in memoriam Een bewogen econoom in beweging Hans van den Doel (1937–2012) Wie kennis neemt van de wetenschappelijke geschriften en bijdragen tot het publieke debat van de onlangs overleden Hans van den Doel, wordt aanstonds getroffen door het besef dat de hersenbloedingen die hij in 1981 kreeg, behalve een persoonlijk drama voor hem en zijn naasten, een groot maatschappelijk verlies met zich hebben gebracht. Hoe anders zou in ons land het befaamde economendebat sinds het begin van de jaren tachtig, de jaren ook van het no-nonsensebeleid van de kabinetten-Lubbers, zijn verlopen indien de gedrevenheid van Van den Doel daarvan deel had uitgemaakt? Met die gedrevenheid gaf hij inhoud aan zijn zorg over de valkuil in de publieke besluitvorming in de samenleving, over de ongebreidelde consumptiepatronen en de excessen in de inkomensverdeling. Drie thema’s waarvan de economische en politieke betekenis veeleer is toegenomen dan afgenomen. Thema’s ook die door Hans van den Doel aan de orde zijn gesteld met behulp van de inzichten van de economische wetenschap, waarvan hij breed en diepgaand op de hoogte was, zonder de scheidslijn tussen positieve analyse en normatieve politiek uit het oog te verliezen. In dit opzicht drukt hij veeleer de voetstappen van Jan Tinbergen (1903-1994), de enige Nederlander die in 1969 de Nobelprijs voor de Economie ontving, dan die van de methodolos & d 5 | 20 12 gen van de Vrije Universiteit in Amsterdam, waar hij in de tweede helft van de jaren vijftig economie studeerde. Van den Doel promoveerde in 1971 aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam bij Tinbergen. Van Tinbergen stamt de convergentietheorie, het denkbeeld dat de economische orde van het toenmalige Oost-Europa en die van het Westen naar elkaar toe groeien, een beweging van een niet-optimale constellatie naar een nader te specificeren optimum. Van den Doel heeft Tinbergens ruwe schets van de theorie aanzienlijk verfijnd en verdiept, mede door deze in het bredere kader te plaatsen van de denkbeelden omtrent de evolutie van economische stelsels. Het boek draagt terecht de titel Konvergentie en Evolutie. Voor zover ik kan nagaan is het de laatste keer dat in Nederland grondig en systematisch is nagedacht over de dynamiek van de economische orde. De latere geschriften van Van den Doel kunnen worden opgevat als nadere uitwerkingen van imposante onderwerpen waar hij in zijn proefschrift al op was gestuit. Door de ineenstorting van de Sovjet-Unie is de convergentietheorie à la Tinbergen op de achtergrond geraakt. Door Van den Doel is echter in zijn proefschrift een modificatie ontworpen, die zo op het oog actuele betekenis heeft vanwege de invloed van de wereldwijde schuldencrisis op uiteenlopende 33 in memoriam 34 Hans van den Doel varianten van het kapitalisme. Immers, Van den Doel kwam tot de conclusie dat de economische ordes in Oost en West niet evolueren naar een en dezelfde optimale orde, zoals Tinbergen meende. Elke economische orde evolueert naar zijn eigen optimum. Voor Oost geldt een andere optimale economische orde dan voor West. Van den Doel voerde in dit verband het begrip partiële convergentie in. Het begrip heeft betrekking op de omstandigheid dat het verschil tussen de economische ordes in Oost en West in de loop van de tijd niet nadert tot nul, doch blijft steken op een bepaald minimumniveau, bijvoorbeeld door de beslissingen over de productie van bemoeigoederen in Oost en West. Deze flexibele denkwijze volgens welke elke afzonderlijke economische orde in de loop van de tijd door vallen en opstaan naar een eigen optimum tendeert, lijkt ook van toepassing op bijvoorbeeld de discussie over het Angelsaksische en het Rijnlandse model van het kapitalisme. Hieruit mag blijken dat Van den Doel vraagstukken aan de orde stelde en aan nader onderzoek onderwierp, die s & d 5 | 20 12 van blijvende betekenis zijn voor de praktijk van het economisch leven. Op het moment van zijn promotie was Van den Doel vijf jaar lid van de fractie van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer. Kees Tamboer verhaalt in zijn prachtige schets van het leven van Hans van den Doel in 1997, Het is stil in Nederland, dat Van den Doel in 1973 het aanbod kreeg minister van Volkshuisvesting te worden. Hij sloeg de uitnodiging af en verkoos een loopbaan in de wetenschap, mede omdat hij zich qua karakter niet geschikt achtte voor een echte carrière in de politiek. In 1973 werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar aan de Radboud Universiteit van Nijmegen. Zijn leeropdracht luidde kortweg ‘bestuurskunde’. Zijn oratie hield hij op 29 november van dat jaar over ‘Economie en democratie in het staatsbestuur’. Aan de orde was de vraagstelling of de politieke en ambtelijke instellingen in een democratische maatschappij in staat zijn om de collectieve goederen en diensten te verschaffen die de individuele burgers wensen. Met deze vraagstel- f o t o o nbe ke nd | s p a a r n e s t a d ph o t o in memoriam Hans van den Doel Op 16 april 1971 werd het schaduwkabinet-Den Uyl gepresenteerd door PvdA, d66 en ppr. Aanwezig o.a. Hans van den Doel (achtste van links, in de rol van minister van Volkshuisvesting), Joop den Uyl (beoogd ministerpresident), Hans van Mierlo (beoogd vicepremier), Anne Vondeling, Bas de Gaay Fortman, Marcel van Dam, Ed van Thijn, Irene Vorrink, Jaap van der Doef, Max van der Stoel, Robbert van den Bergh, Jaap Burger, Cees de Galan, Henk Vredeling, Theo van Lier. ling koos Van den Doel nadrukkelijk voor het werkterrein van de economie van de publieke sector en daarmee voor de analyse van de allocatie van schaarse middelen, buiten de markt om. Hij gaf blijk van kennis van de literatuur van die dagen, vermeed de hedendaagse misverstanden over rationeel handelen en een benard mensbeeld dat in de economische wetenschap zou vigeren en ontpopte zich deels onbewust als een adept van Pieter Hennipman (1911-1994), de grootmeester van de economische faculteit van de Universiteit van Amsterdam. Zo verenigde hij spelenderwijs de sociale en natuurkundig georiënteerde wetenschapsbeoefening van Tinbergen en de individuele en analytisch-literaire benadering van de economische wetenschap van Hennipman. s & d 5 | 20 12 Wanneer in 1975 zijn belangrijke wetenschappelijke boek Democratie en welvaartstheorie verschijnt, is dat de vrucht van de jaren 19731975 in Nijmegen, maar ook van zijn overstap naar Amsterdam, waar hij Hennipman opvolgde op de leerstoel voor welvaartstheorie, economische orde en de theorie van de economische politiek. In het slot van de oratie in Nijmegen klinken zijn voorstellen voor radicale democratisering van de Nederlandse samenleving uit zijn Nieuw Links-tijd in de Partij van de Arbeid door. In het voorwoord van de herziene tweede druk van Democratie en welvaartstheorie uit 1978 maakt Van den Doel nadrukkelijk melding van de invloed van zijn colleges in Amsterdam over welvaartstheorie en van zijn gesprekken met Hennipman, die zijn boek zeer ten goede zijn 35 in memoriam 36 Hans van den Doel gekomen. De tweede druk is het uitgangspunt voor de Engelse editie die in 1979 bij Cambridge University Press verscheen, onder de titel Democracy and welfare economics. Met dit boek is de internationale reputatie van Hans van den Doel gevestigd. Van deze Engelse versie verscheen een bewerkte tweede druk in 1993. Deze is in 1994 besproken in het vooraanstaande internationale tijdschrift Kyklos. Verder verschenen vertalingen in het Chinees en Koreaans. In Nederland is het boek buitengewoon succesvol en is het een studieboek voor studenten politicologie en economie. In 1990 verscheen een door Ben van Velthoven bezorgde en geactualiseerde derde druk. In 1998 zag nog een vierde druk het licht. Het boek heeft een heldere structuur en spitst zich toe op de welvaartseffecten van de feitelijke en theoretische werking van de democratie. Deze methode van besluitvorming in de publieke sector weerspiegelt op basis van de individuele voorkeuren het pakket aan wensen dat de burgers bij de overheid neerleggen vanwege het voorzien in de behoefte aan goederen en diensten, waarvan de allocatie buiten de markt om verloopt. Met behulp van de Paretiaanse welvaartstheorie en het methodologisch individualisme behandelt Van der Doel systematisch vier fasen in het publieke besluitvormingsproces, onderhandelingen en pressiegroepen, besluitvorming bij meerderheid van stemmen, de representatieve democratie en de bureaucratische uitvoering. Van den Doel toont zich een zelfstandig en onafhankelijk denkend theoretisch econoom met een wakend oog voor de maatschappelijke betekenis van zijn analyse en conclusies. Zo is Van den Doel zijn tijd vooruit met zijn observatie dat de publieke sector opgevat als bedrijfstak die collectieve goederen voortbrengt het gevaar loopt dat de omvang en aard van de productie van deze goederen in de bureaucratie losgezongen raken van de wensen van de burgers in hun rol van consument. De actuele discussie over de machtspositie van managers bij de centrale en lokale overheid en in de semi-publieke sfeer van onderwijs, zorg en coµperaties, illustreert de terechte zorg van Van den Doel van weleer. s & d 5 | 20 12 De intense maatschappelijke betrokkenheid van Hans van den Doel krijgt gestalte door een reeks van artikelen en verscheidene spectaculaire boeken. Samen met de politicoloog A. Hoogerwerf redigeert hij in 1975 een bundel opstellen over gelijkheid en ongelijkheid in Nederland. Zelf schrijft hij een indringende bijdrage over gelijkheid en ongelijkheid in het economisch systeem. Tot mijn verbazing zie ik eerst nu dat hij had kennis genomen van mijn boek over economie en technische ontwikkeling uit 1973. Ondanks onze goede contacten hebben wij er nooit over gesproken. In 1976 komt vervolgens een bundel uit van door zijn eerste echtgenote ir. Truus Grondsma bewerkte opstellen over uiteenlopende economische onderwerpen, zoals werkloosheid en het democratiseren van economische machtsposities, vooral verschenen in de Haagse Post. Opnieuw valt op dat een groot aantal columns verrassend actueel is. Zo verwijs ik naar de indringende analyse van de oligarchie in de PvdA, in het bijzonder van het gewest Amsterdam. Van der Doel laat zien dat besluitvormingskosten zo hoog zijn, dat alle leden besluitvormingsregels accepteren waarbij de beslissingen worden genomen door een minderheid van steeds dezelfde groep personen. Sinds 1976 is er weinig veranderd. Enkele jaren later verschijnt het prachtige geschrift Het biefstuk-socialisme en de economie. Wederom een bewerking van een serie artikelen in de Haagse Post, aangevuld met een drietal nieuwe hoofdstukken. Deze laatste gaan over de grondpolitiek, het dilemma van de gevangenen en de professoren en de meerderheidsstrategie. Hans van den Doel is in deze essays tot volle wasdom gekomen. Grondige kennis van de economische theorie paart hij aan een levendige polemische stijl, met het behandelen van een uiterst relevant maatschappelijk thema als inzet. Een thema dat heden ten dage nog actueel is. Aan de orde is het biefstuksocialisme, het geloof dat door meer particuliere welstand en ongebreidelde massaconsumptie, maatschappelijke vooruitgang wordt bereikt. in memoriam Hans van den Doel Van den Doel betoogt dat de belofte van groter menselijk geluk vals is. Hij bestrijdt de economen die menen dat de crisis van die dagen kan worden bestreden door het biefstuksocialisme nieuw leven in te blazen en de consumptie op te zwepen. In het voetspoor van Jan Tinbergen verwacht Van den Doel meer heil van het bevorderen van de productie van collectieve goederen, de socialisatie van de vraag en de daarbij horende maatschappelijke hervormingen. De besluitvorming moet worden gedemocratiseerd. De uitvoering van de wil van de meerderheid moet worden afgedwongen. Een echo van dit dispuut in het huidige tijdsgewricht is de neiging van veel economen het herstel in het economisch leven te verwachten van de consumenten, die in hun ogen ten onrechte de hand op de knip houden. In onze tijd is het alternatief voor excessieve consumptieve bestedingen grootscheepse investeringen in duurzaamheid, gefinancierd door de bij afnemende groei van de materiële consumptie aansluitende vermindering van schulden en het toenemen van de besparingen. Omdat ook de vakbeweging het biefstuksocialisme schraagt, bepleit Van den Doel een strikt geleide loonpolitiek. Ook dit denkbeeld klinkt in de huidige plannen tot herstructurering, zij het enigszins gematigd, door. Niet ten onrechte schrijft Jan Beishuizen, een bekende economisch journalist, in Het Parool van 10 augustus 1978 dat Van den Doel afrekent met nog meer massaconsumptie en ‘het valse biefstuk-denken’. Ten slotte verschijnt in 1980 De economie van de onbetaalde rekening. Wederom trapt Hans van den Doel de economische en maatschappelijke werkelijkheid op haar staart door de economische theorie van de politieke besluitvorming op een originele wijze toe te passen. Hij stelt vast dat in een overlegdemocratie de beslissingen over het tot stand komen van collectieve voorzieningen plaatsvinden in het democratisch systeem, terwijl de besluitvorming over de financiering ervan plaatsheeft in het marktsysteem, namelijk de arbeidsmarkt. Van enige coµrdinatie tussen beide beslissingen is geen s & d 5 | 20 12 sprake. Daardoor wordt de overlegdemocratie de economie van de onbetaalde rekening en de politiek van de onmacht. Dit prachtige en actuele thema wordt door Van den Doel meesterlijk uitgewerkt in een negentiental hoofdstukken. De universele tekorten op de overheidsbegrotingen in de eurozone kunnen mede worden beschouwd aan de hand van de analyse van Van der Doel. Eens te meer blijkt zodoende hoe vruchtbaar de confrontatie van theoretische economie, politicologie en maatschappelijk engagement à la Van den Doel is. Samen met Wim Driehuis en Bas de Gaay Fortman heeft Hans van den Doel in 1981 nog een leerboek economie voor het voortgezet onderwijs gemaakt. Een fraai boek waarin naast de marktsector aandacht is voor de overlegdemocratie, de bureaucratie in de publieke sector en de economische analyse van de politiek. Het boek heeft het toen niet gehaald, maar een aangepaste versie zou nu hoge ogen gooien bij het broodnodig vernieuwen van het economieonderwijs bij havo en vwo. In deze beschouwing is het werk van Van den Doel in vogelvlucht besproken. Het is niet meer dan een schets, die onvoldoende recht doet aan de rijkdom van denkbeelden, het speelse, frivole en provocerende taalgebruik, de kittige speldenprikken aan het adres van zijn tientallen collega’s en zijn strikt wetenschappelijke attitude. Niettemin blijkt hoezeer de beoefening van de economische wetenschap en het niveau en reikwijdte van het maatschappelijke debat in Nederland en elders zijn geschaad door zijn vroegtijdig vertrek uit de arena van spraakmakende economen. In nauwelijks tien jaar heeft hij een indrukwekkend en origineel stempel gedrukt op het economendebat. Men kan slechts gissen naar de vruchten van zijn denken ware het anders gelopen. In onze dagen van crisis en een waaier aan gespecialiseerde economen, worden zijn trefzekere, interactieve en overkoepelende bijdragen in woord en geschrift node gemist. arnold heertje Arnold Heertje is emeritus hoogleraar en publicist 37