Entartete Musik De steen, die de bouwlieden verwierpen is tot een hoeksteen geworden. Ps.118,22 Bert Kramer Masterscriptie Christendom en Cultuur Theologische Faculteit Tilburg Referent: René Munnik Co-referent: Donald Loose St.Oedenrode, januari 2007 1 Inhoudsopgave Inleiding…….……………………………………………………………………2 Hoofdstuk 1 De politieke betekenis van muziek in Duitsland………...................6 Hoofdstuk 2 Van de Camerata dei Bardi tot en met het expressionisme ofwel: de weg van de muziek in het publieke domein…………………….. 19 Hoofdstuk 3 De confrontatie gedurende het interbellum: Duits nationalistische versus kosmopolitisch geörienteerde muziek….29 Hoofdstuk 4 Een onaf antwoord: Schönberg’s Moses und Aron, Volk en Führer tussen de discipline van de levende God en de begoocheling van het (Duitse) Ego.…………………………..41 Nawoord.………....………..………………………………………………………….…... 64 Literatuur..…………....………………………………………………………………..…. 67 2 Inleiding In het begin van de jaren 60 van de vorige eeuw hadden de cabaretiers Wim Kan en Toon Hermans gezamelijk een ep-tje uitgebracht over het onderwerp muziek. In de bijdrage van Toon Hermans was op een vitaal moment de slinger van de grammofoon zoek. Ene Marietje had zo haar eigen opvatting over romantiek. Vandaar. De man kon zich uitleven in weergaves van de grammofoon bij een teruglopende snelheid. De bijdrage van Wim Kan was getiteld Souvenir Humoresque. Grappen over het borstbeeldje van Mozart, waar telkens een stukje van afbrak doordat de werkster ietwat hardhandig met het broze beeldje omsprong. De werkster kwam de kamer binnen met de opmerking dat er weer een stukje van Mozart afwas, waarop Kan haar in bescherming nam met de opmerking dat zij niet kon weten dat Mozart al zijn stukjes al afhad. De geheimtaal van de muziekkenner werd danig op de hak genomen. Houdt u ook zo van het adagio sostenuto uit de sonate nummer veertien in cis kleine terst opus zeven en twintig nummer twee? Na een paar maten hoort u het: Beethovens Mondscheinsonate. Verder werd er gestreken met twee strijkstokken. Je kon op je vingers natellen wat daaraan bleef hangen, etc. etc. De apotheose van dit nummer was, dat Kan, de loftrompet op de muziek afstekend, allengs in decibellen werd ingehaald door een violist die Souvenir Humoresque speelde. Kan eindigde met de opmerking dat die vervelende muziek afgezet moest worden, hij kon zijn eigen woorden niet meer verstaan. Aldus werd door Kan al dan niet bedoeld een oude kwestie ter sprake gebracht. De betrekking tussen taal en muziek. Mijn stiefvader was verknocht aan dàt ep-tje en ik niet minder. Hij was overigens een operaliefhebber met een uitgesproken voorkeur voor het Italiaanse belcanto. Op zondagmiddag werd omzichtig de platenkoffer te voorschijn gehaald, geopend, de platen voorzichtig uit de koffer gehaald, gemonsterd, na de keuze zorgvuldig gereinigd en dan pas één voor één beluisterd. Wij werden verondersteld stil te zijn. Verdi en Bellini waren zijn geliefde componisten. ‘Van Wagner’, zei mijn stiefvader, ‘kreeg hij altijd tranen in de ogen’. En Wim Kan parafraserend, voegde hij onmiddellijk toe: ‘Maar hij is niet de enige Duitser, die mij aan het huilen heeft gemaakt.’ De discussies met derden over vóór of tegen Wagner werden welhaast in de etymologische zin van het woord gevoerd. De grootste troef, die mijn stiefvader uitspeelde, was dat zijn welhaast aanbeden Maria Callas, een flamboyante mediterrane verschijning, het niet in haar hoofd zou halen een octaaf onder een keelontsteking Siegfried te gaan verlossen. Dit was mijn eerste kennismaking met muziekpolitiek, een naïve muziekpolitiek wel te verstaan. Muziek was bij ons thuis opera. En een opera beluisteren hield in de gehele opera en geen high lights. En daarvoor was de zondagmiddag bij uitstek geschikt. De één ging naar de kerk, de ander luisterde naar opera’s. Het enige ‘kerkelijke’ was het jaarlijks beluisteren van de Mattheus Passion waarbij steevast de opmerking volgde: ‘Wat een vondst met een dissonant te eindigen.’ Gevolgd door Jo Vincents uitsmijter: ‘Die hangt weer voor een jaar.’ Terug naar Wagner en Verdi. Veel later heb ik begrepen dat beide heren, twee tijdgenoten, radicaal in oeuvre verschillen. Wagner schiep een ideeëndrama, Verdi een uitbeeldingsdrama. Bij Wagner zijn de dramatis personae van meetaf aan dragers van een wereldfilosofie; bij Verdi bepaalde het ingeboren karakter van de mens zijn lot. De levenswetten bepalen de mens, niet de idee. ( K. H. Wörner 1966, 124) Beide componisten hebben op uiteenlopende wijze een stimulerende invloed gehad op nationalistische gevoelens. Wagner, dit in tegenstelling tot Verdi, heeft 3 altijd uitgesproken voor- én tegenstanders gehad. Wagner verdeelt tot op heden partijen in kampen tot op de grens van het onverzoenlijke.1 En Bach? Bach is een souvereine grootheid: daar blijf je van af. Dat wil zeggen mijn stiefvader zou zich helemaal kunnen vinden in de opmerking van Maarten ’t Hart dat ‘aan Bach een operacomponist verloren is gegaan’. Hierbij de Kaffee Kantate indachtig. (M. ’t Hart, 127) De eerste lp, die ik kocht, was J. S. Bach vioolconcerten BWV 1041, 1042, 1043, uitgegeven op het merk Supraphon (een Tsjechische producent) gespeeld door Josef Suk, Ladislav Jasek en het Praagse Symfonie Orkest o.l.v. Vaclav Smetaček. Goedkoop en goed uitgevoerd. Aanbevolen door Saul Groen van de gelijknamige muziekhandel in de Ferdinand Bolstraat te Amsterdam. Hij zag in één oogopslag mijn minvermogende positie. Saul Groen, een talmoedist in musica, had zo zijn voorkeuren. Een symfonie van Mahler? Kun je het betalen? Neem dan Leonard Bernstein. Bernard Haitink ook goed, maar…! Van hem heb ik overgehouden de tweede symfonie van Mahler Auferstehung van de New York Philharmonic o.l.v. Bruno Walter. Groen ging graag in discussie met ‘kenners’. Kon hij een ander niet overtuigen van zijn gelijk dan relativeerde hij de situatie met: ‘Ik ben maar een groentje’. Om vervolgens alsnog zijn grootste gelijk binnen te halen. ‘Bruno Walter’, aldus Groen, ‘heeft Kathleen Ferrier Duits leren zingen. Voor die man zouden ze een standbeeld moeten oprichten in Duitsland. Maar wat moet een jood op een sokkel in Duitsland?’ Eind jaren 60 waren er in Amsterdam onder meer in de muziekwereld acties om een eigentijds repertoire in de concertzalen ten gehore te kunnen brengen. (De actie Notenkraker op 17 november 1969) . Met klikkertjes in de zaal gaan zitten om na een paar maten het concert te gaan verstoren net zo lang totdat de dirigent aftikt. Aandacht vragen voor een ander geluid, een andere klank. De actie veroorzaakte een enorme opschudding. Mijn stiefvader had er geen goed woord voor over. Precies op dit punt scheidden onze wegen. Hij vergeleek het met nazi-praktijken en dat was een niet geringe diskwalificatie. Muziek was voor hem een grote troost, daar bleef je in principe vanaf. Tegen moderne muziek maakte hij steevast twee objecties. Is er een podium voor, een gehoor? Kortom hebben de mensen er geld voor over. Het antwoord luidde bij voorbaat: ‘Nee’. En ten tweede: ‘Mag het ook mooi zijn?’ Het moderne repertoire werd benoemd met het woord ‘herrie’. Aan het substantief ‘herrie’ voegde hij het adjectief ‘kolere’ toe. Mag je zoiets een mens aandoen? Dàt zouden ze moeten verbieden. En na één van zijn favouriete opera’s te hebben beluisterd: ‘Jongen, dit is pas kunst!’ Ik zou daar later wel achterkomen. Ik heb hem meermalen beloofd met klem van argumenten op de kwestie terug te komen als ik daarvoor meer tijd zou hebben. Dat is er nooit van gekomen. Ondertussen staat hij al jaren in het koor der engelen Gods lof te zingen. Wat dat betreft komt dit werkstuk – zo het een antwoord mocht zijn op zijn bezwaren – als mosterd na de maaltijd. In de loop van de jaren negentig is er voor het eerst publieke aandacht gevraagd voor het fenomeen Entartete Musik. Een fascinerend verschijnsel. Waarom komt uitgerekend in Duitsland met zijn rijke cultuur een dergelijk fenomeen voor? En hoe! Is dat toe te schrijven aan de heel bijzondere rol die de kunst in de Duitse cultuur werd toegeschreven? Moet de Duitse kunst bij gebrek aan eenheid en gezag op 1 Daniël Barenboim, geboren en getogen in Argentinië, heeft dat in 2001 ondervonden in Israel. Hij wilde in Jerusalem werk van R. Wagner ten gehore brengen. ( NRC Handelsblad van 3 mei 2001, 9 juli 2001 en 25 juli 2001) 4 politiek vlak daarvoor instaan? Muziek als Wiedergutmachung, als alibi en compensatie? (H. Sabbe, 19) Het eerste hoofdstuk gaat over de verkenning van de betekenis, in het bijzonder de politieke betekenis, van muziek gedurende het interbellum in Duitsland. De nazi’s profileerden ten aanzien van bepaalde vormen van muziek een standpunt waarbij voortdurend de waardigheid van de Duitse cultuur in het geding was. Wat meende men te horen? Wat wilde men per se niet horen? Waarom? Welke functie had muziek in het nationale epos dat Duitsland heet? En passant rijst de vraag of men onbevooroordeeld kan luisteren naar muziek? In het tweede hoofdstuk wordt in een korte schets de ontwikkeling in de muziek weergegeven vanaf de Renaissance, de Camerata dei Bardi tot de eerste helft van de 20ste eeuw. Een ontwikkeling, die begint met de wending naar het verklanken van affekten of emoties. Met deze wending is in aanzet de mogelijkheid tot atonaliteit meegegeven. Immers zodra uitgesponnen emoties niet meer in harmonie kunnen eindigen, klemt de vraag naar een relevant klankidioom. De verwarring die bij de omslag van laatromantiek naar expressionisme ontstaat is ingrijpend. Daar Duitsland in die periode de as en de spits uitmaakt van muzikale ontwikkelingen zal de aandacht worden toegespitst op componisten in het Duitstalige gebied. Het parallelle opkomen van een publiek domein is niet minder ingrijpend. Mensen kunnen tegen betaling muziek beluisteren. Aldus wordt er een vraag- en aanbodmechanisme geïnduceerd. Zo ontstaat er in het muzikale aanbod een tweedeling. Er is muziek voor een elitair én een egalitair gebruik. In het derde hoofdstuk wordt de instabiele situatie in Duitsland geschetst na het verdrag van Versailles 1919 . De nederlaag in de Eerste Wereldoorlog dwingt de Duitsers tot zelfonderzoek. Men gaat op zoek naar de feitelijke nationale identiteit. Muziek speelt hierbij een vitale rol. Goede muziek schraagt de Duitse identiteit, slechte muziek verstoort. Muziek wordt een instrument van de politiek. De keuze: goed of slecht, is een keuze vóór (maximaal laatromantische) Duitse muziek en tegen de daarop volgende muzikale vernieuwingen, die als onduits worden afgedaan. In het vierde hoofdstuk wordt deze kwestie toegespitst. Het oeuvre van Wagner leent zich bij uitstek voor het zelfverstaan van de Duitser. Zuiverheid speelt bij Wagner een belangrijke rol. Daar antisemitisme een vitale rol speelt in Wagners opvattingen en de nazi’s hem tot ideaaltype verheffen is in principe het muzikale lot van de joden bezegeld. Hitler is een uitgesproken wagneriaan. Na 30 januari 1933 maken de nazi’s crescendo de dienst uit. In sacrale concepten ondersteund met veel muziek wordt het Duitser zijn geprofileerd. De zelfdramatisering van Hitler als Messias, als verlosser, als profeet van het Nieuwe Duitsland met haat en rancune als drijfveer heeft een angstaanjagende wervingskracht. Het tegenwicht wordt tot de machtsovername geboden door een aantal componisten waaronder Arnold Schönberg. Hij werkt aan Moses und Aron, een opera. Moses is de bemiddelaar tussen God en het Volk. Hij is ontdaan van elke vorm van zelfdramatisering. Moses is de belichaming van het verbale onvermogen de verhouding tot God ter sprake te brengen, hij heeft Aron nodig als mond, als spreekbuis. Aron neemt in deze functie hitlereske vormen aan. Het wordt zijn dood. De weg, die Schönberg wijst, is een weg waarbij de opdracht met het aanklevende onvermogen de Godsgedachte te denken, te verwoorden de weg ten leven is. In de woestijn vindt de mens zijn bestemming. De weg ten dode is de egocentrische weg. Alles ondergeschikt aan het geponeerde ego. Het is de weg van de dionysische roes. De verhouding van Moses und Aron tot de tijdsgeest in Hitlers Duitsland is een dialectische. De opera krijgt pas nà 1945 5 aarzelend een plek op de internationale podia. Deze gang van zaken dwingt óók de vraag te stellen of de betekenis van Moses und Aron niet verder reikt dan de historische contekst van ontstaan. 6 Hoofdstuk 1 De politieke betekenis van de muziek in Duitsland. In mei 1938 werd er in de Duitse stad Düsseldorf voor het éérst in het Derde Rijk onder auspiciën van het Reichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda afgekort: RMVP 1, de Reichsmusiktage georganiseerd. De RMVP werd opgericht per decreet op 13.03.33. Op 30.06.33 omschreef Hitler per decreet de ministeriële opdracht aldus: ‘Der Reichsminister für Volksaufklärung und Propaganda ist zuständig für alle Aufgaben der geistigen Einwirkung auf die Nation, der Werbung für Staat, Kultur und Wirtschaft, der Unterrichtung der in- und ausländischen Öffentlichkeit über sie und der Verwaltung aller diesen Zwecken dienenden Einrichtungen.’ De Reichsmusiktage werden geopend op de 22ste mei (de 125ste geboortedag van Richard Wagner!). Belangrijke punten van het programma vormden een rede van de Reichsminister van het RMVP Dr. J. Goebbels, ingeleid door een door Richard Strauss gecomponeerd en gedirigeerd Festliches Vorspiel, een door R. Strauss geleide uitvoering van zijn opera Arabella en de apotheose van het geheel: de 9e Symfonie van Beethoven door de Berliner Philharmoniker onder leiding van Wilhelm Furtwängler. W. Furtwängler kwam niet en werd vervangen door Hermann Abendroth. (P. Micheels, 73-74) J. Goebbels bracht in zijn rede onder meer het volgende ter sprake: ‘Lassen wir nun in dieser festlichen Stunde noch einmal die Blicke zurückschweifen auf eine überwundene Vergangenheit, die uns heute fast wie ein wüster Traum erscheint. So können wir es uns kaum noch vorstellen daβ das alles einmal Wirklichkeit gewesen ist. Daß es einmal in Deutschland, dem klassischen Lande der Musik möglich war, daβ unseren eigenen groβen Meister durch die Aufführung entstellt und verhöhnt wurden. Daß das Gebiet der deutschen Volksmusik fast ausschlieβlich von jüdischen Elementen beherrscht waren. Daß die stumpfsinnigste wüste und aufreizende Orgien feierte. Daß unsere deutschen Klassiker verkitscht und verjazzt wurden. Daß an die Stelle klarer Linienführung und zu Herzen gehender Melodien die blasse Konstruktionen um das jüdische Experiment traten. Daß Musikfeste der Systemzeite eine Generalschau undeutscher und artfremder Musik darzustellen pflegten, bei der sich ein kleiner Kreis von Nichtkönnern mit der jüdisch bestimmten sogenannten Kritik traf, um hohnlachend über die Proteste deutschgesinnter Musikkreise zur Tagesordnung überzugehen. Die unabwendbaren Folgen sind dann ja auch eingetreten. So wie die Musik sich dem Volke entfremdete, 1 Voor de historische contekst: op 30.01.1933 werd Hitler Rijkskanselier. Op 27.02.1933 vond de Rijksdagbrand plaats. Op 28.02.1933 diende Wilhelm Frick - de minister van Binnenlandse Zaken - het ontwerp in voor een verordening Zum Schutz von Volk und Staat De Rijksdagbrand werd tegen elke evidentie in geïnterpreteerd als een communistische poging tot revolutie. Op grond van Frick’s aangenomen ontwerp trad artikel 48 van de Weimarconstitutie in werking. Hierbij werden grondrechten buiten werking gesteld. Grondrechten zoals: de individuele vrijheid, vrijheid van meningsuiting, pers, vereniging en vergadering, het post- en telefoongeheim, onschendbaarheid van eigendom en woning. Bovendien was de regering nu gemachtigd om ‘tot herstel van de openbare veiligheid en orde’ in de Länder (deelstaten) de bevoegdheden der hoogste autoriteiten tijdelijk op zich te nemen. Op 05.03.1933 werden in de deelstaten verkiezingen gehouden. Deze verkiezingen stonden al vast. De NSDAP haalde 51,9% van de stemmen binnen. De gebeurtenissen van 05.03.1933 interpreteerde Hitler als een revolutie. Om nu politieke lethargie (lees: terugval in stemmen) te voorkomen werd de RMVP opgericht. Deze functie werd toegekend aan Dr. J. Goebbels. (N. Frei, 51 e.v.) 7 so hat das Volk sich dann auch der Musik entfremdet. Hier hat der Nationalsozialismus Wandel geschaffen. In einem groβen Ansturm fegte er die pathologischen Erscheinungen des musikalischen jüdischen Intellektualismus weg und machte die Bahn frei für das ungehinderte Schaffen deutscher Musiker und Künstler, die jetzt nicht mehr in ständiger Angst zu leben brauchen vor den feigen Angriffen der Asphaltpresse und den Intrigen jüdischer Verleger und Dirigentencliquen. Die Macht des Judentums ist jetzt auch auf dem Gebiete der deutschen Musik gebrochen. Das deutsche musikalische Leben ist von den lezten Spuren jüdischer Anmaβung und Vorherrschaft endgültig gesäubert. Unsere klassischen Meister erscheinen vor der Öffentlichkeit wieder in reiner und unverfälschter Form. Die großzügigen Konzerte werden an die breiten Massen des Volkes herangetragen. An die Stelle reiner Konstruktionen eines öden atonalen Expressionismus tritt wieder die künstlerische Intuition als die Quelle des Schöpferischen auch in der Musik.’ (de cursivering en onderstreping is van mij) ( E. Overbeeke & L. Samama, 15) Goebbels refereert in zijn toespraak aan de noties: Deutschland, dem klassischen Lande der Musik én unseren eigenen großen Meister. En inderdaad het cultureel buitengewoon rijke Duitsland heeft wat muziek betreft over een zeer lange periode – ruim 350 jaar – een vooraanstaande positie ingenomen in Europa. Duitsland maakte over een lange periode dikwijls de as en de spits uit van de muziekgeschiedenis. Niet alleen in het ‘componeren’1 van muziek, maar ook in het ‘nadenken over’. Om de Duitse grootheid op muzikaal gebied compleet te maken: Duitsland is, wat het nadenken over betreft, één van de eerste landen met een faculteit voor muziekwetenschappen aan de universiteit. Aan het begin van de 20ste eeuw herkende men muziekwetenschappen in brede kring als een belangrijke intellectuele en academische discipline.2 Terugkerend naar Goebbels, hij bouwt in zijn toespraak een climax op. Na 6 zinnen ingeleid met Daß komt de conclusie: zoals de muziek zich van het volk heeft vervreemd, zo heeft het volk zich van de muziek vervreemd. Oorzaak: jüdischen Elementen. Het nationaalsocialisme heeft hierin verandering gebracht, de vijand overwonnen, met als gevolg: Unsere klassischen Meister erscheinen vor der Öffentlichkeit wieder in reiner und unverfälschter Form. Wat bracht de vijand? 1 Wat het ‘componeren’ betreft: namen als Heinrich Schütz (1585-1672), Dietrich Buxtehude (±1637-1707), Johann Sebastian Bach (1685-1750), Georg Friedrich Händel (1685-1759), Georg Philipp Telemann (1681-1767), Joseph Haydn (1732-1809), Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791), Ludwig van Beethoven (1770-1827), Franz Joseph Schubert (17971828), Felix Mendelsohn Bartholdy (1809-1847), Robert Schumann (1810-1856), Richard Wagner (1813-1883), Anton Bruckner (1824-1896), Johannes Brahms (1833-1897), Gustav Mahler (1860-1911) Richard Strauss (1864-1949), Arnold Schönberg (1874-1951), Kurt Weill (1900-1950) Paul Hindemith (1895-1963) vormen een kwalitatief ongeëvenaarde reeks van componisten binnen één en het zelfde taalgebied. Hierbij zij opgemerkt dat Goebbels van de eigenen großen Meister F. Mendelsohn Bartholdy, G. Mahler, A. Schönberg en K. Weill uitsloot, want joods, en ondanks blond haar en blauwe ogen P. Hindemith, want: Geräuschemacher. 2 Tussen 1904 en 1932 werden er aan maar liefst 11 universiteiten in Duitsland leerstoelen gevestigd in muziekwetenschappen t.w.: Berlijn (1904), München (1909), Bonn (1915), Halle (1918), Breslau (1920), Göttingen (1920), Leipzig (1921), Heidelberg (1921), Kiel (1928), Freiburg (1929) en Köln (1932). Er is geen tweede land in Europa, dat hieraan kan tippen. In die periode bereikte de Duitse muziekwetenschappen een omvangrijke productie van hoogwaardige kritische publicaties, historische, biografische en bibliografische studies. (E. Levi, 220 e.v.) 8 Pathologische verschijnselen van muzikaal joods intellektualisme, vuige aanvallen in de pers, intriges van joodse uitgevers, dirigentenkliek, vervelend atonaal expressionisme! Maar de artistieke intuïtie is weer in ere hersteld. De überwundene Vergangenheit ein wüster Traum wat kan dat anders zijn dan het kulturele klimaat in de Weimar Republik? Ein wüster Traum met alle proporties van een Trauma, hoofdzakelijk aangedaan door joden, die let wel nauwelijks 1% van de Duitse bevolking uitmaakt! Een geschonden identiteit wordt hersteld, gerestaureerd. Een onderdeel van de Reichsmusiktagen was een tentoonstelling gewijd aan de woeste droom t.w.: Entartete1 Musik. De vragen, die mij bezig houden, zijn: Welke omstandigheden, ideeën en opvattingen hebben geleid tot een maatschappelijk klimaat waar een term als Entartete Musik functioneerde als een metronoom van een welhaast apocalyptische strijd? Welke functie heeft muziek in deze strijd gekregen? Wat is er door bepaalde muzikale uitdrukkingen uiteindelijk verklankt, ter sprake gebracht? De tentoonstelling kwam tot stand onder verantwoordelijk van Dr. Hans Severus Ziegler. Hij openende deze met een Abrechnung. De term verwijst naar en sluit aan bij Hitlers Mein Kampf Bd.1: Eine Abrechnung. H. S. Zieglers Abrechnung presenteerde met enige variaties Goebbels visie op Entartete Musik. Een paar aspecten: de tentoonstelling gaf een beeld van een ware heksensabbath aan de hand van schrikwekkende voorbeelden van de meest frivole intellectuele en artistieke aspecten van het cultuurbolsjewisme, ….en de triomf van arrogante joodse schaamteloosheid….. Entartete Musik is in wezen onduitse muziek waarin de staat niet betrokken wil worden…… en het is ten diepste snobbistische adoratie of pure intellectuele beschouwing. Entartete krachten waren nog steeds werkzaam in het Derde Rijk en vormden een bedreiging voor het nationale muziek leven. Gelukkig was een en ander langzaam aan het verdwijnen. Hij wilde de Duitse componisten niet het brood uit de mond stoten. H. S. Ziegler geloofde dat de tentoonstelling zou helpen de zaken op te helderen voor de toekomstige generaties zo dat creatieve musici in Duitsland eens weer in staat zouden zijn vrij te kunnen ademen, leven en werken in een schone atmosfeer. (E. Levie, 96) Onder de componisten die ontaarde muziek schreven werden onder anderen Arnold Schönberg, Anton Webern, Paul Hindemith, Igor Stravinsky, Kurt Weill, Franz Schreker, Hanns Eisler, Alban Berg, Ernst Toch en Ernst Krenek gerekend. De achterliggende redenen ontdaan van het retorische geweld waren divers. Een componist kon verboden worden omdat hij jood was of communist of omdat hij (te) 1 Het werkwoord ‘entarten’ betekent, volgens het woordenboek: degenereren, verbasteren of ontaarden. De bijvoeglijk gebruikte vorm zegt van het zelfstandig naamwoord Musik dat het ontaard of gedegenereerd is. Wij zouden dit niet vermeld hebben ware het niet dat de Duden editie 1996 uitdrukkelijk verwijst naar een nationaalsocialistisch woordgebruik. (Duden: entarten, 431) Rond de eeuwwisseling was in het Duitse taalgebied een discussie gaande over Entartung in onder meer schilderkunst en muziek. Deze discussie steunde op het volumineuze werk Entartung (1892-1893) van Max Nordau. Hij diskwalificeerde met klem van medische getinte argumenten bijvoorbeeld werken van R. Wagner. Dit gaf een allure van wetenschappelijk verantwoord. (R. van Laarse c.s.,161; M. von der Linn, 41 e.v.) N.B. Termen met het prefix ent- zoals Entartet, Entfernung en entfremden etc. hoorden tot het vocabulaire van het Derde Rijk. Met de Entnazifizierung zou het in principe met dat vocabulaire gedaan moet zijn. (V. Klemperer, 13-14). 9 moderne muziek schreef of zich met jazz bezig hield. Een enkele maal kwamen bij een componist meerdere invalshoeken voor b.v.: K. Weill, jood en bolsjewist, A. Schönberg, jood en modernist. (E. Overbeek & L. Samama,13-14). Om de visie wat meer academische draagkracht te geven: ‘Shorn of its racist overtones, Ziegler’s argument attempted to grapple with certain theoretical ideas, including a strong belief in the beauty of diatonic harmony and simple melody as the basis for contemporary composition: a view not dissimilar to that postulated almost concurrently in Stalinist Russia in relation to the condemnation of Shostakovich’s music.’ (E. Levi, 97) Concreet en terzake: men zocht naar een algemeen geldende definitie voor ‘Duitse’ muziek. De vraag is makkelijker gesteld dan te beantwoorden zoals uit het vervolg zal blijken. Op de titelzijde van de als brochure gedrukte toespraak van H. S. Ziegler prijkt een soort affiche waarop een karikaturaal getekende neger gekleed in avondkostuum. De man draagt een hoge zijden, verder in plaats van een anjer een davidster in de knoopsgat; hij bespeelt met witte handschoenen een saxofoon. Het geheel geplaatst in een decor van ‘rood’. Wat is bij een eerste oogopslag (iets wat men meent te horen kan kennelijk niet zonder enige visualisering) ontaarde of gedegenereerde muziek? Muziek gekoppeld aan: een ‘aapachtige’ neger, jood, een eventueel levensbeschouwelijk rood en de saxofoon1? . In de jazz2 heeft de saxofoon 1 Het affiche verwijst naar Jonny spielt auf een Zeitoper van Ernst Krenek (1900-1991). De saxofoon is muziekhistorisch een recent ontwikkeld instrument. In symfonische muziek komt de saxofoon eerst voor bij G. Verdi, G. Bizet en R. Strauß. C. Debussy schreef in 1901 een rapsodie voor orkest en saxofoon (FL:98). Hij droeg het op aan Elisa Hall, saxofoniste en voorzitter van de Orchestral Club Boston. (PCDG, 378 en L. Knödler, 180 en 223) 10 in vrij korte tijd een prominente plaats verworven. De combinatie neger en saxofoon verwijst naar de jazz en daarmee naar een destijds betrekkelijk nieuw in nazikringen gewraakt verschijnsel. De kleur rood heeft symbolisch meerdere betekenissen, variërend van passie, revolutie tot gevaar. Rood de kleur van de bolsjewisten, communisten of socialisten! De davidster verwijst uiteraard naar het jodendom. Joden waren op dat moment in het Derde Rijk bij voorbaat gediskwalificeerd, want tot hostis, tot staatsvijand verklaard. (vgl.: De Neurenbergse rassenwetten van 15 september 1935) Voor de nazi’s scheen deze fictieve figuur het toonbeeld te zijn van ‘Entartung: ein jüdischer Neger, der in europäischer Festkleidung Jazz spielt, der – so sollte die Assoziationsreihe weitergehen – die Primitivität des Urwalds mit dem Abendländischen unverschämt vermischt und verquickt.’ (NMZ Ausgabe 12/1, jaargang 46) De Primitivität des Urwalds klinkt nog vriendelijk, quasi paradijslijk. Men bedoelde: saxofoon, neger en jazz ofwel ‘Klänge der sexuellen Besessenheit’, ofwel muziek die thuis hoort ‘in den Tingl-Tangl, Animierkneipen und Zuhältervierteln’, ofwel ‘die Musik des internationalen Bordells’, kortom: ‘Kulturbolschewismus’. (E. John, 286 - 287). Vandaar. Als richtlijn en tevens rechtvaardiging voor deze tentoonstelling gold de uitspraak van Goebbels, de Reichsminister: ‘Die Staatsführung kann und muß die Kunst vor Irrtümern bewahren. Das ist durchaus eine Aufgabe, der nur vom Staat und nicht vom Künstler gelöst werden kann.’ Alleen de staat kan de kunstenaar behoeden voor dwalingen. Dat is voor hem een opgave. De staat ‘weet’ wat goed of fout is. De staat dat wil zeggen de totalitaire staat. De vraag is: Welke autoriteit binnen de totalitaire staatsvorm maakt uit wat al of niet een dwaling is? Is dat de hoogste autoriteit, de Führer? De staatrechtsgeleerde Carl Schmitt legde in zijn essay Der Führer schützt das Recht1 een ‘wetenschappelijk’ fundament hiervoor. De ware Führer is tegelijk ook rechter. Uit het Führerschap vloeit het rechterschap voort. Het handelen van de Führer is in feite pure jurisdictie. Het is niet onderworpen aan de rechtspraak, maar het is zelf hoogste rechtspraak (N. Frei, 38 - 39). Een op zijn minst opmerkelijk standpunt. Schmitt gaat in opvattingen terug naar de tijd vóór Montesquieu’s L’esprit des lois (1748) waarin de scheiding van de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht wordt verdedigd. Hoe omstreden de saxofoon is geweest, zie: R. Kagie: De Verboden Saxofoon. (Kagie 2000) 2 De jazz ontstaan op het Amerikaanse continent rond 1900 in de negerwijk Storyville van New Orleans is een melting pot van stijlen en stromingen. Voormalige negerslaven die met behoud van hun Westafrikaanse tradities kennis maakten met Europese instrumenten én Europese muziek. De jazz put uit geestelijke liederen (spirituals), folkloristische liederen, de melancholische blues en ragtime (ietwat houterige, stroeve, niet vloeiende pianomuziek). Van New Orleans uit verspreidde de jazz zich naar Chicago en vervolgens over de gehele wereld. De oorspronkelijke New Orleans stijl wordt meestal uitgevoerd door trompet, klarinet, trombone, drum, bas en banjo. In de Chicago stijl werd de trombone dikwijls vervangen door de tenorsaxofoon. Vandaar! 1 C. Schmitt ontvouwde zijn these naar aanleiding van de Rijksdagrede van A. Hitler van 13 juli 1934. (N. Frei, 42) Bij die gelegenheid nam Hitler de verantwoordelijkheid voor de zuivering van de S.A. o.l.v. Ernst Röhm, de massamoord uit raison d’état. Hij oogstte stormachtige bijval. De nazi’s spraken van gesundes Volksempfinden. In feite ontging het publiek de samenzweringen, intriges en het machtsspel achter de schermen. Wat de mensen zagen was, voor het merendeel de welkome vernietiging van een plaag. (I. Kershaw, 673) 11 In het cultureel monumentale Duitsland wordt van bestuurlijke zijde een drastische censuur, een hardhandige scheiding der geesten, onder meer in muzikale kwesties, opgelegd. En nog wel op een moment dat er voor het eerst in de westerse samenleving door een accumulatie van ontwikkelingen, technologische inbegrepen, een zeer grote én verscheiden hoeveelheid muziek in omloop kan worden gebracht. Het Duitse volk geleid door de NSDAP, een anti-parlementaire partij, laaft zich in die periode in meerderheid aan het besef, gevoed door een charismatisch aanbeden Führer, een Volksgemeinschaft te zijn waarvoor een Sonderweg is weggelegd. Langs deze Sonderweg pretendeert Duitsland een wereldmogendheid te worden en dat gaat dan en alleen dan, zo indoctrineert de Führer c.s. het Duitse volk, wanneer het zich zuivert van onreine, vreemde (lees: on-Duitse) smetten. En dat zuiveren gaat op een gewelddadige wijze. Hoe anders het Germaanse ras, de kroon op de mensheid, te redden van vernietiging door de joden en andere inferieure rassen? De staatsvorm wordt uitgedrukt in het begrip Volksgemeinschaft waarbij de leider, der Führer over een macht beschikt, die hem in de gelegenheid stelt, de Volksgemeinschaft (lees: de staat ) te overladen met ‘morele functies’ die aan de staat over de burger, aan de orde over de vrijheid een juist moreel bedenkelijk overwicht verleent. Waar J. Goebbels de cesuur aangeeft van een überwundende Vergangenheit ein wüster Traum, daar sluit de ijverige Staatsrat Dr. Hans S. Ziegler aan met een grote nationaalsocialistische schoonmaak, een zuivering. H. S. Ziegler, intendant van het Weimar theater, had zich ‘verdienstelijk’ gemaakt voor de partij als assistent van Wilhelm Frick.1 W. Frick was een prominente nazi, die in Thüringen januari 1930 voor de NSDAP na de profijtelijke verkiezingen een coalitie aanging met conservatieve partijen en zo voor het eerst een bestuurlijk ‘gezicht’ van de partij liet zien in een deelstaat. Frick verzekerde twee belangrijke ministeries voor de partij t.w.: Binnenlandse Zaken en Onderwijs & Cultuur. Binnenlandse Zaken gaf de partij controle over de Thüringse politie, terwijl Onderwijs & Cultuur de Nazi’s voor het eerst de gelegenheid gaf concrete invloed uit te oefenen in culturele kwesties. Frick vaardigde in die kwaliteit op 1 april 1930 een verordening uit tegen ‘Neger cultuur’.2 Hij wilde Thüringen ontdoen van alle immorele en buitenlandse raciale elementen in de kunst; keerde zich tegen de invloed van Bauhaus (Weimar). De Bauhaus school voor architectuur in Dessau werd in 1932 gesloten. Het muzikale leven in Thüringen kwam ook onder ministerieel toezicht, en wel onder de inquisitieve aandacht van Fricks assistent H. S. Ziegler. Deze verbood alle 1 W. Frick werd in Neurenberg op 3 van de 4 aanklachten schuldig bevonden en tot de strop veroordeeld. Tijdens zijn ministerschap in de deelstaat Thüringen naturaliseerde hij A. Hitler tot Duits staatsburger (25.02.1932). (G. M. Gilbert, 403) Hitler - Oostenrijker - beriep zich in het proces van de Bürgerbräukeller Putsch op 08.11.1923 in München op zijn ‘Duits zijn’. Hij werd niet als ongewenste vreemdeling over de grens gezet! Hij weigerde zich door het door hem verachte ‘joodse regering’ in Berlijn te laten naturaliseren. (F. Boterman, 279-280) Frick zat ook samen met Hitler (zij waren de twee enige nazi’s!) in het op 30.01.1933 geïnstalleerde Kabinett der nationalen Erhebung en wel op Binnenlandse Zaken. 2 In 1926 en 1928 trad in Berlijn Josephine Baker op met haar La Revue Nègre. ‘Her smoky sexuality was overpowering. In the city of expressionism, she was a living expressionist.’ (M. Farr,143-145) Zij had in Parijs furore gemaakt met haar nudieke ‘bananendans’! (Harry graaf Kessler, 171, 174-176) In Wenen 1928 werden er speciale diensten in kerken gehouden ‘als Buße für schwere Verstöße gegen die Moral, begangen von J.Baker.’ Weense nazi’s eisten een verbod tot optreden. Een dergelijke eis volgde in München 1929 wegens een te verwachten: ‘Verletzung des öffentlichen Anstands’. 12 publieke uitvoeringen van jazz in Thüringen. Verder stopte hij alle subsidies voor concertprogramma’s waarop werken van I. Strawinsky en P. Hindemith werden aangekondigd. (E. John, 373) De gevolgen van deze politiek waren onmiddellijk merkbaar.1 Er was een terugloop van ‘eigentijdse’ concerten en opera’s van 57% in 1929 tot slechts 14% in 1930, terwijl de hoeveelheid uitvoeringen van lichtvoetig werk toenam van 7% naar 30%. (E. Levi,10-11) Op grond van de bestuurlijke prestaties in Thüringen mocht H. S. Ziegler de opzet van de tentoonstelling Entartete Musik verzorgen. Een jaar eerder in juli 1937 werd er in München een tentoonstelling gewijd aan Entartete Kunst. Deze tentoonstelling, die model stond voor Düsseldorf, omvatte ontaarde of gedegenereerde schilderkunst, beeldhouwwerk en architectuur. Op de Ausstellungsführer prijkte een beeldhouwwerk van de Duitse schilder en beeldhouwer Otto Freundlich (1878-1943). 2 1 Frick c.s. werden in de nazipers uitbundig geprezen. Hierbij moet opgemerkt worden dat het invoeren van dat nieuwe beleid samenviel met de in Duitsland gevoelde gevolgen van beurskrach van 24 oktober 1929 op Wallstreet. Dit betekende ongeacht het beleid bij voorbaat drastische kortingen van kunstsubsidies met als gevolg gekortwiekte concert- en opera seizoenen en dus verminderde emplooi voor musici. Een andere bijkomende niet te veronachtzame factor was de overgang in die tijd van de stomme film naar de geluidsfilm. Ruim 12.000 bioscoopmusici werden in Duitsland zodoende overbodig! Tegen deze complexe achtergrond waarbij het voor velen ook en vooral om den brode ging namen vormen van publieke agitatie toe. Dat kwam dikwijls neer op luidruchtige verstoringen van uitvoeringen van ongewenste muziek. 2 Freundlich – jood – stond mede aan de wieg van de moderne kunst. In zijn Parijse periode hoorde hij met P. Picasso en G. Braque bij de avant-garde. In zijn Berlijnse periode sloot hij zich aan bij de November-Gruppe. Zijn beeldhouwwerk is als experimenteel te definiëren. In München was zijn werk op de tentoonstelling Entartete Kunst prominent vertegenwoordigd. Vanaf 1937 is er in Duitsland gedurende de naziperiode veel werk van hem vernietigd. Het 13 Het gewraakte werk had oorspronkelijk de titel meegekregen: Der neue Mensch. Over de kwaliteit van het werk valt te twisten. De niet incompetente John Willett spreekt van een klungelig, namaak negroïde beeld zonder in de bedoelingen van de beeldhouwer te treden (J. Willett, 156). De kunstpolitiek van de nazi’s was er op gericht de invloed van de joden en alle Artfremde elementen te elimineren, en kunst en cultuur te arisieren. Dé manier is moderne kunst belachelijk maken. (F. Boterman, 314) De nazi’s grepen dit werk aan om duidelijk te maken dat deze neue Mensch - beeld en beeldhouwer - in hun ogen volstrekt ongewenst was, want entartet. Wat is ontaarde of gedegenereerde kunst (schilderij, beeldhouwwerk of gebouw)? Is dat kunst geproduceerd door een gedegenereerd mens, een Untermensch? Of is die kunst thematisch bezien ontaard of gedegenereerd? Wat is een echt Duits kunstwerk? Wat is echt Duitse muziek? De tentoonstelling: Entartete Kunst in München liep gedeeltelijk parallel met een tentoonstelling Duitse NS kunst in het naar nationaalsocialistische stijl gebouwde Haus der deutschen Kunst. Laatstgenoemde tentoonstelling werd door de Führer zelf geopend. 1 Ik vestig de aandacht op het feit dat de tentoonstellingen Entartete Kunst2 in München en Entartete Musik in Düsseldorf een onderscheid markeren tussen enerzijds visuele kunsten zoals schilderen, beeldhouwen en architectuur, anderzijds auditieve kunsten. Ofwel een onderscheid in perceptie tussen zien en horen. Visuele kunsten geven vorm aan de ruimte, auditieve aan de tijd. Dat onderscheid is niet zonder gevolgen voor zingeving of het verlenen van betekenis. Bij een nietconcertante uitvoering van een opera komen beide aspecten aan de orde. In principe zou het visuele ondergeschikt moeten zijn aan het auditieve, ofwel de ruimte aan de tijd. ‘The self-appointed Praeceptor Germaniae in all artistic matters Adolf Hitler, in a speech inaugurating the House of German Art in Munich in 1937, expressly forbade resterende oeuvre wordt geacht tot het belangrijkste van de beginperiode van de moderne kunst te behoren. Freundlich’s lot was tragisch. In de oorlog leidde hij een armtierig, verborgen bestaan aan de voet van de Pyreneeën. Verraden door zijn Franse buren werd hij op transport gezet om op de dag van aankomst 09.03.1943 in het KZ Maidanek te worden omgebracht. 1 F.Spotts merkt op: ‘After being appointed chancelor in 1933 the first building he had erected was not a monument to his own triumph – comparable to Mussolini’s Forum Mussolini or Franco’s Vallee de los Caidos – but a massive art gallery.’ (F. Spotts, xi) In Hitler streden de kunstenaar en de politicus om voorrang. 2 De tentoonstelling was opgezet door Adolf Ziegler (geen familie van H. S. Ziegler) een protégé van Adolf Hitler. A. Ziegler was een kunstenaar wiens werk zeer in de smaak viel bij Hitler. Na een persoonlijke ontmoeting met Hitler werd hij lid van de NSDAP. Hij was onder meer president van de Reichskammer der Bildenden Künste. Hij kreeg van Hitler opdracht de Duitse musea en galerieën te zuiveren van ontaarde kunst. Met dit thema in gedachten zette hij in 1937 een tentoonstelling op te München over Entartete Kunst. Als president van de Reichskammer der Bildenden Künste was hij verantwoordelijk voor het in beslag nemen van meer dan 16.000 ‘ontaarde’ kunstwerken. Kunstwerken die niet pasten in de kunstopvatting der Nazi’s. Op het hoofdkwartier te München hing boven de haard van Hitlers salon prominent Die vier Elementen van A. Ziegler. (F. Spotts, 163 e.v. 179) 14 any painter to use colours different from those perceived in Nature by the ‘normal eye.’ (R. Grunberger, 532)1 Het kunstzinnige zien ofwel de visuele kunsten die vorm geven aan de ruimte diende aan specifieke eisen, the normal eye, te voldoen. De auditive kunsten, die zich uitdrukken in en vormgeven aan tijd, zouden parallel genomen moeten voldoen aan the normal ear. Hier beginnen de problemen. Aan the normal eye kun je eventueel dwingend de werkelijkheid eenduidig weergevende werken relateren. Maar the normal ear welk akoestisch milieu, welke muziek kun je daar aan koppelen? H.S. Zieglers opvattingen steunend op de diatonische harmonie en een eenvoudige melodie? Hij stelde: ‘Ich bekenne mich […] zu der Anschauung, daß die Atonalität als Ergebnis der Zerstörung der Tonalität Entartung und Kunstbolschewismus bedeutet. (cursivering van mij) Da die Atonalität zu dem ihre Grundlage in der Harmonielehre des Juden Arnold Schönberg hat, so erkläre ich sie für das Produkt jüdischen Geistes. Wer von ihm ißt, stirbt daran’ (E. John, 369) Laten we de hierboven vetgedrukte zin aan een nadere analyse onderwerpen. Atonaliteit betekent letterlijk: zonder tonaliteit. Deze term voor bepaalde richtingen in de hedendaagse muziek is minder gelukkig gekozen, aangezien het in de strenge zin van het woord een onmogelijkheid is. Tonaliteit, het verband van verschillende tonen onderling, kan wel voortdurend veranderd en verdoezeld worden, echter nooit geheel opgeheven. Tussen twee opeenvolgende tonen bestaat noodzakelijk altijd enige relatie. Wanneer men deze echter zo los mogelijk en zo dubbelzinnig mogelijk maakt, spreekt men van atonaliteit. Deze berust op een betrekkelijk willekeurig beschikken over alle tonen van het toonsysteem, zelfs binnen de kleinste ruimte. Zo opgevat n.l. als een bliksemsnel en ononderbroken veranderen van grondtoon zonder cadensering, is atonaliteit aanwezig in R. Wagners Tristan und Isolde, R. Strauß’ Elektra en bijvoorbeeld bij de Franse impressionist C. Debussy. Let wel: R. Wagner en R. Strauß waren de twee paradepaardjes van de nazi’s. Een volgende stap na R. Wagner en R. Strauß is in een andere toonsoort eindigen dan waarmee men begonnen was. Zo componeerde bijvoorbeeld G. Mahler. (D.J. Grout & C.V. Palisca, 720). De gestage vervaging van de tonale organisatie was voor A. Schönberg de opstap naar atonaliteit. Hij was op een punt gekomen waarop het voor hém onmogelijk was geworden harmonie in de bestaande toonsoort uit te drukken. Hij zocht staande in de Duitse traditie naar nieuwe wegen, naar iets ongehoords. H.S. Zieglers bewering dat ‘die Atonalität als Ergebnis der Zerstörung der Tonalität’ is, kan men onderschrijven, want een constatering. Dit verschijnsel duiden als Entartung en Kulturbolschewismus is een waardeoordeel. R. Grunberger plaatste de volgende kanttekening bij de algemene gang van zaken in muzikale kwesties. ‘H.S.Ziegler’s rather nebulous definition of the line of demarcation between proscribed and permissible innovation in music reflected a situation in which nobody knew exactly where the official Party line ran.’ (R. Grunberger, 517) En dat is precies de kwestie. Om het begrip ‘waardeoordeel’ helder te krijgen bedenke men het volgende. Is de Voraussetzungslosigkeit van het gehoor principiëel mogelijk? Nous sommes toujours déjà embarqués. (B. Pascal) De muziek van onze omgeving: het 1 ‘The self-appointed Praeceptor Germaniae in all artistic matters’ noemt zichzelf in Mein Kampf: ein kleiner Maler. (F. Spotts, 139, 422) Na 30 januari 1933 pakte Hitler in all artistic matters uit! Grunberger hanteert de kwalificatie met een zekere distante spot. A. Speer merkte op dat Hitler in de kunst in het bijzonder in de architectuur zich ideologisch wilde manifesteren (J. Fest 2000, 71-81) 15 kinderliedje, het volkslied, de schlager of de hit, dit wordt ons met het leven meegegeven. Van de meest eenvoudige muziekconsument tot de meest verfijnde muziekliefhebber schept de omgeving, in ons geval de Middeneuropese en Westeuropese muziek, een bevangenheid voor alles wat al dan niet tot het domein van ons toonsysteem hoort. Wij spreken over muziek maar we bedoelen Europese muziek. Wij horen niet primair muziek, maar muziek in combinatie met de naam van de componist, het type of soort muziek. Kunnen wij eventueel datgene wat wij weten door opvoeding, onderwijs over muziek, scheiden van datgene wat wij ervaren aan muziek? Ofwel hoe komen wij los van de bevangenheid van historisch gestandaardiseerde waarden. Dit is principieel onmogelijk! Men dient tot inzicht te komen waar men staat en dat men aldus verwikkeld vooringenomen is, eerst dan is men in staat al luisterend tot een waardeoordeel te komen met alle beperkingen vandien. De muziekgeschiedenis kent vele oordelen die in latere tijden gecorrigeerd zijn. I. Stravinsky merkt naar aanleiding van het overlijden van Cl. Debussy (1918†) op: ‘It is in the nature of things – and it is this which determines the uninterrupted march of evolution in art quite as much as in other branches of human activity – that epochs which immediately precede us are temporarily farther away from us than others which are more remote in time. That is why I do not think at the moment of writing (1935) I could form a just appreciation of Debussy. It is clear that his aesthetic, and that of his period, could not nowadays stimulate my appetite or provide food for my musical thought, though that in nowise prevents me from recognizing his outstanding personality or from drawing a distinction between him and his numerous satellites. (I. Stravinsky, 91) Stravinsky’s houding is, formaliserend gesproken, een articulatie van een autogene dispositie. Deze dispositie steunt op 3 factoren: 1. de muzikaliteit: de individuele potentie tot opnemen, het ’oor voor muziek’; 2. de omgeving: opvoeding, ideeën, het eventueel zelf musiceren, concert- en theaterbezoek; 3. de ontwikkeling: de dispositie van het horen van muziek kan door studie van muziek- of kunstgeschiedenis etc. voor een ieder individueel bepaald zijn. Het autogene bestaat hierin dat alle drie genoemde factoren zelfstandig werkzaam zijn. De autogene dispositie schept de vorm waarin het ‘muziek horen’ wordt beleefd, maar ook de reactie op het horen van muziek, zoals die in de weerklank van de emotie én in de beoordeling aanwijsbaar is. Kortom oordeel en waardebepaling zijn aan persoon1, plaats en tijd gebonden. (K. Wörner, 9-13) 1 ‘When Arnold Schönberg was asked in 1914 to write a contribution for the fiftieth birthday of Richard Strauß, he declined, referring to an unflattering comment Strauß had made about him. Strauß’ comment: ‘‘only a psychiatrist can help poor Schönberg’’ did not differ much from the opinion of audiences that whistled at Schönberg’s important premieres. But the influential R. Strauß had been decisively helpful in the beginning of Schönberg’s career by obtaining a scholarship Berlin for him. Schönberg said he had tried to understand Strauß’ music (I felt the need to respect Strauß) but the paths of these two disparate personalities lay far apart: ‘‘Artistically Mr. Strauß does not interest me”, Schönberg wrote, “especially ever since I have understood Mahler’’. (Zie boekje bij CD: Schönberg, Strauss, Martinů door het Talich Chamber Orchestra, Subterra edition 1999). Reinbert de Leeuw scherpt in Muzikale Anarchie, Amsterdam 1973, de tegenstelling Schönberg – Strauß nog meer aan. Zie blz.1522 16 Bij ‘the normal eye’ kan men de (fotografisch) waargenomen werkelijkheid tot norm verheffen, bij het gehoor zijn de problemen complexer. Hoe terecht merkt I. Stravinsky op dat de afstand in tijd te kort is om tot een juist oordeel of waardering te komen van het oeuvre van Cl. Debussy! Dit laat onverlet in Cl. Debussy een grote muzikale persoonlijkheid te herkennen. Preciezer geformuleerd: een componist is geen groot musicus, omdat hij een bestaand tekensysteem (klankidioom) kan hanteren, maar omdat hij het aantast en verandert (H. van Campenhout, 63). In muziek wordt iets dat duister en ongevormd in onze zintuigelijkheid leeft, getransfigureerd tot een hoorbare gestalte (H. van Campenhout, 8). Aldus begrepen, schuilt in n’importe welke muziek het vermogen het onzegbare, het onuitsprekelijke te verklanken.1 Een groot componist zal een bestaand tekensysteem of klankidioom aantasten en veranderen. Niet alleen om het onzegbare, het onuitsprekelijke te verklanken, maar ook en vooral om te zoeken naar het ongehoorde.2 De aanpak van de nazi’s is een dwingende invloed en correctie uitoefenen op de autogene dispositie. Men wilde de muziek zuiveren van zogenaamde niet-Duitse invloeden. Het akoestische milieu, waarin begrepen de muziek, werd na 30 januari 1933 stormenderhand door de nazi’s veroverd. Men greep, eenmaal aan de macht gekomen, van staatswege in in de omgevingsfactoren. Men verbood uitvoeringen van werken van ontaarde componisten, men verbood moderne, zeg: atonale muziek, muziek uit de hoek van Neue Sachlichkeit, politische Musiktheater, jazz. En passant trachtte men optimaal de technische mogelijkheden van geluidsoverdracht en geluidsspreiding en versterking in het publieke domein te benutten. J. Goebbels heeft perfect begrepen wat de voordelen zijn van het beheersen van een permanent ‘geluidsaanbod’ in het openbare leven. Men ging in het uitputten van de mogelijkheden tot op de bodem. Zo werd het in de loop van 1938 verboden muziek van joodse componisten of door joden uitgevoerde muziek op de grammofoonplaat op te nemen. Het dilemma: just as eternal vigilance is the price of liberty, so the price of progress is eternal change. De gewelddadige waakzaamheid van de nazi’s terzake alles wat onduits was, vooronderstelt inzicht om het als zodanig te herkennen, vast te stellen en aan te duiden. Hierboven verwezen wij naar de nevelen van inquisitieve kortzichtigheid bij de prominente H.S. Ziegler. Men had een determinatieprobleem. Echter op één onderdeel, namelijk daar, waar niet-arische kunstenaars en uitvoerenden aan het werk waren, was het een kwestie van slechts de burgerlijke stand raadplegen. Bij twijfel beschikte men over: Judentum und Musik mit dem ABC jüdischer und nichtarischer Musikbeflissener van het duo Brückner – Rock (3e druk, München 1938) kortweg: Das musikalische Juden-ABC. Het boek bevatte in alfabetische volgorde een lijst van componisten en uitvoerende musici wier geest of werken voor het Duitse muziekleven nadelig werden geacht. Zo stond op bladzijde 178 te lezen: ‘Mengelberg, Josef Willem, geb. 1871 te Utrecht, dirigent te Amsterdam, vriend van de jood Gustav Mahler.’ Voor het overige moest men het doen met Goebbels: ‘Die neue nationale Kunst Deutschlands wird in der Welt nur dann Achtung genießen (…) wenn sie fest und unlösbar im Mutterboden des eigenen Volkstums verwurzelt ist. Was deutsch und echt, das soll die Welt aufs neue 1 Wij verwijzen hier naar de studie van R. Commers met de veelzeggende titel: Het Onzegbare en het Onuitsprekelijke. (Commers, 2005) 2 Titel van de herdenkingsbundel: 20 jaar Schönberg Ensemble, Amsterdam 1995. In de titel wordt dit streven uitgedrukt. Het ongehoorde is hier bijna identiek met muziek van de 20ste eeuw. Zie ook noot 4 op bladzijde 27. 17 erfahren. Die deutsche Kunst, die zum Volke zurückkehrt, wird den schönsten Lohn dadurch empfangen, daß das Volk wieder zu ihr zurückkehrt’. (P. Micheels, 59-62) De Reichsmusiktage met daarop aansluitend de tentoonstelling Entartete Musik was een voorlopig eindpunt, eventueel climax, van een reactionair proces dat zijn wortels had in het conservatieve Duitse Bildungsbürgertum van de fin-de-siècle. Na de 1ste wereldoorlog werd er om uiteenlopende redenen in conservatieve kringen verzet aangetekend tegen allerhande vernieuwingen in kunst en kultuur, tegelijkertijd was er en passant sprake van een toenemende algemene ‘verromantisering’. Deze wending viel samen met de malaise rond de Beurskrach van New York 1929. Na de machtsoverdracht op 30 januari 1933 aan Hitler ontstond er heel snel een scheiding der geesten. De uitgesproken romantische, wagneriaanse smaak van Hitler werd parallel met de groei naar absolute macht tot norm verheven. Hierboven werd al aangestipt: Duitsland ontpopte zich als een a-democratische Volksgemeinschaft van een wagneriaanse metafysische allure, absoluut geleid door een Führer rondom wie een cultus, een verering ontstond, een Führer, die pretendeerde te weten wat goed was voor Duitsland. In de aanloop tot die absolute macht gaf Hitler in culturele kwesties J. Goebbels stap voor stap de vrije hand, zoals wij zullen zien, om hem de dienst te laten uitmaken d.w.z. exact te doen wat zijn Führer hem opdroeg. Aldus ontstond er een geheel kunstmatige muziekklimaat waarbij het ook mogelijk was àl te nationale muziek te maken. Muziek opgedragen aan Das Reich, aan Hitler, muziek op teksten van Hitler. Ook deze muziek was eventueel ongewenst, want mogelijk Kitsch. (Prieberg, 107-123) In Duitsland werden velen in de autogene dispositie bevangen door het charisma van een Führer in wie de kunstenaar en de politicus om voorrang streden. Dezelfde Führer aller Duitsers maakte in het zicht van de totale ondergang van zijn heilige Duitsland op 30 april 1945 eigenhandig een einde aan zijn leven. Dit na de nodige maatregelen te hebben genomen om, hoe Duits, hoe wagneriaans zou men bijna zeggen, te voorkomen dat de vijand zijn lijk niet in handen zou kunnen krijgen. (N. Elias, 446 - 447) De aankondiging van zijn dood op radio Berlijn werd gevolgd door het adagio Sehr feierlich und sehr langsam uit de Zevende van A. Bruckner (R. Grunberger, 513). Met dit adagio had Bruckner (1896†) zijn smart over de dood van Richard Wagner (1883†) verklankt. (J. van Leeuwen, 154) Van R. Wagner heeft men gezegd: ‘er habe Musik für Unmusikalische gemacht. Im gleichen Sinne kann man ergänzen: und Hitler Politik für Unpolitische.’ (J. Fest 1973, 1038). De geschiedenis toont ons twee verschillende antwoorden op de rauwe onmenselijkheid in de welsprekendheid van Hitler. 1) Een macht steunend op fysiek geweld door Jakov Lind prozaïsch als volgt verwoord: ‘Die Bomber der Alliierten waren Friedenstauben. Einzig Bomben konnten die Arroganz jener Bürger brechen, die schon viel zu lange geglaubt hatten, sie könnten ungestraft morden. Nichts in der neueren Geschichte Deutschlands reicht an die Katharsis aus dem Himmel heran; sie hat Westdeutschland demokratischer gemacht, als es je gewesen ist, und sie ist friedliebend wie nie. Es bedurfte großer Mengen TNT, den Mythos vom deutschen Übermenschen in die Luft zu jagen, und keiner hat zur Denazifizierung Deutschland mehr beigetragen als die Besatzungen der alliierten Flugzeuge. Ihren Maschinen waren dem kaltblütigen, mechanisierten Irrsin gewachsen, der sich Nationalsozialismus nannte.’ (J. Lind, 102) 2) Een macht steunend op relevante (muzikale) ideeën. Een aanpak waarvoor naast vele anderen ook A. Schönberg tekent. A. Schönberg, die zichzelf uitdrukkelijk definieerde als een Duitse componist, keerde na de machtsovername door Hitler c.s. in 1933 terug in de schoot van het jodendom. In de periode hieraan voorafgaand 18 hield hij zich intens bezig met zijn onvoltooid gebleven opera (eventueel oratorium) Moses und Aron. Deze opera is een vormgeving aan het zoeken van een geassimileerde jood naar de wortels van het bestaan, zoeken naar een Volk, een Führer en bovenal naar God niet alleen begrepen als de Oer-grond van het bestaan, maar ook als een Tegenover, als een Ander. De grens waarop men in bepaalde existentiële situaties stuit, zoals ontzagwekkende gebeurtenissen of de confrontatie met uitzonderlijk goed of kwaad, kan men op uiteenlopende wijze definiëren als een oplopen tegen de eigen beperkingen aan macht, gezag of kennis, ingeperkte bewegingsruimte, blikvernauwing, niet kunnen redeneren, onvoldoende uitdrukkingsvermogen, niet genoeg lef, bevangenheid etc. Wanneer mensen ervaren dat zij afhankelijk zijn van machten waarop ze geen vat hebben, ontdekken zij misschien dat hun broze bestaan door een kloof wordt gescheiden van een machtiger kosmisch Wezen dat (naar men meent) zijn eigen oorzaak is. Moses und Aron is hiervan een neerslag. Resumerend zien wij dat muziek als onderdeel van de Duitse cultuur in het publieke domein inzet is geworden bij het profileren van het Duitser zijn. Op 10 mei 1933 waren er in Duitsland ‘spontane’ boekverbrandingen. Bibliotheken werden gezuiverd van on-Duitse lectuur. In 1937 werd met de tentoonstelling Entartete Kunst de kunst gezuiverd. In 1938 was de muziek aan de beurt. Een voorlopig antwoord op de vraag: Waarom muziek zuiveren en waarvan?, hebben wij reeds in grote lijnen geschetst. Om deze vraag verder uit te diepen, willen wij een kleine excursie maken in de geschiedenis van de muziek te beginnen bij het moment dat er voor het eerst in burgerlijke centra anders dan kerken en hoven ten behoeve van een dan nog onbekend gehoor muziek wordt gecomponeerd en uitgevoerd. Een nieuw domein voegt aan het bereik van de muziek mogelijkheden toe met alle implicaties van dien. 19 Hoofdstuk 2. Van de Camerata dei Bardi tot en met het expressionisme ofwel de weg van de muziek in het publieke domein. Vanaf de middeleeuwen waren er twee standen waarvoor componisten muziek maakten n.l. kerken en hoven, geestelijke en wereldlijke muziek. Juister: de geestelijke en wereldlijke adel patroniseerden de muziek. Men had mensen in dienst die musiceerden, componeerden en onderricht gaven in muzikale kwaliteiten. Een belangrijke omslag deed zich voor in de 16e eeuw. Deze omslag is men later gaan benoemen met de term Barok.1 In Italië begon de omslag een nieuwe wijze van denken over en beoefenen van onder meer muziek. En deze nieuwe wijze van denken en doen is over Europa uitgezaaid. Onder Italië verstaan wij het gebied dat in de periode 1516 -1660 naast een aantal stadstaten zoals Venetië, Napels, Rome en Florence werd beheerd en bestuurd door Spanje en Oostenrijk. In de laatste decennia van de 16e eeuw brak een opmerkelijke verandering door in persoonlijke gevoeligheden en wijze van uitdrukken. De wortels hiervan lagen onder meer bij het contrareformatorische Concilie van Trente (1545-1553) respectievelijk de wijze van onderrichten en bekeren door de Jezuïten. Bij het Concilie van Trente wilde men onder meer een zuivering van de liturgische muziek. De musicoloog Curt Sachs zegt in deze kwestie kort en bondig: ‘de tijd was rijp voor een nieuwe uitbarsting van de eeuwenoude tegenstelling tussen de klassieke Italiaanse en de antiklassieke noordelijke geestesgesteldheid, tussen de zuidelijke helderheid en eenvoud en de ”gotische” verwikkelingen en duisterheid. Van de acht zangers der commissie waren er vijf Italianen, twee Spanjaarden en slechts één was Nederlander – niets demonstreert duidelijker dat de noordelijke overheersing in de Italiaanse muziek op haar einde liep. ‘(C. Sachs, 147) De meningen liepen uiteen, van het uitsluiten van elke vorm van meerstemmigheid ten gunste van het sobere, slechts één lijn te horen gevende gregoriaanse gezang tot meerstemmige muziek mits ontdaan van gekunsteldheden, van onrust en verwarring. Rond deze kwestie zijn de nodige legendes ontstaan. Zo zou Giovanni Pierluigi da Palestrina (±1525 -1594) inderhaast onder meer de befaamde Missa Papae Marcelli hebben gecomponeerd om aan te tonen dat een waardige meerstemmigheid en een orthodoxe religieuze instelling zeer wel samen konden gaan. 2 Omwille van meer doorzichtigheid, d.w.z. muziek staat in dienst van de tekst, werd het contrapunt, of beter, het monopolie en het misbruik van de polyfone stijl opgeofferd. Contrapunt betekende een ingewikkelde techniek omwille van de 1 Met de Barok wordt een periode geduid in de architectuur, schilderkunst en muziek. De Barok beslaat in de schilderkunst een periode van 1580 tot 1715, in de muziek loopt deze periode verder door in de 18e eeuw. De term Barok voor een muzikale stijl is minder te verdedigen dan de toepassing ervan als aan duiding voor een periode, omdat de periode een grotere diversiteit aan stijlen omvatte dan met één term kan worden weer gegeven. (D.J. Grout & C.V. Palisca, 323) Verder suggereert de term Barok, als de omschrijving van de muziek voor de periode van ±1600 – 1750, dat de historici de mening zijn toegedaan dat de eigenschappen van deze muziek in sommige opzichten overeenkomen met die van de architectuur, schilderkunst, literatuur en misschien ook de wetenschap en de filosofie van die tijd. Kortom een verband tussen muziek en de andere takken van menselijke creativiteit. 2 De niet onomstreden conservatieve Hans Pfitzner - ik kom in het vervolg op hem terug heeft in 1917 de opera Palestrina gecomponeerd op basis van deze legende. 20 techniek, vakkundigheid ten koste van uitdrukkingskracht, verwarring in plaats van helderheid; en daarom verwierpen ze het. De maatregelen van de Contrareformatie versus de protestantse oppositie werden in heel Europa effectief door in het bijzonder de oprichting van de orde der jezuïeten bij pauselijke bul in 1540. De jezuïeten stonden borg voor het invoeren van veranderingen. Deze orde, autocratisch, streng en toegewijd had als doel onderrichten en bekeren. De stichter van de orde, Ignatius van Loyola (1491-1556), zag goed in dat de invloed van de humanisten steunde op de idee dat cultuur voorafgaat aan theologie en de vrijheid van denken aan het dogma. Grondige veranderingen in spirituele richting dienden te steunen, aldus Loyola, op strikt en systematisch onderricht. De belangrijkheid van gevoelens en emotionele betrokkenheid, een van de significante karakteristieken van de Barok, ziet men in het onderricht van de jezuïeten. Door de beschouwing van Jezus’ lijden kunnen mensen deelhebben aan Jezus’ doodstrijd en zo spirituele kracht verwerven. In meer algemene zin: de wens: de blik of het gehoor te betrekken om de mens te doen ervaren wat hij ziet en hoort, is een van de fundamentele onderscheidingen tussen de Renaissance en het ‘nieuwe denken’ van de contrareformatorische periode. Een vitale karakteristiek van de Barok is dat kunst of religie emotionele betrokkenheid of deelname vraagt van de luisteraar of de beschouwer. (N. Anderson, 8-9) Er ontstond zo doende naast een nieuwe benadering een roep om een nieuwe autoriteit. Kunsten en wetenschappen gaven hieraan uitdrukking. Enkele namen: Galilei (1564-1642): Della nuove Scienze; Johann Kepler (15711630): Astronomia nova seu Physica coelestis tradita commentariis de motibus stellae Martis (1609) ; René Descartes (1596-1650) wiens Compendium musicae (1618) en Les passions de l’ame (1649) nauw verbonden zijn met het muzikale gedachtengoed van de Barok. Een opmerkelijke dissonant in dit gezelschap was Blaise Pascal. Hij viel de jezuïeten aan; hij betwistte Descartes’ visie op de dominantie van de menselijke rede. Strikt bestuurlijk gezien was de periode van 1600 -1750 een periode van absolute heerschappijen waarbij gold cuius regio eius religio. Dit hield in de praktijk een inperking in van het kerkelijke gezag. Descartes geloofde dat hij een rationele, objectieve verklaring had gevonden voor de passies die bijdroeg aan het concept van de ‘aandoeningen’ welke het hart uitmaakte van de esthetica van de Barok. (Th. Verbeek, 101 e.v. en N. Anderson, 10-11) De omslag, die er rond 1600 plaats vindt, kan men als volgt typeren: vóór 1600 schrijven componisten naast kerkmuziek ook wereldlijke muziek, nà 1600 schrijven componisten naast wereldlijke muziek ook kerkelijke muziek. De existentiële basis van deze omslag is hierboven aangestipt. Tot omstreeks 1500 bleef de monofonie of eenstemmige stijl bestaan naast de polyfonie of meerstemmige (contrapuntische) muziek. Omstreeks 1500 ontstond de homofone stijl, in hoofdzaak eenstemmige muziek, waarbij de componist bij een hoofdmelodie, meestal de bovenstem, een passende tweede, derde, vierde enz. stem maakt (onderstemmen). Wanneer deze onderstemmen worden overgenomen door een begeleidings-instrument en er dus een zangstem overblijft, krijgen we de monodische stijl. Is daarbij de zangmelodie gegrondvest op de gesproken voordracht, dan krijgt men spraakzang of recitatief. Onder invloed van een streng naturalisme had het recitatief zich omstreeks 1600 ontwikkeld tot een weergave, niet alleen van louter taal, maar van al de hartstochten, gesteldheden en uitdrukkingsmogelijkheden waartoe de taal in staat is kortom de stile rappresentativo. De natuurlijkheid, spankracht en aandoening van de stile 21 rappresentativo leidde onvermijdelijk naar het muzikale drama, het dramma per musica. Het pad naar de opera (de term ‘opera‘ is van latere datum; aanvankelijk werd er gesproken van dramma per musica) werd geëffend door de Camerata dei Bardi ook wel de Florentijnse Camerata genoemd. Een groep kunstenaars, geleerden en dilettanten legt zich omstreeks 1580 ten huize van graaf Giovanni Bardi toe op het doen herleven van het Griekse drama. Muziek had in hun opvattingen een dienende functie conform Plato’s opvatting dat ‘muziek in de eerste plaats spraak en ritme is en slechts in de laatste plaats toon’. (C. Sachs,165) In begeleide monodie (solostem met begeleiding) kon de tekst veel meer recht worden gedaan dan in de polyfonie, want daar klinkt de tekst in verschillende stemmen niet tegelijkertijd.1 Om het onderscheid wat verder uit te bouwen: de Florentijnse Camerata weigerden muziek op te vatten als een hoorbaar onderdeel van de mathematische wetenschap zoals de muziektheoretici uit de Middeleeuwen dat in meerderheid deden. De compositietechnieken gingen in de Middeleeuwen terug op wiskundige formules steunend op het gedachtengoed van de Pythagoreeërs. De objectie van de Camerata was dat de muzikale expressie was blijven steken in de verklanking van de goddelijke logos, in de tonale weerspiegeling van een onwrikbaar geachte kosmische orde (C. Smithuijsen, 38 én J. James, 20-40 en 60-78) De blik van Camerata maakte een draai van 90º. De antieke Grieken waren er van overtuigd dat muziek het gemoed kon beïnvloeden. Zoals uit Plato’s Staat blijkt was men zelfs beducht voor bepaalde toonsoorten. Wie naar een goede soort muziek luistert, zal een goed soort mens worden en omgekeerd (Plato, De Staat III, 401 d-e) Bij Plato liggen mogelijkheden om argumenten te ontlenen om een visie op Entartete Musik te onderbouwen. De visie, dat muziek het gemoed kon beïnvloeden, stond centraal in de aandacht bij de Camerata dei Bardi. Muziek moest emotioneel aanspreken en bepaalde gemoedstoestanden bij de luisteraar oproepen (F. de Haan, 28 en C.Smithuijsen, 36 e.v.) Aldus ontstond er een meer complexe stilistische classificatie t.w.: een kerkelijke, een kamer- of concert- en een theaterstijl. Vooral aan dat laatste was een groeiende behoefte. In Venetië werd in 1637 het eerste operahuis San Cassiano geopend. Met deze publieksgerichte aanpak kwam men tegemoet aan een ontluikende behoefte. Naast aristocratische, kerkelijke en burgerlijke (in steden waren academiën of organisaties van particulieren) patronage, was er nu in het publieke domein een gelegenheid voor burgers tegen betaling een plaats te krijgen om te luisteren en te kijken naar een muzikale uitvoering. Operahuizen rijzen als paddestoelen uit de grond. In Engeland waren de eerste publieke concerten in 1672, in Duitsland in 1722 en in Frankrijk in 1725. In de 17e eeuw kan men de eerste tekenen signaleren van de opkomst van de moderne, geseculariseerde autonome muziekpraktijk. In de periode van de romantiek werd een volgende opmerkelijke stap gezet door F. Mendelsohn-Bartholdy. In 1829 op 11 maart exact 100 jaar nadat J.S. Bach haar geschreven had, voert Mendelsohn-Bartholdy met de nodige coupures en 1 In termen van C. Monteverdi: er waren twee praktijken. Een prima prattica en een secunda prattica. Met de eerste bedoelde hij de vocale polyfone stijl en met de tweede de stijl van de toenmalige ‘moderne’ Italianen. De basis van het onderscheid was dat in de prima prattica de muziek de tekst domineerde, terwijl in de secunda prattica de oude regels gewijzigd konden om de muziek meer aan te laten sluiten bij de expressieve kwaliteiten van de tekst. De gezongen tekst (recitar cantando) moest woordelijk te volgen zijn en de inhoud van de tekst moest opgaan in het geheel van muzikale uitdrukkingsvormen. 22 aanpassingen de Mattheus Passion van J.S. Bach uit, niet in de kerk maar in de Berlijnse Sing-Akademie. (Het manuscript zou verloren zijn geraakt en door hem bij toeval gevonden!) Religieuze muziek in een concertzaal uitgevoerd. De Pruisische elite was aanwezig onder aanvoering van koning Friedrich Wilhelm III. Deze stap van de toen 20-jarige Mendelsohn-Bartholdy is te duiden als seculariserend. Het markeert een veranderd denk- of leefklimaat. Componeerde Beethoven nog een Missa solemnis (1824) voor kerkelijk gebruik, zo ook eventueel Verdi een Requiem (1873) voor zijn gestorven vriend de schrijver, dichter Manzoni, bij het gigantische Requiem van Berlioz (1837) kan men vragen stellen. Welk een bezetting! Zie daar maar eens een kerk voor te vinden.1 Men kan het veranderde denk- of leefklimaat verder illustreren met bijvoorbeeld de wijze waarop in dezelfde tijd de Dies irae is verwerkt in H. Berloz’ Symfonie Fantastique of de vormgeving van een requiem überhaupt. Men beluistere Ein Deutsches Requiem van J. Brahms2, Parsifal van Wagner of de Achtste symfonie van G.Mahler, deze werken zijn niet als kerkelijk te kwalificeren. Zij geven uitdrukking aan een algemeen religieus gevoel. Zo is het requiem van Brahms bedoeld als troost voor de nabestaanden (E. Overbeeke 2001, 53 e.v.) Plaats of ruimte van musiceren doet er niet meer toe voor n’importe welke muziek ook. Het repertoire, niet meer gebonden aan een voorgeschreven plaats, biedt aan én componist én uitvoerenden én gehoor tot dan toe ongekende mogelijkheden. Componeren wordt een autonoom ambacht, de uitvoerenden moeten van alle markten thuis zijn en het publiek kan de oren laten strelen met alle soorten muziek, begoocheld worden door virtuoze uitvoeringen, getroost worden door melodische of harmonische verklankingen bij existentieel opbrekende vragen. Nieuwe wegen worden ontsloten, ook een weg naar seculiere sacraliteit in muzikale zin. Mendelsohns reprise van de Mattheus Passion illustreert een markante ontwikkeling. Kerkelijke of religieuze muziek wordt buiten de invloedssfeer van de kerk ten gehore gebracht. In diezelfde eeuw verwerkt R. Wagner christelijke gegevens rond lijden, loutering, verlossing etc. in zelfbedachte Germaans mythologische concepten in zijn opera’s. Als werkvorm hanteert hij das Gesamtkunstwerk. Hier wordt onder verstaan: een werk dat alle kunsten omvat: poëzie, muziek, beweging en decor, dat in overeenstemming moet zijn met het verloop van het hele drama zonder dat de aparte onderdelen een eigen betekenis krijgen (C. Sachs, 282) De Ring des Nibelungen staat hiervoor model. Men kan Wagner’s opvattingen terzake het Gesamtkunstwerk opvatten als een herdefiniëring van de thema’s door de Camerata dei Bardi aan de orde gesteld. Centraal staat het feit dat muziek ondergeschikt is aan de tekst. Alhoewel… het quasi archaïsche Duits van Wagner blinkt niet uit in verstaanbaarheid. (Er zijn tot veler genoegen aanwijsbaar diverse andere componisten die, hoe fraai, van de weeromstuit in aria’s vocale versieringen aan brengen ten koste van de verstaanbaarheid van de tekst.) Vervolgens munt R. Wagner het begrip ‘Leitmotiv’. Concreet: het orkest beperkt zich niet langer tot een begeleiding zonder meer. Het benadrukt de handeling en verdiept 1 Het Requiem werd voor het eerst uitgevoerd in 1837. Een orkest van 140 spelers, vier fanfarekorpsen, vier tam-tams, tien paar bekkens en 16 pauken. En dan nog het koor! 2 J. Brahms 1833-1897, agnost, schreef amper 30 jaar oud na de dood van zijn moeder Ein Deutsches Requiem. Een requiem van geheel eigen spirituele intensiteit, van een geheel eigen signatuur. Een paar jaar eerder was zijn grote vriend en voorbeeld R. Schumann overleden. ‘His requiem is not an act of prayer for the dead, for in Brahm’s vision they have passed beyond any acts of prayer or intercession, but of comfort for those who remain.’(John Warrack in de toelichting bij de CD) 23 deze, het brengt datgene tot uitdrukking waartoe de tekst en de gebaren niet in staat zijn. Kortom: orkestrale taal1. Verder stopte Wagner welhaast letterlijk het orkest onder het podium. Nog een opmerkelijk gegeven dat sindsdien alom is overgenomen: vlak voor de aanvang van het concert werden de deuren naar de zaal gesloten. Men kon niet meer vrijelijk in en uitlopen. Dan het verduisteren van het auditorium. Het gehoor werd zo tot een aandachtige houding gebracht. Wagner eiste zijn gehoor op. Hij had een boodschap voor zijn gehoor. Een indringende boodschap! Echter, waar Descartes de emoties door de rede wilde disciplineren, daar liet de dikwijls breedsprakige Wagner de redelijkheid los. Hij verklankte indringend emotioneel geladen thema’s. Hoeveel Duitsers herkennen of herkenden zich niet in de reine Siegfried (Götterdämmerung), de man die strijdend ten onder gaat? Onverhoeds van achteren aangevallen, de Dolchstoßlegende avant la lettre. En de dader, zijn verdorven halfbroer Hagan, is dat niet sprekend de onbetrouwbare jood? De finale van Götterdämmerung met zijn apocalyptisch einde van de wereld was Hitlers favouriete opera scene! (F. Spotts,114 en 235) De enige relevante concurrent en tegenpool van R. Wagner in de 19e eeuw was G. Verdi2 (1813-1901). Een volgende markante voor ons onderwerp beslissende fase is het samenvallen van de laatromantiek met een aantal antiromantische stromingen: overdreven naturalisme, impressionisme, expressionisme en om aan de bestaande nog een nieuw –isme toe te voegen: barbarisme. Deze antiromantische stromingen aan het einde van de 19e begin 20ste eeuw kondigen een reeks ingrijpende veranderingen aan. Het is rond 1910 dat drie belangrijke werken een revolutie uitlokken, tegelijk in de concertzaal, bij hun eerste uitvoering, en in de geest en de opvatting van de muziek zelf op dat ogenblik. Ten eerste de uitvoering van Béla Bartóks Allegro barbaro in 1911. De titel is 1 ‘Als hij een zin opschrijft’, zegt Wagner – dit is dan ook het voorbeeld dat hij zelf koos – ‘als “Liebe gibt Lust zum Leben”, zijn de hierbij betrokken begrippen duidelijk verenigbaar en is daarom geen verandering van toonsoort nodig. Maar als het gaat om de zin “Liebe bringt Lust und Leid”, dan moet de muziek overgaan van de ene in de andere toonsoort, omdat vreugde en verdriet elkaars tegengestelde zijn. Dat betekent dus dat de toonsoort waarin de uitspraak begint met het woord “liefde”, niet moet veranderen bij “vreugde”, maar pas bij het woord “verdriet” aan de beurt is. De modulatie moet uitdrukking geven aan het onderlinge verband tussen vreugde en verdriet als men verliefd is, en tegelijkertijd uitdrukking geven aan het verschil daartussen. De modulatie moet duidelijk maken dat vreugde en verdriet van elkaar afhankelijk zijn.’ ‘Dit’, zei Wagner, ‘was met woorden niet te realiseren, alleen met muziek.’ (B. Magee, 18-19) 2 G. Verdi componeerde anders dan R. Wagner z.g. nummeropera’s. Hiermee is bedoeld dat de opera uit aparte delen bestaat t.w.: recitatieven, aria’s, koren, orkest etc. Het spel wordt telkens onderbroken door de aria’s. De oudere G.Verdi keek overigens met zorg en verantwoordelijkheid naar het lot van de muziek, in het bijzonder die van zijn vaderland Italië. De Duitse invloed hield hij voor ongunstig. De Duitse verdienste in de muziek ligt voor hem in het symfonische, de Italiaanse in het vocale. (K.H. Wörner,278) G. Verdi componeerde vanaf 1839 bijna 30 opera’s. Pas in zijn laatste levensfase stemde G. Verdi overeen met Wagners idealen, toen hij eveneens ononderbroken scènes introduceerde in plaats van afzonderlijke nummers. Voor de laatste werken had hij veel tijd nodig; het ambacht naar R. Wagner’s inzichten kostte hem kennelijk veel moeite. Zijn laatste opera Falstaff werd in 1892 afgesloten met een sprankelende fuga van alle deelnemers: Tutto nel mondo è burla. Een lichtvoetigheid (en dat van een inmiddels bijna 80-jarige!) welke men tevergeefs bij de amateurmytholoog R. Wagner zal vinden. 24 provocerend: barbaarse opgewektheid of vrolijkheid. Dit werk geldt als de eerste hoogst persoonlijke, stilistisch volledig individueel tot stand gekomen compositie van de nieuwe aard. (K.H. Wörner, 171) De piano wordt als een percussie-instrument gebruikt. Het werk is een radicale tegenvoeter van de impressionistische houding en wordt verder gekwalificeerd als overrompelend, want het komt aan een einde van een periode waarin Bartók zijn moderne pianoklank heeft gevonden.1 Ten tweede in 1912 breekt het schandaal rond Arnold Schönbergs Pierrot Lunaire uit.2 Pierrot Lunaire (opus 21) is in vele opzichten een dubbelzinnig werk. Van de solist wordt Sprechgesang verlangd, een manier van vocaliseren tussen zang en spraak in. De gedichten, Duitse vertalingen van verzen van Albert Giraud, gaan herhaaldelijk van een vertellende ik-persoon over in de derde persoon. Het stuk hoort ergens tussen theater en concertzaal thuis; het werd niet voor een zangeres geschreven maar voor een actrice. De uitvoeringswijze is deels overgenomen uit de ‘serieuze’ muziek, deels uit het cabaret. De vocalist wordt begeleid door een klein ensemble bestaande uit fluit, klarinet, twee strijkers en een piano. De lichte, soms ironische, soms satirische toon wordt gecombineerd met gevoelens van schrikbarende eenzaamheid, moorddadig geweld, macabere vreugde en hopeloos heimwee (P. Griffiths, 27). Pierrot Lunaire markeert een wending in het oeuvre van Schönberg. Hij begint in de laatromantiek onder invloed van R. Wagner en J. Brahms te componeren in een ‘taal’ die men kan typeren als een persoonlijk, ornamentaal uitgewerkt subjectivisme. Hij wil aan dit subjectivisme een objectieve geldigheid geven door onder meer het kader van de tonaliteit te doorbreken. In Pierrot Lunaire wil Schönberg de hoogste subjectiviteit van de poëzie door de muziek in het objectieve veranderen. (K.H. Wörner, 157) Saillant detail: in de winter van 1912/1913 was Igor Stravinsky (1882-1971) in Berlijn. Schönberg nodigde hem uit om zijn Pierrot Lunaire te komen beluisteren. Stravinsky merkte op: ’I did not feel the slightest enthousiasm about the aesthetics of the work, which appeared to me to be a retrogression to the out-of-date Beardsley cult. But, on the other hand, I consider that the merits of the instrumentation are beyond dispute.’ (I. Stravinsky, 45-46) Ten derde, last but not least, op 28 mei 1913, 7 maanden na de eerste uitvoering van Pierrot Lunaire nam het Ballets Russes in Parijs de wereldpremière voor zijn rekening van de Sacre du Printemps van Stravinsky. De première veroorzaakte een tumult zoals in de muziekgeschiedenis nog niet eerder was voorgekomen. Er voltrok zich op een hardhandige wijze een ‘revolutie’ op 1 In 1908 hadden Bartok’s ‘Bagatellen’ opus 6 Sz 38, een werk voor piano, algemene hoon en afwijzing verwekt. Het werk was voltooid in mei 1908, première 29 juni 1908 in Berlijn. Ferruccio Busoni (1866-1924) was er onmiddellijk enthousiast over, echter het werk werd als te moeilijk en te modern beschouwd. De uitgevers Breitkopf & Härtel zagen er geen brood in ondanks de aanbevelingsbrief van F. Busoni. Een gemiste kans, niet alleen voor Bartók, maar ook voor ontwikkeling van de Westeuropese muziek, die aldus van een verrijking met deze avantgardistische muziek nog jarenlang verstoken bleef. (J. de Waard, 67) 2 Bij de eerste uitvoering in Regensburg vroeg de componist het joelende publiek om stilte ter wille van de drie of vier mensen die zich voor het werk mochten interesseren. Men kon zijn geld terugkrijgen. Maar niemand ging op zijn voorstel van terugbetaling in, zó was men getroffen door de wilskracht en de onverbiddelijkheid die uit dit irreële, rustige en zelfzekere gelaat sprak (J. van Ackere, 02) 25 zowel het podium als de concertzaal.1 De toehoorder werd voorgoed op zijn pluche uit zijn hedonistische behaaglijkheid gewekt. In dat opzicht is Le Sacre de weergave van een oerbelevenis van lichamelijke zinnelijke driften en spanningen en diep in de mens sluimerende krachten. De muziek getuigt van de vrees en de ontzetting van de primitieve mens voor de natuuralmacht, zij bevat het gekwelde schreeuwen onder de last van de eigen driften en het demonische doorbreken van het verlangen, de angst voor zichzelf en voor het onbekende, de magische bezetenheid en de verzoeking, zij spreekt van de mystieke vereniging en de extase van de zelfgekozen offerdood. (K.H. Wörner, 179) Om aan te geven wat er gaande was vergelijke men de veristische opera La Fanciulla del West van Giacomo Puccini (1858-1924) gecomponeerd in 1910 met de eenakter Blauwbaards Burcht van Bartók uit 1911. La Fanciulla del West heeft een bourgeoisachtig happy ending. De bandiet Ramirrez wordt letterlijk van de strop bevrijd door het pleidooi van zijn geliefde Minnie, die in een slotscene haar verdienste schetst voor de gemeenschap met het klemmende verzoek haar het geluk nu niet te ontnemen. En inderdaad: aldus geschiedt het. In Blauwbaards Burcht – symbolisch toneel – staat de burcht voor de mannelijke ziel; achter de zeven gesloten deuren van de burcht bevindt zich een van de eigenschappen van de mannelijke psyche. De twee personen in de opera zijn eveneens symbolisch: de hertog is de Man, Judith is de Vrouw in algemene zin. Zij heeft voor hem ouders en verloofde verlaten, is zijn laatste bruid. Zij wil warmte en licht brengen in de kille, donkere burcht met de gesloten deuren. Om haar doel te bereiken weet ze de ene sleutel na de andere van Blauwbaard te bemachtigen en ontdekt ze het geheim achter elke deur. Hierbij speelt telkens ‘bloed’ een rol. Alles lijkt met bloed bezoedeld. Ondanks zijn waarschuwingen en smeekbeden gaat zij door, tot zij ontdekt dat ze met het openen van de zevende deur te ver is gegaan en niet meer terug kan. Judith ziet Blauwbaards vroegere vrouwen. Zijn ze levend of zijn het slechts schimmen? Bij de laatste deur zegt Blauwbaard dat Judith de schoonste was van allen. Hij tooit haar met een kroon, mantel en juwelen en zij gaat door de zevende deur die achter haar sluit. Het wordt geleidelijk donker en Blauwbaard spreekt zijn laatste woorden: ‘Nu blijft het eeuwig nacht!’ en verdwijnt in de duisternis. Bartok paste hier voor het eerst de ‘spreektaalmelodie’ toe. La Fanciulla del West van Puccini is een veristische opera. Het verisme houdt in: een nieuwe dramatische stijl, een waarheidsstijl of verisme, waarin een of ander verhaal uit het dagelijkse leven wordt genomen dat onveranderlijk op bloedvergieten dreigt uit te draaien. Het is een typisch Italiaans verschijnsel. Een mengeling van fin-desiècle naturalisme en het Italiaanse genoegen in een mooie, zinnenstrelende melodie. (C. Sachs, 301-302) 1 De generale repetitie was in aanwezigheid van allerhande ‘gecultiveerde figuren’ uit de wereld van schilderkunst, muziek, letteren etc. probleemloos verlopen. Pierre Monteux, die de première van Le Sacre dirigeerde, merkte op dat het publiek schandalig reageerde. Elegante Parijzenaars in de stalles en de loges schreeuwden stuitende beledigingen naar het enthousiaste publiek op de balkons. Zij sloegen terug met ongezouten en uitdagende verwensingen. ‘A bas des grues du 16ème!’ en soortgelijke schimpscheuten werden keer op keer in koor geroepen. Een van mijn bassisten, aldus P. Monteux, die vanaf zijn plek achter in de orkestbak een deel van de stalles kon zien, vertelde me dat menige hoge zijden of zachte gleufhoed tot onthutsing van de drager hem door een tegenstander over de ogen en de oren werd getrokken; in het hele theater zwaaide men met wandelstokken als dreigende strijdwapens. Tenslotte moesten gendarmes er aan te pas komen. (E. Overbeeke, 73-74) 26 Blauwbaard’s Burcht is een blijk van expressionisme. Het expressionisme wil niet datgene weergeven of nabootsen dat de natuur aan ogen en oren toont. Het kant zich dus ook tegen het naturalisme en zijn behagen in de gelukkige werkelijkheid van het bestaan. De innerlijke visie en dikwijls onbewuste belevenissen worden tot uitdrukking gebracht. Expressionistische muziek ‘vervormt’. De muziek verklankt wat in de samenleving wordt ervaren en door andere disciplines wordt onderzocht.1 Wat B. Bartók, A. Schönberg en I. Stravinsky verklankt hebben, kondigt zich aan in het kielzog van de snelle veranderingen in de toenmalige samenleving door de industrialisatie. Mogelijkheden voor mensen in de snelgroeiende steden zoals Berlijn, Dresden, München, Wenen etc. met alle voordelen, vrijheden maar ook alle ongeborgenheid van dien. Vervolgens de verreikende intellectuele omwentelingen waarvoor o.m. namen staan als S. Freud en A. Einstein. Meer specifiek: de componisten in het Duitse taalgebied waren verwikkeld in het zoeken naar en adequaat uitdrukken van laatromantische motieven. Motieven zoals: gevoelsbelijdenissen rond de sterfelijkheid van de mens als oorzaak van diep verdriet, onderdrukte angst of bitter sarcasme, dood en wederopstanding. Werken van G. Mahler en A. Schönberg hebben een aanwijsbaar religieuze en metafysische kant. En dit wordt verklankt in een nieuw muzikaal idioom. Schönberg breekt met grote orkestbezettingen. (Sinds de klassieke Weense school namen de orkesten in omvang toe om de muzikale mogelijkheden te vergroten!) In het Franse taalgebied zien we Claude Debussy probleemloos het pad der moderne muziek effenen. Hij laat de traditionele tonaliteit los. Men beluistere Prélude à l’après-midi d’un faune (de mythe van Pan en Syrinx). Debussy verklankt het net van betrekkingen tussen het bos in de lome hitte van de namiddag en de gedachten van de faun. Dit atonale werk genoot onmiddellijk populariteit in tegenstelling tot de radicale werken van Schönberg en Stravinsky. Problemen ontstonden pas twintig jaar na de première toen Nijinsky de erotische loomheid van het stuk in zijn dans uitbeeldde (P. Griffith, 10 – 11) Het betrekkelijke optimisme van materiële en immateriële vooruitgang in de 19e eeuw wordt hardhandig ongeldig gemaakt door de gruwelijke wreedheid van de Eerste Wereldoorlog en haar nasleep. Componisten als R. Strauß, G. Puccini, H. Pfitzner, later zo geliefd bij de nazi’s, bleven componeren in de laatromantische stijl, terwijl anderen aan de vooravond van de ‘grote catastrofe’ intuïtief peilden wat er op handen was en naar een nieuw klankidioom zochten. Er deden zich tegelijkertijd twee totaal verschillende houdingen voor: een laatromantische, regressieve én een expressionistische, progressieve houding. En - ironie der geschiedenis - de aria Ch’ella mi creda libero en lontano uit La Fanciulla del West – één van de beroemdste aria’s van Puccini – was tijdens de Eerste Wereldoorlog een marslied van de soldaten! (L. Riemens, 362) 1 Wij weten niet of Schönberg de theorieën heeft gekend van zijn tijdgenoot S. Freud; de korte paragraaf die zich in zijn geschrift bezighoudt met creatief-psychologische overpeinzingen, legt verbazingwekkende parallellen bloot: ‘Het scheppingsproces van de kunstenaar is instinctief. Het berwustzijn heeft er weinig invloed op. Hij heeft het gevoel alsof hem was gedicteerd wat hij doet. Alsof hij het alleen maar deed op grond van de wil van een of andere macht in hem, waarvan hij de wetten niet kent. Hij is slechts de uitvoerder van een voor hem verborgen wil, van het instinct, van het onbewuste in hem. […] Of het nieuw of oud, goed of slecht, mooi of lelijk is, hij weet het niet. Hij voelt slechts de aandrift waaraan hij moet gehoorzamen (E. Freitag, 70-71) 27 Om de verschillen wat verder aan te scherpen. De ‘onredelijkheid’ in cartesiaanse zin is bij B. Bartok, A. Schönberg, I. Stravinsky niet minder dan bij Wagner. Echter Wagner creëert een reeks zelfontworpen Germaanse mythen rond één verifieerbaar gegeven: de Rijn. De Rijn is identiek met Duitsland. Hij biedt een mythologisch concept voor een staat in wording en een stoet van operahelden als een significant referentiekader voor menig Duitser. De vraag, die hem bezig houdt: Was ist deutsch? (R. Wagner, 81 e.v.) Het antwoord komt kort en bondig neer op: ’eine konservatieve Kritik, die sich gegen die relativ fortschrittlichen Maßnamen des neuen Staates wendet (bedoeld wordt Bismarcks Keizerrijk), gegen Emanzipation, gegen Parlamentarismus und Demokratie. (R. Wagner, 132). Wagner, eenmaal muzikaal gevestigd op het Teutoonse erf, comprommiteert zich met onversneden jodenhaat door mensen van het Duitse erfdeel uit te sluiten.1 (M. van Amerongen,177 e.v.) Bij Bartok, Schönberg, Stravinsky schiet redelijkheid tekort omdat de plaats of functie daarvan minder is dan in cartesiaanse zin gedacht of vermoed. Zij verklanken emoties in algemeen menselijke zin. Dit vergt de nodige introspectie van de luisteraar. Bij vernieuwende muziek loopt het gehoor dikwijls achter de onbegrepen, onverstaanbare, ongehoorde verklankingen aan.2 Schönberg componeerde Verklärte Nacht opus 4 (1899) nog in wagneriaanse zin. Bij het strijkkwartet nr. 2 opus 10 (1907/08) gaf hij een gelijke status aan dissonanten en consonanten. Een mijlpaal in de ontwikkeling van de Westerse muziek: het begin van de ‘atonaliteit’.3 Muziek wordt niet meer beheerst door de traditionele regels van de harmonie. In het derde en vierde deel wordt er een solo-sopraan aan de 4 instrumentalisten toegevoegd. Zij zingt bewerkingen van twee gedichten van Stefan George. De beroemde eerste regel: Ich fühle Luft von anderem Planeten werd snel een populaire uitspraak om deze nieuwe ontwikkeling in de muziekwereld te beschrijven.4 1 Men leze Das Judentum in der Musik, R.Wagner, München 1975. Blz.54 ‘Wir haben uns das unwillkürlich Abstoßende, welches die Persönlichkeit und das Wesen der Juden für uns hat, zu erklären, um diese instinksmäßige Abneigung zu rechtfertigen, von der wir doch deutlich erkennen, daß sie stärker und überwiegender ist als unser bewußter Eifer, uns dieser Abneigung zu entledigen.’ Waarna Wagner kon uitpakken. 2 Hoe dramatisch dat kan zijn: de laatste strijkkwartetten van de nagenoeg stokdove Beethoven verklanken een wereld, een perspectief waarvoor men pas in het midden van de 20ste eeuw enig begrip begon te krijgen. Zo hield I. Stravinsky zich in zijn laatste levensjaren intens bezig met deze strijkkwartetten (W. Dömling, 130) De cellist Pablo Casals heeft Bachs cellosuites BWV1007-12 na een zeer lange periode van ‘over het hoofd zien’ een vaste plaats op het concertrepertoire bezorgd. 3 In een brief aan Ferruccio Busoni, gedateerd augustus 1909, formuleert Schönberg zijn nieuwe credo als volgt: Ich strebe an: Vollständige Befreiung von allen Formen. Von allen Symbolen des Zusammenhangs und der Logik. Also: weg von der »motivischen Arbeit«. Weg von der Harmonie, als Zement oder Baustein einer Architektur. Harmonie ist Ausdruck und nichts anderes als das. Dann: Weg vom Pathos! Weg von den 24pfündigen Dauermusiken; von den gebauten und konstruierten Türmen, Felsen und sonstigem gigantischen Kram. Mein Musik muß kurz sein. Knapp! in zwei Noten: nicht bauen, sondern »ausdrücken«!! Und das Resultat, das ich erhoffe: keine stilisierten und sterilisierten Dauergefühle. Das gibts im Menschen nicht: dem Menschen ist es unmöglich, nur ein Gefühl gleichzeitig zu haben. Man hat tausende auf einmal….(N. Nono – Schoenberg, 66) (Cursivering van de auteur) 4 De schilder W. Kandinsky bezocht in januari 1911 tesamen met onder meer Franz Marc hij stichtte in 1912 met Franz Marc de groep Der Blaue Reiter – een concert met werken van Schönberg. Op het programma stond het strijkkwartet op.10 en drie klavierstukken op. 11. Kandinsky was zeer enthousiast. Hij verwerkte het concert in een schilderij Impression III 28 Tegelijkertijd klonk ook de roep uit muziekpolitieke overwegingen om Unterdrückung und Zensur unliebsamer Musik. Schönberg, Oostenrijker van geboorte, monarchistisch ingesteld, bepaald geen model democraat, conservatief (E. Freitag, 119-121) kreeg in 1907 aangewreven: ‘Er machte wilde, ungeplegte Demokratengeräusche, die kein vornehmer Mensch mit Musik verwechseln kann’. (E. John, 22; L. Samama, 95) Heeft men in 1907 begrepen dat: Schönberg, voor wie een en ander zelf ook niet duidelijk was, in zijn muziek mede een utopische visie op de samenleving verklankte? Immers ‘de unieke, gelijkelijk betekenisvolle plaats van iedere noot in een atonaal werk (dat immers niet gehoorzaamt aan een leidtoon) verbeeldt de positie van de gelijk maar niet-identieke individuen in een utopische klassenloze samenleving.’ (R. van Gerwen, 194) Hier ligt het aangrijpingspunt waarvoor later de nazi’s, die in hun duizendjarige illusie in het geheel geen belang hadden bij een utopische klassenloze samenleving, de term reserveerden Musik- of Kulturbolschewismus. K. Weill nam wat later in de tijd op een andere wijze afscheid van Wagner. Hij wilde het publiek confronteren met de problemen van zijn tijd t.w.: met oorlog, kapitalisme, revolutie en inflatie. Weills bezwaren tegen Wagner: ‘Denn Romantik als Kunst schaltet das Denken aus, sie arbeitet mit narkotischen Mitteln, sie zeigt den Menschen nur im Ausnahmezustand, und in ihrer Blütezeit (bei Wagner) verzichtet sie überhaupt auf eine Darstellung des Menschen.’ (G. Wagner, 76) K. Weill, zoon van een joodse cantor uit Dessau, verstoorde opzettelijk de dramatische illusie dat wat op het toneel gebeurt echt zou zijn. Hij hanteerde het door Bertold Brecht, met wie hij samenwerkte, geïntroduceerde Verfremdungseffekt. Doel hiervan was dat de toeschouwer of toehoorder een kritische houding tegenover het gehoorde bewaart door hem te dwingen afstand te nemen en te houden. Weill versus Wagner: twee conflicterende attitudes! Samenvattend: De ontwikkelingen in de muziek gaan sinds de dagen van de Florentijnse Camerata hand in hand met het verwerven van een nieuwe positie, een nieuw gehoor in het publieke domein. Er ontstaat een gedifferentieerd vraag- en aanbod mechanisme. Voor componisten betekent dit onder meer de mogelijkheid een gehoor te confronteren met muziek die tot dan toe ongedachte, onvermoede aspecten van het menselijke bestaan verklankt. Dit laatste heeft iets aantrekkelijks, maar kan ook weerstanden oproepen. Muziek kan de luisteraar confronteren met de grote vragen van het menselijke bestaan. (Konzert) en zocht contact met Schönberg. Kandinsky herkende in de vrijer wordende atonaliteit in de delen van het strijkkwartet alsmede in de volledig uitgewerkte atonaliteit van de drie klavierstukken verwantschap met zijn steeds abstracter wordende schilderijen. Hij had een ‘radargevoeligheid’ voor de op handen zijnde veranderingen, voor de tijdsgeest. ‘Wanneer religie, wetenschap en moraal door elkaar geschud worden en de uiterlijke steunpilaren dreigen in te storten, dan wendt de mens zijn blik af van het uiterlijke en richt hem op zichzelf. Literatuur, muziek en kunst zijn de eerste en gevoeligste gebieden waarop de geestelijke wending zich manifesteert in een reële vorm. Deze gebieden weerspiegelen direct het duistere beeld van het heden, zij voelen het grote al aan wanneer het nog amper meer is dan een klein stipje, door weinige opgemerkt en voor de grote massa nog niet existent. (W. Kandinsky, 54) Hij herkent onmiddellijk dat Schönberg het conventioneel schone volledig prijsgeeft met alle auditoire gevolgen van dien. ‘De muziek van Schönberg’, aldus Kandindsky, ‘voert ons naar een nieuwe wereld waar de muziek niet meer een akoestische ervaring, maar zuiver een zielbelevenis is. Hier begint de muziek van de toekomst.’ (W. Kandinsky, 59-60) 29 Hoofdstuk 3 De confrontatie in de Weimar-periode: Duits nationalistische versus kosmopolitisch geörienteerde muziek. Terugkijkend op het interbellum is de periode van de Weimar Republiek artistiek één van de meest stimulerende geweest in de 20ste eeuw. Sommigen spreken zelfs van Golden Twenties, of Roaring Twenties.1 Wellicht is in deze kwalificatie mede begrepen een poging tot compensatie of misschien zelfs verdringing van een duister hoofdstuk Duitse geschiedenis. (G. Wagner, 21) Staan blijft een onophoudelijke stroom van artistieke experimenten zoals: Neue Sachlichkeit, 12-toons composities, flirten met jazz (swing) en litteraire concepten voor het Musiktheater. Naast deze muzikale experimenten waarvoor bovenal staan de componisten Arnold Schönberg, Alban Berg, Paul Hindemith en Kurt Weill, waren er ook meer traditionele componisten zoals, Richard Strauβ en Hans Pfitzner. Het Duitse Keizerrijk hield op 9 november 1918 op te bestaan. Het was te gronde gegaan aan eigen ambities en tegenstrijdigheden. Op 29 september voorafgaand in datzelfde jaar hadden de leiders van het Duitse leger, Ludendorff en Hindenburg, aan de rijksregering mede gedeeld dat Duitsland de oorlog verloren had en dat er met de geallieerden een wapenstilstand gesloten moest worden. De grote overwinnaar was de Amerikaanse president Woodrow Wilson, immers het verschijnen van Amerikaanse troepen (verse mankracht) aan het front in Frankrijk deed de balans ten slotte doorslaan ten gunste van de geallieerden. Terwijl na het ineenstorten van de Russische tegenstand, eind 1917, de Duitsers nota bene de illusie hadden aan het westelijke front een beslissende slag te kunnen slaan. De Amerikaanse president had al eerder laten weten, dat hij alleen bereid was om met een democratisch gekozen Duitse regering te onderhandelen (het befaamde 14 punten programma: peace without victory. (M. van Rossum, 38 e.v.) Onder druk van buitenaf werd Duitsland na de wapenstilstand een democratisch bestuur opgelegd. Onder dit gesternte begon de Weimar Republiek. Al vrij spoedig bleek peace without victory een illusie. De Fransen m.n. wilden 1871 rechtzetten en dat niet zonder victory.2 De oorlog aan het westfront had zich hoofdzakelijk afgespeeld in Frankrijk en België. De schade daar was aanzienlijk, terwijl Duitsland zelf betrekkelijk ongeschonden was gebleven. De oorlog had van beide partijen grote materiële inspanningen gevergd en er waren talrijke slachtsoffers gemaakt. Diverse historici hebben gewezen op in totaal 5 fundamentele compromissen waarop de tijdelijke stabilisatie van de Weimar Republiek steunde t.w.: 1) het militaire compromis tussen Ebert (SPD-leider van de socialistische meerderheidsregering) en Groener van de Generale Staf op 10.11.1918; 2) het sociaal-politieke compromis tussen de organisatie van werkgevers en de vakbeweging, de z.g.: Zentralarbeitsgemeinschaft (ZAG); 3) in 1919 het constitutionele compromis; 1 ‘All in all, the German musical scene was alive with richness and experiment, and centres like Berlin became post-war Meccas for students, opera-lovers and concert-goers from all over the world.’ (R. Grunberger, 513) 2 Eerst de overwinning op Frankrijk in 1871 doet de Duitse landen verenigen; Wilhelm I wordt keizer van Duitsland in Versailles. De Akt der Reichsgründung werd op 18 januari 1871 in de Spiegelzaal van Versailles voltrokken, eine Selbstdarstellung des Fürstenstaates. Een staaltje machtspolitiek waarbij met vergelding altijd rekening moet worden gehouden. En passant werd Elzas-Lotharingen geannexeerd. 30 4) van af 1920 het parlementaire compromis tussen de republikeinse minderheid en de in wezen anti-democratische georiënteerde DVP; 5) vanaf 1924 het compromis in de buitenlandse politiek, waarop Stresemann zijn pogingen baseerde, om Duitsland van de banden van Versailles te bevrijden. (J.C. Hess, 107) Wat het laatste compromis betreft: Stresemann haalde met de Verständigungspolitik een aantal successen. De verdragen van Locarno 1925; de acceptatie van YoungPlan in 1929 en de daarmee verbonden vervroegde ontruiming van het Rijnland in 1930. Men kon hiermee de veel verdergaande verwachtingen in rechtse kringen niet tevreden stellen. Van rechterzijde werden telkens antidemocratische en antiparlementaire krachten gemobiliseerd om de dragende krachten van de Weimar Republiek te ondermijnen. De absolute strijd van de Oostenrijker Hitler tegen ‘Versailles’ was een van de middelen waarmee hij verkiezingssucces behaalde. In dit verband moet men niet uit het oog verliezen dat behalve Duitsland ook de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie tot de verliezers behoorde. Ook de Habsburgse keizer werd gedwongen af te treden, de monarchie werd vervangen. Hongarije en Oostenrijk werden van elkaar gescheiden. Bohemen en een groot deel van de Balkan gingen voor Oostenrijk verloren. De coupures opgelegd aan het Duits sprekende gebied waren aanzienlijk en het incasseren verliep niet zonder spanningen. Wat was de eventuele invloed van de nieuwe, instabiele politieke sitiuatie in Duitsland op het kulturele in het bijzonder het muzikale leven? Er was in de aanloop naar de 1ste Wereldoorlog een spanningsveld tussen moderniteit en antimoderniteit, een spanningsveld tussen de feitelijkheid van een snelopkomende moderne geïndustrialiseerde samenleving en preïndustriële denkpatronen. Ofwel tussen stad en platteland. En voor stad staat in het bijzonder Berlijn. De term Berliner Luft is een metafoor voor een liberale levensstijl. (Zie de film Himmel über Berlin van Wim Wenders uit 1987) De November-revolutie van 1918 was voor een aantal kunstenaars van diverse pluimage een aanleiding om de krachten te bundelen onder de noemer Novembergruppe. De Novembergruppe omvatte naast schilders, beeldhouwers (om. O. Freundlich waarvan werk op het affiche model stond voor Entartet), leden van Bauhaus, schrijvers, componisten etc. De opzet was de ontwikkeling die door de oorlog was onderbroken te hernemen en voor allerhande kunstuitingen een breder publiek te vinden. In revolutionaire termen formuleerden zij hun radicaliteit. ‘Die Novembergruppe ist der Zusammenschlußradikaler Künstler, radikal im Verwerfen bisheriger Ausdrucksformen, radikal im Anwenden neuer Ausdrucksmittel.’ (H. Kliemann, 9) Toch was dit ondergeschikt aan een beoogd maatschappelijk functioneren. ‘So sah die Novembergruppe ihr Ziel weniger in der Ausbildung und Propagierung stilistischer und ästhetischer Positionen, als vielmehr in der Institutionalisierung und Präsentation zeitgenössischer Kunst und in der Verbreiterung ihrer Einflußmöglichkeiten: man will mitentscheiden in allen Fragen der Baukunst, bei der Neugestaltung der Kunstschulen, bei der Neuordnung der Museen, der Vergebung von Ausstellungsräumen, in der Kunstgesetzgebung.’ (N. Grosch, 66) Op de keeper beschouwd is de naam Novembergruppe voor links een positiebepaling, voor rechts een provocatie. In rechtse kringen hanteerde men al het begrip Novemberverbrecher voor lieden uit de SPD - dus links - die het verdrag van Versailles in principe wilde nakomen. Verder waren termen als atonale Internationale, Kultur Bolsjewismus om linkse cultuuruitingen te diskwalificeren niet van de lucht. 31 Waar men ter linker zijde na de Eerste Wereldoorlog nieuwe mogelijkheden verkende en ontdekte, daar blokkeerde men ter rechter zijde. In dit hetzerige klimaat zochten rechtse conservatieven een woordvoerder. R. Strauß voelde daar niets voor. Strauß’ concurrent H. Pfitzner zag het verlies van de oorlog als niet minder dan een nationale catastrofe met ernstige gevolgen voor ’s lands muzikale erfenis. Om de nationale identiteit en Duitse eer te stutten componeerde hij in 1921 een cantate von deutscher Seele een werk van laatromantische signatuur op tekst van Joseph von Eichendorff. Muziek als Wiedergutmachung, als alibi en compensatie. H. Pfitzner gaf onverholen en zeer vroeg blijk van sympathie voor het nationaal-socialisme. De meeste invloed kreeg H. Pfitzner echter als polemist. Hij publiceerde in 1920 in de Süddeutsche Monatshefte een essay getiteld: Die neue Aesthetik der musikalischen Impotenz. Ein Verwesungssymptom? Pfitzner trok parallellen tussen artistiek verval en nationale desintegratie, ofwel de atonale chaos van de moderne muziek en vermeende bolsjewisme (Lees: K. Marx, SPD, Weimar Republiek etc.). ‘De Duitse cultuur’, verklaarde hij, ‘werd bedreigd door internationalistische joodse invloeden.’ Pfitzner projekteerde de Dolchstoßlegende op kunstzinnigterrein: ‘So wie die Vernichtung des Deutschen Reiches aus uns selbst kam, so wird das Ende der deutschen Kunst herbeigeführt und besiegelt durch eigene Volksgenossen’. (E. John, 62) Zijn politieke diagnose van artistiek verval kreeg veel bijval in conservatieve kringen. Er moet gezegd worden dat H. Pfitzner het onderscheid maakte tussen het internationale jodendom en de Duitse joden, wier patriottisme hij nooit in twijfel heeft getrokken. Maar de toon was gezet. Reinhold Zimmerman deed in zijn artikel: ‘Der Geist des Internationalismus im Music.’ (verschenen in het virulente antisemitische blad Deutschlands Erneuerung) er een forse schep bovenop. Een internationale Joodse samenzwering was er op uit om de identiteit van de Duitse muziek te verwoesten. Hij noemde G. Mahler en A. Schönberg en laatstgenoemde’s harmonische experimenten vergeleek hij met de Erfüllungspolitik van de minister van Buitenlandse Zaken W. Rathenau terzake het Verdrag van Versailles. De houdingen van Pfitzner en Zimmerman in deze hadden verstrekkende gevolgen. In het laatste deel van Karl Storck’s Geschichte der Musik editie 1922, gewijd aan hedendaagse muziek, werd opgenomen een inleidend hoofdstuk over de strijd tegen de Duitse muziek door een internationalistische artistieke kliek. Er werd onderscheid gemaakt tussen de goede (laatromantische) componisten zoals A. Bruckner en M. Reger (verder werd uiteraard Pfitzner geprezen) enerzijds en de veroordeling van de tonale chaos bij Schönberg anderzijds. Mahler werd gefileerd en hoe: hij werd geprezen om zijn toewijding aan de Duitse muziek, maar hij was wat zijn composities betrof ‘entirely removed in ethos form the true German spirit.’ Het thema: ‘De onverenigbare naturen van jood en Duitser’ kregen van toen af een plaats in muzikale naslagwerken, zoals Hans Joachim Mosers Geschichte der deutschen Musik editie 1922 en 1924. De in gelijkstelling van muziek en ras verpakt racisme in een aura van musicologische fatsoenlijkheid. Dit was koren op de molen van de nazi’s. (E. Levi, 5) Bij aanvang van de Eerste Wereldoorlog zei de Duitse keizer Wilhelm II dat hij geen partijen meer kende alleen maar Duitsers. Na de oorlog waren er diverse kleine partijtjes die elkaar betwistten in het Duitser zijn. Was ist Deutsch? R. Wagner had in Das Judentum in der Musik joden aansprakelijk gesteld voor wantoestanden (een later in Duitsland geliefkoosde methode) en een ieder voor jood uitgemaakt die het waagde het met hem oneens te zijn. Wagners antisemitisme was voor de nazi’s gefundenes Fressen. 32 Een diskwalificatie van nazi-zijde was naast de termen Atonalität en Kulturbolschewismus, de term Internationalismus. Aan de basis staat de notie dat internationale krachten de Weimar Republiek hebben afgedwongen. Internationalismus staat voor vreemde, uitheemse invloeden die het eigene, het typisch Duitse aantasten. Muzikaal staat I. Stravinsky model voor deze diskwalificatie. Men zag in nazikringen met lede ogen aan dat Stravinskys muziek een considerabele invloed uitoefende op jonge Duitse componisten. Deze invloed resulteerde in het zich afzetten tegen de hegemonie van het Duitse romantisme. Stravinsky, een neuzige verschijning, werd verdacht joods te zijn. Een loze verdenking. Men wreef hem vervolgens aan een prominente vertegenwoordiger van het bolsjewisme te zijn. Een komische gang van zaken omdat de man algemeen bekend stond om zijn haat jegens het Sovjet systeem. Bovendien maakte hij uitgerekend in de eerste jaren van de Weimar Republiek een wending door naar het neoclassicisme. Een wending die men kan typeren met het componeren op basis van het recapituleren. Hij nam tot zich themata van Machaut, Gesualdo, Monteverdi. Hij imiteerde Tchaikovsky en Gounod, de Beethoven piano sonates, de symfoniën van Haydn, de opera’s van Pergolesi en Glinka. Hij eigende zich Debussy en Webern toe. De toehoorder van zijn werken werd verondersteld de bron te herkennen waaruit hij had geput. Hoe verwarrend dit tot in de nazitijd is gebleven? Eén dag voor de opening van de tentoonstelling Entartete Musik, alwaar de entartete Stravinsky prominent prijkte, was er een uitvoering van Stravinsky’s ballet Perséphone in Braunschweig. En op dat moment werd heel Duitsland gecontroleerd door de Reichskulturkammer. (E. Levie 98 e.v.) In dezelfde periode dat H. Pfitzner werkte aan zijn cantate von deutscher Seele kwam Hitler in en met de NSDAP prominent naar voren. Hij gaf ontwortelde, van chauvinistische teleurstelling en rancune vervulde mannen (ex-front soldaten) een politieke richting, een program. Deze lieden al spoedig in het bruin gestoken en met het hakenkruis gekenmerkt gingen onder leiding van de voormalige officier Ernst Röhm op straat op de vuist met o.m. communisten. Hitler wist een in nationalistische kringen gevierde en gezaghebbende naam als boegbeeld voor zijn bedoelingen te winnen: generaal Ludendorff. De mislukte machtsgreep in november 1923, een Duitse variant op Mussolinis mars op Rome, bracht Hitler c.s. terug tot de proporties van een randverschijnsel. De machtsgreep vond plaats in een jaar van hyperinflatie en de bezetting van het Ruhr-gebied door Frankrijk en België. De hyperinflatie ruïneerde menig leven en leidde tot grote bestaansonzekerheden en gevoelens van deprivatie. In 1924 werd het Bayreuth-festival heropend. Na de uitvoering van Die Meistersinger von Nürnberg barstte het gehoor spontaan los met de nationale hymne Deutschland über alles. (E. Levi, 6) Levi verzuimt hierbij te vermelden dat in Die Meistersinger Wagner thematisch betoogt dat: de heilige Duitse kunst moet worden bevorderd en voor vreemde smetten moet worden behoed. Norbert Elias heeft er opgewezen dat het woord Deutschland een magische welhaast numineuze klank heeft voor Duitsers. (N. Elias, 444 e.v.) In de herfst van 1923 ging A. Hitler op pelgrimage naar Bayreuth. Hij werd toen al serieus genomen in Wagnerkringen. B. Brecht sneerde naar Hitler, de Führer van de Bayreuth-Republik. Hitler wordt in biografiën neergezet als een uitgesproken wagnerliefhebber. Hij woonde voor het eerst een wagneropera bij, Lohengrin, op 12 jarige leeftijd in Linz .(J. Toland, 27) Kubizek, een jeugdvriend van Hitler, verhaalt 33 hoe hij werd gegrepen door de opera Rienzi. Hij identificeerde zich met Rienzi. ‘Het leek’, aldus Kubizek, ‘alsof hij in een totale staat van extase en vervoering verkeerde, waarin hij de rol van Rienzi, zonder hem te noemen als voorbeeld of model, met visionaire kracht transporteerde naar het vlak van zijn eigen ambities.’ (J. Toland, 34) ’Hitler’, aldus Kubizek, ‘kreeg maar geen genoeg van Wagner. De muziek bracht hem in vervoering en verplaatste hem ‘in een fantastische wereld.’ Kubizek is niet de enige bron. Hanfstaengel merkte op dat: ‘Hitler Die Meistersinger geheel uit zijn hoofd kende, iedere noot ervan kon fluiten.’ Dit naar aanleiding van Hitlers verzoek iets voor hem te spelen om te kalmeren. Het voorspel van Die Meistersinger greep hem fysiek aan. (J. Toland, 153, I. Kershaw, 79) In diverse biografieën komt Hitler naar voren als een uitgesproken pragmaticus. Eensluidend is men over het feit dat hij vóór de Eerste Wereldoorlog kunstschilder eventueel architect wilde worden. (I. Kershaw, 47-51; J. Fest 1973, 49 - 57) Na de Eerste Wereldoorlog ontdekte Hitler dat hij kon ‘spreken’ en zo werd hij tegen wil en dank politicus. (I. Kershaw, 193 e.v., J. Fest 1973, 186) Laat Toland Hitler zich bewust worden van zijn roeping als politicus door het horen van muziek van Wagner, Kershaw laat hem visioenen krijgen in de periode dat hij verblind door gas in een hospitaal ligt. Het ‘spreken’ van Hitler gaat op de wijze waarop hij zelf emotioneel door Wagners muziek werd overweldigd1. Eén van Hitlers medewerkers van het eerste uur Rudolf Heß bedacht de groet Heil Hitler (1922). In navolging van zijn grote voorbeeld Mussolini - Il Duce - liet Hitler zich Der Führer noemen. Die naamgeving was allerminst een puur uiterlijke formaliteit, maar moest tot uitdrukking brengen dat Hitler zich als de uit het volk opgestegen incarnatie van de volkswil onderscheidde van de gewone regeringsleiders. Hij stond daarmee ook buiten en boven het politieke apparaat, sacrosant en vrij, want gelegitimeerd door zijn hogere roeping als de persoon geworden zending van het Duitse volk. Na de Anschluß resp. de eerste hernieuwde ontmoeting in Linz met Kubizek ging Hitler naar Wenen alwaar hij in een toespraak onder zei: ‘Ik geloof dat het Gods wil was een jongen van hieruit naar het Reich te zenden, hem te laten opgroeien en hem te vormen tot leider van het volk, zodat Hij hem in staat stelde zijn geboorteland terug te voeren naar het Reich.’ (J. Toland, 492) In 1938 zou Hitler tegen Speer hebben gezegd waarom de partijdagen te Neurenberg werden geopend met de ouverture uit Rienzi. Deze opera had voor hem een grote, persoonlijke betekenis. ‘Listening to this blessed music as a young man in the opera at Linz, I had the vision that I too must some day succeed in uniting the German empire and making it great once more.’ (F. Spotts, 227) F. Spotts voegt hieraan toe: ‘The central force behind 1 ‘The language which Hitler used is not the conceptual language which is used for abstract thought or exchange of information. It is rhetoric of a hypnotic persuasiveness, exploiting the basic human need to belong; to feel part of a social group; to be united with one’s fellow countrymen. En verder: Is is interesting that Hitler’s favourite composer is the one most generally recognized to be able to overwhelm people emotionally, for this is what Hitler did with his speeches. There must be people still living who heard Hitler speak who look back upon their emotional response to his oratory with horror. I guess that only an exceptional detached, independent-minded intellectual could have attended events like the Nuremberg rallies without being temporarily swept off his feet.’ (A. Storr, 46-48) 34 Hitler’s later actions was his deepening conviction of being a tool of destiny; the opera, he later came to believe, marked the providential Annunciation.’1 Terugkerend: gedurende de periode 1924-1929, zag men een toenemende aandacht voor Amerika, voor de wijze van bedrijfsvoering, voor de politiek: een partijenstaat, voor de huisvesting in de kringen van Bauhaus en voor iconen als Charlie Chaplin, Charles Lindbergh, Jack Dempsey. (J. Willett, 95) De Amerikaanse pogingen de oorlogsschulden tot draagbare proporties te herleiden zal hieraan mede debet zijn geweest. Men kan zelfs spreken van en zekere amerikanisering onder meer steunend op de film als democratisch cultuurgoed. De reactie van rechts: Amerika werd gediskwalificeerd als de ontaarde dochter van Europa. Amerika stond voor (let op het prefix ent- !) Entgeistung ofwel een obsessie met geld, economie, culturele vervlakking en moreelbederf en in dat Amerika was Chicago ‘de furchtbarste Stadt der heutige Welt.’ De tegenstelling tussen Kultur en Zivilisation is te vertalen in termen van diepgang tegenover oppervlakkigheid. Of met Adolf Halfeld: de Duitsers streven naar harmonie tussen metafysische idealen en de werkelijkheid, en niet zoals de Amerikanen wilden, dat de werkelijkheid ondergeschikt was aan universele rechten en een algemeen geldende moraal. Aldus A. Halfeld2 in: Amerika und der Amerikanismus, 1927 (F. Boterman & W. Melching, 70 e.v.). De reactie van links was niet minder d.w.z. hooguit een nuance anders. Bij Bertolt Brecht en Kurt Weill is Amerika of Chicago een metafoor voor alles wat maatschappelijk niet deugt.3 Die heilige Johanna der Schlachthöfe van B. Brecht speelt zich af in het ongure Chicago, Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny van K. Weill in een fictieve Amerikaanse mijnwerkersstad. B. Brecht & K. Weill waren toen met hun politische Musiktheater een stuk naar links opgeschoven. Communisten en linkse socialisten zagen Amerika (V.S.) als model voor kapitalistische uitbuiters van het proletariaat. De houding van het duo Brecht en Weill was dubbelzinniger. Voor Brecht was Mahagonny = Mahagoni, dus een bruine stad (München, eventueel Berlijn). (G. Wagner, 162 e.v.) Voor Weill was het tevens een samenvatting van de Weimar Republiek d.w.z. Sodom en Gomorra. B. Brecht en K. Weill hadden hun grootste successen in Berlijn. Een stad alwaar SPD en KPD prominent waren vertegenwoordigd, een stad die in die tijd werd gekenmerkt door het bezit van welhaast twee opvallende a-Duitse eigenschappen: tolerantie en kosmopolitische openheid. Berlijn ontwikkelde zich tot het eerste culturele centrum van Duitsland met kosmopolitisch aanzien. (J. Willett, 110-118; R. Grunberger, 26) Zo droegen allerhande technische ontwikkelingen bij aan het kosmopolitische aanzien van Berlijn: film (J. Willett, 93-95 en 154 -155), fotografie (J. Willett, 63 - 65), doorbraak van avant-garde kunst (die Novembergruppe); vrouwenemancipatie, strijdvoor de legalisering van abortus (het befaamde of beruchte art.218), een vrijplaats voor homosexuelen ondanks art. 175 (men leze er de werken van de schrijvers S. Spender en C. Isherwood op na), vrijetijdscultuur d.w.z. jazz, revues, sport (I. Kershaw, 346) de grote bijdragen van Bauhaus. Bauhaus is synoniem voor 1 Muziek en openbaring in één adem genoemd. Zie ook II Koningen 3:15: ‘Nu dan, haalt mij een speler. En het geschiedde, toen de speler muziek maakte, dat de hand van de Eeuwige op hem (Elisja) kwam.’ 2 Hij kon toen nog niet weten dat Duitsland uiteindelijk zou zwichten voor de quasi harmonie van Hitlers metafysische idealen en de Duitse werkelijkheid. Halfeld heeft zijn inzicht kunnen scherpen met deze AH-Erlebnis. Na de oorlog werd hij correspondent voor de krant in de VS! 3 Chicago is ook de plaats waar in de jazz de trombone werd vervangen door de saxofoon. Men sprak sindsdien van de Chicago-stijl. Zie boven blz. 9-10 35 een radicale modernisering van de kunst. Er was vermoedelijk geen enkel levensterrein dat men niet wilde hervormen of op zijn minst opnieuw vormgeven. Architectuur, schilderkunst, dans, theater, fotografie, design, zelfs speelgoed. Men stelde zich stoutmoedige sociaalutopisch doelen. W. Gropius (1883-1969) kreeg in 1919 de leiding van Bauhaus (officieel: Staatliche Bauhaus Weimar).1 Hij wilde na de catastrofe van de 1ste wereldoorlog en de ineenstorting van de wilhelminische orde de bouw van een nieuwe maatschappij, de kunst ten dienste van een vernieuwing van de mens. Tegenwerking van conservatieve krachten in Weimar deed Gropius besluiten in 1926 naar Dessau te gaan met Bauhaus. Toen in 1932 de NSDAP met W. Frick c.s. aan de macht kwam in Thüringen verhuisde (lees: week uit) Bauhaus van Dessau naar Berlijn. In 1933 werd de school in Berlijn op last van de nazi’s gesloten. Tegenwerking gebaseerd op een ander concept van de nieuwe maatschappij n.l. Duitsland begrepen als een Volksgemeinschaft geleid door een charismatische Führer. Een Volksgemeinschaft politiek a-democratisch, gesloten en eensgezind als één man achter haar Führer; men had slechts toegang tot deze gemeenschap door geboorte, door afstamming. Deze gemeenschap realiseren hield in haar zuiverheid te bevorderen en te bewaren door onderscheid te maken in termen van arisch en niet-arisch, parallel aan dit streven verschillende terreinen zoals litteratuur, theater, muziek, pers, radio, kunst te beheren en te controleren op de beoogde zuiverheid. Bij Bauhaus waren behalve een enkele jood ook buitenlanders ( b.v. de Nederlander Doesburg) betrokken. De invloed van buitenlanders werd herleid tot het kwalijke verdrag van Versailles. Veel muziek, geschreven in de periode 1910-1930, was radicaal experimenteel. In functie en betekenis te vergelijken met de nuove musiche van rond 1600 (Camerata dei Bardi) of de ars nova uit de 14e eeuw. (D.J. Grout & C.V. Palisca, 760). Een belangwekkende, luidruchtige objectie tegen het modernisme betrof de stroming: Neue Sachlichkeit. Belangwekkend omdat de componisten met dit genre opera successen behaalden bij een groot publiek. De gewraakte componisten waren Paul Hindemith, Ernst Krenek en Kurt Weill. P. Hindemith - een opmerkelijke vernieuwer (iconoclast) - kwam in 1928 met de uitvoering van de buffo-opera Neues vomTage in botsing met de smaak van de nazi’s. In deze opera op een tekst van boulevardschrijver Marcellus Schiffers maakte Hindemith een muzikale satire op zijn eigen tijd, waarin schrijfmachines ratelen, echtelieden gaan scheiden, en de heldin tot de laatste pluis ontkleed liggend in een badkuip de lof zingt op de warmwatervoorziening. Goebbels: ‘Opportunity creates not only thieves but also atonal musicans who out of sheer sensationalism stage scenes involving nude women in their bath-tub in the most disgusting and obscene situations, and further befoul these scenes with the most atrocious dissonance of musical impotence.’ (R. Grunberger, 517) Dissonantie was een sleutelwoord in nazi-kringen om hun woede te wekken. H.S. Ziegler: ‘We do not reject dissonance per se, or the enrichment of rhythm, but dissonance as a principle, and the irruption of alien rhythm.’ Het hardnekkige verzet 1 W. Gropius’ invloed is bijzonder groot geweest. Na 1933 emigreerde hij naar de V.S. alwaar hij in de trant van Bauhaus school maakte. (J. Tietz, 33, 56-58) Een befaamd bouwwerk van zijn hand is o.m. de Graduate Center, Harvard university, Cambridge (Mass.) 36 tegen het gebruik van de dissonant zou weleens au fond een existentiële kwestie kunnen zijn. 1 Men wilde zich koesteren in de illusie van de mogelijkheid van een geborgen bestaan, liefst hier en nu. De keuze voor of tegen is verengd toegespitst te herleiden tot het dilemma: uiteindelijke harmonie of blijvende spanning. De nazi’s cultiveerde een regressieve hang naar een Groot Duitsland in wilhelminische zin. Hoe gaarne plaatste Hitler zich in het rijtje Frederik de Grote, Bismarck etc. (J. Fest 1973, 515) Dat was de beoogde harmonie, muzikaal te verstaan in een wagneriaanse apotheose. Blijvende spanning houdt in ten einde toe onvervulde wensen, verlangens of beloften. En dus waren nazi’s tegen atonaliteit, tegen Schönberg, want ook nog jood zij het een protestantse. Had men in die kringen ook maar iets van atonaliteit begrepen? Winfried Zillig, een leerling van A. Schönberg, componeerde tijdens het Derde Rijk een eenakter getiteld: Das Opfer. Een portret van een heroïsche zelfopoffering voor een hoger ideaal tijdens Scotts expeditie in 1912 in de Antartica. De critici zagen de compositorische strengheid van het werk volkomen passend bij het ethos van het drama. Het zou veroordeeld moeten worden als Entartet, want atonaal. Echter..!! (E. Levie, 102-105) Wat maakte het verschil? Het thema: heroïsche zelfopoffering? Precies, want dat laatste koesterde men in nazi-kringen. P. Hindemith resumeerde in Neues vom Tage de geest van de twintiger jaren. De meningen liepen zeer uiteen van ‘Wahre Schandmusik. Wir Deutsche aber empfinden es im Andenken an unsere großen Meister als eine Schande, daß ein deutscher Musiker sich so weit vergessen kann’, aldus Paul Zschörlich, terwijl Hans Heinz Stuckenschmidt meldt: ‘daß Weill nach der Uraufführung von Neues vom Tage gestand: Verglichen mit ihm – Hindemith – sind wir alle Dilettanten.’ (Briner c.s., 126-127 en E. Levi, 111) 1 Schönberg construeerde een nieuw toonsysteem, het 12-toonstelsel, en hij trakteerde de toehoorder op nimmer gehoorde klankverbindingen die volstrekt in strijd waren met wat men onder muziek verstond. Men spreekt ook wel van de emancipatie van de dissonant. De spanning van de disssonant werd namelijk altijd opgelost in de harmonie en daarmee weerspiegelde de muziek een levensgevoel en een onderliggende kosmologie. Daarin school een deel van haar macht. De wisseling van spanning en ontspanning, de oplossing van disharmonie in harmonie, vooral aan het eind, symboliseerde het smartelijke en wisselvallige aardse bestaan dat uitmondt in de vrede en rust van de goddelijke eeuwigheid. De verhoging van de spanning, de vertraging of verhulling van de verwachte oplossing waren een kenmerk van de componisten vanaf de Romantiek.Dit is hierboven in soortgelijke bewoordingen ter sprake gebracht. Von der Dunk concludeert: ‘De voorkeur voor modulaties en overgangen van de ene toonsoort naar de andere kwam daarbij primair natuurlijk voort uit zuiver muzikale en compositorische overwegingen. Toch valt het moeilijk om niet een samenhang te zien met de afbrokkeling van een vaste, zowel kosmologische als maatschappelijke orde. De harmonische oplossing bleef daarbij echter gehandhaafd, zij het in een veel zweveriger, ambivalenter klankenspectrum bij gedeeltelijke versluiering van de grondtoon. Wagner rekte met zijn dissonanten de spanning al tot het uiterste, waarbij de oplossingen door zijn geraffineerde modulaties in nieuwe dissonnantenen spanningen overvloeiden. Wat in de ene toonsoort eindstadium was bleek de kiem voor een ander in een oneindig proces, al gebruikt Wagner dit verwarrende spel omde uiteindelijke boodschap een des te massiever kracht te verlenen. Maar bij Schönberg preludeert de spanning niet op een oplossing. Elke verwachting wordt gelogenstraft en de verrassing en de spanning zijn daarmee permanent. De schrijnende samenklank heerst tot het einde.’ (H. von der Dunk,190-191) 37 In januari 1933 komt Hitler aan de macht en dat betekent een einde van deze nieuwe muziek in Duitsland. Tot dan toe kwam men niet verder dan objecties, kritiek, agitatie, verstoring etc. De kern van de kritiek kwam neer op enerzijds het bewaren, het in stand houden van de Duitse raszuiverheid, anderzijds het vasthouden aan kleinburgerlijke, reactionaire houdingen met betrekking tot het modernisme in de cultuur. De nazi houding na 30.1.1933 met betrekking tot het modernisme bevat opmerkelijke paradoxen. Goebbels postuleerde het geloof dat de nationaalsocialistische cultuur kan omvatten én ultra moderne én ultra romantische idealen. Zo voerde men progressieve ideëen uit zoals massaproductie van goedkope auto’s en de aanleg van een modern wegennet, naast een mystiek romanticisme dat de juist verradelijke invloed verwierp van de 20ste eeuwse industrialisatie Dergelijke tegenstrijdigheden worden ook duidelijk in de muziek in combinatie met radio en radiouitzendingen. Radio was in de optiek van Goebbels het 8ste wereldwonder, want het meest belangrijke instrument om de massa te beïnvloeden (fides ex auditu?!). De gehele staat kon niet ontsnappen aan de inwerking van de radio. Tijdens de Weimar-periode was de Duitse platenindustrie grootdeels in buitenlandse handen. De nazi’s ageerden hiertegen. Er zou sprake zijn van een samenzwering. Au fond ageerden zij tegen de vrijheid van keuze. Eenmaal aan de macht lieten zij hun macht voelen. Zo mocht er vanaf 1938 geen muziek op plaat worden gezet met joodse dirigenten of musici. En zo ook werden radioprogramma’s gecontroleerd en goedgekeurd door de regering. Goebbels wilde overigens de luisteraars niet vervreemden van de partij en de staat. In de loop van 1933 produceerde de industrie goedkope radiotoestellen. In 1933 had 3,9 miljoen huishoudens een radio in 1939 10,8 miljoen huishoudens. In 1932 werd er 14 uur per dag uitgezonden in 1938 20 uur per dag. In de periode 1932/33 bestond 57% van de uitzendingen uit muziek, in 1938 70%. Van de muziek was 2/3 Unterhaltungsmusik. Deze omvang was een bron van controverse. Goebbels was overtuigd van het effekt van Unterhaltungsmusik. Onderzoek van Rita von der Grün wees uit dat de hoeveelheid Mozart, Verdi, Wagner vóór en nà 1933 gelijk bleef (E. Levi, 124-130) Goebbels beheerde de Reichsrundfunkgesellschaft. Er waren twee doelstellingen: a) de Duitse muzikale erfenis interpreteren in termen van de eigen nazi ideologie; b) pogingen tot verzoening van landen, die vijandig reageerden op de nationaalsocialistische cultuurpolitiek. Een voorbeeld: hoe men Beethoven annexeerde. Beethoven wordt universeel gezien als een van de allergrootste Duitse muzikale persoonlijkheden. Rosenberg vergeleek vóór 1933 Beethovens tonaliteit en heldere vormen met de muzikale anarchie bevorderd door de Weimar Republiek, nà 1933 werd daar aan toegevoegd: parallellen tussen B.’s persoonlijkheid, zijn revolutionaire ijver, zijn compromisloze zelfkritiek en zijn bereidheid zichzelf voor een hoger ideaal op te offeren én de aspiraties van de Führer. Dit alles binnen het kader van een tweeweekse reeks van uitzendingen van alle symfoniën van Beethoven. (E. Levi, 133) Uiteraard ging het allemaal niet zonder de twee grootste culturele profeten van het nationaal-socialisme Houston Stewart Chamberlain en Richard Wagner. Men startte in de zomer van 1934 met de z.g. Wagner-Chamberlain Reichssendungen. Hun hang naar Duitserdom, politiek gedachtengoed, antisemitisme werd breed uitgemeten. Dit culmineerde in augustus met de integrale uitzending van Der Ring des Nibelungen vanuit het jaarlijkse Bayreuth Festival onder juichende bijval van correspondenten. Sinds 1876 hebben duizenden bevoorrechten op deze door de grote meester zelf 38 ingerichtte plek Der Ring kunnen bijwonen thans is dit mogelijk voor een ieder die wil luisteren. (E. Levie, 134) Hoe arisch is de muziek van Wagner? Hans Joachim Moser publiceerde in 1914 een artikel Die Enstehung des Dur-gedankens – ein kulturgeschichtliches Problem. Kern: Moser claimde dat alleen de Duitsers de majeur (en mineur) tonaliteiten hebben ontwikkeld lijnrecht tegenover de de principes van de Gregoriaanse muziek. Na de Eerste Wereldoorlog doet Moser er een schep bovenop en komt tot een concept van Duitse muziek dat opponeerde met het contemporaine Duitse muziekleven. Eichenauer gaat 10 jaar later (1930) verder op deze weg en komt tot de veronderstelde onverenigbaarheid van de diatonische harmonie (Duits) en het decadente chromatiek (Oriëntaals). Eichenauer heeft dan werkelijk een probleem, immers Wagners Tristan und Isolde kent een overheersend chromatische muzikale taal. Voor Mozart was iets dergelijks weggelegd. Een radio-serie getiteld: Die Stationen seines Lebens zond in 14 uitzendingen slechts een klein deel van zijn oeuvre uit, gelardeerd met de nodige propaganda. Mozart als symbool van permanente grootheid, uitdrukking van de Duitse geest, trots, sereniteit, kracht, waarheid, diepgang etc. Men kon overigens niet nalaten Mozart te ariseren. Mozart’s librettist Da Ponte – jood – werd post mortem geëlimineerd. Siefgried Anheiszer (Nomen est omen) had zich ten doel gesteld aan het Duitse podium de Duitse Mozart terug te geven. Dit kwam neer op het maken van een nieuwe tekst voor: Cosi fan tutte, Figaro en Don Juan. In 1936 had de Völkischer Beobachter geprotesteerd tegen het feit dat de meeste gebruikte teksten van Mozarts opera’s van joden afkomstig waren. (P. Micheels, 49) De positie van Hindemith werd precair na de machtsovername 30 januari 1933. Er kwamen concurrerende instituten en bureaucratiën die elkaar argwanend naar het leven stonden. Elk afzonderlijk moest verantwoordelijkheid afleggen aan de Führer. Divide et impera. Het verdelen betrof hier A. Rosenberg en J. Goebbels. Rosenbergs Kulturgemeinde, in juni 1934 opgegaan in de Kampfbund für deutsche Kultur, verhoogde op P. Hindemith en R. Strauß de druk. Waren zij ideologisch betrouwbaar? Strauß had een joodse schoondochter en Hindemith een joodse vrouw, wat het beoogde kosmetisch aanzien van het Duitse volk stellig niet verhoogde. Strauß maakte gebruik van de diensten van de joodse schrijver Stefan Zweig, Hindemith musiceerde met joodse collega’s. Daarnaast daagde Rosenberg in het blad Die Musik Goebbels bij herhaling uit terzake zijn opvattingen over muzikale aangelegenheden (E. Levi, 90) Hindemith hield de aanvankelijke machtswisseling voor als een regeringswisseling in een democratisch systeem, welke men ook dan moet accepteren wanneer zij eventueel als noodlottig wordt ondervonden. De druk op Hindemith werd verder verhoogd omdat hij in het buitenland zich kritisch ‘abfällige Bemerkungen über Hitler’ had uitgelaten. De helft van het oeuvre van Hindemith was als kulturbolschewistisch gekwalificeerd en dus verboden. Uitzendingen van zijn werken over de Duitse radio werden nu geheel verboden. Toen de ietwat naïeve, introverte dirigent W. Furtwängler Der Fall Hindemith in de Deutschen Allgemeinen Zeitung van 25 november 1934 ter sprake bracht en artistieke vrijheid bepleitte, baarde dit opzien. Het resulteerde op 2 december daarop volgend in een 20 minuten durende ovatie bij de aanvang van een Tristan und Isolde uitvoering van de Berliner Staatsoper. In een loge zaten Goebbels en Goering. Zij begrepen onmiddellijk dat Der Fall Hindemith zich ontwikkelde tot een demonstratie tegen partij en staat. 39 Goebbels greep op 6 december in. In een rede in de Berliner Sportpalast hoonde hij Hindemith weg als ‘atonalen Geräuschemacher’ en stelde vast: ‘Denn der Nationalsozialismus ist nicht nur das politische und sociale, sondern auch das kulturelle Gewissen der Nation.’ Furtwängler werd uit zijn functies gezet en Hindemith werd voor onbepaalde tijd met verlof gestuurd. (Briner c.s. 137 e.v.; E. John, 351352) In dezelfde periode werkte Hindemith aan zijn opera Mathis der Maler, een hoogtepunt in de 20ste eeuw van de Duitse opera. Echter al dat vrouwelijke bloot in Neues vom Tage lag de preutse Führer na jaren nog vers in het geheugen. Dus geen première van Mathis der Mahler. En uitgerekend deze opera kon muzikaal door de nationaalsocialistische beugel. Goebbels had dat perfect begrepen, echter gehoorzaamheid aan zijn Führer dwong hem tot een andere mening. P. Hindemith zag kans in 1938 naar Zwitserland te emigreren. Hij was de énige, arische componist die gedurende de nazi-periode emigreerde. In 1935 was er in Duitsland een festival voor nieuwe RK gewijde muziek. Van de hand van de componist H. Schroeder kwam een Te Deum en en van H. Simon een Crucifixus. Hoe verdacht. Men zou eventueel als inspiratie voor een gregoriaans muzikaal idioom al te zeer tegen synagogale muziek kunnen aanleunen. Rosenberg – een aartsconservatieve reactionair – verwierp een en ander aldus: ‘Hoe kan een moderne componist werkzaam in het Derde Rijk Latijnse teksten op muziek zetten?’ (E. Levi, 91) De muziekpolitiek van de nazi’s was verre van eenduidig. De Hongaarse componist B. Bartok schreef Goebbels een brief om te protesteren tegen het feit dat zijn portret ontbrak in de galerij der ontaarden. Deze omissie is alleen dan te begrijpen als men bedenkt dat Hongarije een bevriende fascistische mogendheid was. (E. Levi, 101) Tot slot een paar opmerkingen over jazz. De kern van de bezwaren tegen de jazz was de groeiende invloed van een vreemde cultuur zo dat Duitse nationale waarden werden ondermijnd. Anderzijds was het bijna onbegonnen werk het populaire swing- idioom van dansmuziek buiten de deur te houden. Goebbels was realist genoeg om te beseffen dat, wilde men brede lagen van de bevolking blijvend winnen voor het nationaalsocialisme, het ondoenlijk was mensen populaire Gebrauchsmusik te onthouden. Ondanks officiële verboden kon men over de radio populaire swing-nummers horen van Duitse dansorkesten. De beschuldigingen bleven aanhouden dat: Ernst Krenek met Jonny spielt auf! en Kurt Weill met Dreigroschenoper, jazz invloeden introduceerden in de opera. En dat met het introduceren zij appelleerden aan de laagste insticten in de mens. Jonny spielt auf! is in die jaren een problematische aangelegenheid geweest. De hoofdpersoon leefde vanuit zijn instincten, was losbandig. Hij was straffeloos een dief. Kortom: een muzikale schelmenroman. Het werk was razend populair. Hoe dit werk te benoemen? Benoemen betekent een plaats geven. Is het nu een Opernrevue, Musikkomödie, Buffo-Opera, Jazzoper, Gegenwartsoper of een Zeitoperrevue? Men vond elkaar uiteindelijk in de nieuwe categorie: Zeitoper. (L. Riemens, 213) Na de machtovername in januari 1933 verdwenen beide opera’s vrijwel onmiddellijk van het repertoire. De theorie over een joodse (muzikale) samenzwering door de nazi’s krachtig onder de aandacht gebracht door als maar te hameren op het feit dat Bernhard Sekles, een componist van joodse afkomst, in zijn kwaliteit van direkteur van de Frankfurt Hochs Konservatorium als eerste een cursus jazz op een Duits beroepsonderwijsinstituut had geïnaugureerd, kon niet verhinderen dat ook na de deelname van de VS aan de oorlog in 1942 jazz-achtige muziek uitnodigde tot spelen, luisteren en dansen. 40 (E. Levie, 121 e.v.) Aldus bleef binnen het Lebensraum van de Volksgemeinschaft een restant ondermijnend modernisme in tact! 41 Hoofdstuk 4 Schönbergs Moses und Aron, Volk en Führer tussen de discipline van de levende God en de vrijheden van het (Duitse) Ego. In het voorafgaande hebben wij in grote lijnen onder meer ter sprake gebracht de historische ontwikkeling van opera en in haar kielzog de instrumentale muziek. Naast hoven en kerken ontstaan in burgerlijke centra een derde mogelijkheid. Een kapitaalkrachtige burger kan dan tegen betaling zich naar keuze een toegang verschaffen tot muzikale uitvoeringen. En omgekeerd worden er muzikale uitvoeringen aangeboden afgestemd op de smaak van het publiek. De smaak van het publiek is niet eenvoudig te definiëren. Adorno individualiseert het burgerlijke publiek naar luistertypen variërend van de Experte, de gute Zuhörer, via de Bildungshörer of Bildungskonsument, naar de emotionale Hörer, de RessentimentHörer om te eindigen met de Gleichgültige, de Unmusikalische en zelfs de Antimusikalische. Een ietwat deprimerend stratificatiesysteem. Na elk type te hebben aangekleed volgt de nuance ‘fast überflüssig zu unterstreichen, daß die Hörtypen nicht chemisch rein vorkommen.’ (Adorno, 1962, 1973, 17-33) Met de opkomst van het derde, publieke domein loopt parallel de mogelijkheid van uitvoering van de meest uiteenlopende soorten muziek. Tot 1800 domineert de opera, daarna krijgt de instrumentale muziek in al zijn variëteiten de overhand. Vanuit een andere invalshoek kan men constateren dat specifiek religieus geaarde muziek sindsdien ook in het in principe seculiere publieke domein ten gehore kan worden gebracht. En omgekeerd met het losser worden van bindingen aan plaats en tijd ontstaan ook mogelijkheden voor de uitvoering van seculiere muzikale composities in het sacrale domein. Verder is het van belang op te merken dat door het genuanceerde muzikale aanbod, respectievelijk de meest uiteenlopende luistertypen heen, er de mogelijkheid bestaat tot het ervaren van het onzegbare, het onuitsprekelijke of het ervaren van het transcendente. Muziek heeft te maken met de dood én met de ontkenning van de dood. De mythe van Orfeus en Eurydike, een van de meest verklankte mythen, ontsluit het illusionaire perspectief dat muziek, het smartelijke lied van Orfeus, het hart van de God, de rechter van de onderwereld, overwint. De ‘overwonnen’ rechter van de onderwereld stelt echter aan de geliefden de wet. Eurydike zou aan de onderwereld ontsnapt zijn, ware het niet dat Orfeus de wet overtrad. Een andere muzikaal relevante mythe is de mythe van Pan en Syrinx. Ernst Bloch gebruikt deze mythe om tot de architectuur van het utopische moment te komen, de illusie van harmonie binnen handbereik.1 Of nog anders geformuleerd: muziek verschaft toegang tot het noumenale. (R. van Gerwen, 127-128) Naast de mogelijkheden van het onzegbare, het onuitsprekelijke in muzikale vormen te vatten, is er het streven van de componist om niet in herhaling te vervallen d.w.z. te zoeken naar het ongehoorde. Het ongehoorde is te begrijpen als een bijzondere 1 E. Bloch zet zijn opvattingen terzake uiteen aan de hand van de mythe van Pan en Syrinx. Pan jaagt op nymfen in het bijzonder op de nymf Syrinx. Als Pan denkt de beslissende greep naar Syrinx te doen, wordt Syrinx door haar liquidas sorores geholpen. Zij verdwijnt in het water en Pan heeft slechts wat riet in de hand waarin de wind een klaaglijke toon blaast, ‘Ruf ins Entbehrte’. Met deze mythe in gedachten analyseert Bloch Berlioz’ Symfonie fantastique. Deze symfonie is Berlioz’ variant van ‘Pan en Syrinx’, met Berlioz als bizarre held en Harriet Smithson als nymf. Het utopische moment is het moment van de op handen zijnde vervulling met tegelijkertijd het besef van het nog-niet. Er is geen harmonie, maar de illusie van harmonie binnen handbereik. (E. Bloch, 1246 e.v.) 42 vormgeving van het onzegbare, het onuitsprekelijke. Bij het zoeken naar het ongehoorde worden nieuwe wegen ingeslagen. Het vergt van de luisteraar een auditieve dispositie die niet bij voorbaat voorradig is. Hierboven hebben wij van een aantal prominente nieuwe composities uit de 20ste eeuw gewezen op de drastische verwarring en opschudding bij een eerste openbare uitvoering. Menig luisteraar gaat aan de hand van de componist zijn Damascus tegemoet. Eén enkel voorbeeld ter illustratie in Schönbergs Erwartung wordt de eeuwigheid van de seconde in maar liefst 400 maten ontvouwd. (Adorno 1992, 36) Die ‘seconde’ wordt ten einde toe gedomineerd door angst, de luisteraar wacht tevergeefs op enige uitdrukking van harmonie. Bij Schönberg heeft de tonaliteit het vermogen om een harmonisch antwoord te geven aan betekenis verloren. (Adorno, 89) De ‘schoonheid’ van zijn muziek is dat zij schokkend kan overkomen, de luisteraar verontrust. Aldus verontrust kan een verandering in het denken of de houding van de mensen teweeg worden gebracht. Zijn bijdrage aan de muziekgeschiedenis heeft veel weg van een buigpunt. De ontwikkelingen bij Wagner en Mahler extrapolerend, komt men van zelf uit bij Schönberg. (J. van Ackere,169-171) Hij begon met laat-romantische composities (Verklärte Nacht). Zijn stap naar het atonale componeren is niet zozeer een ontdekking van Schönberg. Het is eerder zo dat hij als eerste de mogelijkheden hiervan doorzag. In de handen van Schönberg echter is het atonale componeren geen buigpunt maar breekpunt gebleken. Het is zeer de vraag of er sprake is van een intrinsieke muzikale kwestie. Schönberg neigde tot l’art pour l’art. (E. Freitag, 119) Waarbij voor Schönberg gold: ‘Wenn es Kunst ist, dann ist es nicht für die Menge! Und wenn es für die Menge ist, dann ist es nicht Kunst’. Een dergelijke kunstopvatting vooronderstelt een elitaire luisteraar. En dat ligt niet binnen een ieders bereik. De objectie van nazizijde een Kulturbolschewist te zijn (wij komen hier later op terug) is te herleiden tot aandacht voor een deelaspect n.l. dat alle tonen gelijk. Aan Schönbergs l’art pour l’art houding gaat men voorbij. De hiërarchie in toonladders is opgeheven. Ook aan het feit dat de tonen niet identiek zijn, gaat men voorbij. De objectie, die het karakter heeft van een pars pro toto, is een blijk van de nazicultuurpolitiek, een blijk van evidente kortzichtigheid. Immers de muziekgeschiedenis laat zien dat ‘oud’ en ‘nieuw’ noodzakelijkerwijze naast elkaar staan en even noodzakelijk tegenover elkaar. Hierboven hebben wij Goebbels’ opvattingen over atonaliteit ter sprake gebracht. Aansluitend hebben wij de beoogde positie van de staat, de nationaalsocialistische staat, aangestipt: ‘Die Staatsführung kann und muß die Kunst vor Irrtümern bewahren. Das ist durchaus eine Aufgabe der nur vom Staat und nicht vom Künstler gelöst werden kann.” (zie boven blz. 10) In het nationaalsocialisme had muziek een ideologische functie. Door de Verdeutschung van de muziek wilde men én superioriteit van Duitsland onderstrepen én Blut und Boden zuiveren van vreemde invloeden, vreemde smetten. Vreemde invloeden en smetten zouden de kracht van de arische mens kunnen aantasten. (L. Poliakov, 13-14) De ontvouwing van de ideologische opvatting ligt opgesloten in de Florentijnse Ars nova, de vernieuwingen van de Camerata dei Bardi. Zij begonnen in burgerlijke centra met muzikale uitvoeringen te verzorgen. Verburgerlijking en nationalisering van muziek gaan hand in hand. ‘Erst seitdem es, rudimentär, bürgerliche Nationen gibt, haben nationale Schulen mit vollen Charakteristika sich entfaltet’. (Adorno 1980, 189)…..preciezer:..’zu politischen Ideologien sind Musik seit der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts dadurch geworden, daß sie nationale 43 Merkmale hervorkehrten, als Repräsentanten von Nationen auftraten und allerorten das Nationalprinzip bestätigen.’ (Adorno 1980, 185) De nazi’s vestigden zich in het Germaanse romantisme bij voorkeur in de voor Wagner zo karakteristiek getoonzette hang naar oneindigheid. De muziek diende als ondersteuning van de collectieve dromen van Lebensraum voor een Groot Duitsland, een Duizendjarig Rijk etc.1 Het Duitse nationalisme werd regressief gevoed met de muziek van R. Wagner, in het bijzonder met de Ring des Nibelungen. Wellicht ten overvloede in de Ring is slechts één relevant geografisch begrip: de Rhein. De Rhein is een metafoor voor Duitsland. De invloed van R. Wagner moet men ook begrijpen en verstaan tegen de achtergrond van de problematische Duitse eenheid. Hoe moeizaam kwam deze eenheid tot stand onder Bismarck. In de succesvolle oorlog tegen Frankrijk - de Duitse keizer werd in 1871 te Versailles gekroond - kwam de eenheid tot stand. De opera’s van Wagner presenteerden op maat karakters en thema’s waarin Duitsers zich in een mythologische contekst ideaaltypisch konden herkennen. Sinds onheuglijke tijden is muziek de vijand van het noodlot. Heel pregnant in de figuur van Orpheus. Pas sinds Wagner is in de muziek het noodlot nagebootst, verklankt. Hitler was van jongsaf aan zeer gegrepen door de muziek van Wagner. In Rienzi zag hij als puber de grootse en meeslepende contouren van een toekomstig bestaan. ‘Men zou nog van hem horen’, aldus zijn jeugdvriend Kubizek. De muziek bracht hem in een roes van strijd, opoffering en heldhaftigheid. Maar ook de muziek kalmeerde hem naar E. Hanfstaengels bevindingen. Zijn jaarlijkse tochten naar Bayreuth - hij was daar een zeer geziene gast – hadden het kaliber van een pelgrimage. Thomas Mann, een groot liefhebber van Wagners muziek, heeft er op gewezen dat er omgekeerd veel ‘Hitler’ is in Wagner (H.R. Vagt, 192). Vanaf 1940 werden er gedurende de oorlog muziekfestivals georganiseerd op Hitlers instigatie. Militair personeel en werkers in oorlog industrie werden beloond met een muziekdag, een gratis bijwonen van een opera. In de geest van die tijd promoveerde Bayreuth tot een muzikaal Lourdes2. Furtwängler dirigeerde in de oorlog op podia in fabrieken. Hitler moedigde dit soort lunchconcerten aan (F. Spotts, 295). 1 E. Erikson heeft in De legende van Hitlers kindsheid ( E. Erikson, 316-347) er op gewezen dat het begrip Lebensraum in Duitsland een magische betekenis had. De gehele geschiedenis door heeft Duitsland geleden onder, of was het potentieel kwetsbaar voor binnenstormende invasies. En met deze invasies eventueel vreemde waarden die hun stempel op Duitsland zouden kunnen drukken. Erikson verwijst naar het dilemma van M. Weber: Duitsland wordt óf een federatie à la Zwitserland en kan zo zijn regionaliteit behouden óf een Reich van het postuur Engeland of Frankrijk. De Duitse voorstelling van verdeeldheid is gebaseerd op een historisch gevoel van onbehaaglijkheid dat men het ‘limescomplex’ zou kunnen noemen. De Limes Germanicus was een muur welke de Romeinen bouwden door West-en Zuid–Germanië heen om de veroverde provincies te scheiden van de nog barbaars gebleven gedeelten. Deze muur werd lang geleden verwoest. Maar hij werd vervangen door een culturele barrière die het zuidelijke, door de Kerk van Rome beïnvloede gebied scheidde van het protestantse Noordduitsland. Andere (militaire, spirituele en culturele) machten hebben hun invloed over Duitsland uitgestrekt: vanuit het Westen het sensuele en rationele Frankrijk, vanuit het Oosten het ongeletterde, spirituele en dynastieke Rusland: vanuit het Noorden en Noordwesten het individualistische ‘protestantisme’ en vanuit het Zuidoosten de Oosterse weelderigheid. Alle conflicten tussen Oost en West, Noord en Zuid werden ergens in Duitsland – en in de Duitse geest – uitgevochten. (E. Erikson, 335 - 336) 2 Aan het front afgebrande soldaten werden op een miraculeuze wijze genezen. De film Stuka, een populaire film in de oorlogsjaren, gaat over een militair die na oorlogshandelingen 44 Zelfs in concentratiekampen werd muziek gemaakt. Szymon Laks, de kapelmeester van KZ Auschwitz, verhaalt van een pervers trekje van Unterscharführer Heinrich Bischop. De man hield van joodse muziek. Tegen betaling in natura werd in het geniep zachtjes joodse melodieën gespeeld. Aldus uitgevoerd worden joodse melodieën sentimenteler en onroerender. Bischop was in de zevende hemel. Op zekere dag was de Unterscharführer met de Noorderzon vertrokken. De kampleiding was door een aangever op de hoogte gesteld over de onreine muzikale smaak van haar personeelslid. Bischop werd recht naar het front gestuurd. (S. Laks, 76-77) Met een manicheïsch aandoende variatie op het onderscheid tussen vriend en vijand goed en slecht, ariër en niet-ariër, sacraal en profaan werd het heilige Duitsland gezuiverd van profanerende klanken en beelden. Het in een wagneriaanse in illo tempore gefundeerde Duitsland werd door de nazi’s geprofileerd als een ‘Volksgemeinschaft’, of ‘Gesamtkunstwerk Germania’ (J. Fest 2000, 71 e.v.) In feite vindt er een versmelting samen van het begrip: het heilige Duitsland en het wagneriaanse germanendom. Waar liggen de wortels van het heilige Duitsland? Het Heilige Roomse Rijk van keizer Otto I de Grote (936-972)!1 Thomas Mann merkt terzake op: ’Der Fall Deutschlands ist darum so verwirrend und kompliziert, weil Gutes und Böses, das Schöne und das Verhängnisvolle sich darin in der eigentümlichsten Weise vermischen. Da ist zum Beispiel die große künstlerische Erscheinung Richard Wagners, die man oft mit dem Phänomen National-Sozialismus in Verbindung gebracht hat, indem man auf die Vorliebe des Herrn Hitlers für diese Kunst hinwies, eine Vorliebe, gegen die man Wagner gern in Schutz nehmen möchte, und die doch nicht ohne alle Bedeutung und belehrenden Sinn ist. Die Wagner’sche Kunstrevolution war, auf unvergleichbare höhere Ebene, ein der national-sozialistische Revolution verwandtes Phänomen. Man muß darüber klar sein, daß ein Werk wie der ‘Ring des Nibelungen’ im Grunde gegen die ganze bürgerliche Kultur und Bildung gerichtet ist, wie sie seit der Renaissance herrschend gewesen war, daß dies Werk sich in seiner Mischung aus Urtümlichkeit und Zukünftigkeit an eine nichtexistente Welt klassenloser Volkheit wendet’. (H.R. Vagt, 192) Anders geformuleerd: Thomas Mann wijst op een gemeenschappelijk deelaspect van Wagners opvattingen en het nationaalsocialisme. Er is aanwijsbaar een specifiek Duitse staatstraditie, waarin sprake is van een metafysische in Polen en Frankrijk alle interesse in het leven verliest. Hij leidt een bijna comateus bestaan in een hospitaal. Medici en psychologen staan met de handen in het haar. Totdat een vrouw, een verpleegkundige (hoe wagneriaans!) de militair meeneemt naar Bayreuth voor een uitvoering van Götterdämmerung. Door deze muziek, het refereren aan de held Siegfried, hervindt de man zijn trek in het bombarderen en doden. Herboren keert hij terug naar zijn onderdeel om net op tijd te kunnen deelnemen aan een luchtaanval op Londen. (F. Spotts, 262) 1 Otto I de Grote verwierf als eerste niet-Karolingische Duitse koning in 962 de Keizerskroon. Hij slaagde erin zijn gezag te vestigen en uit te breiden, zowel ten aanzien van wereldijke rijksvorsten als van pausen en bisschoppen. Sindsdien werd het gewoonte te spreken van Rooms-Duitse Rijk of Heilige Roomse Rijk (der Duitse Natie). De politiek van het Duitse Rijk was drievoudig: a) de strijd tot herstel, behoud of uitbreiding van de centrale keizerlijke macht tegen het streven naar onafhankelijkheid van de rijksgroten, b) de strijd tot behoud of uitbreiding van het rijksgebied in het oosten over de Elbe, c) bovenal de strijd om Italië met daaraan vastgeknoopt de strijd tegen de pausen om de herschappij over de Kerk, met als hoogtepunt de investituurstrijd. 45 benadering van de staat. Een dergelijke benadering gaat vergezeld van een scherp onderscheid tussen vriend-en vijand, en zo doende van het nodige geweld. 1 De nazi’s, handelend vanuit een metafysische benadering van Duitsland, streefden naar een esthetisering van het Duitser-zijn in beeld, in woord en klank, naar een esthetiek van het vertoon van het nationaal-socialisme. Dat gebeurde met pathos, met pracht en praal, met zelfverheerlijking, met verheerlijking van viriel geweld en strijd, met doodsverachting. (J. Fest: 2000, 164) De cineaste Leni Riefensthal heeft in de documentaire Triumph des Willens (1934) de partijdagen te Neurenberg vereeuwigd en met Olympia (1938) de Olympische Spelen van Berlijn 1936. Beide documentaires geven vorm aan de ideologie van het nazi-apparaat.2 In Triumph des Willens laat L. Riefensthal zien dat Hitlers kwaliteiten als artiest en zijn dan verworven status als Godmens, als theanthropos, op de partijdagen te Neurenberg (een archetypische Duitse stad bij uitstek, vandaar) optimaal tot zijn recht kwamen.3 Muziek was een metronoom tot over de dood heen. De heldenstatus van een martelaar d.w.z. omgekomen bij handgemeen of straatoproer van bruinhemden werd zorgvuldig gecultiveerd. Bij het opbaren en bij de uitvaart werd het Horst Wessel lied gezongen, de kameraden, allen geüniformeerd, brachten de Hitlergroet, het Sieg Heil was niet van de lucht. In dit verband scoorde ook Trauerzug (bij de dood van Siegfried) uit Götterdämmerung van R. Wagner hoog. (R. Grunberger, 512) Dit bij incidentele ongevallen. Eenmaal aan de macht werd de kalender genazificeerd. Bij de feesten door het partijjaar heen hing een sfeer van sacraliteit, waarbij muziek een steunende rol vervulde. • 30 januari. Der Jahrestag des Hitlerschen Machtergreifung; ‘Was ich übernommen und was ich mit der anvertrauten Macht getan habe.’ Bij die gelegenheid werden 18-jarigen, die in de Hitlerjugend hun Führungseignung bewezen hadden, tot volwaardige partijleden ingezworen. • 24 februari. Verkündigung des Unabänderlichen Parteiprogramms der fünfundzwanzig Punkte, die in 1920 im Münchner Hofbräuhaus erfolgt war. Hitler als den wahrsten Walter des heiligen Parteierbes. Het dramatiseren van de bescheiden aanvang, de weerstand etc. 1 Deze opmerking is niet zonder belang. Een metafysische benadering van de staat volgt een eigen logica en eigen wetmatigheden, die buiten de normale ethische normen vallen die op individuen en maatschappelijke groeperingen toepasbaar zijn. Deze verafgoding van de staat lokt natuurlijk ook het omgekeerde uit: een absolute verkettering van de staat, die volgens sommigen tegen elke prijs vernietigd dient te worden. (J. Pekelder en F. Boterman, 15) 2 And on hearing him at a Berlin Sports rally in 1932, Leni Riefensthal found herself nearly blown away by an almost apocalyptic vision.’It seemed as if the earth’s surface were spreading out in front of me…spewing out an enormous jet of water, so powerful that it touched the sky and shook the earth. I felt quite paralysed’. (F. Spotts, 44-45) 3 Deze documentaire begint met Hitler in een vliegtuig in de wolken op weg naar Neurenberg. Hitler über Deutschland. Het vliegtuig komt uit de wolken om te gaan landen. De eerste klanken van Die Meistersinger van R. Wagner. De godheid daalt af naar de archetypische Duitse stad Neurenberg alwaar een welhaast hysterische massa met vlaggen en vaandels haar held tegemoet treedt. 46 18 maart: Der nationale Trauertag für die Gefallenen des Ersten Weltkriegs. Vast bestandeel bij de muzikale verklanking: 2e deel van Beethovens 3e symfonie (Eroica) Marcia funebre. Adagio assai; • 20 april Verjaardag van de Führer. Vast onderdeel parade van de Wehrmacht door de Brandenburger Tor, een demonstratie van de groeiende Duitse militaire macht. • Meifeesten. Kern: de solidariteit tussen partij en arbeiders. Het onderstrepen van Hitlers rol bij Schaffung der Wohlfahrtsstaaten; • 1ste week van september: alldeutsche Parteitag in Neurenberg (periode 1927 1938) kern: Verhältnis Partei und Führer. (in 1938 950.000 deelnemers!) Neurenberg 1936 thema: Ehre und Frieden, is de geschiedenis ingegaan als de gelegenheid waarbij Hitler congruent bleek te zijn met ‘Christus dem Erlöser. Denn seine Rhetorik appeliert nicht an die persönliche religiöse Erfahrung des versammelten Massen, sondern an ihre Bereitwilligkeit, am Schaffen des religiösen Bildes teilzunehmen, an der Selbstdramatisierung des Führers als einer messianischen Gestalt.’ (J.P. Stern, 84-87) Hitlers belofte aan Duitsland hield in én de militaire verovering van de invasiecentra rond het Reich, én een zege van het rassebewustzijn over de ‘bacterie’-invasie van vreemde esthetica en ethica in de Duitse geest. Zijn doel was niet alleen het volledig uitwissen van Duitslands militaire nederlaag in de Eerste Wereldoorlog, maar ook de complete zuivering van vreemde smetten op de Duitse cultuur. J. Fest heeft gewezen op de vitale betekenis van 1 augustus 1914 voor Hitler. Op een toevallige foto staat Hitler vooraan in de menigte. ‘Mir selber kamen die damaligen Stunden wie eine Erlösung vor’. (J. Fest, 86) Op die dag aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog had keizer Wilhelm II verklaard: hij ‘kenne keine Parteien und auch keine Konfessionen mehr’, sondern ‘nur noch deutsche Brüder’. Het populairste woord van de keizer. De moeizaam tot stand gekomen Duitse eenheid, leek eerst nu bereikt. (J. Fest 1973, 99) Men krijgt de indruk dat de extatische ervaringen van de 1ste augustus 1914 de drijvende kracht zijn achter Hitlers besluit politiek te bedrijven. Sterker nog ik heb de indruk dat Hitlers ontdekking in het openbaar te kunnen spreken een opstap is geweest om bij toespraken herhaald te ervaren de voor hem vitale ervaring van 1 augustus 1914. In deze toespraken wordt a.h.w. de 1ste augustus 1914 gecelebreerd. Hanfstaengel heeft erop gewezen dat de wijze waarop Hitler werd gegrepen door Wagner model stond voor de wijze waarop hij zijn gehoor wilde veroveren. Daarnaast krijgt men de indruk dat hij au fond nooit de loopgraven heeft verlaten. Hitler heeft zich in de Eerste Wereldoorlog verdienstelijk gedragen en is daarvoor onderscheiden. Echter deze oorlog was voor hem en met hem voor menig Duitser met ‘Versailles’ niet afgelopen.1 • 1 J.H.J. Andriessen zet in: De mythe van 1918, Soesterberg 2004 uiteen dat de feitelijke winnaars, de Amerikanen, nagelaten hebben de peace without victory te realiseren. De opmerking van president Woodrow Wilson tot zijn perschef Baker 9 mei 1919: ‘If I were a German, I think, I should never sign this treaty’, spreekt boekdelen. De Duitsers, vertrouwend op de Amerikanen, waren overgeleverd aan de Fransen en de Engelsen. De Fransen en de Engelsen waren op hun beurt economisch geheel afhankelijk geworden van de VS. Het verzuim van de Amerikanen werd ‘gevuld’ met de mythe van ‘those last victorious hundred days’. Het Duitse leger verslagen volgens een door generaals vooropgezet plan. Het Duitse leger zou in paniek tot achter de landsgrenzen zijn gevlucht. Het verdrag van Versailles was uitdrukking van die triomfantelijke overwinning. In feite werd de basis gelegd voor een volgende oorlog. (blz.191 e.v.) 47 Erikson profileert twee typen Duitsers, de één is te ‘breed’ d.w.z. dit type is zozeer kosmopoliet dat de Duitser in hem niet meer te herkennen is, de ander is te ‘eng’ of te ‘smal’ de verlokkingen uit het buitenland worden genegeerd. Dit type werd Duits bij het karikaturale af. Geen van beide typen voelde zich voldoende zeker van zichzelf en op zijn gemak in de wereld om de hen toekomende portie verantwoordelijkheid terzake een politieke emancipatie te kunnen dragen. Bij de esthetisering van het Duitser-zijn investeerden de nazi’s in het ‘smalle’ regionaal geörienteerde type. Bij herhaling gaf Hitler openlijk blijk van zijn minachting voor de intellectueel, de kosmopolitisch geörienteerde intellectueel. Erikson houdt zich op de vlakte met de typeringen als zou ‘de wereld’ geen inzicht hebben of te laat inzien wat er in Duitsland gaande was. De lezer kan hier vrijelijk substitueren: buitenlandse politici of eventueel andere verantwoordelijken. Wel scherpt hij aan dat het een fatale vergissing is te menen dat het nationaalsocialisme een kans kreeg ondanks Duitlands intellectuele grootheid. Erikson noemt bij name 2 intellectuele grootheden die hebben bijgedragen aan een asociale oriëntatie. Nietzsche, een eenzame hater van het menselijke tekort, die het geluk had in zijn demente begoocheling te sterven voordat hij getuige mocht zijn van de naakte werkelijkheid van de geüniformeerde Übermenschen die hij had helpen scheppen. Thomas Mann, die gedurende de Eerste Wereldoorlog de Duitsers bemoedigde met de bewering dat het bezit van een filosoof als Kant opwoog tegen de Franse Revolutie en dat de Kritik der reinen Vernunft in feite een veel radicalere omwenteling betekende dan de verklaring van de rechten van de mens. Een groot intellectueel als Mann sprak het verkeerde woord op het juiste moment. Wat ons betreft mag er aan deze opsomming vanuit de muzikale hoek worden toegevoegd de componisten R. Wagner en H. Pfitzner. (Zie boven blz 26 en 27) De xenofobe, ‘smalle’ Wagner om zijn rancuneus antisemitisme en de niet minder ‘smalle’ Duitser Pfitzner om wederom antisemitisme . Adorno heeft aangetoond hoe bij Wagner dat antisemitisme verpakt is in Der Ring des Nibelungen. Een aantal verwerpelijke figuren ‘spreekt’ een wagneriaans jiddisch. (Th.W. Adorno 1990, 21-25) Verder moet de kanttekening worden geplaatst dat het Bildungsbürgertum, waarvan Wagner en Pfitzner markante exponenten waren evenals F. Nietzsche en Th. Mann, in wezen apolitiek van signatuur was. Wie of wat heeft tot 1918 wezenlijk bijgedragen tot de Duitse voorstellingen van de politieke mens? Wie waren de dominerende beelden in de Duitse schoolinventaris van leidende voorstellingen? Goethe? Bismarck? Of de Duitse soldaat als de personificatie of zelfs de spiritualisatie van alles wat Duits is? De veel bezongen Wacht am Rhein ? (E. Erikson, 337-339) In de periode van de Weimar Republiek omvatte het muzikale aanbod van eigentijdse componisten atonale en moderne én traditionele muziek. Er was plaats voor én de vernieuwers A. Schönberg, A. Berg, P. Hindemith, K. Weill én de laatromantici R. Strauß, H. Pfitzner. De hetzes kwamen van rechts. Muziek van Duitse componisten tot en met de late Romantiek werd geacht de Duitse identiteit te schragen. Toen de KPD in Berlijn een herdenkingsplechtigheid wilde houden voor de vermoorde Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg werd dit muzikaal ondersteund met: de Trauerzug uit de Götterdämmerung van Wagner, de treurmars uit de 3e symfonie van Beethoven (Eroica) en nog een werk van J.S. Bach. De kritiek van rechts: ’Haben die Herren des Blüthnersorchesters das Gefühl für persönliche und künstlerische Ehre verloren? Oder erklären sie sich mit den spartakistischen Tendenzen einverstanden und empfinden es demgemäß für Recht, Herrn Liebknecht und Frau Luxemburg, diese fanatischen Guillotine-Apostel, mit Wagners und 48 Beethovens Heldenklagen – die künstlerische Blasphemie schreit wahrhaft zum Himmel – zu ehren. In beiden Fällen muß das Urteil über das Orchester gleich vernichtend ausfallen.’ Aldus Die Allgemeine Musik-Zeitung februari 1919. (E. John, 45) Muziek wordt hier politiek toegeëigend. Bij uitstek Duitse muziek misbruiken om twee atypische Duitsers te gedenken. Blasfemie. Er is geen moment ook maar het geringste besef hoe het land te besturen anders dan wilhelminisch monarchistisch d.w.z. door een sterke man. Elk andere opvatting is verraad. En dan nog deze verraders bij hun laatste gang uitdragen met specifieke Duitse muziek. Duitsland op zijn smalst. Om in termen van Adorno te blijven: de conservatieve kritiek schrijft luistertypen voor. Muziek in het bijzonder ‘Duitse’ muziek wordt ontluisterd, ontdaan van haar toegezegde sacrale betekenis door een openbare uitvoering voor lieden die dat niet verdienen. Hoe problematisch deze kwestie was, blijkt uit de tevergeefse poging de Berliner Requiem van K. Weill door de zender Berlijn te laten uitzenden. Onderdeel van het requiem is Die Ballade vom ertrunkenen Mädchen. Deze ballade herinnerde aan de moord op Rosa Luxemburg. Weill vermeed in de ballade, hoe taktisch, een direkte aanklacht om te voorkomen dat luisteraars in plaats van na te denken onmiddellijk zouden vervallen in polemische reflexen van afwijzing of instemming. (A. Hauff, 97-98) Na 30 januari 1933 bevriest het aanbod in laatclassicisme en romantische immobiliteit. Duitsland heeft zijn sterke man. Dé toetssteen is Hitlers geliefde componist: Richard Wagner. Dat nazi estheten zich uitputten in het vinden van redenen voor het geringe gebruik van de major sleutel en het veelvuldige gebruik van de minor sleutel bij R. Schumann, zijn de kruimels waarmee ondergeschikten zich kunnen verpozen. Het Duitse publieke domein wordt bepaald door twee posities enerzijds Hitlers smaak en anderzijds de voorkeuren van Hadamovsky, het hoofd van de radio.1 Deze ‘smaken’ verhouden zich tot elkaar in Goebbels propagandatheater als elitair staat tot egalitair. Hitler gaf Goebbels de vrije hand het Duitse kulturele leven te totaliseren. De conservatief-reactionaire oprispingen van partij-ideoloog A. Rosenberg in muzikale kwesties hielden Goebbels - divide et impera - binnen de perken. In halszaken sprak Duitsland’s grootste kunstenaar eventueel ex cathedra zijn oordeel uit. Het blijft verbazen hoe snel zich na 30 januari 1933 een opgelegde scheiding der geesten voltrok. Goebbels schiep binnen de kortste keren een parallelle structuur de Reichskulturkammer afgekort: RKK. Bij de RKK waren ondergebracht: schone kunsten, theater, literatuur, pers, radio, film en muziek. Wilde men werken in één van deze branches dan diende men lid te zijn van de RKK, of preciezer, wat muziek betreft, van de Reichsmusikkammer, afgekort: RMK. De RMK had een eigen bestuur en administratie. Richard Strauß werd president van de RMK. De RMK omvatte: componisten, uitvoerende musici, het concert management, koor en volksmuziek, uitgevers van muziekpublicaties, muziekhandelaren en de handel in muziekinstrumenten. In 1933 verlieten bijna 37.000 Joden Duitsland. Het merendeel van de Duitse joden echter weigerde emigratie te overwegen. De deelstaat Pruisen sloot in datzelfde jaar met vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap in Berlijn een overeenkomst 1 Eugen Hadamovsky, het hoofd van de radio, verbood de uitzending van ‘nigger-jazz’. Duitsland’s hoog kultureel niveau diende te worden beschermd tegen dergelijke aantastingen. Hij maakte zich sterk voor Unterhaltungsmusik. De radioluisteraar aangenaam verposen met lichte muziek. Aldus aangetrokken zou de luisteraar ontvankelijk gemaakt kunnen worden voor ‘hogere doelen’. (E. Levi, 120 e.v.) 49 om tot de oprichting te komen van een Kulturbund deutscher Juden. In deze Kulturbund werden ondergebracht joodse musici, acteurs en entertainers, die werkloos waren geworden door de Gesetz zur Wiederherstellung des Berufsbeamtentums van 7 april 1933. Deze wet stelde autoriteiten in de gelegenheid alleen lieden van arische oorsprong in civiele dienst te nemen. Hoe snel het kulturele klimaat na 30 januari 1933 veranderde! Op 16 maart had de Reichskomissar van Saksen een concert van het Leipziger Gewandhaus Orkest onder leiding van Bruno Walter, jood, afgelast. De Reichskomissar kon niet de veiligheid van de musici garanderen in verband met op handen zijnde publieke demonstraties (lees: de geënsceneerde ordeverstoringen door de SA, de bruinhemden van E. Röhm). 4 Dagen later vroeg B. Walter politiebescherming voor een concert van de Berliner Philharmoniker waarvoor hij was geëngageerd. Dit werd afgewezen door Walter Funk, de staatsecretaris van RMVP, met de motivatie dat als de Berliner Philharmoniker dit concert wilde geven, zij was aangewezen op een arische dirigent. W. Furtwängler was arisch genoeg bevonden, echter hij weigerde, de nestor van de Duitse muziekwereld R. Strauß, volbloed ariër, nam de honneurs waar. Dit concert werd bejubeld als een saluut aan het nieuwe Duitsland. In de mei-editie 1933 van Zeitschrift für Musik fabuleerde Fritz Stege terzake dat Meister R. Strauß in weerwil van dreigbrieven van hatelijke Amerikaanse joden onverschrokken B. Walter had vervangen. Wat was de kwestie? Leidende Amerikaanse musici hadden per telegram bij Hitler geprotesteerd tegen de racistische politiek van het regime. (E Levi, 43) Heeft in de (muziek-) wereld niemand vóór 30 januari 1933 voorzien, dat na de machtsovername binnen de kortste keren een in windkracht toenemende storm uit het op handen zijnde arische paradijs zou opsteken? Hoeveel concerten waren er niet ontregeld, joodse dirigenten geschoffeerd, muziek van ‘moderne’ componisten gedeballoteerd door lieden gedreven door Hitlers geroffel op de trom van tribale emoties? Wij zullen onze gedachten bepalen tot het weerwoord van de entartete componist Arnold Schönberg. Schönberg is geboren 13 september 1874 in Wenen als zoon van Samuel Schönberg en Pauline Schönberg, geboren Nachod. Schönberg heeft maar liefst 4 joodse grootouders; over zijn afstamming bestaat dus geen enkele twijfel. Schönberg gaat door voor een muzikale autodidact. Hij leert op 8-jarig leeftijd vioolspelen; op de middelbare school speelt hij mee in kamermuziekensembles. Hij doet pogingen tot componeren. Als zijn vader sterft is hij genoodzaakt op 16-jarige leeftijd bij een bank te gaan werken. En passant leert hij cello spelen; hij krijgt een prijs voor een compositie. Hij ontmoet de componist Alexander Zemlinsky (1871-1942) bij wie hij in de leer gaat. Op 21 jarige leeftijd verlaat hij de bank tot grote ontsteltenis van zijn naaste familie en gaat zich helemaal aan muziek wijden. Schönberg laat zich op 21 maart 1898, hij is dan 24 jaar oud, uitschrijven als lid van de israelitische gemeente. Op 25 maart 1898 bekeert hij zich tot het protestantisme en wordt gedoopt. Een stap die niet nader is gedocumenteerd. Het blijft gissen naar het hoe en waarom. Protestant worden in het katholieke Oostenrijk waar de Habsburgse signatuur alom voelbaar was.1 In 1901 trouwt hij met Mathilde 1 Men bedenke: Gustav Mahler is katholiek geworden om Kapellmeister te kunnen worden van de Weense Hofopera. Er bestond een ongeschreven wet dat aanzienlijke posities bij instellingen van het hof uitsluitend voor katholieken toegankelijk waren. Mahler werd gedoopt op 23 februari 1897 op 4 april ondertekende hij een verklaring dat hij bereid was per 1 juni 50 Zemlinsky, de zuster van zijn leermeester A. Zemlinsky. Het luthers-zijn is voor de joodse Mathilde kennelijk geen enkel bezwaar.1 Vitale gebeurtenissen naast vele artistieke momenten zijn voor Schönberg geweest het antisemitisme ondervonden tijdens zijn vakantie in het Oostenrijkse plaatsje Mattsee in 1921 en de commotie rond zijn benoeming in 1923 tot compositieleraar aan het Bauhaus te Weimar. Tijdens een vakantie blijkt dat het doopbewijs van de componist niet voldoende is om hem en zijn gezin te vrijwaren van antisemitisme. Het gemeentebestuur van Mattsee decreteerde na een woeste pogrom dat het joden niet was toegestaan om in het plaatsje te verblijven. Hij vertrekt naar Traunkirchen om daar zijn vakantie voort te zetten en verder te werken aan een compositie. Deze ervaring is het aangrijpingspunt van een reflectieproces terzake ras en wereldbeschouwing. Schönberg begint zich bewust te worden van zijn jood zijn. 'Denn was ich im letzten Jahre zu lernen gezwungern wurde, habe ich nun endlich kapiert und wurde es nicht wieder vergessen. Daß ich nämlich kein Deutscher, kein Europäer, ja vielleicht kaum ein Mensch bin ( wenigstens ziehen die Europäer die schlechtesten ihrer Rasse mir vor), sondern, daß ich Jude bin.’ (E. Freitag, 117-8; Nuria Nono - Schoenberg, 204) De agitatie van het antisemitische ingestelde deel van de docenten aan het Bauhaus terzake zijn benoeming is gelet op de signatuur van Bauhaus bevreemdend. Ronduit pijnlijk is dat zijn oude vriend W. Kandinsky zich hierbij om absurde redenen aansluit. Kandinsky formuleerde het als volgt: ‘daß er Schönberg “als Jude ablehne”, ihm “aber trotzdem einen guten Brief schreibe und versichere”, daß er ihn “hier so gern haben möchte um zusammen zu arbeiten!” Een opmerkelijke lenigheid van geest! Het antwoord van Schönberg: ‘Heute wünsche ich mir gar nicht mehr als Ausnahme zumachen. Ich habe gar nichts dagegen, daß man mich mit allen andern in einen Topf wirft.’ (Nuria Nono - Schoenberg, 204 ) In zijn brief van 4 mei 1923 aan Kandinsky geeft Schönberg blijk van een buitengewoon helder inzicht waartoe al deze blijken van antisemitisme kunnen leiden. Hoe kan men nalaten een wereldbeschouwing te bestrijden waarvan het doel Bartolomeusnachten zijn? (E. Freitag, 119; Nuria Nono–Schoenberg, 205) Karl Wörner merkt terzake op: ‘Der Brief ist keineswegs eine theologische Verteidigung des Judentums, sondern ein rein mensliche Verteidigung aus der Basis der Menschenwürde gegen jede Verallgemeinerung von Vorwürfen, Anschuldigungen verschiedener Art, die gegen das Judentum gerichtet sind.’ (K. Wörner 1959, 16) Na de Mattsee-Erlebnis en de Bauhaus-Affäre lijkt er een wending ten goede. De Pruisische minister van cultuur biedt Schönberg de vrijgekomen post van docent van de meesterklas voor muzikale compositie aan. Schönberg volgt de in 1924 overleden Ferrucio Busoni op. Hij aanvaardt dit professoraat met de woorden: ‘Erkenning doet goed’. (E. Freitag, 127) Inderdaad, echter de benoeming tot hoogleraar aan de Berliner Akademie in 1925 gaat niet zonder antisemitische aanvallen. Ondertussen is Schönbergs vrouw Mathilde overleden (herfst 1923). 1897 Kapellmeister te worden bij de Weense Hofopera. Cosima Wagner, die haar antisemitisme niet onder stoelen of banken stak, heeft nog getracht met de dirigenten Hans Richter en Joh. Nepomuk Fuchs een benoeming te verhinderen. Tevergeefs. (E. Seckerson, 70) 1 In het jiddisch bestaat de term: Sisch nit schmadden lŏsen. Zich niet laten inpalmen. Zich niet door vleierij of geschenken laten overhalen, tot iets wat men eigenlijk niet wil. Eigenlijk betekent ‘sich schmadden’ overgaan tot het christendom. Schmadden is van het werkwoord שמדlett.: iemand uit de gemeente uitdelgen. Volgens andere opvattingen van een Syrische stam: = שעמודdopen. M.a.w. dopen is een afvallige worden. (H. Beem, 204, 218) 51 De toenemende polarisatie in Duitsland aan het einde van de jaren twintig woedde ook zoals wij in het voorafgaande hebben laten zien in de muziekwereld. Schönberg, in wezen een nationaal en conservatief ingestelde man - een barokke hofcomponist (E. Freitag, 121) werd ook mikpunt van aanvallen bladen en feuilletons. De diskwalificaties steunden op termen als cultuurbolsjewisme, atonale Geräuschemacher en jood zijn. Schönberg reageerde ‘politiek’ met zijn werk. Hij schreef een toneelexperiment Der biblische Weg. In dit werk staat centraal het thema: een nationaal joods tehuis. De voormalige journalist - een fictief personage - Max Aruns is als politicus en filosoof de motor van een ‘verzamelingsbeweging’. Voor Max Aruns stond Theodor Herzl model. Het tehuis moet ergens in een denkbeeldige regio in Afrika tot stand komen. Dit toneelexperiment is de opstap naar Moses und Aron. In de persoon van Max Aruns zijn Moses en Aäron verenigd. Schönberg komt tot het inzicht dat kernprobleem ligt aan gene zijde van de politiek. Met andere woorden: hoe de tweespalt tussen theorie en praktijk te boven te komen. Theorie: het ‘zuivere’ idee uit de geest van het O.T., praktijk: de omzetting in de eisen van moderne praktische politiek. Moses én Aäron betekenen voor Schönberg twee bezigheden: namelijk van een mens én van een staatsman. De beide ‘zielen’ weten niets van elkaar. De zuiverheid van de gedachte wordt niet vertroebeld door de publieke handelingen; en deze worden niet zwak door consideratie met telkens nog onopgeloste problemen die de gedachte stelt. In Der biblische Weg is Max Aruns de drager van de gedachte én tevens de man die praktische politiek moet bedrijven. Dit is de basis van zijn mislukken, zijn tragische dood. Met de ‘tragische dood’ van de literaire persoon Max Aruns sterft én de zuiverheid van de gedachte én de omzetting in de eisen van de modern praktische politiek. Uit het boek Exodus concipiëert Schönberg vervolgens een ideeëndrama dat in het conflict van de gebroeders Mozes (spreekrol) en Aäron (lyrische tenor) een onoverbrugbare discrepantie blootlegt tussen idee en materie, tussen geest en woord. Al naar de omstandigheden gelovig of twijfelend staat tussen de protagonisten van de handeling onbeslist de massa van het joodse volk. Moses und Aron begint bij gesloten gordijn met 6 solostemmen.1 Bij het opengaan van het doek blijkt dat Moses voor het brandende braambos staat. De 6 solostemmen - Elohim geven a.h.w. blijk van een muzikaal unieke invasie van Gene Zijde. De keuze voor het getal 6 lijkt merkwaardig. Echter van elke stemsoort is er één vertegenwoordigd, dus: sopraan, mezzosopraan, alt, tenor, bariton, bas. Moses wendt zich tot God met de woorden: ‘Einziger, ewiger, allgegenwärtiger, unsichtbarer und unvorstellbarer Gott!’ (I, T 8-11)2 Moses krijgt de opdracht zijn volk 1 In de titel Moses und Aron is de tweede a van Aäron weggelaten. Aldus telt de titel 12 letters. Dit heeft niet alleen te maken met de dodecafonie of twaalftoonssysteem. Schönberg gaf bij herhaling blijk van bijgelovigheid terzake het getal 13. De anekdote gaat dat laat op de avond van de 13e juli 1951, sjabbath, Gertrud, de vrouw van Schönberg tegen hem zei:’Zie je wel je hoeft niet bang te zijn.’ En toch! Schönberg stierf om ¼ vóór 12 ’s nachts.(Nuria Nono - Schoenberg, 436) Bij de analyse van Moses und Aron hebben wij gebruik gemaakt van de cd Moses und Aron uitgevoerd door Het Concertgebouw Orkest o.l.v. Pierre Boulez, Deutsche Grammophon 449 174-2, 1996. 2 Ik citeer uit de partituur van Schoenbergs opera: Moses und Aron, uitgegeven door E. Euleburg Ltd, London, Mainz etc. De geciteerde tekst (I, T 8-11) staat voor: de 1ste akte de maten 8 t/m 11. 52 te bevrijden uit de slavernij in Egypte. Alle bezwaren van Moses worden terzijde geschoven. Zijn broer Aron zal zijn ‘mond’ zijn. ‘Dieses Volk ist auserwählt vor allen Völkern, das Volk des einz’gen Gotts zu sein….Ich will euch dorthin führen, wo ihr mit dem Ewigen einig und allen Völkern ein Vorbild werdet’. (I, T 71-85) In de 2e scene ontmoeten Moses (Sprechstimme) en Aron (lyrische tenor) elkaar. Moses is ernstig, wat zwaar op de hand, Aron, lichtvoetiger, is bereid de zending over te nemen. Niet geheel zeker, ietwat bangig, stelt Aron de vraag: ‘Volk, auserwählt dem Einzigen, kannst du lieben, was du dir nicht vorstellen darfst?’ (I, T 179-181) Moses houdt hem voor: ‘Kein Bild kann dir ein Bild geben vom Unvorstellbaren’. Als Aron over God spreekt: ‘Gebilde der höchsten Phantasie, wie dankt sie dir’s, daß du sie reizest zu bilden!’ Maant Moses hem met: ‘Reinige dein Denken, lös es von Wertlosem, weihe es Wahrem: kein andrer Gewinn dankt deinem Opfer.’ (I, T 208-217) De scene sluit met de gezamenlijk klinkende stemmen van de broers: Aron in gebed: ‘Allmächtiger! Sei der Gott dieses Volkes! Befreie es aus Pharaos Knechtschaft’; Moses met de woorden: ‘Unerbittliches Denkgesetz zwingt zur Erfüllung.’ (I, T 234-241) Nu komt de derde ‘persoon’ in beeld: het volk. In de 3e scene bereikt het volk de boodschap van God. Het volk is ernstig en diepgaand verdeeld. Uit de volksmassa komen een paar figuren naar voren: een priester (bas), een aanhanger van de oude goden, conservatief en bezonnen, aan de andere kant drie fanatieke aanhangers van het nieuwe geloof, een jong meisje (sopraan), een jonge man (tenor) en een andere man (bariton). Deze drie aanhangers berichten dat zij Aron zagen toen: ‘eine feurige Flamme aufschlug, die ihn rief’ naar Moses in de woestijn te trekken. Moses die de Egyptenaar, de slavenopzichter (Fronvogt) doodsloeg en vluchtte, terwijl het volk voor de wraak kon opdraaien. Wat kan men van Moses anders verwachten dan een nieuw oproer? ‘Ein neuer Gott: neue Opfer!’ Het volk raakt verdeeld in twee partijen. Voor én tegen. Dan komen Moses en Aron uit de woestijn. Moses, staf in de hand, langzaam, bedachtzaam, met sterke arm en een imponerend grijs hoofd, Aron zwierig met lichte tred. (I, T 244 - 442) In de 4e scene worden Moses en Aron bestormd door het volk met vragen over de nieuwe God. De menigte raakt opgewonden en is bereid God alles te offeren: ‘Selbstliebe zwingt uns, drängt uns ihm zu geben. Hingabe selbst ist Wollust, ist höchste Gnade!’ (I, T 460-473 ) Moses toomt de menigte in: God: ‘Er ist der Einzige, Ewige, Allmächtige, Allgegenwärtige, Unsichtbare, Unvorstellbare.’ God: ‘Er verlangt kein Opfer von euch: er will nicht den Teil, er fordert das Ganze.’ (I, T 480-486) Aron verkondigt de belofte van God en voegt er aan toe: ‘Werft euch nieder, ihn anzubeten!’ Waar is die God? Aanbidden? Wie? ‘Zeig ihn uns!’ Aron wijst het volk op de onzichtbaarheid van God. ‘Wie? Dein allmächtiger Gott kann sich uns nicht sichtbar machen?’ En als Aron tegenwerpt dat alleen de rechtvaardige God ziet, dan is gelach en ironie het antwoord. (I, T 496 - 562) Op dit punt gekomen stamelt Moses ontzet: ‘Allmächtiger, meine Kraft ist zu Ende: mein Gedanke ist machtlos in Arons Wort!’ (I, T 623 - 626) Hier begint het drama tussen Moses en Aron zich nader af te tekenen. Kern is het gesprek in de woestijn. Moses kan zich niet begrijplijk maken en Arons woorden zijn zonder uitwerking gebleken. Dan maakt Aron Moses de staf afhandig en eist hem te zwijgen: ‘Schweige! Das Wort bin ich und die Tat!’ (I, T 630-633) Aron handelt nog steeds in naam van God, want de 6 solostemmen uit de 1ste scene roepen hem 7 maal toe: ‘Aron, was tust du?’ (I, T 635 - 637) Aron verandert de staf in een slang en buit het schrikken van het volk demagogisch uit: ‘In Moses Hand ein starrer Stab: das Gesetz; in meiner Hand die bewegliche Slange: die Klugheit. Stellt euch so, wie sie euch zwingt!’ (I, T 642 - 665) 53 Het volk erkent in Aron zijn heer, door het wonder de macht van zijn God. Een enthousiaste hymne wordt gezet. De 6 solostemmen laten een zacht klinkende ‘m’ horen.(I, T 708 - 709; 711 - 712) Aron wil nu het volk zijn vertrouwen in eigen kracht teruggeven. ‘Moses’ Herz gleicht eurem jetzt, weil er euch schwach weiß und mutlos. Führt er die Hand an dies Herz, das krank ist wie eures, seht!’. (I, T 746 - 747) Het tweede wonder: Moses’ hand is door melaatsheid aangetast. Echter: ‘in Moses Busen wohnt der Geist des starken Gottes, der Pharao zwingt’. De hand geneest. (I, T 773 - 777) ‘Erkennt euch darin: Euer Mut wird Pharao besiegen!’. (I, T 791 - 798) Opnieuw klinkt er een hymne, die toeneemt in een jubelende roep: ‘Allmächt’ger Gott’ (I,T 815 - 816) en overgaat in woedende kreten: ‘Alles für die Freiheit! Erschlagt die Fronvögte! Zerschlagt ihre Götter! Auf in die Wüste!’ (I, T 819 - 829) De priester keert zich tegen de menigte: ‘Wahnsinnige! Wovon soll euch die Wüste ernähren?’ Moses brengt er tegenin: ‘In der Wüste wird euch die Reinheit des Denkens nähren, erhalten und entwickeln’…(I, T 832 - 838) Aron voert de gedachte verder en buigt haar om in een meeslepende belofte:….’und der Ewige läßt euch sehn ein Abbild eures leiblichen Glücks in jedem geistigen Wunder.’ (I,T 838 - 844) Zijn woorden worden steeds flonkerender: ‘Der Allmächtige verwandelt Sand in Frucht, Frucht in Gold, Gold in Wonne, Wonne in Geist’ (I, T861 - 863) In naam van deze God doet Aron een derde wonder. Hij verandert Nijlwater in bloed, en met een vurige overrredingskunst hitst hij het volk op tegen de Egyptenaren. Op plechtige toon verkondigt hij God’s belofte aan het volk. Het koor bevestigt: ‘Auserwählt!’. (I, T 918 924) En hij voorzegt farao de ondergang. De tweede belofte van God (Ich will euch dorthin führen, wo ihr mit dem Ewigen einig und allen Völkern ein Vorbild werdert) verandert Aron willekeurig in een belofte die zich strikt op het menselijke vlak afspeelt: ‘Er wird euch führen in das Land, wo Milch und Honig fließt.’ (I, T 908 - 909) Het volk herhaalt Aron’s belofte (I, T 929 - 930) en de algehele opwinding gaat over in een samenklank van een hymne, religieuze extase, nationaal fanatisme en bedrieglijke hoop op de toekomst. (I, T 931 - 964) Einde eerste bedrijf. Het drama gezegevierd. Tussen het eerste en tweede bedrijf zijn de volgende gebeurtenissen geplaatst: de uittocht van het volk uit Egypte, de vernietiging van het Egyptische leger in de Rode Zee, de tocht door de woestijn. Moses heeft zich in eenzaamheid teruggetrokken op de berg Sinaï en iedereen streng verboden de berg te betreden. Het volk verbeidt de tussen de beide broers: Moses die in woord heeft gefaald, is de verliezer, Aron heeft tijd in onzekerheid. Voor het gordijn is in de duisternis een klein koor opgestelt. Twijfel en wanhoop worden onder woorden gerbracht. ‘Wo ist Moses? Verlassen sind wir! Wo ist sein Gott?’(II, T 1-40) Tweede bedrijf, scene 1. De 70 oudsten van het volk zetten Aron klem met vragen en verwijten. Er zijn 40 dagen verstreken sinds Moses hen heeft verlaten. Onder de stammen regeert geweld. Aron probeert de vragen te ontwijken en houdt ze aan het lijntje. In scene 2 stort de woedende volksmenigte zich op het toneel. Men eist van Aron rekenschap. Aron wordt onzeker: ‘Mein Bruder Moses weilt auf dieser Höhe: bei seinem Gott…. ‘(II, T 135 - 148) Het volk eist nu de dood van de ‘Priester des falschen Gottes.’ (II, T 162 - 165) De 70 oudsten oefenen opnieuw druk uit op Aron. Aron geeft nu toe. Uitzichtloosheid speelt een rol maar ook zijn karakter. Met groots gebaar wendt hij zich tot het volk: ‘Deine Götter geb’ich dir wieder….Euch gemäß sind Götter gegenwärtigen altagsnahen Inhalts….Bringt Gold hierbei! Opfert. Ihr sollt glücklich werden!’ (II, T 173 - 206) De stemming van de razende massa slaat snel om in een groeiende jubelzang. In scene 3 staat het gouden kalf en het altaar centraal. Aron neemt het woord en geeft een theologische duiding. Het beeld is een 54 getuigenis: ‘daß in allem, was ist, ein Gott lebt’ (II,T 308 - 310) N.B. De partituur geeft aan: quasi reciterend. De grondstof van het beeld, het goud, is onveranderlijk, veranderlijk is het beeld zelf. ‘Verehrt euch selbst in diesem Sinnbild!’ (II, T 317 - 319) Aron nodigt het volk uit tot zelfvergoddelijking, verheerlijking van het tijdelijke en de aanbidding van het eeuwige veranderlijke. Het volk geleid door Aron is van God verlaten. Er volgen dan afgodendiensten, heidense feesten, orgiën etc. Er gebeuren wonderbaarlijke genezingen, bedelaars offeren hun laatste bezittingen, grijsaards plegen in het aangezicht van het gouden kalf zelfmoord. Stammenoudsten brengen het gouden kalf hulde. Wijn vloeit rijkelijk, algehele dronkenschap is het gevolg. Er wordt gedanst. Vier meisjes zijn tot offer bereid. Na een lange omhelsing worden zij door een priester met een steek in het hart gedood. Hun bloed wordt opgevangen en over het altaar uitgegoten. Ten slotte bij wilde dansen vangt een bedwelmdende roes aan van verwoesting, zelfmoord en geslachtsdrift totdat de offervuren doven. (II, T 320 - 966) In scene 4 komt Moses van de berg af met de wetstafelen in zijn hand. Woedend keert hij zich tegen het goude kalf: ’Vergeh, du Abbild des Unvermögens, das Grenzenlose in ein Bild ze fassen!’ (II, T 980 - 982) Het tweede bedrijf eindigt met de discussie tussen Moses en Aron. Aron rechtvaardigt zijn handelen door te verwijzen naar een innerlijke stem tijdens Moses afwezigheid. Moses nog steeds woedend houdt hem voor: ‘Gottes Ewigkeit vernichtet Göttergegenwart! Das ist kein Bild, kein Wunder! Das ist das Gesetz. Das Unvergängliche sag es, wie diese Tafeln, vergänglich; in der Sprache deines Mundes!’ (II, T 1001-1005) Aron krijgt meer zelfvertrouwen. Israels bestaan bevestigt de gedachte van de Eeuwige, hij houdt van zijn volk, ‘ich lebe für es und will es erhalten!’, ‘Um des Gedankens willen! ’, onderbreekt Moses. (II, T 1017-1020) ‘Kein Volk kann glauben was es nicht fühlt’, werpt Aron op. (II, T 1029 - 1031) Maar terwijl Moses onverbiddelijk vasthoudt: ‘Es muß den Gedanken erfassen! Es lebt nur deshalb!’,(II, T 1034 - 1035) blijft Aron bij zijn opvatting dat den Gedanken gemeten moet zijn naar de maat van het volk. (II, T 1036-1040) Voor Moses is dàt vervalsing. Als Aron vervolgens de wetstafelen duidt als: ‘ein Bild, einen Teil des Gedankens’, met de snerende toevoeging ‘Klein-mütiger’ is Moses ten einde raad en gooit de wetstafelen kapot. (II, T 1056 - 1060) Hij verzoekt God hem van zijn opdracht te ontslaan. Deze zwakte grijpt Aron aan om de overhand te krijgen. Aan de hemel staat een vuurzuil, die bij het aanbreken van de dag in een wolkenzuil overgaat. Het volk gegrepen door dit wonder, voelt zich opnieuw het uitverkoren volk en heft een vrijheidshymne aan. Aron beleeft de triomf van zijn macht: ‘Der Allmächtige gibt dem Volk durch mich ein Zeichen,….Gottes Zeichen, wie der glühende Dornbusch. Darin zeigt der Ewige nicht sich, aber den Weg zu sich und den Weg ins gelobte Land!’ (II, T 1088 - 1098) Moses blijft alleen achter. Hoe is het mogelijk dat God deze verklaring toelaat? ‘Unvorstellbarer Gott! Unaussprechlicher, vieldeutiger Gedanke! Läßt du diese Auslegungen zu? Darf Aron, mein Mund, dieses Bild machen?’ (II, T 1112 -1119) Waar houdt Gods woord op, waar begint magie? Moses voelt zich niet in staat deze grens te onderscheiden, waar te nemen. Hij vervolgt met: ‘So habe ich mir ein Bild gemacht, falsch, wie ein Bild nur sein kann! So bin ich geschlagen! So war alles Wahnsinn, was ich gedacht habe, und kann und darf nicht gesagt werden! O Wort, du Wort, das mir fehlt!’ Wanhopig zijgt hij ineen. (II, T 1121 - 1136). In het derde bedrijf, onaf, zonder muziek vraagt Moses van Aron rekenschap. De 70 oudsten zijn getuigen. Moses houdt Aron voor dat hij in de ban was van de wereld van de beelden. Hij heeft de kracht van de wonderen niet geestelijk opgevat. ‘Du 55 sagst es schlechter, als du es versteht, denn du weißt, daβ der Felsen ein Bild, wie die Wüste und der Dornbusch….So gewannst du das Volk nicht für den Ewigen, sondern für dich.’ Opnieuw probeert Aron zich te rechtvaardigen. Hij wilde het volk winnen voor zijn vrijheid zodat het een volk zou worden. Vrijheid, aldus Moses, waartoe het volk uitverkoren is, is: ‘dem Gottesgedanken zu dienen. Der Gott, den du zeigst, ist ein Bild der Ohnmacht, ist abhängig von einem Gesetz über sich; muß erfüllen, was er versprochen hat; muß tun, um was er gebeten wird….’ De Almachtige echter is tot niets verplicht, door niets gebonden. En vervolgens klaagt Moses zijn broer aan van verraad: ‘Verraten hast du Gott an die Götter, den Gedanken an die Bilder, dieses auserwählte Volk an die anderen, das Außergewöhnliche an die Gewöhnlichkeit..’ Een krijger vraagt of hij Aron moet doden. Moses echter pakt nu uit tegen de oudsten van Israel. Jullie zijn uitgekozen de gaven te bezitten om voor de Godsgedachte te strijden. Wanneer jullie echter onder de volkeren verkeren en jullie gaven vervalsen en jullie bestemmingen ontkennen: ‘immer, wenn ihr die Wunschlosigkeit der Wüste verlaßt und euere Gaben euch zur höchsten Höhe geführt haben, immer werdet ihr wieder heruntergestürzt werden vom Erfolg des Mißbrauches, zurück in der Wüste.’ De krijger mag nu de vastgebonden Aron losmaken. Moses: ‘Gebt ihn frei, und wenn er es vermag, so lebe er.’ Aron is vrij, hij staat op en valt dood neer1. Moses wendt zich weer tot de oudsten en zegt: ‘Aber in der Wüste seid ihr unüberwindlich und werdet das Ziel erreichen: Vereint mit Gott.’ (A. Schoenberg, 503) Schönberg heeft de stof voor zijn libretto hoofdzakelijk ontleend aan het boek Exodus. De roeping van Moses uit Ex. 3 en 4; de uittocht uit Egypte en de afvalligheid uit Ex. 32; de belofte van Gods wege Ex. 3 en 4; de wetten die God aan het volk gaf door Moses Ex. 20 - 31; dans om het gouden kalf Ex. 32. De bestraffing van Aron: Numeri 20. De broers Moses en Aron zijn beide hoofdrolspelers en tevens elkaars tegenstander. Schönberg heeft de bijbelse gegevens aangescherpt. De kern van de zaak is te koppelen aan dialectische begrippenparen zoals: Gods woord en magie, wet en beeld, het onvoorstelbare en het zichtbare, dienst aan God en zelfvergoddelijking, heiligheid en zonde, geest en vlees, logos en drift. Voor Schönberg is geest leven. De vrijheid van de mens is een geestelijk leven. Aron, door Moses vrijgelaten, staat op en valt dood neer. Hij zondigde tegen God en heeft zijn leven verknoeid. Schönberg, die zich op jonge leeftijd bekende tot de lutherse kerk, postuleert in Moses’ belijdenis: ‘Einziger, ewiger, allgegenwärtiger, unsichtbarer und unvorstellbarer Gott’, een monotheïsche Godsopvatting van joodse signatuur. Moses und Aron is gecomponeerd in zijn (nog) lutherse periode. In een brief aan zijn leerling Alban Berg vermeldt hij Moses und Aron. Hij was met dit thema bezig in de jaren 1930-1932. (E. Freitag, 138-139) Het toneelexperiment Der biblische Weg was er de opstap naar. In Der biblische Weg neemt Schönberg Th. Herzls idee van een nationaal joods tehuis en plaatst het op het grondgebied van een fictieve Afrikaanse staat Ammongäa. De figuren Moses en Aron waren versmolten in één persoon Max 1 Is hier sprake van de ‘Ausnahmezustandes’ in termen van Carl Schmitt? Hier – in einer solchen bilderlosen, nurmehr ästhetischen Präsenz – erfüllt sich jede politische Theologie, die sich restlos als Macht säkularisiert, denn einerseits soll jede Transzendenz aufgehoben sein, andererseits wird der Führer in eine Präsenz jenseits den Bilder, also als absolute göttliche Gegenwart, eingesetzt. Keine Repräsentation mehr, repräsentiert die Macht sich hier nur noch selbst. (M.M. Kerling, 296) 56 Aruns. Een personage die ten gronde gaat aan innerlijke tegenstrijdigheden, zoals hierboven reeds is uiteengezet. Na de machtsovername door Hitler c.s. op 30 januari 1933 vertrekt Schönberg uit Duitsland naar Frankrijk, Parijs. Eén van de eerste dingen die hij deed was terugkeren in de Joodse gemeenschap.1 Het is uit biografisch oogpunt interessant, hoewel voor ons onderwerp niet direct relevant, te kijken naar de plaats van Moses und Aron in dit ontwikkelingsproces. Schönberg begon aan Moses und Aron in zijn ‘lutherse’ periode. Er is geen moment sprake van een christelijke, trinitaire God. Moses’ aandacht is vertikaal gericht, excentrisch, preciezer theocentrisch, wellicht theocratisch, God is de Enige; Aron’s aandacht is horizontaal gericht, gericht op het volk, gericht op zichzelf, egocentrisch2. De leidraad bij zijn optreden is de vraag: ‘Wat wil het volk?’ Of: ‘Wat kan het volk aan?’ Tegelijkertijd is ook zijn eigen positie in het geding. Een trinitaire godsopvatting waarbij het Woord is Vlees geworden kan men duiden als een communicatieve Godsopvatting. Het Vleesgeworden Woord heeft onder ons gewoond. (Joh.1,14) Een bekende objectie van joodse zijde is dat een dergelijke aldus beleden opvatting strijdig is met het tweede gebod. De vraag is: In hoeverre en in welke mate is een trinitaire godsopvatting communicatief. De transcendentale aanspraken van Jezus stuiten niet minder op weerstand van ‘aardse bindingen’. Wie kan zeggen: God is mij meer, Jezus Christus is mij meer dan vrouw en kinderen, en daarnaar handelen? Het drama dat zich afspeelt tussen Moses en Aron, is het drama tussen een moeilijk sprekende en een zingende man, een drama over hoe te communiceren met een ‘Einziger, ewiger, allgegenwärtiger, unsichtbarer und unvorstellbarer Gott’, een drama over de weerstand om het Woord Vlees te laten worden. Moses zwaar van tong (‘Mein Zunge ist ungelenk; ich kan denken, aber nicht reden.’) heeft Aron nodig als mond, als spreekbuis. De rol van Moses is louter een Sprechstimme, Aron is een lyrische tenor. Een lyrische tenor suggereert bij voorbaat speelse lichtvoetigheid, aardsheid. Spreken en zingen zijn hier antagonisten of anders geformuleerd: spreken is Apollinisch, zingen Dionysisch. Schönberg stelt hier een pedagogischdidaktisch probleem over een fundamenteel religieus gegeven. Moses’ spreken moet ‘vertaald’ worden. Met alle risico van dien: traduttore, traditore. Vertalen is verraden. En Aron pleegt verraad. Het volk zit ingeklemd tussen Moses en Aron. Het relevante interactieproces tussen Aron en het volk is het onderwijsleerproces. Het volk heeft weet van de vleespotten van Egypte, een concreet verleden. De leegheid van de woestijn is de plaats waar men zich met God kan verenigen. Schönberg heeft deze tegenstelling aldus verklankt: de intervallen en samenklanken die het oor strelen, behoren tot de zinnelijke wereld, zij symboliseren het van God afgevallen zijn. God in zijn oneindigheid daarentegen wordt gesymboliseerd door samenklanken die volgens de traditionele harmonieleer als dissonanten betiteld zouden moeten worden. Het zijn geen dissonanten. Schönberg heeft een volledige verandering in de waardebepaling geschapen t.a.v. de traditionele situaties en opvattingen, op grond van een nieuwe geestelijke 1 Op 24 juli 1933 werd er een verklaring opgemaakt door rabbi Louis Germain Levy van de liberale Israelitische Union te Parijs dat voor hem was verschenen de heer Arnold Schönberg om ten overstaan van hem de formele wens uit te drukken terug te willen keren tot het Huis van Israel. Getuigen waren Dr. Marianoff én Marc Chagall. (Nuria Nono - Schoenberg, 293) 2 Het muziektijdschrift Opernwelt, september 2006 toont in een artikel over een tweetal uitvoeringen in Wenen resp. München een foto van het tweede bedrijf. In het decor staat levensgroot met kapitale letters ICH. 57 ordening in de muziek. Adorno merkt terzake op dat de oorsprong van de atonaliteit is de volledige zuivering van de muziek van alle conventies. Juist daardoor heeft het tegelijk iets barbaars. (Adorno 1992, 44) De paradox is dat de dissonant gebruikt wordt voor het uitdrukken van al het hoge, ernstige, vrome en geestelijke, terwijl het harmonische en het tonale voorbehouden zijn aan de wereld van banaliteiten, gemeenplaatsen, de hel. Dit vergt een omschakelen van het denken. Het paradoxale is niet de inverse van de traditionele opvattingen. Schönberg heeft, en dat kan niet genoeg onderstreept worden, een nieuwe geestelijke ordening in de muziek gebracht. Van Alban Berg (1935†), een leerling van Schönberg, ging in 1937 in Zürich een onvoltooid fragment van Lulu in première. In de Volkischen Beobachter stond onder meer het volgende commentaar.’Berg ist der Schüler Schönbergs und ist ihm treu geblieben: er folgt ihm auch ins Reich der zwölftonmusik, ins Reich der musikalischen Kommunismus: […] alles Führertum ist beseitigt zugunsten einer durchgehenden Gleichmacherei: es gibt keinen Grundton, keine Dominante mehr, alle zwölf Töne der chromatischen Leiter sind gleichberechtigt. Das wäre aber die absolute Anarchie und Willkür’…….(E. John, 344) Alle 12 tonen zijn inderdaad gelijk maar niet identiek. Adorno wijst erop dat Schönberg in zijn muziek een utopische visie op de samenleving geeft. Iedere noot in een atonaal werk verbeeldt de positie van de gelijke maar niet-identieke individuen in een utopische samenleving (R. van Gerwen, 194) We laten in het midden of er louter sprake is van opzettelijke oppositie en onbewuste vooringenomenheid naast volstrekt onvermogen tot luisteren. (Zie Adorno’s stratificatiesysteem op blz. 40) In de beginperiode van de opera, de dramma per musica was de relatie tussen taal en muziek aan de orde. Bij de Florentijnse Camarata was muziek in de dramma per musica ondergeschikt aan de tekst. Toch konden componisten in de loop van de geschiedenis het niet nalaten in aria’s – belcanto - de muziek te laten prevaleren. Men liet de ratio van de tekst, het libretto, voor een ogenblik los om het zinnenstrelende genoegen te smaken van een virtuoos stemgebruik waarbij emoties in het libretto dik werden aangezet.1 Dit gegeven benut Schönberg op geheel eigen wijze in zijn opera. De welluidende Aron - lyrische tenor - doet geen recht aan alle dimensies van de boodschap. Welluidendheid is welhaast bij voorbaat verdacht, immers de verticale dimensie projecteert hij op het platte vlak. God is geen asymmetrische Tegenover, de goden liggen, hoe welluidend, in het verlengde van platte alledaagsheid. De God van de weinig eloquente Moses brengt een scheiding, een distinctie aan, Aron ontneemt God zijn god-zijn omwille van zijn liefde voor het volk, maar ook omwille van zijn positie bij dat zelfde volk. De aandacht voor Gene Zijde kan of wil het volk niet opbrengen, want niet zichtbaar. Het weinig eloquent verwoorde illusionaire perspectief wordt gesmoord in het concrete hier en nu van een welluidende, ‘realistische’ wereld. Een verstikkende concreetheid. Er zijn de 6 Stimme. De 6 Stimme van Gene Zijde of is het de innerlijke stem of beide? De muziek duidt Gene Zijde. K. Wörner wijst erop dat wat in de eerste drie maten van de opera vóór het inzetten van het orkest gebeurt, in deze pure vorm nooit meer terug komt: het is een beweging in volledige symmetrie, het is het 1 Men vergelijke uit Henry Purcells Dido and Aeneas de aria: Dido's lament met de aria: sola, perduta, abbandonata uit Giacomo Puccini’s Manon Lescaut. Bij Purcell is sprake van waardigheid en verhevenheid. Puccini’s aria blinkt uit in overdreven zelfmedelijden. Van de Barok tot en met de Romantiek is er een ontwikkeling aanwijsbaar waarbij toenemend virtuoos stemgebruik hand in hand gaat met het exploiteren van emoties. Puccini balanceert wat dat betreft op het koord van de kitsch, edelkitsch! 58 symbool van Hem, die van Zichzelf zegt: ‘Ik ben de eerste, Ik ben de laatste’ (Jesaja 44,6). Alleen de methode van componeren met twaalf, slechts op elkaar betrekking hebbende, tonen, stond deze muzikale symbolisering van het eeuwige en van de goddelijke oneindigheid toe. (K. Wörner 1959, 18) Moses, oud, wenst in rust en kalmte zijn schapen te weiden. Echter de 6 Stimme krassen op de steen van zijn geweten. Moses kent de feitelijke waarheid over het lijden van het volk. Hij moet zijn volk bevrijden. Moses werpt tegen: ‘Wer bin ich, mich der Macht der Blindheit entgegenzustellen?’ (I, T 29 - 30) De 6 Stimme: Dem einzigen Gott verbunden mit dir einig, entzweit mit Pharao.’ (I, T 31 - 35) (cursiveringen zijn van mij) Die Macht der Blindheit betreft niet alleen Pharao maar ook het eigen volk. Vandaar Moses’ vraag: ‘Was bezeugt dem Volk meinem Auftrag?’ (I, T 35 - 36) De 6 Stimme: ‘Des Einzigen Name!’ (I, T 36 - 37) HaSjem. Die Macht der Blindheit vormt een bijna niet te nemen weerstand bij volk en pharao. Volk en pharao dienen de vergankelijkheid. Hier staat tegenover ‘de enige Naam’. Schönberg verwijst hier naar Ex.3,13-15. Een passage die één van de hoogtepunten vormt van het boek Exodus zo niet van het hele OT. Deze passage is een van de meest bediscussieerde van heel de bijbel. Kern van deze passage is de zin: אליכם ויאמר אלהימ אלמשה אהיה אשר אהיה ויאמר כה תאםר לבני ישראל אהיה שלחני. En Elohim sprak tot Mozes: ik ben, waarvan men zegt, Ik ben, en aldus spreekt u tot de zonen van Israel ‘Ik ben’ heeft mij tot u gezonden. Het onderstreepte gedeelte: ‘ehjeh ašer ehjeh’, maakt de kern van de tekst uit. Er zijn exegeten die met beroep op Gen. 32,29 waar God Jacob weigert zijn naam te openbaren, menen dat ook hier een ontwijkend antwoord wordt gegeven. Andere exegeten wijzen erop dat hier sprake is van een paronomastische relatiefzin. Hierdoor zou wat in de hoofdzin wordt gezegd door de bijzin worden versterkt. De constructie is dus niet bedoeld als een ontwijking maar als een nadrukkelijke bevestiging van de op handelen gerichte werkelijkheid Gods. Tegelijkertijd echter wijst het gebruik van het zo algemene werkwoord hjh ‘auf die Unmöglichkeit, diesen Gott weiter zu qualifizieren’. Tot slot dient te worden opgemerkt dat ‘ehjeh (ik ben) van de 43 keer dat het in de bijbel voorkomt 37 keer wordt gevolgd door een prepositie. Het zijn van God is een met-anderen-zijn of een voor-anderen-zijn. (Te Stroete, 42-48) Moses staat tegenover een mysterium: God aanvankelijk nog begrepen als de God van Abraham, Isaac en Jacob, kortom de God der Vaderen wordt begrepen als de oergrond van zijn bestaan. Deze aldus geïnterioriseerde God der Vaderen manifesteert zich als een Tegenover, als een Naam. Dit is een betrekking met een geheel eigen dynamiek. Het brengt een scheiding aan tussen vergankelijkheid en onvergankelijkheid. Moses voelt de eis tot gehoorzaamheid, tot verantwoording. De Eeuwige wil hen bevrijden zo dat zij niet meer de vergankelijkheid dienen. Eeuwigheid en vergankelijkheid een antagonistisch begrippenpaar. Moses: ‘Niemand wird mir glauben!’ (I, T 40 - 41) Aldus toont Moses een scherp inzicht in de macht van de blindheid. Dan volgen de toezegging van de ondersteunende persuasieve wonderen: de staf die in een slang verandert, de hand, die melaats wordt en weer geneest, het Nijlwater dat in bloed veranderd. Ogen én oren, door zien en horen moet het volk overtuigd worden.1 1 Op bladzijde 12 hebben wij aangegeven dat: het visuele van een andere orde is dan het auditieve. Het visuele geeft vorm aan de ruimte, het auditieve aan de tijd. In Moses und Aron is strikt thematisch het visuele ondergeschikt aan het auditieve. Het visuele induceert hier het magische ter ondersteuning van een gebrek aan auditieve overtuigingskracht of dispositie. Vergelijkenderwijs: in het NT treft men iets dergelijks aan in Luk.11, 29 -32 en Mt.12, 38 -42 59 Als dat niet overtuigd, komt de ‘Stimme’ met een finaal bod ‘Aron will ich erleuchten, er soll dein Mund sein. Aus ihm soll deine Stimme sprechen, wie aus dir die meine.’ (I, T 59 - 65) Het Woord bemiddeld door Moses zal in Aron Vlees moeten worden. Hiermee is het drama van twee broers getoonzet. Immers de magische handelingen, de wonderen Moses toegezegd ter ondersteuning worden in Aron’s handen een middel het volk te beschwindelen. Bij Moses’ afwezigheid is het volk ontredderd. De 70 oudsten zijn verontrust, het volk vervalt tot anarchie, tot geweld. (II, T 1 - 133) Aron onteigent God door de wil van het volk tot maatstaf te nemen. Het drama van de broers is te vatten in de antagonistenparen: God’s geest versus magie, wet versus beeld, het onvoorstelbare versus het zichtbare, het aanbidden van God versus zelfvergoddelijking, heiligheid versus zonde, geest versus vlees, logos versus drift (libido). In Moses laat Schönberg zien dat het ware leven is het geestelijke leven. De vrijheid van de mens steunt op een geestelijk leven. Deze opera is uniek in de geschiedenis. Niet eerder is op een dergelijke wijze: de geestelijke aanschouwing van God tentonele gevoerd. De geestelijke aanschouwing wordt door Moses onvoorwaardelijk voorgeleefd en door hem van zijn medemensen, zijn stamgenoten zonder enig compromis geëist. Er is geen privésfeer tegenover een publiekdomein. De opera kent zo men wil een of twee cultische momenten. De eerste is de roeping van Moses, de tweede eventueel de ontmoeting van de beide broers in de woestijn. Wetgeving is niet aan de orde. Alles draait om wie en wat God is n.l.: almachtig, eeuwig en onvoorstelbaar. Het grondmotief is de strijd om dit idee en de afwijking van de zuiverheid van deze voorstelling naar het afdwalen tot afgodendienst en het verraad aan het idee. Het tragische van het conflict is niet dat Moses twijfelt aan God, maar zijn zwakte, zijn onvermogen om God aan de man te brengen, terwijl Aron quasi handelt in naam van God. Alle overige personen zwalken van geloof naar ongeloof, van begrip naar onbegrip en weer terug. Het volk aan zichzelf overgeleverd ontaardt. Let wel geen enkele keer wordt het koor zoals in een oratorium reflecterend ingezet. En passant stelt Schönberg de kwestie aan de orde hoe in deze een volk te leiden. Aan zichzelf overgeleverd raakt het volk in verval, het volk heeft leiders nodig. Wanneer echter de leiders al te zeer tegemoet komen aan de eisen of de wensen van het volk dan sluipt het verval ook binnen. Wonderen of magische handelingen zijn kennelijk noodzakelijk. De vraag is alleen ten dienste waarvan worden zij aangewend. Schönbergs opera roept allusies op aan de kwestie van esotorie of exoterie. Er is enerzijds een elite waarvoor Gods woord van kracht is, anderzijds het egalitaire volk dat niet zonder magie kan. (D. Janssens, 194 e.v.) Er zijn auteurs die zich afvroegen in hoeverre Schönberg bij het concipiëren van de figuur Aron geleid werd door Hitler. Immers op de partijdagen te Neurenberg wilde de Führer gesteund door zijn theatrale vermogens weleens godmenselijke proporties aannemen. Of wellicht juister de grote medicijnman in de tribale consternatie waarin Duitsland mede door de nazi’s verkeerde. Bekend of berucht is de Nürnberger Parteitag 1936, thema: Ehre und Frieden. De enscenering met het licht (lichtkathedraal naar A. Speer) - Hitler sprak gaarne in het avondlijke duister was overigens een spectaculaire verbetering van de slotceremonie van de Olympische Spelen Berlin 1936 en zodoende beduidend indrukwekkender. In deze ambiance spreekt Hitler tot 140.000 partijfunctionarissen. Het volk wil een teken zien. 60 Hij appeleert niet aan een persoonlijke religieuze ervaring van de verzamelde massa, maar aan hun bereidwilligheid deel te nemen aan het creëren van een religieus beeld t.w. aan de zelfdramatisering van de Führer als een persoon van messianistisch postuur. ‘Wie fühlten wir nicht wieder in dieser Stunde das Wunder, das uns zusammenführte! Ihr habt einst die Stimme eines Mannes vernommen, und sie schlug an eure Herzen, sie hat euch geweckt, und ihr seid dieser Stimme gefolgt. Ihr seid ihr jahrelang nachgegangen, ohne den Träger der Stimme auch nur gesehen zu haben; ihr habt nur eine Stimme gehört und seid ihr gefolgt. Ihr habt nur eine Stimme gehört!’ …..Wiens stem? Een stem van iemand die roept in de woestijn! Luk. 3,4 ‘Wenn wir uns hier treffen, dann erfüllt uns alle das Wundersame dieses Zusammenkommens. Nicht jeder von euch sieht mich und jeden von euch sehe ich. Aber ich fühle euch, und ihr fühlt mich! Es ist der Glaube an unser Volk, der uns kleine Menschen groß gemacht hat, der uns arme Menschen reich gemacht hat, der uns wankende, murlose, ängstliche Menschen tapfer und mutig gemacht hat; der uns Irrende sehend machte und der uns zusammenfügte! So kommt ihr aus euren kleinen Dörfern, aus euren Marktflecken, aus euren Städten, aus Gruben und Fabrieken, vom Pflug hinweg an einem Tag in diese Stadt. Ihr kommt, um aus der kleinen Umwelt eures täglichen Lebenskampfes und eures Kampfes um Deutschland und für unser Volk einmal das Gefühl zu bekommen: Nun sind wir beisammen, sind bei ihm und er bei uns, und wir sind jetzt Deutschland’ (F. Heer, 314 e.v.) ‘Nicht….jeden von euch sehe ich ‘…..Joh.20,19-31 de epifanie van Christus gekoppeld aan de aansporing tot geloof. Zalig zij die niet zien en toch geloven. ‘Eure kleinen Leben….und wir sind jetzt Deutschland.’ Matth.2,6 En jij Bethlehem. De kleinste onder de steden in Juda. En tot slot het fortissimo: ‘wir sind bei ihm und er bei uns….’ Joh.14,3 Tristan werft Isolde, Christus werft de kerk, ’Hitler wirbt um die kommunizierenden Angehörigen seines Volkes.’ (J.P. Stern 89 - 90) De toespraak, een montage van bijbelse teksten in een seculiere sacrale setting! Speelt de kwestie van esoterie en exoterie hier ook een rol? Het geüniformeerde gehoor (een verzameling “te smalle” Duitsers uit alle uithoeken van het rijk) laat zich met wervelende vaandels, tromgeroffel, wagneriaanse klanken, beschwindelen door een man die niet eens kan voldoen aan zijn eigen criteria n.l. een volbloed ariër te zijn. (J. Fest 1973, 31) Deze man, Hitler, profileert zich zelf als de Messias, de Verlosser van Duitsland. Ongetwijfeld zijn zijn politieke prestaties imponerend. In 1938 vóór de Anschluß heeft Duitsland op de Poolse corridor, Elzas en Lotharingen na de territoriale status quo bereikt van 1871. En dat zonder een oorlog te voeren. De feitelijke (verborgen) agenda is Duitsland in een, naar later is gebleken, welhaast apocalyptische oorlog te slepen. Daartoe is het noodzakelijk dat het heilige Duitsland tot in al zijn uithoeken en al zijn geledingen wordt beheerst, gemanipuleerd. Ontdaan wordt van zijn on-Duitse elementen. De wijze waarop een en ander met een religieus geladen toewijding geschiedde hebben wij hierboven aangeduid n.l. door onder meer parallelle structuren op te zetten waar buiten binnen de kortste keren geen bestaan mogelijk is. Verder een parallelle kalender van feesten, herdenkingen, wijdingen. Kortom een nationaal-socialistische variant op Duitsland als een uitverkoren volk, waarvoor een Sonderweg is weggelegd. Duitsland een mystiek lichaam: Ein Volk, ein Reich, ein Führer. Dat het in het nationaal-socialistische Duitsland niet allemaal koek en ei was, blijkt in dit verband uit de veel gehoorde verzuchting: ‘als de Führer eens wist’ bij geval lagere goden in de hiërarchie met ordinair ellebogenwerk plat eigen belang dienden. Had de doorsnee, de te ‘smalle’ Duitser inzicht wat er in feite aan de hand 61 was? Bij gebrek hieraan konden zij hun ongerief investeren in de ideaaltypisch aanbeden Führer. Bij Hitler is de boodschap niet metaforisch, evenmin zijn handelen. Als spreker hangt hij de profeet uit. Hitler vestigt zich in de metafoor van profeet zijn, wanneer hij klare fictie in een effectieve politieke mythe transformeert. In een toespraak op 30.01.1939 aan partijleden, dus na de overeenkomst te München met Mussolini, Chamberlain en Daladier (29 en 30 september 1938), na de Kristallnacht ( 9-10 november 1938) en vóór de bezetting van Praag (15 maart 1939). Het publiek vermoedt dat er een oorlog op handen is. De spreker weet dat zijn gehoor dit vermoedt. Hij is op het hoogtepunt van zijn populariteit. :’Ich bin in meinem Leben sehr oft Prophet gewesen und wurde meistens ausgelacht. In der Zeit meines Kampfes um die Macht war es in erster Linie das jüdische Volk, das nur mit Gelächter meine Prophezeiungen hinnahm, ich würde einmal in Deutschland die Führung des Staates und damit des ganzen Volkes übernehmen und dann unter vielen anderen auch das jüdische Problem zur Lösung bringen. Ich glaube, daβ dieses damalige schallende Gelächter dem Judentum in Deutschland unterdes wohl schon in der Kehle erstickt ist. Ich will heute wieder ein Prophet sein: wenn es dem internationalen Finanzjudentum in und außerhalb Europas gelingen sollte, die Völker noch einmal in einen Weltkrieg zu stürzen, dann wird das Ergebnis nicht die Bolschewisierung der Erde und damit der Sieg des Judentums sein, sondern die Vernichtung der jüdischen Rasse in Europa.’ (P. Stern, 78) Zweert men hier samen? Het gehoor wordt beneveld met de termen: internationalen Finanzjudentum, Europa, Welt, Bolschewisierung, Sieg, Vernichtung. Wat draagt het internationalen Finanzjudentum bij aan de Bolschewisierung der Erde? Het Volk zag de magische tekens, maar luisterde niet of niet goed naar de tekst. (Zie de noot op bladzijde 57) In een artikel Der Gedanke Gottes und das Wort des Menschen doet de auteur Koichi Yamaguchi de suggestie aan de hand dat Aron aan Hitler doet denken. ‘Bemerkenswerterweise entspricht dieser Vorgang des zweiten Akts der deutschen Geschichte der dreißiger Jahre. Der Nationalsozialismus wendet sich an die Angst des deutschen Volkes, dem die Folgen des Ersten Weltkriegs, Inflation, Arbeitslosigkeit und hohe Kriegsreparationen die Hoffnung auf eine bessere Zukunft und den Sinn absoluter Werte genommen hatten. In diese Wunde legten die Nazis ihre Finger; sie versprachen Heilung mit Hilfe falscher Mythen, sie boten dem Volk ideologischen Rauschgift,m das das Volk seine Angst vergessen ließ. Das war der Weg, wie die Nazis ihre Macht erweitern konnten. Aron beruhigte das Volk dadurch, daß eran die Stelle Gottes einen Götzen setzte; das heißt genau besehen, daß er das Volk um das unendlich Absolute betrog. So konnte er seine Führerstellung trotz des Aufruhrs behaupten. Diese Schönbergsche Aron-Gestalt erinnert an Hitler, der durch seine magische Massenhypnose an die Macht kam und das ‘Dritte Reich’ grundete.’ (Koichi Yamaguchi, 11) De Aron van Schönberg komt er minder valide van af dan de bijbelse. Der Wille zur Macht van Schönbergs Aron maakt hem tot een tegenspeler van God. Aron een rethorisch begaafde politiek demagoog bespeelt en misleidt het volk. (H. Lindenberger, 219) ‘Verehrt euch selbst in diesem Sinnbild!’ Hier raken Aron en Hitler elkaar. Beide verwerven een machtspositie en handelen naar eigen dunken. ‘Das Unendliche mit endlichen Mitteln auszudrücken, das Unsichtbare in einem Bild sichtbar zu machen und dadurch zu verfälschen, heißt das nicht, daß der Mensch gänzlich im Irdischen aufgeht und eine Vereinigung seiner Seele mit Gott leugnet?’ (Koichi Yamaguchi, 12) 62 Hiermee is, anders geformuleerd, de kwestie gesteld van de positie van de moderne mens in de 20ste eeuw bij een verdwijnende hemel (H.W. von der Dunk). Hitler’s invulling van dit vacuüm heeft én Duitsland én Europa aan de rand van afgrond gebracht. Materieel door een nauwelijks te becijferen schade, immaterieel doordat hij heeft aangetast, geschonden, wellicht vernietigd het joods-christelijke gegeven dat de mens geschapen zou zijn naar Gods beeld en gelijkenis. Moses blijft tot het dood vallen van Aron zich verbazen bij verbijstering af dat zijn God, de einziger, ewiger, allgegenwärtiger, unsichtbarer und unvorstellbarer Gott niets doet. Dat zou een ‘beeld’ opleveren van een God die ingrijpt. God doet zich kennen in de woestijn, daar kan men zich ‘verenigen’, daar is men onoverwinnellijk. Het gesproken derde bedrijf met daarin het dood vallen van Aron voegt dat iets toe of doet het afbreuk aan de angstwekkende kracht en schoonheid van het muzikale einde? Is Schönberg hier schatplichtig aan Wagner’s Die Walküre, waar Hunding dood neervalt als Wotan vertoornd naar hem kijkt? Moses und Aron is een Gesammtkunstwerk conform Wagners inzichten. (H. Lindenberger 210,) Maar er is meer. In deze opera spelen naast de ‘Einziger, ewiger, allgegenwärtiger, unsichtbarer und unvorstellbarer Gott’ de woorden Volk en Führer een opvallende rol. Adorno merkte op dat Moses und Aron een preventieve actie was tegen het dreigende gevaar van het nationaalsocialisme. Volk en Führer, Israel en Moses? Voordat Schönberg zijn opera kon beëindigen, voordat zijn opera überhaupt kon worden uitgevoerd, werd hij overstemd, overschreeuwd door een ander Volk, een andere Führer. Een Volk dat haar door historische data gevoede rancunes laat exploiteren en zich zo laat beschwindelen door een Führer een Duits-Arisch ras van Übermenschen te zijn. Übermenschen voor wie het gewettigd is uit naam van het recht van de sterkste geweld te gebruiken. De dood van God impliceerde voor Nietzsche dat voortaan alles is geoorloofd. Een gegeven dat de Nazi’s met verve hebben geëxploiteerd. Desalniettemin het einde van het tweede bedrijf: “O Wort, du Wort das mir fehlt”, is een van de meest aangrijpende, dramatische ogenblikken in de geschiedenis van de opera en het moderne toneel . ‘Met zijn impliciete verwijzing naar de Logos, naar het Woord dat nog komen moet, maar dat buiten de taal ligt, verenigt het in één handeling zowel de aanspraken van de muziek het meest volledige idioom te zijn, draagster van transcendente krachten, als ook alles wat de twintigste eeuwse kunst en filosofie voelt van de kloof tussen betekenis en overdracht.’ (G. Steiner, 105) Schönberg heeft zich zelf altijd gezien als een typisch Duitse componist. ‘Today I have discovered something which will insure the superiority of German music for the next hundred years.’ (H. Lindenberger, 221) Van joodse zijde wordt dit bevestigd: ’In Schoenberg’s Moses and Aaron we must recognise a musical development and a musical phraseology stemming from German or Western music, and not from the Jewish. En wat Schönbergs Kol Nidre betreft: It is his ‘Judaism in music’. En verder: Schoenberg was representative of the end of the development stemming from the assimilation of Jews in music.’ (A. M. Rothmüller, 162 -163) De opera annex oratorium, sommigen spreken van een Bekenntnis-oper zoals Fidelio van Beethoven, Palestrina van Pfitzner en Mathis der Maler van Hindemith. K. H. Ruppel merkt op dat met Moses und Aron aan de keten van Duitse Bekenntnisopern ein weiteres, monumentales Glied hinzugefügt wurde naar aanleiding van uitvoering bij gelegenheid van de Berliner Festwochen in 1959 (Ruppel, 136). De bekentenis van Schönberg is een rationele, een cerebrale. De muziek ontroert geen moment, de muziek is niet meeslepend. Een concertante uitvoering leidt wellicht 63 minder af, echter verhoogd het rationele aspect. Het is een drama dat zich in illo tempore afspeelt. Een drama dat anno heden niets aan betekenis heeft ingeboet. De luisteraar wordt gevoerd naar een existentiële confrontatie. Laat men zich meeslepen in de roes van de dag, met alle emotioes en opgewondenheid van dien? Menig Duitser ervaarde de partijdagen te Neurenberg als emotioneel meeslepende gebeurtenissen. Er was weinig van ratio sprake. Men raakte in het avondlijke donker in de ban van een ronkend en roesverwekkend perspectief Deutschland über Alles. Moses van Schönberg is niet meeslepend. Schönberg moet veel van zichzelf hervonden hebben in de persoon van Moses. Hij was de leider, de grondlegger van de tweede Weense school. Zoals Moses eindigt met O Wort, du Wort das mir fehlt, zo zou men Schönberg zijn eigen opera kunnen laten parafraseren met O Musik, du Musik das mir fehlt. Zoals bij de Florentijnse Camerata was de muziek ondergeschikt aan de tekst. Zodra het aan taal gaat mankeren, ontbreekt de muziek. De tekst van Moses und Aron confronteert de luisteraar met de weinig verlokkelijke bezigheid de Godsgedachte te denken, de eenzaamheid van de woestijn te zoeken om daar God te vinden, terwijl Aron onder de dekmantel van aangenaam bezig zijn de illusies handhaaft God te dienen. Het volk wil hem graag geloven. Tegenover de macht van het fysieke geweld dat in Duitsland crescendo toenam, plaatste Schönberg Moses und Aron, onaf en derhalve zonder opusnummer, maar ondanks dat geladen met de macht van een relevant idee. De ‘Godsgedachte’ te denken biedt uitzicht op leven. Waarbij men zich niet kan onttrekken aan het inzicht dat Schönberg bij tijden buitengewoon eenzaam is geweest. Het woord ontbrak nagenoeg en de muziek verklankte souverrein zonder enig affekt in de eerste maten van Moses und Aron Hem die van Zichzelf zei: Ik ben de eerste, Ik ben de laatste en buiten Mij is er geen God. Het is de transcendente leegte die de mens ruimte biedt. 64 Nawoord De Florentijnse Camerata verlegde de aandacht van het verklanken van goddelijke harmonie in de kosmos naar het emotionele beleven in de dramma per musica, geleid door de ratio. Drie honderd jaar na de Camerata heeft de theoretische meester van het irrationele S. Freud uitgelegd dat er een belangrijk verschil is tussen het individueel en collectief beleven van emoties. Hitler zwaaide in de praktijk er de scepter over. Verheviging van het affect en verminderd functioneren van het intellect zijn de kenmerken waardoor groepsgedrag zich radicaal onderscheidt van het gedrag van een individu. Een volgend kenmerk is de vereenzelviging met en totale onderwerping aan de leider (Führer). Europa is dan sindsdien drastisch veranderd. De rol van kerk en adel is gereduceerd tot het leveren van bijdragen vanuit de periferie van de samenleving. De Franse revolutie maakte hardhandig een eind aan de standenmaatschappij. Een van de verworvenheden van de Franse revolutie is dat de staat in principe neutraal is ten aanzien van de levensbeschouwing van haar onderdanen. Nationaliteit wordt aldus een relevant referentiekader. Stapsgewijs wordt er algemeen kiesrecht ingevoerd. De industriële revolutie induceert een geheel eigen dynamiek. Het arbeidsproces wordt herleid tot eenvoudige, repeteerbare handelingen. Dit levert een toenemende groei en bereikbaarheid van producten op voor in principe iedereen. Dit gaat niet zonder strijd. Deze strijd wordt welsprekend verwoord door K. Marx c.s., algemener geformuleerd: na de afschaffing van de standenstaat door de Franse Revolutie volgt een dialectische hektiek van progressie en restauratie waarin de posities van individuen en groepen in een samenleving aan een proces van voortdurende herverkaveling onderworpen zijn. Het publieke domein wordt een plek waar allerhande muziek ten hore gehoren kan worden gebracht. De door kerken en hoven gepatroniseerde muziek verdwijnt nagenoeg geheel. Deze wending vergt binnen het publieke domein ook een positie, een onderkomen voor muzikaal verklankte sacraliteit. R. Wagners muziek met als werkvorm das Gesamtkunstwerk had het vermogen de grenzen tussen de kunsten onderling te vervagen. Het illusionisme van zijn theater was zo groot dat in feite de grenzen tussen kunst en werkelijkheid vervaagden. Wagner ziet zich als een componist met een missie. Hij noteerde in zijn dagboek: ‘Ik ben de meest Duitse mens, ik ben de Duitse geest’ (W. Bruls, 141). Kunst heeft bij hem niet meer de functie te staan naast of in het domein van de religie. Kunst gaat hier religie vervangen. Wagner had de pretentie dat een ieder die in Bayreuth de Ring bekeek, zijn eigen mythische werkelijkheid op het toneel zag verschijnen (W. Bruls, 16) Das Festspielhaus als tempel. De plaats waar op een seculier sacrale wijze het Duitser-zijn wordt gevierd. Nietzsche heeft hiermee geworsteld. Het beluisteren van Carmen van G. Bizet was voor hgem een verademing. Men leze Nietzsche contra Wagner erop na. En niet alleen Nietzsche maar ook Stravinsky. In de periode dat Stravinsky bezig was met Le Sacre du Printemps bezocht hij Bayreuth. Hij wilde geen discussie aangaan over de uitvoering van Parsifal of over de muziek van Wagner in het algemeen. ‘What I find revolting in the whole affair is the underlying conception which dictated it – the principle of putting a work of art on the same level as the sacred and symbolic ritual which constitutes a religious service. And, indeed, is not all this comedy of Bayreuth, with its ridiculous formalities, simply an unconscious aping of a religious rite? [………] It is high time to put an end, once and for all, to this unseemly and sacrilegious conception of art as religion and the theatre as a temple. The following argument will readily show the absurdity of such pitiful aesthetics: one cannot imagine a believer adopting a critical attitude towards a 65 religieus service. That would be a contradiction in terms; the believer would cease to be a believer. The attitude of an audience is exactly the opposite. It is not dependent upon faith or blind submission. At a performance on de admires or one rejects. One accepts only after having passed judgement, however little one may be aware of it. The critical faculty plays an essential part.’ (I. Stravinsky, 39 - 40) Wagner koppelt muzikaal opvattingen over wereldverzaking en wereldondergang aan een spiegelen in een onstuitbare zelfverheerlijking. Is Wagner’s muziek in staat een maatschappij te genezen van haar ziekelijke elementen? Parsifal? Der Ring des Nibelungen? Hierboven hebben wij naast F. Nietzsche gewezen op de houding van K. Weill, B. Brecht en I. Stravinsky. Zij pretendeerden opponerend met Wagner de toehoorder op een kritische distantie te houden. De toehoorder niet meeslepen in een dionysische roes. En dat niet zonder reden als men bedenkt dat Wagners ideeënwereld niet volledig is zonder zijn antisemitisme. De slotzin van Das Judentum in der Musik luidt: ’Aber bedenkt, daß nur Eines Eure Erlösung von dem auf Euch lastenden Fluche sein kann, die Erlösung Ahasvers: Der Untergang!’ (R. Wagner, 77) (onderstreping door mij) Hitler heeft zich geïdentificeerd met Wagners belangrijkste helden Siegfried en Parsifal. Hitler zou het Duitse volk verlossen van de vloek van de joden. De daadwerkelijke Untergang werd de Endlösung. De kleinzonen van R. Wagner, Wieland en Wolfgang, beide mannen hebben nog als kind bij Onkel Wolf alias Adolf Hitler op schoot gezeten, hebben na de Tweede Wereldoorlog o.m. Th. Adorno, E. Bloch geraadpleegd (beide filosofen hadden ook musicologie gestudeerd) om het oeuvre van hun grootvader te kuisen van antisemitisme. Het beheren van de muzikale erfenis van R. Wagner is het laveren tussen Scylla en Charybdis der maatschappelijke diskwalificatie. Wagner is ongetwijfeld een groot componist. Zijn bijdrage aan de muziekgeschiedenis is niet weg te denken. Ook zijn antisemitisme niet. In Bayreuth doet men in de tot museum verheven Huize Wahnfried moeite de aandacht en de belangstelling van de nazi’s voor Wagner te reduceren tot minimale proporties. En waar de aandacht niet te loochenen valt, betwist men de kwaliteit van het inzicht van Hitler c.s. Onvermeld blijft dat Hitler c.s. bij Wagner in de leer zijn geweest. De partijdagen te Neurenberg werden opgezet naar het stramien van het Gesamtkunstwerk. Strikt intellectueel bezien waren de toespraken van Hitler brandhout, emotioneel bezien was het overweldigend. Fanfaremuziek, vlaggen en vaandels, processies, zoeklichten en dit alles bij invallende duisternis. Hitlers stemgebruik was weinig gepolijst bijna kreisend, zijn taalgebruik dikwijls vulgair. Toch waren al deze ingrediënten de basis om met een bezwerende stijl mensen te boeien en voor zich in te nemen. De aanwezigen kregen het gevoel erbij te horen. Men werd Duitser in Neurenberg en naar later bleek een entartete Duitser! (A. Storr, 47) De op voorhand entartete Schönberg verklankte onder historisch buitengewoon drukkende omstandigheden Moses und Aron. In een brief van 16 oktober 1928 aan Anton von Webern spreekt hij van een oratorium (Nuria Nono-Schoenberg, 268). Het werk is uitgegeven onder de noemer opera. Thema: het zoeken van een mens naar zijn feitelijke identiteit te behoren bij een volk wier territorium is de ontzagwekkende leegte van de woestijn. De woestijn te begrijpen als metafoor. De hoofdpersoon Moses formuleert in termen van een negatieve theologie God; de uittocht uit Egypte is te begrijpen als de uittocht uit de Duitse NS kultuur. Hoe aan sterfelijke mensen uit te leggen dat God de Enige, Eeuwige, Alomtegenwoordige, Onzichtbare en Onvoorstelbare is? Hoe de vindplaats te duiden? Moses und Aron, het dubbelgangersthema! Aron verwoordt datgene wat Moses hem voorhoudt. In Arons termen entartet het geloof van Moses. De weg ten 66 leven wordt de weg naar de dood. Nadat Aron dood is neergevallen, Moses is nu op zichzelf aangewezen, eindigt de opera met: Aber in der Wüste seid ihr unüberwundlich und werdet das Ziel erreichen: Vereint mit Gott. Schönbergs opera vooronderstelt een luistertype waartoe de stratificatie van Adorno ontoereikend is. Het vergt een gevoel voor metafysische proporties in een wereld vol verleidingen. Het vergt distantie tot wat zich quasi onverbiddelijk hier en nu aandient. Het leidt eventueel tot een besef dat deze metafysische proporties eerst dan tot hun recht komen wanneer men zich ontledigt in de ‘woestijn’. De historische omstandigheden dwongen Schönberg tot dit thema. Er wordt niets gevierd, er wordt een existentiële dimensie ontsloten. Moses und Aron is een opera met een boodschap, zo men wil een theo-politieke boodschap! God heeft niet louter tot functie er te zijn, maar om ons te leren dat de mens dat alles niet is. Fides ex auditu hield Paulus de Romeinen voor (Rom.10,13-21). Hij was voldoende realist om te begrijpen dat uit het horen óók ongeloof, onbegrip of onvermogen kan volgen. Weerstand houdt nog geen verwerping in. De relatieve mildheid, wijsheid van Paulus is tegen de gang van de geschiedenis niet bestand gebleken. Het verguizen van joden is tot in de 20ste eeuw een vast bestanddeel geweest van de politiek, ook de kerkelijke. Dit instrument is in handen van een door omstandigheden rancuneus, autistisch volk vernietigend gebleken. Vernietigend in menig opzicht. Wat blijft er van de waarheid van het evangelie over wanneer een kerkelijke politiek niet ontsnapt aan de beschuldiging het antisemitisme in Europa geïnduceerd te hebben. De kerk is door andere omstandigheden en condities naar de periferie van de samenleving verschoven. Tot en met de wereld van de Barok had de kerk nog een invloedrijke positie. De wereld van de barok waarbij natuur en bovennatuur, aarde en hemel nog naadloos op elkaar aansloten, is verdwenen. Een blik in een barokke kerk is voldoende om een mens hiervan te overtuigen. De rijkelijk bevolkte barokke hemel komt menigeen vreemd voor en heeft plaats gemaakt voor de wetenschappelijk zoveel juistere maar peilloze, ongeborgen leegte van het heelal. Kunst en muziek hebben in het publieke domein een plaats verworven waarbij aan de beschouwer, de luisteraar een wereld kan worden ontsloten rijker dan gedacht of vermoed. Een wereld van transcendente ideeën en opvattingen. Dit is geen wereld in plaats van, maar naast de kerk, eventueel in de kerk waarbij kerk kan worden opgevat en begrepen als gehoorzaal, concertzaal. In deze als concertzaal begrepen ruimte heeft het fides ex auditu nieuwe mogelijkheden, de weerstand tegen datgene wat ten gehore wordt gebracht ook. Het getuigt van wijsheid, zo heeft de geschiedenis ons geleerd, cultuurvervalsende oordelen zoals Entartet op te schorten. Entartet is: willens en wetens mensen de weg ten leve ontzeggen, ontnemen. Zo heeft de entartete Schönberg op afstand in zijn laatste dagen een concertante uitvoering van Moses und Aron in Duitsland mogen beleven. Op 2 juli 1951 vond er in Darmstadt onder leiding van Hermann Scherchen de Uraufführung van Schönbergs Moses und Aron plaats. Op de 13e juli overleed Schönberg. Duitsland was toen doende de gigantische woestenij aan oorlogspuin te ruimen. In die woestijn beleefde muzikaal Duitsland de première. En met de première werd men geconfronteerd met de ernstig te nemen kwaal van de mensheid: O Wort, du Wort das mir fehlt! Da capo!. 67 Literatuur: J. van Ackere: Muziek van onze eeuw, Antwerpen 1954 Th.W. Adorno: Filosofie van de nieuwe muziek, Nijmegen 1992 Th.W. Adorno: Einleitung in die Musiksoziologie, Frankfurt am/ M, 1980 Th.W. Adorno: Die musikalischen Monographien, Frankfurt a/M, 1990 M. van Amerongen: Wagner De Buikspreker van God, Amsterdam 1983/2005 N. Anderson: Baroque Music (From Monteverdi to Handel), London 1994 H. Beem: Jerŏsche, Amstelveen 1998 E. Bloch: Das Prinzip Hoffnung, Frankfurt am/ M, 1977 F. Boterman: Moderne geschiedenis van Duitsland 1800-1990, Amsterdam 1996 F. Boterman & W.Melching: De Duitse Phoenix, Amsterdam 1996 Briner, Rexroth, Schubert: Paul Hindemith, Zürich, Mainz 1988 W. Bruls: Godenschemering, Amsterdam 1999 Duden editie1996 Onder entarten staat vermeld: von bestimmten Gesetzmäβigkeiten od. von der Norm in negativer Weise abweichen; en iets verder: entartete kunst (ns. Bez. für das gesamte moderne Kunstschaffen, das nicht der ns. Kunstauffassung entsprach); ns Bez. is de afkorting van nationalsozialistische Bezeichnung. H.W. von der Dunk: Mensen, Machten, Mogelijkheden, Amsterdam 2002 N. Elias: Studies over de Duitsers, Amsterdam 2003 E.H. Erikson: Het kind en de samenleving, Utrecht/Antwerpen 1964 M. Farr: Berlin! Berlin! London 1992 J. Fest: Hitler, Frankfurt/M, 1973 J. Fest: Speer, Amsterdam 2000 F. Fischer: Hitler war kein Betriebsunfall, München 1992 N. Frei: De Führerstaat, Utrecht 1995 E. Freitag: Schönberg, Amsterdam 1992 G.M. Gilbert: Nuremberg Diary, New York 1947 (1961) P. Griffiths: Moderne Muziek (Van Debussy tot Boulez), Zeist 1988 N. Grosch: Kurt Weill, Die “Novembergruppe” und die probleme einer musikalischen Avantgarde in der Weimarer Republik. Artikel in de bundel Musik-Konzepte 101/102 Kurt Weill Die frühen Werke 1916 -1928, München 1998 D.J. Grout & C.V. Palisca: Geschiedenis van de westerse muziek 7e druk 2006 R. Grunberger: A Social History of the Third Reich, London 1974, 1991 M. ‘t Hart: Johann Sebastian Bach, Amsterdam 2000 A. Hauff: Der Rundfunk, die Öffentlichkeit und das Theater. Artikel in de bundel Musik-Konzepte 101/102 Kurt Weill Die frühen Werke 1916 - 1928, München 1998 F. Heer: Der Glaube des Adolf Hitler, München 1968 P. Hintzen: Duitsland – het bewogen hart van Europa, Nijmegen 1996 J. James: De muziek der sferen, Amsterdam 1997 D. Janssens: Tussen Jerusalem en Athene, Amsterdam 2002 K. Yamaguchi: Der Gedanke Gottes und das Wort des Menschen. Neue Zeitschrift für Musik 145, no. 7/8 (juli-augustus 1984) W. Kandinsky: Het abstracte in de kunst, Utrecht 1962 R. Kagie: De Verboden Saxofoon, Amsterdam 2000 H. graaf Kessler: De dans op de vulkaan, Amsterdam 2002 M.M. Kerling: O Wort, du Wort das mir fehlt, Mainz 2004 I. Kershaw: Hoogmoed, Vergelding, Utrecht 2005. L. Knödler: Debussy, Haarlem 1989 68 V. Klemperer: LTI (Lingua Tertii Imperii), Amsterdam 2000 Klemperer, filoloog van professie – neef van de befaamde dirigent Otto Klemperer –heeft er opgewezen dat vanuit nieuwe behoeften in de taal van het Derde Rijk meer dan vroeger het distantiërende prefix ent- werd gebruikt. Entdunkeln, entrümpelt, entbittert etc. En om van het nazisme te genezen was er post mortem sprake van Entnazifizierung. H. Kliemann: Die Novembergruppe, Berlin 1969 R. van Laarse, A. Labrie & W. Melching redactie: De hang naar zuiverheid, Amsterdam 1998 S. Laks: Kapelmeester van Auschwitz, Leuven 1991 R. de Leeuw: Muzikale Anarchie. Amsterdam 1973 J. Lind: Selbstportrait, Berlin 1983 (oorspronkelijk: Counting my steps, London 1969) E. Levi: Music in the Third Reich, London 1994 H. Lindenburger: Opera in History. From Monteverdi to Cage, Stanford 1998 B. Magee: Facetten van Wagner, Kampen 1992 P. Micheels: Muziek in de schaduw van het Derde Rijk, Zutphen 1993 F.Nietzsche: Nietzsche contra Wagner, Amsterdam 1994 N. Nono-Schönberg: Arnold Schönberg 1874-1951 Lebensgeschichte in Begegnungen, Klagenfurt 1992 E. Overbeeke: Stravinsky, Haarlem, 1994 E. Overbeeke: Zwanenzangen, Baarn 2001 E. Overbeek & L.Samama: Entartete Musik, Amsterdam 2004 L. Poliakov: De arische mythe, Amsterdam 1979 F.K. Prieberg: Musik in NS-Staat, Frankfurt a/M 1982 L. Riemens: Groot Opera Boek, Abcoude 1997 M. van Rossum: De Verenigde Staten in de 20ste eeuw, ’s Gravenhage 1991 A.M. Rothmüller: The music of the Jews, New Jersey, 1975 K.H. Ruppel: Musik in unserer Zeit, München 1960 H. Sabbe: All that Music (Een antropologie van de westerse muziekcultuur) Leuven,1996 C. Sachs: Geschiedenis der Muziek, Utrecht 1962 A. Schoenberg: Moses und Aron (Opera) Mainz 1984 E. Seckerson: Mahler, Bloemendaal 1987 F. Spotts: Hitler and the Power of Aesthetics, London 2002. G. Steiner: Verval van het woord, Amsterdam 1990 J.P. Stern: Der Führer und das Volk, München1981 A. Storr: Musich and the mind, London 1992 I. Stravinsky: An Autobiography, New York 1962 G. Te Stroete: Exodus, Roermond en Maaseik, 1966 J. Tietz: Geschiedenis van de architectuur in de 20ste eeuw, Groningen 1999 H.R. Vagt: Im Schatten Wagners, Frankfurt a/M, 2005 Th. Verbeek: De wereld van Descartes, Amsterdam 1996 J. de Waard: Bartók, Haarlem 1993 G. Wagner: Weill und Brecht, München 1977 R. Wagner: Drei Essays t.w.: Die Kunst und die Revolution; Das Judentum in der Musik; Was ist deutsch? München, 1975 J. Willett: Weimar, een weggemaaide cultuur, Amsterdam 1984 K.H. Wörner: Hedendaagse muziek in de westerse wereld, Utrecht 1966. 69 K.H. Wörner: Gotteswort und Magie: Die Oper Moses und Aron von Arnold Schönberg, Heidelberg 1959. De Heilige Schrift Tijdschriften: Fragen an die deutsche Geschichte. (Ideen, Kräfte, Entscheidungen von 1800 bis zur Gegenwart afgekort: Fragen. Fragen is een handleiding bij een tentoonstelling in het Rijksdaggebouw in toenmalige West-Berlijn. De tentoonstelling was opgezet door de (West-) Duitse Bondsdag in 1977. Neue Musikzeitung afgekort: NMZ Neue Zeitschrift für Musik Opernwelt The Penguin Guide to Compact Discs (afgekort: PGCD), London 2002 CD. Bela Bartok, Bluebeard’s Castle: London Symphony o.l.v. Istvan Kertesz ( Decca 466 377-2) L. van Beethoven, Symphonie no. 3: Berliner Philharmoniker o.l.v. Herbert von Karajan (Deutsche Grammophon 459 239-2 L. van Beethoven, Symphonie no. 9: Berliner Philharmoniker o.l.v. Herbert von Karajan (Deutsche Grammophon 447 401-2 Claude Debussy e.a. Rapsodie pour Orchestre et Saxophone: D.Tassot (altsaxofoon) Münchener Rundfunkorchester o.l.v. N.Neuman ( Audite 97.500) Paul Hindemith, Neues vom Tage. Er schijnt volgens Leo Riemens: Groot Opera Boek, blz.195 een opname te bestaan op het label Wergo door Pro Musica Köln en het Kölner Radio-Sinfonie-Orchester. Giovanni Palestrina, Missa Papae Marcelli: The Sixteen o.l.v. Harry Christophers (Collins Classics 50092) Hans Pfitzner, Palestrina: Helen Donath (sopraan), Brigitte Fassbänder (mezzo), Nicolai Gedda (tenor), Dietrich Fischer Dieskau (bariton), Tölz jongenskoor, Bavarian Radio Choire, Bavarian Radio Symphony Orchestra o.l.v. Rafael Kubelik. Arnold Schönberg, Erwartung: Jessye Norman (sopraan), Metropolitan Opera Orchestra o.l.v. James Levine (Philips 426 261-2) Arnold Schönberg, Moses und Aron: David Pittman-Jennings (bariton-bas) Chris Merritt (tenor), Het koor van de Nederlandse Opera, Zaans Jongenskoor, Jongens Muziekschool Waterland, Koninklijk Concertgebouw Orkest o.l.v. Pierre Boulez (Deutsche Grammophon 449 174-2) Arnold Schönberg, Pierrot Lunaire e.a.w.: Christine Schäfer (sopraan), David Pittman-Jennings (spreekstem), Ensemble InterContemporain o.l.v. Pierre Boulez Richard Strauß, Arabella: Julia Varady (sopraan), Dietrich Fischer Dieskau (bariton), Walter Berry (bas) e.v.a. Bavarian State Opera; Bavarian State Orchestra o.l.v. Wolfgang Sawallisch (Orfeo C169882H) 70 Richard Strauß, Festliches Preludium e.a., Munich Motet Choir & SO, Siemens (Arte Nova 74321 72107-2) Igor Stravinsky, Les Sacre du Printemps, London Symphony Orchestra o.l.v. Claudio Abbado (Deutsche Grammophon 449 067-2) Richard Wagner, Tristan und Isolde: Wolfgang Windgassen, Martti Talvela, Birgit Nilsson, Eberhard Waechter, Claude Heater, Christa Ludwig, Erwin Wohlfahrt, Gerd Nienstadt, Peter Schreier, Chor und Orchester der Bayreuther Festspiele o.l.v. Karl Böhm (Philips 434 425-2) Richard Wagner, Das Rheingold: Donald McIntyre, Martin Egel, Siegfried Jerusalem, Heinz Zednik, Matti Salminen, Fritz Hübner, Hermann Becht, Helmut Pampuch, Hanna Schwarz, Carmen Reppel, Ortrun Wenkel Norma Sharp, Ilse Gramatzki, Marga Schimi, Orchester der Bayreuther Festspiele o.l.v. Pierre Boulez (Philips 434 421-2) Richard Wagner, Götterdämmerung: Siegfried Jerusalem, Bodo Brinkmann Philip Kang, Anne Evans, Waltraud Meier, Chor und Orchester der Bayreuther Festspiele o.l.v. Daniel Barenboim (Teldec 4509-97909-2) Richard Wagner, Die Walküre: James King, Leonie Rysanek, Birgit Nilsson, Theo Adam, Annelies Burmeister, Orchester der Bayreuther Festspiele o.l.v. Karl Böhm (Philips 464 751-2) Kurt Weill, Berliner Requiem e.a.: Philip Langridge (tenor), Benjamin Luxon (bariton), Miachel Rippon (bas), The London Sinfonietta o.l.v. David Atherton (Deutsche Grammophon 459 442-2) Kurt Weill, Die Dreigrosschenoper: Max Raabe, Nina Hagen e.a., Ensemble Modern o.l.v. HK Gruber (RCA 74321 66133 2) Kurt Weill, Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny: Lotte Lenya, Heinz Sauerbaum e.a. Koor en Orkest van de North German Radio o.l.v. Wilhelm Brückner-Rüggeberg 71