Wat is ontwikkelingssamenwerking?

advertisement
Hoofdstuk 1: Wat is ontwikkelingssamenwerking?
Paragraaf 1: waarom ontwikkelingssamenwerking?





Een van de grootste uitdagingen waar de wereld voor staat is de kloof tussen arm en
rijk: het grote verschil tussen welvaart.
Ontwikkelingssamenwerking is het duurzaam bestrijden van armoede om daarmee
de grote internationale verschillen tussen landen te bestrijden.
Naast de overheid, waarvan Nederland voldoet aan de norm van de VN (= minstens
0,8% van het bruto nationaal inkomen jaarlijks besteden aan ontwikkelingshulp en
ontwikkelingssamenwerking) zetten ook popsterren, acteurs, burgers en particuliere
organisaties zich in voor ontwikkelingssamenwerking.
Redenen voor het helpen:
o Solidariteit en betrokkenheid;
o Niet alle problemen trekken zich wat aan van landgrenzen;
o Mensen slaan op de vlucht naar ons land door conflicten en oorlogen
(immigratie en integratie);
o De welvaart van de hele wereld stijgt als we erin slagen de armoede te
verminderen.
De onderontwikkeling is een wereldwijde uitdaging. Ook door de media weten we nu
veel sneller wat er in de wereld gebeurt.
Paragraaf 2: de Millennium Ontwikkelingsdoelen



Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september 2000
tekenden de leiders van 189 landen de Millennium Verklaring. Hiermee beloofden ze
te gaan werken aan een wereld waarin mannen, vrouwen en kinderen niet in
mensonterende situaties of extreme armoede hoeven te leven.
Deze doelen noemen we de Millennium Ontwikkelingsdoelen.
Er zijn acht doelen:
1. Armoede terugdringen
Extreme armoede betekent dat mensen minder dan 1 dollar per dag te
besteden hebben. Niet genoeg te eten hebben is het meest duidelijke teken
van onderontwikkeling en armoede. Daarom wordt er jaarlijks de vooruitgang
in de strijd tegen honger bijgehouden. Er is weinig ruimte voor optimisme,
want als het doel gehaald moet worden, dan moet de hongertrend scherp
omgebogen worden.
2. Alle kinderen naar school
Onderwijs is een basisrecht, maar veel kinderen gaan niet naar school en een
op de zes mensen is analfabeet. Onderwijs is een goede manier om armoede
terug te dringen, maar armoede zorgt er ook voor dat kinderen niet naar
school kunnen. Ook is de kwaliteit van het onderwijs slecht.
Er is wel vooruitgang geboekt, maar het probleem blijft vooral dat meisjes
minder naar school gaan dan jongens.
3. Gelijkwaardigheid mannen en vrouwen
In veel landen worden, ondanks internationale mensenrechtenverdragen, nog
steeds vrouwen gediscrimineerd en achtergesteld. Bij dit doel hoort dat de
verschillen tussen jongens en meisjes in het basis- en middelbaar onderwijs
moeten zijn verdwenen. Ook moeten vrouwen zelf bepalen wanneer en
hoeveel kinderen ze willen krijgen, eigendomsrechten goed geregeld moeten
zijn, gelijke toegang tot de arbeidsmarkt, meer vrouwen op hoge politieke
posities en ze moeten tegen geweld beschermd worden. Gelijkheid van
mannen en vrouwen is moeilijk te meten, maar er is vooruitgang geboekt.
4. Minder kindersterfte
Wereldwijd sterven ruim 10 miljoen kinderen voor hun vijfde levensjaar. Veel
van deze ziektes hadden voorkomen of genezen kunnen worden. Er zit zeker
vooruitgang in de zaak, maar het gaat langzaam. Vooral door economische
groei in de landen daalt het cijfer van kindersterfte.
5. Minder moedersterfte
Zwanger worden is gevaarlijk in een ontwikkelingsland, omdat er jaarlijks
meer dan een half miljoen vrouwen sterven. Dit komt door armoede en
slechte gezondheidszorg. Dit doel gaat samen met doel 3 omdat de vrouwen
eerst zelf moeten kunnen bepalen wanneer ze kinderen willen krijgen en zelf
beslissingen moeten kunnen nemen over hun seksualiteit. Ook om dit doel te
halen zijn voorbehoedsmiddelen en veilige abortussen van levensbelang.
6. Terugdringen aids, malaria en tbc (tuberculose)
Het aantal besmette mensen met het HIV virus blijft stijgen en malaria is een
van de grootste doodsoorzaken in Afrika. De ziektes aids, tuberculose en
malaria zijn ook ’s werelds grootste doodsoorzaken en de meeste slachtoffers
vallen in ontwikkelingslanden. Om aids te bestrijden is er vooral goede
voorlichting nodig over condooms, schone naalden en de beschikbare
medicijnen. Succes of falen van dit doel heeft gevolgen voor de andere doelen.
7. Beter leefmilieu, zoals drinkwater
Duurzame ontwikkeling: bijvoorbeeld het tegengaan van de CO₂-uitstoot en
ontbossing. Ook moet er veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen
beschikbaar zijn. Daarnaast moeten de omstandigheden in sloppenwijken
verbeterd worden. Het halen van dit doel is bijna onmogelijk, alleen de
toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen is vooruitgegaan.
8. Eerlijke handel en schuldverlichting
o Meewerken aan het tot stand komen van een eerlijk internationaal
handelssysteem;
o Een oplossing vinden voor de schuldenposities van de arme landen;
o Met ontwikkelingslanden zorgen voor fatsoenlijk werk voor jongeren;
o Zich houden aan de afspraak om 0.7% van het BNP aan
ontwikkelingshulp te besteden.
Dit doel draait vooral om de politieke wil van rijke landen. Zo moeten
ontwikkelingslanden meer toegang tot de economische markt krijgen zodat
de arme boeren ook mee kunnen concurreren in de wereldeconomie.
Hoofdstuk 2: Ontwikkelingslanden en hun kenmerken
Paragraaf 1: onderontwikkeld, ontwikkeld en in ontwikkeling


Er zijn verschillende termen gebruikt voor de landen die we nu ontwikkelingslanden
noemen. Voorbeelden zijn ‘Arm en Rijk’ (slaat vooral op de economische welvaart),
‘ontwikkelde’ en ‘onderontwikkelde landen’ (omstreden: landen kunnen ontwikkeld,
maar toch arm zijn), de ‘Derde Wereld’ en ‘Noord en Zuid’ (gebruikt om politiek
beladen termen te vermijden). Nu wordt vaak de term ‘ontwikkelingslanden’
gebruikt.
Niet alle landen zijn in dezelfde mate ontwikkeld of onderontwikkeld door de
verschillende dimensies van ontwikkeling:
o Economische dimensie  mate waarin een land de bevolking kan voorzien
met de productie van goederen en diensten;
o Sociale dimensie  mate van toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, het
waarborgen van de sociale mensenrechten;
o Politieke dimensie  mate waarin de bevolking inspraak heeft op de
belangrijkste beslissingen in een land;
o Culturele dimensie  mate waarin mensen in het land hun culturele
identiteit vormgeven;
o Ecologische dimensie  manier waarop er rekening wordt gehouden met het
milieu.
Verschillen tussen ontwikkelingslanden
 Economische verscheidenheid: tussen ontwikkelingslanden is de economische
verscheidenheid groot. Er zijn landen die enorme groei door hebben gemaakt zoals
de ‘Aziatische tijgers’ en landen met grote armoede.
 Sociale ongelijkheid: aan de manier waarop landen omgaan met onderwijs,
gezondheidszorg en huisvesting kan je sociale ongelijkheid zien. In Cuba en Tanzania
is het terug brengen van het alfabetisme heel belangrijk en de gezondheidszorg is
ook beter dan in Congo of Nigeria. De sociale ongelijkheid in deze landen is dus groot.
 Politieke verschillen: zijn te herkennen aan de manier waarop een land bestuurd
wordt. Voorbeelden zijn landen als India en bepaalde Zuid-Amerikaanse landen die
nu democratisch(er) zijn. Landen in Afrika zijn vaak nog dictaturen.
 Culturele verscheidenheid: is vooral te zien aan de culturele tradities. Dit kan je goed
zien aan de positie van mannen en vrouwen omdat dit vaak terug te voeren is op
oude tradities. Ook de plaats van godsdienst in de samenleving is belangrijk.
 Verschillende ecologische problemen: ontwikkelingslanden hebben te maken met
grote verschillen in hun natuurlijke omgeving, en ze kampen vaak met verschillende
ecologische problemen.
Ontwikkelingslanden zijn dus niet allemaal hetzelfde, en hebben elk hun
specifieke kenmerken.
Paragraaf 2: overeenkomsten tussen ontwikkelingslanden

Ontwikkelingslanden hebben ook veel gemeenschappelijke kenmerken zoals:
o Veel armoede
De ontwikkelingslanden zijn op weg naar welvaart en welzijn, maar leven nu
nog in armoede. Om de mate van armoede te beoordelen kijkt men meestal
naar het inkomen dat nodig is om minimale behoeftes te voldoen. Hieruit
wordt de armoedegrens berekend. De basisbehoeften verschillen van land tot
land, maar internationaal zijn er twee armoedegrenzen: de grens van 1 of 2
dollar per dag (uitgedrukt in koopkracht).
o Eenzijdige economische structuur
De structuur van een ontwikkelingsland wordt vaak bepaald door de
landbouw en mijnbouw en hoe afhankelijk het land hiervan is. Zo is Tanzania
heel afhankelijk van landbouw, maar Zambia van mijnbouw. Hierdoor hebben
veel landen een eenzijdig exportpakket ,omdat ze maar enkele producten
exporteren. Landen als China en India zijn afhankelijk van de handel in
industrieproducten en diensten.
o Ongelijke inkomensverdeling
Het inkomen is vaak slecht verdeeld over de bevolking en kan worden
uitgedrukt in de Gini-coëfficiënt van een land. Een Gini- coëfficiënt van 0 staat
voor volledige gelijkheid en coëfficiënt van 1 voor alle macht bij één persoon.
o Veel sociale problemen
In ontwikkelingslanden gaan veel kinderen niet naar school of krijgen slecht
les, en de gezondheidszorg is ook slecht. Het geboortecijfer is in
ontwikkelingslanden vaak hoog, omdat de mensen kinderen willen omdat ze
een bron van inkomsten zijn, een oudedagsvoorziening zijn en er weinig
voorbehoedsmiddelen zijn. Als de welvaart stijgt, daalt het geboortecijfer.
Ook is het sterftecijfer hoog door het gebrek aan goede voeding en toegang
tot schoon drinkwater.
o Bestuurlijke problemen
In veel ontwikkelingslanden is de overheid slecht geregeld. Vaak wordt het
dan ook een zachte staat genoemd: scherpe regelgeving, maar zwakke
handhaving. Ook vind er veel corruptie plaats. Er is geen openheid en
democratische controle, waardoor kleptocraten (machthebbers die veel
overheidsgeld in eigen zak steken) aan de macht komen.
o Bedreiging van de eigen lokale cultuur
Door gebeurtenissen uit de geschiedenis, zoals kolonisatie, is de lokale cultuur
van landen veranderd. Ook nu is er nog sprake van cultureel imperialisme,
waarbij westerse waarden en normen worden overgedragen op de
plaatselijke bevolking. Ook waar het Westen geen controle heeft worden
culturen aangetast, zoals de Indianen in het amazone gebied.
o Aantasting van het milieu
In veel ontwikkelingslanden ontbreekt de wetgeving die het milieu
beschermd. Ook is hier vaak weinig geld voor (armoede → milieuproblemen).
Paragraaf 3: hoe meet je ontwikkeling?

Er zijn verschillende manieren om te meten in hoeverre het land ontwikkeld is.
Zoals:
o Het BNP per hoofd van de bevolking
Dit is de makkelijkste, want je hoeft alleen maar te kijken naar de totale
inkomsten van een land ofwel het Bruto Nationaal Product, en dat te delen
door het aantal inwoners. Daarmee bereken je het bnp per hoofd van de
bevolking. Er zijn alleen wel bezwaren:
 De inkomsten kunnen zwaar scheef verdeeld zijn;
 De verschillen in koopkracht maken het niet betrouwbaar.
o Levensverwachting en onderwijs
De levensverwachting verwijst naar de gezondheid, kwaliteit en kwantiteit
van de voeding. Ook kijken naar hoeveel onderwijs de mensen hebben gehad
is een goede manier.
o Human Development Index
In de HDI worden 3 indicatoren gecombineerd:
 Levensverwachting;
 Opleiding (graad van scholing);
 Levensstandaard (bnp per capita in koopkrachtpariteiten).
Deze drie indicatoren worden eerst afzonderlijk berekend en dan wordt het
gemiddelde van de drie genomen. De HDI is een getal dat tussen de 0 en 1
ligt. Hoe dichter bij de 1, hoe meer ontwikkeld het land. Ieder jaar verschijnen
de uitkomsten in het Human Development Report waarin alle landen
onderverdeeld worden in: hoge menselijke ontwikkeling (boven 0,800),
gemiddelde menselijke ontwikkeling (0,500 – 0,799) en lage menselijke
ontwikkeling (onder de 0,500). Ook de HDI is nog geen alles omvattende maat
voor de menselijke ontwikkeling maar het geeft wel een breder beeld.

Er zijn verschillende ‘werelden’:
o Eerste wereld: rijke, democratische landen in Europa en de USA;
o Tweede wereld: landen in Oost-Europa, ontwikkelde communistische landen
en landen in Oost-Azië;
o Derde wereld: arme landen die zich voornamelijk op het zuidelijk halfrond
bevinden en voormalige koloniën;
o Vierde wereld: gezinnen die generaties lang in een vicieuze cirkel van grote
armoede en achterstand hebben geleefd en nog leven.
Paragraaf 4: theorieën ter verklaring van onderontwikkeling

Moderniseringstheorie: de moderniseringstheorie is gebaseerd op geloof in
vooruitgang. Landen ontwikkelen zich volgens deze theorie in een evolutionair
proces. Deze ontwikkeling wordt ervaren als modernisering, als iets positiefs. Het
ontwikkelingsproces zou uit vijf stappen bestaan:
1. Traditionele samenleving: economie nauwelijks ontwikkeld;
2. Door hoger opleidingsniveau in investeringsniveau worden de voorwaarden
gecreëerd waarbinnen de modernisering kan starten;
3. De groeispurt vindt plaats waarin de economie opbloeit, wat uiteindelijk ook
profijt oplevert voor de armen;
4. Verbreding van de modernisering (er is een volwassen economie ontstaan);
5. Massaproductie en massaconsumptie vinden plaats (eindstadium).

Afhankelijkheidstheorie: ontwikkeling en onderontwikkeling zijn twee zijden van
dezelfde munt; de ontwikkeling van een land gaat ten koste van de ontwikkeling van
de andere landen.
Ongelijkheidstheorie: landen hebben geen gelijke startpositie, door bijvoorbeeld
politieke spanningen, oorlogen en geografische omstandigheden.
Wereldsysteemtheorie: probleem van ongelijke ontwikkeling. Doordat landen zich in
verschillende fasen van de wereldgeschiedenis ontwikkelen, zijn zij in staat andere
landen te overheersen.


Hoofdstuk 3: Wat te doen aan onderontwikkeling?
Paragraaf 1: helpen of samenwerken?




Ontwikkelingssamenwerking omvat het geheel van activiteiten waarbij welvarende
landen, particuliere organisaties, individuen, bedrijven én ontwikkelingslanden
proberen ontwikkelingslanden tot grotere welvaart te brengen.
Ontwikkelingssamenwerking bestaat uit het geven van hulp. Het begrip omvat echter
ook alle maatregelen die genomen worden om de positie van ontwikkelingslanden
voor langere tijd te versterken, zoals betere markttoegang voor hun producten.
Onder ontwikkelingshulp verstaan we het geven van geld, goederen of diensten aan
ontwikkelingslanden om de welvaart en het welzijn in die landen te bevorderen. De
officiële hulp komt van regeringen. De vorm van ontwikkelingshulp kan op
verschillende manieren worden gegeven. Het kan in de vorm gaan van:
o Giften of leningen met zachte voorwaarden (voorbeeld: lage rente);
o Het sturen van producten (voorbeeld: vrachtwagens, maïsmeel);
o Het sturen van experts (voorbeeld: om een brug aan te leggen).
Naast de officiële ontwikkelingshulp is er de particuliere ontwikkelingshulp: gewone
mensen geven geld om activiteiten in een ontwikkelingsland uit te voeren.
Paragraaf 2: motieven achter ontwikkelingssamenwerking

De overwegingen voor ontwikkelde landen om ontwikkelingshulp te geven kun je
verdelen in:
o Politieke en strategische motieven: in 1949 beloofde de Amerikaanse
president Truman hulp aan ontwikkelingslanden waar de democratie in
gevaar was. De gedachte hierachter was dat landen die het economisch
moeilijk hadden, eerder geneigd zouden zijn om het communisme te
omarmen. Eerder was er Marshallhulp voor de wederopbouw van Europa met
als doel het behouden van de democratie. De laatste jaren staat
terrorismebestrijding voorop. Japan wilt bijvoorbeeld meer rust in de regio en
geeft hulp aan buurlanden.
o Economische en commerciële motieven: veel hulp wordt gegeven in de vorm
van goederen of diensten, waarbij westerse landen hun eigen bedrijfsleven
voorrang geven. Het doel van deze hulp is om het eigen bedrijfsleven te
ondersteunen. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om het bevorderen van de
export, maar ook om eigen noodlijdende bedrijven een steuntje in de rug te
geven. Hulp geboren uit commerciële motieven noem je gebonden hulp: een
ontwikkelingsland moet het geld dat het krijgt in het donorland besteden om
bijvoorbeeld medische apparatuur te kopen. Dit is wel omstreden: goederen
die zo geleverd worden zijn vaak duurder dan op de wereldmarkt.
o Ethisch-humanitaire motieven: veel mensen geven hulp uit religieuze
overwegingen of geven geld vanuit hun politieke overtuiging. Dan gaat het
veelal om solidariteit met mensen die slechter af zijn. Het ethische motief
vind je veelal bij christelijke en linkse partijen. Het humanitaire motief heeft
zowel een korte- als langetermijnbelang. Op korte termijn wordt iets gedaan
aan een noodsituatie. Het langetermijnperspectief is vrede. Als er geen grote
ongelijkheid is en geen grote tegenstellingen zijn, zullen er minder politieke
spanningen en conflicten zijn. Dit motief wordt de laatste jaren steeds meer
onderbouwd vanuit de mensenrechten.
o Motieven die te maken hebben met cultuur, milieu en migratie: in 1972
werd geconstateerd dat milieuproblemen in de ontwikkelde landen vaak uit
rijkdom en overconsumptie voortkomen, en in ontwikkelingslanden armoede.
Ontwikkelingslanden ontbreekt het aan geld en kennis om iets aan de milieuproblemen te kunnen doen. Veel milieuproblemen zijn echter
grensoverschrijdend. Illegale migratie is een probleem in verschillende
Europese landen en wordt veroorzaakt door de problemen in de
ontwikkelingslanden. De gedachte is dat als er economische perspectief
ontstaat in de landen van herkomst, mensen minder geneigd zullen zijn
ergens anders heen te vluchten. Door de migranten tijdelijk te laten
terugkeren naar hun land van herkomst, kan hun kennis en ervaring daar
worden gebruikt. Sommige donorlanden willen hun cultuur, zoals taal,
verbreiden. Door bijvoorbeeld universiteiten geld te geven, hopen die
donorlanden dat de taal in voormalig koloniën bewaard blijft.
Hoofdstuk 4: Nederlandse ontwikkelingssamenwerking
Paragraaf 1: kenmerken van het Nederlands ontwikkelingsbeleid



Nederland telt mee in de wereld van ontwikkelingssamenwerking. Het heeft een
hulpvolume van 0,8 procent van het bnp.
Politiek verantwoordelijk voor hulp is de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.
Het Directoraat Generaal Internationale Samenwerking beheert grotendeels het
budget voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking.
Keuzes in het ontwikkelingsbeleid
 Humanitaire overwegingen staan centraal in het Nederlands ontwikkelingsbeleid.
 Daarom vormt duurzame armoedebestrijding het hoofddoel van de Nederlandse
ontwikkelingssamenwerking. Dat wil zeggen dat Nederland de allerarmsten zodanig
probeert te helpen dat er ook op de lange termijn perspectief op een betere
toekomst is.
 Er zijn ook andere doelen van ontwikkelingsbeleid, waaronder:
o Politieke stabiliteit;
o Economische verzelfstandiging;
o Exportbevordering;
o Verbeteren van mensenrechtensituatie.
 Nederland heeft zich ook achter de Millenniumdoelen gesteld. De drie Millenniumdoelen waar Nederland het meeste geld aan besteedt, zijn:
o Millenniumdoel 2: onderwijs voor elk kind;
o Millenniumdoel 6: bestrijding van aids, malaria en andere dodelijke ziektes;
o Millenniumdoel 7: bescherming van het milieu, iedereen schoon drinkwater.
 De regering probeert Nederlandse burgers meer te betrekken bij
ontwikkelingssamenwerking. Eén van de initiatieven om dit te bereiken was het
‘Akkoord van Schokland’. Allerlei maatschappelijke partners en bedrijven tekenden
een serie akkoorden om hun inzet voor de Millenniumdoelen te tonen.
Soorten ontwikkelingshulp
 Ontwikkelingshulp kan gaan om hulp bij rampen of in noodsituaties, maar ook om
hulp die een structurele bijdrage aan de (weder)opbouw van een land wil leveren. Er
zijn verschillende soorten ontwikkelingshulp:
o Structurele hulp: gericht op het in gang zetten van langdurige, positieve
ontwikkelingen in een land. Hierbij hoort het woord ownership: het
ontvangende land bepaalt de beleidskaders, de prioriteiten en de plannen van
aanpak. Veel beleidsadviezen die van buitenaf worden opgelegd, werken
namelijk niet. Binnen structurele hulp maken we onderscheid tussen
programmahulp en projecthulp.
 Projecthulp: hierbij gaat het om een afgebakende interventie
(bijvoorbeeld het aanleggen van een weg). Er is de laatste jaren veel
weerstand tegen, omdat het de hulp fragmenteert.
 Programmahulp: hulp voor een economisch herstelprogramma
(bijvoorbeeld: importsteun). Een tweede vorm hiervan is sectorhulp:
de ontvanger stelt een programma op voor een bepaalde sector.
o Humanitaire hulp: hulp bij rampen en noodsituaties (noodhulp). Deze hulp
wordt gegeven bij bijvoorbeeld natuurrampen of oorlogen. De
hoofddoelstelling van humanitaire hulp is om mensen in levensbedreigende
nood zo goed mogelijk te helpen en zorgen dat ze overleven.
Kanalen voor ontwikkelingshulp
 Er zijn drie soorten kanalen waarlangs het geld naar ontwikkelingslanden gaat:
o Het multilaterale kanaal: ontwikkelingshulp die door internationale
organisaties wordt verstrekt (bijvoorbeeld de Europese Unie). Zij krijgen het
geld van 20 tot 30 donorlanden en besteden het in 130 of meer
ontwikkelingslanden. Alle internationale organisaties krijgen geld van de
ontwikkelingsbegrotingen van de rijke landen.
o Het bilaterale kanaal: hulp van overheid tot overheid. Bij bilaterale hulp kiest
een donorland zelf aan welke landen het geld geeft. Om in aanmerking te
komen voor onze bilaterale hulp zijn er criteria opgesteld:
 Een partnerland moet behoren tot de armste ontwikkelingslanden. Dit
wordt bepaald door het bnp per hoofd;
 Het land moet enige mate van ‘goed bestuur’ hebben en werken aan
het verbeteren ervan;
 Het sociaaleconomische beleid in het ontvangende land moet zodanig
zijn dat hulp ten goede kan komen aan een zo groot mogelijk deel van
de bevolking.
In 2007 is er een speciale categorie ontwikkelingslanden ingevoerd: fragiele
staten. Dit zijn landen die net uit een oorlog komen of waar nog veel geweld
is. Hulp aan deze landen is vooral gericht op vredeshandhaving en
wederopbouw.
o Het particuliere kanaal: vanuit de ontwikkelingsbegroting worden
Nederlandse particuliere organisaties, vakbonden en politieke partijen
gesubsidieerd om projecten en organisaties in ontwikkelingslanden te
steunen. Er zijn programma’s voor Nederlandse bedrijven die willen
exporteren naar ontwikkelingslanden of daar willen investeren. Er is een
organisatie die ontwikkelingslanden helpt om toegang tot de Nederlandse
markt te krijgen. Ten slotte is er geld voor voorlichting en bewustwording.
Hoofdstuk 5: De particuliere partners
Paragraaf 1: particuliere organisaties


De Nederlandse regering geeft een deel van het ontwikkelingsbudget aan nietgouvernementele organisaties (organisaties die door particulieren zijn opgericht om
te werken aan ontwikkelingssamenwerking).
Deze organisaties krijgen hun geld deels van de overheid en besteden het vervolgens
aan projecten en programma’s in ontwikkelingslanden. Dit doorsluizen van
ontwikkelingsgeld heet medefinanciering.




Particuliere organisaties worden ook wel medefinancieringsorganisaties genoemd.
Niet alleen de belangrijkste organisaties (zoals Oxfam Novib), maar ook kleinere
organisaties (zoals Warchild) krijgen geld van de overheid, meestal om projecten te
steunen die gericht zijn op bepaalde thema’s (zoals medische hulp). Dit heet
thematische medefinanciering.
Alle Nederlandse particulierenorganisaties zijn ondergebracht in één
medefinancieringsstelsel. Binnen dit stelsel kan elke organisatie subsidie aanvragen
bij de Nederlandse overheid om bepaalde projecten te steunen.
Nederland financiert ook particuliere organisaties in ontwikkelingslanden zelf. Die
steun gaat via de Nederlandse ambassades in die landen.
Voordelen van particuliere organisaties
 Het samenwerken met particuliere ontwikkelingsorganisaties heeft een aantal
voordelen:
o Deze organisaties zijn vaker deskundiger op een bepaald gebied of thema.
Door deze organisaties te financieren schakelt de Nederlandse overheid hun
kennis, ervaring en enthousiasme in bij het oplossen van problemen in
ontwikkelingslanden;
o Particuliere ontwikkelingsorganisaties of hun lokale partners staan dichter bij
de mensen die de hulp ontvangen. Ze zijn goed op de hoogte van de
behoeften, de cultuur en de gewoonten van de plaatselijke bevolking en
kunnen inspelen op de lokale initiatieven. Hierdoor zijn projecten kansrijker
en duurzamer.
o Particuliere ontwikkelingsorganisaties zijn onafhankelijk en dus niet gebonden
aan het Nederlandse overheidsbeleid. Omdat particuliere organisaties geen
rekening hoeven te houden met de lokale overheid en vooral werken via
plaatselijke, particuliere partnerorganisaties, kunnen zij in die landen vaak wel
actief zijn.
Het medefinancieringsstelsel (MFS)
 Particuliere ontwikkelingsorganisaties kunnen eens in de vier jaar een financiële
bijdrage aanvragen bij de Nederlandse overheid. De Adviescommissie
Medefinancieringsstelsel onderzoekt of de organisaties die een verzoek hebben
ingediend voldoen aan een aantal voorwaarden (zoals kwaliteit). Ook wordt erop
gelet dat het beleid past binnen de Millenniumdoelen.
 De organisaties die voorheen geld kregen van de overheid maar nu niet meer, krijgen
nog wel geld om hun werk langzaam af te bouwen.
Download