. We zijn daar 20
maanden geweest. We kwamen nooit buiten. Je had weinig contact.
Alleen met haar ouders. Die had ze het verteld.
We verslonden boeken. We hadden een vaste dagindeling : opstaan,
kamer opruimen, eten, lezen. We verveelden ons eigenlijk niet. We
handwerkten ook veel. Allerlei materiaal werd aangesjouwd. Ook
deden we veel spelletjes. Je was voortdurend angstig. Je zag of hoorde
iemand lopen. Je dacht dan, waar zou die heen willen. Je keek dan
door het raam. Net zo lang tot hij verdwenen was. Soms liep er iemand
vlak langs het raam.
Zo kwam er op een zaterdagmiddag een hele groep mannen,
landwachters, die zochten een marechaussee. Een zekere De Ruiter,
geloof ik. De hele omgeving werd toen afgezocht, want er was een
landwachter doodgeschoten. De vrouw van die landwachter was een
vriendin van onze onderduikmoeder. Zodoende werd het huis waar wij
verbleven ook doorzocht.
Ze zochten hem, maar ze vonden ons.
Het was een grote groep. Allemaal Nederlanders. Het hele huis werd
doorzocht. Ze keken overal. Wij hadden een kast gebouwd. Wanneer
je de deur van onze kamer opendeed keek je in die kast. Achter die
kast zaten wij. Als er onraad was werd die kast voor de deur
geschoven. Dat hadden we op die bewuste zaterdagmiddag ook
gedaan. Nadat het hele huis was doorzocht gingen de mannen weg.
Eén van hen kwam echter terug. Hij zei, daar is een muur. Waar is de
binnenkant van die muur? Hij ging kijken en drukte de kast opzij.
Op dat moment stonden we oog in oog met een groep mannen, van
wie mijn vader er een groot aantal kende. Klanten, aan wie hij vroeger
spullen leverde. Mijn vader werd heel erg nerveus op dat moment. Hij
11
vond het heel erg. Ik zelf had het gevoel, dat ik weg kon. Naar buiten.
Je bent jong. Je kunt bergen verzetten. Ik dacht, we moeten verder. Ik
was 21. Mijn jeugd was me afgenomen.
We werden achterop een vrachtauto geladen. We gingen door het
dorp en zo via Wollinghuizen en Vlagtwedde naar Winschoten, naar
het politiebureau.
Een vrachtauto met open laadbak. Het hele dorp was uitgelopen. Het
bericht, dat wij waren opgepakt ging als een lopend vuurtje door het
dorp. Men wist immers ook, dat wij bijna 2 jaar eerder zo maar waren
verdwenen. Veel mensen wuifden. Veel meer durfde men ook niet.
Het was 1944!
In Winschoten zijn we met z'n vijven opgesloten in een politiecel. Mijn
vader werd na enige tijd door een politieman uit de cel gehaald. Hij
moest zeggen waar zijn vierde dochter was. Dat kon hij niet zeggen,
want hij had maar drie dochters. Toen is hij een aantal keren vreselijk
mishandeld. Geslagen, met z'n eigen wandelstok.
In de politiecel in Winschoten zijn we ongeveer 5 dagen geweest.
Eigenlijk werden we daar gewoon opgeborgen. Van Winschoten gingen
we naar Westerbork. We hadden wel eens van 'Westerbork' gehoord,
maar wat zich daar afspeelde wisten wij niet.
De aankomst in Hooghalen kan ik me nog wel herinneren. In het kamp
werden de zaken georganiseerd door gevangenen. Die liepen in een
ander soort pakje. Die stuurden je een bepaalde kant op. Wij kwamen
in een strafkamp, want wij waren ondergedoken geweest. We kregen
een overall aan.
Als je veel geld dokte, dan ging je de andere kant op en mocht je je
eigen kleren aanhouden.
Ondanks de afrastering was het kunnen bewegen voor mij een
verademing. Ik had 20 maanden ondergedoken gezeten in een klein
kamertje. De angst om ontdekt te worden was ook verdwenen.
12
We waren immers gepakt. Om ons heen waren allemaal lotgenoten.
Dat maakte het ook minder moeilijk. Er waren daar geen bekenden.
Men kwam uit het gehele land. Er werd ook wel plezier gemaakt. Er
waren bij voorbeeld ook artiesten. Er werden mooie toneelstukken
opgevoerd 's avonds. Dat bracht afwisseling.
Wij zijn op 17 juni 1944 opgepakt, dus het was zomer en we zijn tot 3
september in Westerbork gebleven. We konden dus lekker buiten zijn.
Het was een mooie zomer. Ik kan me geen regenachtige dag
herinneren.
Ik moest natuurlijk ook werken in Westerbork. Ik kloofde batterijen.
Koper kwam in een bakje en koolstof kwam in een ander bakje. De
papieren wikkels kwamen in nog weer een ander bakje. Die batterijen
moesten worden ingeleverd. Nu doen we dat voor het milieu, maar
toen ging het om de grondstoffen, die er in zaten.
We sliepen op stapelbedden. Drie hoog.
Op het onderste bed lag mijn moeder, in het middelste lag mijn jongste
zusje en ik lag boven.
Mijn oudste zusje lag in het lazaret, die was ziek. M'n vader was in het
mannenkamp. Overdag zagen we hem wel, maar 's nachts niet. Het
eten was niet zo slecht. Met de jonge mensen kon je plezier maken. Je
kon er niet uit, maar het kamp was toch vrij groot, je kon een heel eind
lopen. Contact buiten het kamp was onmogelijk.
Op 3 september 1944 werd Henriëtte Sachs op transport gesteld naar
het Vernichtungslager Auschwitz-Birkenau.
'Een dag van te voren hoorden wij van het transport. Het werd
afgeroepen. Er kwam iemand van het kantoor. We pakten onze spullen
in. Ik dacht, nu is het zover. Het is een gevoelskwestie. Mijn ouders
zagen de reis als het einde, het laatste. Ze voelden het ...
13
Mijn moeder werd er weer heel onverschillig onder. Voor mij was dat
anders. Ik wist zeker, dat het voor mij niet het laatste was. Ik zou
terugkomen!
Op die zondagmorgen vertrokken we met de trein. We namen de
kleren mee die we nog hadden. We konden zo instappen. Je kon ook
geen kant op. Je kon alleen in de veewagens stappen. Er waren geen
banken. Je moest staan. Sommigen gingen zitten. De wagen was
helemaal vol. Op den duur moest je wel zitten. We vertrokken op
zondagmorgen en kwamen op dinsdagmorgen aan. Dat hou je haast
niet vol. De inzittenden waren van alle leeftijden. Nadat iedereen was
ingestapt, gingen de deuren op slot. De mensen waren nerveus. Dat
kon je goed merken.'
Met dezelfde trein, op 3 september 1944, is Anne Frank met haar
familie naar Auschwitz vervoerd.
Wist Henriëtte Sachs dat?
'Anne Frank heb ik in Auschwitz pas leren kennen. Haar moeder en
haar zus ook. Anne is niet zo lang in Westerbork geweest. Een paar
weken maar. In de trein heb ik haar niet gezien. Het was een enorme
trein. Heel lang …
Toen we in Auschwitz aankwamen was het nog heel vroeg. Het was
nog donker. Onderweg werd er af en toe gestopt. Maar de deuren
bleven dicht. Die waren vergrendeld. Hoe snel de trein reed kon je niet
waarnemen. Ook niet waar we langs gingen.
Ik wist bijvoorbeeld ook niet dat we door Zuidbroek gingen.
14
Waar we over de grens gingen ook niet.
Er zat een gat in de houten wand van de veewagen. Daar ben ik op
m'n knieën voor gaan liggen. Dat gat zat in de zijkant. Zo zag ik wel
eens wat. Landerijen en zo. Waar we dan waren wist ik niet. Het was
mooi weer. Eén en al zon.
In de trein werd niet veel gesproken. Iedereen was met z'n eigen
gedachten bezig. Er heerste een gelaten stemming. We kregen
onderweg niets te eten of te drinken. We hadden zelf wat
meegenomen. Je had geen trek.
In een hoek van die wagen stond een emmer. Daarop kon je je
behoefte doen. Waar al dat volk bij was ... Op zo'n moment moet je je
grenzen weer verleggen. Iedereen zat in hetzelfde schuitje. Er was
niemand anders dan niemand. Er stond alleen die emmer op de
houten vloer. We lagen op de houten vloer, er was geen stro of zoiets.
Onderweg deden we verder niets, soms viel je van ellende in slaap. Je
zette de knop weer om.
15
Bij de laatste stop gingen de deuren open. We konden naar buiten.
Toen ik uit de trein was kon ik weer een beetje bewegen. Heen en
weer lopen. Als jong mens kun je er dan weer heel snel tegen. Ik wist
niet waar we op dat moment waren.
Tot het moment, waarop iemand zei :
'We zijn in Auschwitz'.
Dat bericht verspreidde zich snel door de groep. Auschwitz zei me op
dat moment nog heel weinig. Ik wist ook niet, dat ik in Polen was. Er
was alleen een perron. Verder was alles kaal.
Op die plek stonden geen gebouwen.
Na een poosje moesten we verder lopen.
Daar stond een vent in het midden, die beschikte over je leven ...
Jij gaat deze kant op ... jij die kant ...
Ik ging met mijn oudste zus de goeie kant op. Mijn moeder en mijn
jongste zus gingen de verkeerde kant op ...
OP HET ONDERDUIKADRES :
Lammert Huizing was landbouwer in Sellingerbeetse. Op 11 oktober
1942 kregen hij en zijn vrouw Grietje Huizing-Haveman van de
illegaliteit het verzoek een Joods gezin onderdak te bieden als
onderduikers. Zij besloten vanuit hun gereformeerde
geloofsovertuiging aan dat verzoek gevolg te geven. De Joodse
familie Sachs bestond uit vader, moeder en drie dochters.
Bijna twee jaar later werd de familie Sachs bij een huiszoeking
ontdekt op 17 juni 1944. Via Kamp Westerbork werden ze
overgebracht naar het concentratiekamp Auschwitz. Van het Joodse
gezin keerde alleen dochter Henriëtte Sachs terug.
16
Lammert Huizing werd gearresteerd. Op Dolle Dinsdag (5 september
1944) werd hij vanuit Kamp Vught weggevoerd naar Duitsland
richting Berlijn naar het concentratiekamp Oranienburg en op 16
oktober 1944 naar het concentratiekamp Neuengamme (bij
Hamburg). Hier overleed Lammert op 25 november 1944, op 28jarige leeftijd.
Het merendeel van de naar de Vernichtungslager (=
vernietigingskampen) in Oost-Europa gedeporteerde Joden maakte
de reis per trein ( in veewagons) via het baanvak :
Hooghalen – Onnen – Westerbroek – Kropswolde – Martenshoek –
Hoogezand – Sappemeer-Oost – Zuidbroek – Scheemda –
Winschoten – Nieuwe Schans ….
Langs de spoorbaan Westerbork-Nieuwe Schans leefden en werkten
natuurlijk mensen. Eén van hen is mevrouw Olthof-De Vries. Geboren
in 1912, groeide zij op tussen de stations Sappemeer(Oost) en
Zuidbroek. Ze woont er nog steeds, op korte afstand van de
spoorbaan.
17
Ze vertelt ons, dat ze vaak een jodentransport heeft gezien :
'De spoorlijn loopt dwars door de landerijen. Wij werkten vaak op het
land langs de spoorlijn. Dinsdags zo rond het middaguur passeerde de
'jodentrein', zoals deze trein genoemd werd.
Een hele lange trein. Zwaar. De stampende lokomotief voorop. De trein
was bijna te zwaar om getrokken te worden. Wanneer de trein
passeerde, stopten wij met ons werk, we keken dan naar de trein.
De trein reed langzaam. Ongeveer de snelheid van een fietser. Op het
station Zuidbroek stopte de trein. Meestal waren er tussen de 40 en 50
wagons. Het waren lage goederenwagons, eigenlijk waren het lange
lage veewagons. Achter deze veewagons was meestal een
personenwagon gekoppeld. Soms 2 of 3.
Dat was een verschrikkelijk gezicht : in die wagons zaten moeders met
baby's en kleine kinderen.
Stelt U zich eens voor : baby's!'
18
Het was merkbaar dat het een speciaal transport betrof :
'De andere treinen, met soldaten of munitie, waren gecamoufleerd.
De 'jodentreinen' hadden geen enkele camouflage. Wij konden niet
met de mensen in contact komen, daarvoor was er teveel lawaai van
de lokomotief en de wagonwielen op de rails. Van een kennis wisten
wij, dat er ook in de veewagens joden werden vervoerd. Aan de
buitenkant was dit niet te zien. Je kon het wel horen : je hoorde gillen,
hartverscheurende wanhoopskreten. Met name de vrouwen en
kinderen gilden heel erg.
Het was moeilijk en gevaarlijk om contact te hebben met de mensen in
de trein, want er werd langs de spoorlijn gepatrouilleerd door Duitse
soldaten. Er werd onmiddellijk geschoten. Op de trein zag je geen
bewakers. De wagons werden aan de buitenkant afgesloten. De
mensen konden er niet uit. Waarschijnlijk waren er voor of achter op
de trein wel soldaten, maar die waren niet te zien'.
Op de vraag, wat haar gevoelens waren als de treinen langskwamen,
zegt ze : 'Je voelde je zeer machteloos, ellendig. Je zou iets willen doen,
maar wat? Je kon niets doen. Je dacht eraan, dat er misschien mensen
in de trein zaten, die je kende.
Uit Sappemeer, Muntendam of Noordbroek.
En dan die laatste wagons : moeders met baby's. Verschrikkelijk!'
Janny de Haan werd in het jaar 1930 geboren in Hoogezand. Ze
groeide op in de Kerkstraat, vlakbij de spoorwegovergang. In 1942,
toen de eerste jodentransporten het baanvak passeerden, was Janny
de Haan 12 jaar. Ze zat in de eerste klas van de MULO en zag hoe een
joodse familie werd opgepakt en hoe menig deportatietrein reed,
richting Sappemeer ...
19
'Aan het Kieldiep woonde de joodse familie Levie, vader, moeder en 5
kinderen. De heer Levie handelde in lompen en schroot. De kinderen
waren jonger dan ik. Ze verschilden niet veel in leeftijd. Toen ze zijn
opgehaald, ik zie dat nog duidelijk voor me, vader, moeder en 3
kinderen. Waar die andere 2 kinderen op dat moment waren, weet ik
niet. Ik zie dat nog heel duidelijk ... Waarheen ze gingen weet ik niet ...
ze gingen niet met die trein. Ze hadden een ster op hun kleding. Wij
wisten, dat het joden waren. Misschien waren die twee andere
kinderen ondergedoken ... Die kleine kinderen zie ik nog lopen, toen ze
werden opgehaald. Dat ene meisje had zo'n mooi koffertje. Ik vond dat
zo'n mooi koffertje! Zo'n koffertje wou ik al altijd graag gehad hebben
... Ik zat, denk ik, toen in de eerste klas van de MULO.
Het was zo'n geel rieten koffertje met van die leren stukken op de
hoeken. En een leren handvat ...
Toen ik zag, wat er gebeurde, ben ik naar huis gerend en ik heb het aan
mijn moeder verteld. Ze werden begeleid door een man in burgerkleding. Bij ons thuis werd er veel over gesproken. Aan tafel. Die
familie en die familie is opgehaald.
20
AUSCHWITZ … IN HET VERNICHTUNGSLAGER :
“In de crematoria II en III brachten de zogenaamde ‘SS-ontsmetters’
de kristallen Zyclongas door het plafond naar binnen, en in de
crematoria IV en V door openingen aan de zijkant.
Met 5 of 6 blikken gas doodden ze 2000 personen. De ‘ontsmetters’
arriveerden in een met een rood kruis gemarkeerd voertuig en
begeleidden de colonnes om hen wijs te maken, dat ze hen naar het
bad vergezelden.
Maar in werkelijkheid was het Rode Kruis alleen maar een
dekmantel; het camoufleerde de blikken Zyclongas en de hamers om
ze te openen.
De gasdood duurde 10 tot 15 minuten.
Het afschuwelijkste moment was het openen van de gaskamer, dat
onverdraaglijke beeld …
Ja. Je moet je voorstellen, dat als het gas begon te werken, het zich
van beneden naar boven verspreidde …
En tijdens het verschrikkelijke gevecht, dat toen begon –want het
was een gevecht- werd het licht in de gaskamers uitgedaan, het was
donker, je zag niets, en de sterksten wilden steeds omhoog gaan,
hoger gaan.
Waarschijnlijk voelden ze dat hoe hoger ze kwamen, hoe minder
gebrek aan lucht ze hadden, hoe beter ze konden ademen.
Er werd een slag geleverd. En tegelijk snelde bijna iedereen naar de
deur. Dat was psychologisch … daar was de deur …ze vlogen erop af,
om haar als het ware te forceren!
En daarom lagen de kinderen en de zwaksten, de bejaarden, onder.
En de sterksten boven.
In die doodsstrijd wist de vader niet,
dat zijn kind daar lag, onder hem …”
( © Shoah-Claude Lanzmann.)
21
* Lezing op 07 april 2014 gehouden in De Menterne te Muntendam,
t.g.v. het leggen van 12 ‘Stolpersteine’ ;
* Lezing met Powerpoint Presentatie, gehouden op 22 april 2014
in Gockingaheem te Noordbroek.
©Wim A.H. Rozema.
Interviews, tekst en fotografie.
Overige bronnen :
Foto blz. 1.: MAVO Zuidbroek - Archief auteur;
Foto blz. 4.: Jodenster – Herinneringscentrum Westerbork;
Foto blz. 5.: Toegangspoort Auschwitz – Museum Auschwitz;
Foto blz. 6.: Anne Frank – Courtesy Photo;
Foto blz. 7.: Treinwagon – Museum Auschwitz;
Foto blz.20.: Spoorwegovergang Kerkstraat HoogezandBeeldBank-HS.
Hoogezand, 04 april 2014.
Alle rechten voorbehouden.
22
23
Download