Hoofdstuk 1: Wat is ontwikkelingssamenwerking? Paragraaf 1: waarom ontwikkelingssamenwerking? Een van de grootste uitdagingen waar de wereld voor staat is de kloof tussen arm en rijk: het grote verschil tussen welvaart. Ontwikkelingssamenwerking is het duurzaam bestrijden van armoede om daarmee de grote internationale verschillen tussen landen te bestrijden. Naast de overheid, waarvan Nederland voldoet aan de norm van de VN (= minstens 0,8% van het bruto nationaal inkomen jaarlijks besteden aan ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking) zetten ook popsterren, acteurs, burgers en particuliere organisaties zich in voor ontwikkelingssamenwerking. Redenen voor het helpen: o Solidariteit en betrokkenheid; o Niet alle problemen trekken zich wat aan van landgrenzen; o Mensen slaan op de vlucht naar ons land door conflicten en oorlogen (immigratie en integratie); o De welvaart van de hele wereld stijgt als we erin slagen de armoede te verminderen. De onderontwikkeling is een wereldwijde uitdaging. Ook door de media weten we nu veel sneller wat er in de wereld gebeurt. Paragraaf 2: de Millennium Ontwikkelingsdoelen Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september 2000 tekenden de leiders van 189 landen de Millennium Verklaring. Hiermee beloofden ze te gaan werken aan een wereld waarin mannen, vrouwen en kinderen niet in mensonterende situaties of extreme armoede hoeven te leven. Deze doelen noemen we de Millennium Ontwikkelingsdoelen. Er zijn acht doelen: 1. Armoede terugdringen Extreme armoede betekent dat mensen minder dan 1 dollar per dag te besteden hebben. Niet genoeg te eten hebben is het meest duidelijke teken van onderontwikkeling en armoede. Daarom wordt er jaarlijks de vooruitgang in de strijd tegen honger bijgehouden. Er is weinig ruimte voor optimisme, want als het doel gehaald moet worden, dan moet de hongertrend scherp omgebogen worden. 2. Alle kinderen naar school Onderwijs is een basisrecht, maar veel kinderen gaan niet naar school en een op de zes mensen is analfabeet. Onderwijs is een goede manier om armoede terug te dringen, maar armoede zorgt er ook voor dat kinderen niet naar school kunnen. Ook is de kwaliteit van het onderwijs slecht. Er is wel vooruitgang geboekt, maar het probleem blijft vooral dat meisjes minder naar school gaan dan jongens. 3. Gelijkwaardigheid mannen en vrouwen In veel landen worden, ondanks internationale mensenrechtenverdragen, nog steeds vrouwen gediscrimineerd en achtergesteld. Bij dit doel hoort dat de verschillen tussen jongens en meisjes in het basis- en middelbaar onderwijs moeten zijn verdwenen. Ook moeten vrouwen zelf bepalen wanneer en hoeveel kinderen ze willen krijgen, eigendomsrechten goed geregeld moeten zijn, gelijke toegang tot de arbeidsmarkt, meer vrouwen op hoge politieke posities en ze moeten tegen geweld beschermd worden. Gelijkheid van mannen en vrouwen is moeilijk te meten, maar er is vooruitgang geboekt. 4. Minder kindersterfte Wereldwijd sterven ruim 10 miljoen kinderen voor hun vijfde levensjaar. Veel van deze ziektes hadden voorkomen of genezen kunnen worden. Er zit zeker vooruitgang in de zaak, maar het gaat langzaam. Vooral door economische groei in de landen daalt het cijfer van kindersterfte. 5. Minder moedersterfte Zwanger worden is gevaarlijk in een ontwikkelingsland, omdat er jaarlijks meer dan een half miljoen vrouwen sterven. Dit komt door armoede en slechte gezondheidszorg. Dit doel gaat samen met doel 3 omdat de vrouwen eerst zelf moeten kunnen bepalen wanneer ze kinderen willen krijgen en zelf beslissingen moeten kunnen nemen over hun seksualiteit. Ook om dit doel te halen zijn voorbehoedsmiddelen en veilige abortussen van levensbelang. 6. Terugdringen aids, malaria en tbc (tuberculose) Het aantal besmette mensen met het HIV virus blijft stijgen en malaria is een van de grootste doodsoorzaken in Afrika. De ziektes aids, tuberculose en malaria zijn ook ’s werelds grootste doodsoorzaken en de meeste slachtoffers vallen in ontwikkelingslanden. Om aids te bestrijden is er vooral goede voorlichting nodig over condooms, schone naalden en de beschikbare medicijnen. Succes of falen van dit doel heeft gevolgen voor de andere doelen. 7. Beter leefmilieu, zoals drinkwater Duurzame ontwikkeling: bijvoorbeeld het tegengaan van de CO₂-uitstoot en ontbossing. Ook moet er veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen beschikbaar zijn. Daarnaast moeten de omstandigheden in sloppenwijken verbeterd worden. Het halen van dit doel is bijna onmogelijk, alleen de toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen is vooruitgegaan. 8. Eerlijke handel en schuldverlichting o Meewerken aan het tot stand komen van een eerlijk internationaal handelssysteem; o Een oplossing vinden voor de schuldenposities van de arme landen; o Met ontwikkelingslanden zorgen voor fatsoenlijk werk voor jongeren; o Zich houden aan de afspraak om 0.7% van het BNP aan ontwikkelingshulp te besteden. Dit doel draait vooral om de politieke wil van rijke landen. Zo moeten ontwikkelingslanden meer toegang tot de economische markt krijgen zodat de arme boeren ook mee kunnen concurreren in de wereldeconomie. Hoofdstuk 2: Ontwikkelingslanden en hun kenmerken Paragraaf 1: onderontwikkeld, ontwikkeld en in ontwikkeling Er zijn verschillende termen gebruikt voor de landen die we nu ontwikkelingslanden noemen. Voorbeelden zijn ‘Arm en Rijk’ (slaat vooral op de economische welvaart), ‘ontwikkelde’ en ‘onderontwikkelde landen’ (omstreden: landen kunnen ontwikkeld, maar toch arm zijn), de ‘Derde Wereld’ en ‘Noord en Zuid’ (gebruikt om politiek beladen termen te vermijden). Nu wordt vaak de term ‘ontwikkelingslanden’ gebruikt. Niet alle landen zijn in dezelfde mate ontwikkeld of onderontwikkeld door de verschillende dimensies van ontwikkeling: o Economische dimensie mate waarin een land de bevolking kan voorzien met de productie van goederen en diensten; o Sociale dimensie mate van toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, het waarborgen van de sociale mensenrechten; o Politieke dimensie mate waarin de bevolking inspraak heeft op de belangrijkste beslissingen in een land; o Culturele dimensie mate waarin mensen in het land hun culturele identiteit vormgeven; o Ecologische dimensie manier waarop er rekening wordt gehouden met het milieu. Verschillen tussen ontwikkelingslanden Economische verscheidenheid: tussen ontwikkelingslanden is de economische verscheidenheid groot. Er zijn landen die enorme groei door hebben gemaakt zoals de ‘Aziatische tijgers’ en landen met grote armoede. Sociale ongelijkheid: aan de manier waarop landen omgaan met onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting kan je sociale ongelijkheid zien. In Cuba en Tanzania is het terug brengen van het alfabetisme heel belangrijk en de gezondheidszorg is ook beter dan in Congo of Nigeria. De sociale ongelijkheid in deze landen is dus groot. Politieke verschillen: zijn te herkennen aan de manier waarop een land bestuurd wordt. Voorbeelden zijn landen als India en bepaalde Zuid-Amerikaanse landen die nu democratisch(er) zijn. Landen in Afrika zijn vaak nog dictaturen. Culturele verscheidenheid: is vooral te zien aan de culturele tradities. Dit kan je goed zien aan de positie van mannen en vrouwen omdat dit vaak terug te voeren is op oude tradities. Ook de plaats van godsdienst in de samenleving is belangrijk. Verschillende ecologische problemen: ontwikkelingslanden hebben te maken met grote verschillen in hun natuurlijke omgeving, en ze kampen vaak met verschillende ecologische problemen. Ontwikkelingslanden zijn dus niet allemaal hetzelfde, en hebben elk hun specifieke kenmerken. Paragraaf 2: overeenkomsten tussen ontwikkelingslanden Ontwikkelingslanden hebben ook veel gemeenschappelijke kenmerken zoals: o Veel armoede De ontwikkelingslanden zijn op weg naar welvaart en welzijn, maar leven nu nog in armoede. Om de mate van armoede te beoordelen kijkt men meestal naar het inkomen dat nodig is om minimale behoeftes te voldoen. Hieruit wordt de armoedegrens berekend. De basisbehoeften verschillen van land tot land, maar internationaal zijn er twee armoedegrenzen: de grens van 1 of 2 dollar per dag (uitgedrukt in koopkracht). o Eenzijdige economische structuur De structuur van een ontwikkelingsland wordt vaak bepaald door de landbouw en mijnbouw en hoe afhankelijk het land hiervan is. Zo is Tanzania heel afhankelijk van landbouw, maar Zambia van mijnbouw. Hierdoor hebben veel landen een eenzijdig exportpakket ,omdat ze maar enkele producten exporteren. Landen als China en India zijn afhankelijk van de handel in industrieproducten en diensten. o Ongelijke inkomensverdeling Het inkomen is vaak slecht verdeeld over de bevolking en kan worden uitgedrukt in de Gini-coëfficiënt van een land. Een Gini- coëfficiënt van 0 staat voor volledige gelijkheid en coëfficiënt van 1 voor alle macht bij één persoon. o Veel sociale problemen In ontwikkelingslanden gaan veel kinderen niet naar school of krijgen slecht les, en de gezondheidszorg is ook slecht. Het geboortecijfer is in ontwikkelingslanden vaak hoog, omdat de mensen kinderen willen omdat ze een bron van inkomsten zijn, een oudedagsvoorziening zijn en er weinig voorbehoedsmiddelen zijn. Als de welvaart stijgt, daalt het geboortecijfer. Ook is het sterftecijfer hoog door het gebrek aan goede voeding en toegang tot schoon drinkwater. o Bestuurlijke problemen In veel ontwikkelingslanden is de overheid slecht geregeld. Vaak wordt het dan ook een zachte staat genoemd: scherpe regelgeving, maar zwakke handhaving. Ook vind er veel corruptie plaats. Er is geen openheid en democratische controle, waardoor kleptocraten (machthebbers die veel overheidsgeld in eigen zak steken) aan de macht komen. o Bedreiging van de eigen lokale cultuur Door gebeurtenissen uit de geschiedenis, zoals kolonisatie, is de lokale cultuur van landen veranderd. Ook nu is er nog sprake van cultureel imperialisme, waarbij westerse waarden en normen worden overgedragen op de plaatselijke bevolking. Ook waar het Westen geen controle heeft worden culturen aangetast, zoals de Indianen in het amazone gebied. o Aantasting van het milieu In veel ontwikkelingslanden ontbreekt de wetgeving die het milieu beschermd. Ook is hier vaak weinig geld voor (armoede → milieuproblemen). Paragraaf 3: hoe meet je ontwikkeling? Er zijn verschillende manieren om te meten in hoeverre het land ontwikkeld is. Zoals: o Het BNP per hoofd van de bevolking Dit is de makkelijkste, want je hoeft alleen maar te kijken naar de totale inkomsten van een land ofwel het Bruto Nationaal Product, en dat te delen door het aantal inwoners. Daarmee bereken je het bnp per hoofd van de bevolking. Er zijn alleen wel bezwaren: De inkomsten kunnen zwaar scheef verdeeld zijn; De verschillen in koopkracht maken het niet betrouwbaar. o Levensverwachting en onderwijs De levensverwachting verwijst naar de gezondheid, kwaliteit en kwantiteit van de voeding. Ook kijken naar hoeveel onderwijs de mensen hebben gehad is een goede manier. o Human Development Index In de HDI worden 3 indicatoren gecombineerd: Levensverwachting; Opleiding (graad van scholing); Levensstandaard (bnp per capita in koopkrachtpariteiten). Deze drie indicatoren worden eerst afzonderlijk berekend en dan wordt het gemiddelde van de drie genomen. De HDI is een getal dat tussen de 0 en 1 ligt. Hoe dichter bij de 1, hoe meer ontwikkeld het land. Ieder jaar verschijnen de uitkomsten in het Human Development Report waarin alle landen onderverdeeld worden in: hoge menselijke ontwikkeling (boven 0,800), gemiddelde menselijke ontwikkeling (0,500 – 0,799) en lage menselijke ontwikkeling (onder de 0,500). Ook de HDI is nog geen alles omvattende maat voor de menselijke ontwikkeling maar het geeft wel een breder beeld. Er zijn verschillende ‘werelden’: o Eerste wereld: rijke, democratische landen in Europa en de USA; o Tweede wereld: landen in Oost-Europa, ontwikkelde communistische landen en landen in Oost-Azië; o Derde wereld: arme landen die zich voornamelijk op het zuidelijk halfrond bevinden en voormalige koloniën; o Vierde wereld: gezinnen die generaties lang in een vicieuze cirkel van grote armoede en achterstand hebben geleefd en nog leven. Paragraaf 4: theorieën ter verklaring van onderontwikkeling Moderniseringstheorie: de moderniseringstheorie is gebaseerd op geloof in vooruitgang. Landen ontwikkelen zich volgens deze theorie in een evolutionair proces. Deze ontwikkeling wordt ervaren als modernisering, als iets positiefs. Het ontwikkelingsproces zou uit vijf stappen bestaan: 1. Traditionele samenleving: economie nauwelijks ontwikkeld; 2. Door hoger opleidingsniveau in investeringsniveau worden de voorwaarden gecreëerd waarbinnen de modernisering kan starten; 3. De groeispurt vindt plaats waarin de economie opbloeit, wat uiteindelijk ook profijt oplevert voor de armen; 4. Verbreding van de modernisering (er is een volwassen economie ontstaan); 5. Massaproductie en massaconsumptie vinden plaats (eindstadium). Afhankelijkheidstheorie: ontwikkeling en onderontwikkeling zijn twee zijden van dezelfde munt; de ontwikkeling van een land gaat ten koste van de ontwikkeling van de andere landen. Ongelijkheidstheorie: landen hebben geen gelijke startpositie, door bijvoorbeeld politieke spanningen, oorlogen en geografische omstandigheden. Wereldsysteemtheorie: probleem van ongelijke ontwikkeling. Doordat landen zich in verschillende fasen van de wereldgeschiedenis ontwikkelen, zijn zij in staat andere landen te overheersen. Hoofdstuk 3: Wat te doen aan onderontwikkeling? Paragraaf 1: helpen of samenwerken? Ontwikkelingssamenwerking omvat het geheel van activiteiten waarbij welvarende landen, particuliere organisaties, individuen, bedrijven én ontwikkelingslanden proberen ontwikkelingslanden tot grotere welvaart te brengen. Ontwikkelingssamenwerking bestaat uit het geven van hulp. Het begrip omvat echter ook alle maatregelen die genomen worden om de positie van ontwikkelingslanden voor langere tijd te versterken, zoals betere markttoegang voor hun producten. Onder ontwikkelingshulp verstaan we het geven van geld, goederen of diensten aan ontwikkelingslanden om de welvaart en het welzijn in die landen te bevorderen. De officiële hulp komt van regeringen. De vorm van ontwikkelingshulp kan op verschillende manieren worden gegeven. Het kan in de vorm gaan van: o Giften of leningen met zachte voorwaarden (voorbeeld: lage rente); o Het sturen van producten (voorbeeld: vrachtwagens, maïsmeel); o Het sturen van experts (voorbeeld: om een brug aan te leggen). Naast de officiële ontwikkelingshulp is er de particuliere ontwikkelingshulp: gewone mensen geven geld om activiteiten in een ontwikkelingsland uit te voeren. Paragraaf 2: motieven achter ontwikkelingssamenwerking De overwegingen voor ontwikkelde landen om ontwikkelingshulp te geven kun je verdelen in: o Politieke en strategische motieven: in 1949 beloofde de Amerikaanse president Truman hulp aan ontwikkelingslanden waar de democratie in gevaar was. De gedachte hierachter was dat landen die het economisch moeilijk hadden, eerder geneigd zouden zijn om het communisme te omarmen. Eerder was er Marshallhulp voor de wederopbouw van Europa met als doel het behouden van de democratie. De laatste jaren staat terrorismebestrijding voorop. Japan wilt bijvoorbeeld meer rust in de regio en geeft hulp aan buurlanden. o Economische en commerciële motieven: veel hulp wordt gegeven in de vorm van goederen of diensten, waarbij westerse landen hun eigen bedrijfsleven voorrang geven. Het doel van deze hulp is om het eigen bedrijfsleven te ondersteunen. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om het bevorderen van de export, maar ook om eigen noodlijdende bedrijven een steuntje in de rug te geven. Hulp geboren uit commerciële motieven noem je gebonden hulp: een ontwikkelingsland moet het geld dat het krijgt in het donorland besteden om bijvoorbeeld medische apparatuur te kopen. Dit is wel omstreden: goederen die zo geleverd worden zijn vaak duurder dan op de wereldmarkt. o Ethisch-humanitaire motieven: veel mensen geven hulp uit religieuze overwegingen of geven geld vanuit hun politieke overtuiging. Dan gaat het veelal om solidariteit met mensen die slechter af zijn. Het ethische motief vind je veelal bij christelijke en linkse partijen. Het humanitaire motief heeft zowel een korte- als langetermijnbelang. Op korte termijn wordt iets gedaan aan een noodsituatie. Het langetermijnperspectief is vrede. Als er geen grote ongelijkheid is en geen grote tegenstellingen zijn, zullen er minder politieke spanningen en conflicten zijn. Dit motief wordt de laatste jaren steeds meer onderbouwd vanuit de mensenrechten. o Motieven die te maken hebben met cultuur, milieu en migratie: in 1972 werd geconstateerd dat milieuproblemen in de ontwikkelde landen vaak uit rijkdom en overconsumptie voortkomen, en in ontwikkelingslanden armoede. Ontwikkelingslanden ontbreekt het aan geld en kennis om iets aan de milieuproblemen te kunnen doen. Veel milieuproblemen zijn echter grensoverschrijdend. Illegale migratie is een probleem in verschillende Europese landen en wordt veroorzaakt door de problemen in de ontwikkelingslanden. De gedachte is dat als er economische perspectief ontstaat in de landen van herkomst, mensen minder geneigd zullen zijn ergens anders heen te vluchten. Door de migranten tijdelijk te laten terugkeren naar hun land van herkomst, kan hun kennis en ervaring daar worden gebruikt. Sommige donorlanden willen hun cultuur, zoals taal, verbreiden. Door bijvoorbeeld universiteiten geld te geven, hopen die donorlanden dat de taal in voormalig koloniën bewaard blijft. Hoofdstuk 4: Nederlandse ontwikkelingssamenwerking Paragraaf 1: kenmerken van het Nederlands ontwikkelingsbeleid Nederland telt mee in de wereld van ontwikkelingssamenwerking. Het heeft een hulpvolume van 0,8 procent van het bnp. Politiek verantwoordelijk voor hulp is de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Het Directoraat Generaal Internationale Samenwerking beheert grotendeels het budget voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Keuzes in het ontwikkelingsbeleid Humanitaire overwegingen staan centraal in het Nederlands ontwikkelingsbeleid. Daarom vormt duurzame armoedebestrijding het hoofddoel van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Dat wil zeggen dat Nederland de allerarmsten zodanig probeert te helpen dat er ook op de lange termijn perspectief op een betere toekomst is. Er zijn ook andere doelen van ontwikkelingsbeleid, waaronder: o Politieke stabiliteit; o Economische verzelfstandiging; o Exportbevordering; o Verbeteren van mensenrechtensituatie. Nederland heeft zich ook achter de Millenniumdoelen gesteld. De drie Millenniumdoelen waar Nederland het meeste geld aan besteedt, zijn: o Millenniumdoel 2: onderwijs voor elk kind; o Millenniumdoel 6: bestrijding van aids, malaria en andere dodelijke ziektes; o Millenniumdoel 7: bescherming van het milieu, iedereen schoon drinkwater. De regering probeert Nederlandse burgers meer te betrekken bij ontwikkelingssamenwerking. Eén van de initiatieven om dit te bereiken was het ‘Akkoord van Schokland’. Allerlei maatschappelijke partners en bedrijven tekenden een serie akkoorden om hun inzet voor de Millenniumdoelen te tonen. Soorten ontwikkelingshulp Ontwikkelingshulp kan gaan om hulp bij rampen of in noodsituaties, maar ook om hulp die een structurele bijdrage aan de (weder)opbouw van een land wil leveren. Er zijn verschillende soorten ontwikkelingshulp: o Structurele hulp: gericht op het in gang zetten van langdurige, positieve ontwikkelingen in een land. Hierbij hoort het woord ownership: het ontvangende land bepaalt de beleidskaders, de prioriteiten en de plannen van aanpak. Veel beleidsadviezen die van buitenaf worden opgelegd, werken namelijk niet. Binnen structurele hulp maken we onderscheid tussen programmahulp en projecthulp. Projecthulp: hierbij gaat het om een afgebakende interventie (bijvoorbeeld het aanleggen van een weg). Er is de laatste jaren veel weerstand tegen, omdat het de hulp fragmenteert. Programmahulp: hulp voor een economisch herstelprogramma (bijvoorbeeld: importsteun). Een tweede vorm hiervan is sectorhulp: de ontvanger stelt een programma op voor een bepaalde sector. o Humanitaire hulp: hulp bij rampen en noodsituaties (noodhulp). Deze hulp wordt gegeven bij bijvoorbeeld natuurrampen of oorlogen. De hoofddoelstelling van humanitaire hulp is om mensen in levensbedreigende nood zo goed mogelijk te helpen en zorgen dat ze overleven. Kanalen voor ontwikkelingshulp Er zijn drie soorten kanalen waarlangs het geld naar ontwikkelingslanden gaat: o Het multilaterale kanaal: ontwikkelingshulp die door internationale organisaties wordt verstrekt (bijvoorbeeld de Europese Unie). Zij krijgen het geld van 20 tot 30 donorlanden en besteden het in 130 of meer ontwikkelingslanden. Alle internationale organisaties krijgen geld van de ontwikkelingsbegrotingen van de rijke landen. o Het bilaterale kanaal: hulp van overheid tot overheid. Bij bilaterale hulp kiest een donorland zelf aan welke landen het geld geeft. Om in aanmerking te komen voor onze bilaterale hulp zijn er criteria opgesteld: Een partnerland moet behoren tot de armste ontwikkelingslanden. Dit wordt bepaald door het bnp per hoofd; Het land moet enige mate van ‘goed bestuur’ hebben en werken aan het verbeteren ervan; Het sociaaleconomische beleid in het ontvangende land moet zodanig zijn dat hulp ten goede kan komen aan een zo groot mogelijk deel van de bevolking. In 2007 is er een speciale categorie ontwikkelingslanden ingevoerd: fragiele staten. Dit zijn landen die net uit een oorlog komen of waar nog veel geweld is. Hulp aan deze landen is vooral gericht op vredeshandhaving en wederopbouw. o Het particuliere kanaal: vanuit de ontwikkelingsbegroting worden Nederlandse particuliere organisaties, vakbonden en politieke partijen gesubsidieerd om projecten en organisaties in ontwikkelingslanden te steunen. Er zijn programma’s voor Nederlandse bedrijven die willen exporteren naar ontwikkelingslanden of daar willen investeren. Er is een organisatie die ontwikkelingslanden helpt om toegang tot de Nederlandse markt te krijgen. Ten slotte is er geld voor voorlichting en bewustwording. Hoofdstuk 5: De particuliere partners Paragraaf 1: particuliere organisaties De Nederlandse regering geeft een deel van het ontwikkelingsbudget aan nietgouvernementele organisaties (organisaties die door particulieren zijn opgericht om te werken aan ontwikkelingssamenwerking). Deze organisaties krijgen hun geld deels van de overheid en besteden het vervolgens aan projecten en programma’s in ontwikkelingslanden. Dit doorsluizen van ontwikkelingsgeld heet medefinanciering. Particuliere organisaties worden ook wel medefinancieringsorganisaties genoemd. Niet alleen de belangrijkste organisaties (zoals Oxfam Novib), maar ook kleinere organisaties (zoals Warchild) krijgen geld van de overheid, meestal om projecten te steunen die gericht zijn op bepaalde thema’s (zoals medische hulp). Dit heet thematische medefinanciering. Alle Nederlandse particulierenorganisaties zijn ondergebracht in één medefinancieringsstelsel. Binnen dit stelsel kan elke organisatie subsidie aanvragen bij de Nederlandse overheid om bepaalde projecten te steunen. Nederland financiert ook particuliere organisaties in ontwikkelingslanden zelf. Die steun gaat via de Nederlandse ambassades in die landen. Voordelen van particuliere organisaties Het samenwerken met particuliere ontwikkelingsorganisaties heeft een aantal voordelen: o Deze organisaties zijn vaker deskundiger op een bepaald gebied of thema. Door deze organisaties te financieren schakelt de Nederlandse overheid hun kennis, ervaring en enthousiasme in bij het oplossen van problemen in ontwikkelingslanden; o Particuliere ontwikkelingsorganisaties of hun lokale partners staan dichter bij de mensen die de hulp ontvangen. Ze zijn goed op de hoogte van de behoeften, de cultuur en de gewoonten van de plaatselijke bevolking en kunnen inspelen op de lokale initiatieven. Hierdoor zijn projecten kansrijker en duurzamer. o Particuliere ontwikkelingsorganisaties zijn onafhankelijk en dus niet gebonden aan het Nederlandse overheidsbeleid. Omdat particuliere organisaties geen rekening hoeven te houden met de lokale overheid en vooral werken via plaatselijke, particuliere partnerorganisaties, kunnen zij in die landen vaak wel actief zijn. Het medefinancieringsstelsel (MFS) Particuliere ontwikkelingsorganisaties kunnen eens in de vier jaar een financiële bijdrage aanvragen bij de Nederlandse overheid. De Adviescommissie Medefinancieringsstelsel onderzoekt of de organisaties die een verzoek hebben ingediend voldoen aan een aantal voorwaarden (zoals kwaliteit). Ook wordt erop gelet dat het beleid past binnen de Millenniumdoelen. De organisaties die voorheen geld kregen van de overheid maar nu niet meer, krijgen nog wel geld om hun werk langzaam af te bouwen.