Adviesrapport - Hanzehogeschool Groningen

advertisement
BUREAU NOORDERRUIMTE
Adviesrapport
Bouwen van fundament kennisdeling – HRM
Saskia Zonneveld
3-6-2013
Adviesrapport: Bouwen van fundament kennisdeling – HRM
Auteur: Saskia Zonneveld
Opdrachtgevende organisatie: Bureau NoorderRuimte
Opdrachtgever: Gea Posthumus
Opleidingsinstituut: Hanzehogeschool Groningen – Human Resource Management
Afstudeerbegeleider: Gerald Weering
Groningen, 3 juni 2013
Managementsamenvatting
De aftrap van bNR op 7 februari 2013 vormde de aanleiding voor dit onderzoek. Er was vraag naar
een theoretisch onderbouwde en samenhangende methode van werven, selecteren en beoordelen.
Aan de hand hiervan is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Wat is een consistent ontwerp van
werving, selectie en beoordeling voor de junior medewerkers passend bij de context van bNR?
Naar aanleiding van deze vraag is er een organisatie- en probleemanalyse gemaakt en is er een
theoretisch kader opgesteld. Dit theoretisch kader heeft geleid tot een conceptueel model dat is
geïnspireerd op het Harvard-model. Het conceptueel model heeft als rode draad voor het onderzoek
gediend.
Voor het beantwoorden van de hoofd- en deelvragen is er gebruik gemaakt van verschillende
onderzoeksmethoden. Ten eerste zijn er interviews afgenomen bij medewerkers van verschillende
leerwerkomgevingen. Deze dienen als best practices. Om een vergelijking met bNR te kunnen maken
en om inzicht te krijgen in de huidige processen, is ook een senior medewerker bij bNR geïnterviewd.
Daarnaast is er gebruik gemaakt van een enquête onder de junior medewerkers. Deze heeft inzicht
gegeven in de kenmerken en belangen van de junior medewerkers. Ten slotte is er aanvullend
literatuuronderzoek gedaan om de belangen van de Hanzehogeschool te bepalen.
De stakeholders van de werving, selectie en beoordeling van bNR zijn de Hanzehogeschool,
studenten, junior medewerkers en bNR. De verschillende belangen van deze stakeholders hebben elk
hun eigen impact op de werving, selectie en beoordeling. Deze zijn zoveel mogelijk verwerkt in het
advies aan bNR. Daarnaast zijn de kenmerken van verschillende situationele factoren geïdentificeerd,
namelijk van de visie op de junior medewerkers, de organisatiestrategie, de organisatiecultuur en de
richtlijnen van de opleidingen. Ook de impact van de kenmerken hiervan zijn verwerkt in het advies.
Tot slot hebben de onderzoeksmethoden inzicht gegeven in de beoogde resultaten en lange termijn
gevolgen van de werving, selectie en beoordeling en de impact hiervan.
Dit heeft geleid tot de volgende adviezen:
Werving:
• Doelgroep bepalen aan de hand van de doelstellingen en mogelijkheden van bNR.
• Nadruk leggen op de waarden gelijkwaardigheid, samenwerken met leren als doel, lerende
organisatie en diversiteit als kracht.
• Inzetten van junior medewerkers.
• Contact zoeken met studenten door middel van interactie.
• Een realistic job preview bieden.
• Een vacature op Blackboard plaatsen met een duidelijke ‘call to action’.
• Het recruitmentcommunicatieplan blijven evalueren.
Selectie:
• De daadwerkelijke beoordeling buiten bNR houden.
• Selecteren op persoonlijkheid en motivatie, belangstelling en fit tussen de persoon en de
organisatie.
• Gebruik maken van zelfselectie door het geven van zoveel mogelijk informatie.
•
Gebruik maken van selectiegesprekken waar ook junior medewerkers bij betrokken zijn.
Beoordeling:
• Van tevoren duidelijk hebben welke informatie van belang is voor de opleiding.
• Zorgen dat junior medewerkers op de hoogte zijn van wat goed presteren inhoudt en hoe dit
gemeten wordt.
• De beoordeling intersubjectief maken. Hierbij ook groepsgenoten en/of afstudeerpartners
betrekken.
Ten slotte is er een implementatieplan gemaakt dat weergeeft hoe de adviezen geïmplementeerd
kunnen worden.
Inhoudsopgave
Voorwoord .............................................................................................................................................. 7
1.
Inleiding ........................................................................................................................................... 8
2.
Onderzoekskader ............................................................................................................................ 9
3.
4.
5.
6.
2.1
Organisatieanalyse .................................................................................................................. 9
2.2
Probleemanalyse ................................................................................................................... 14
2.3
Afbakening............................................................................................................................. 15
Theoretisch kader .......................................................................................................................... 16
3.1
Verticale fit ............................................................................................................................ 16
3.2
Horizontale fit ........................................................................................................................ 16
3.3
Werving ................................................................................................................................. 17
3.4
Selectie .................................................................................................................................. 21
3.5
Beoordelen ............................................................................................................................ 23
3.6
Conceptueel model ............................................................................................................... 25
Doel- en vraagstelling .................................................................................................................... 27
4.1
Onderzoeksdoelstelling ......................................................................................................... 27
4.2
Praktijkdoelstelling ................................................................................................................ 27
4.3
Vraagstelling .......................................................................................................................... 27
4.4
Deelvragen ............................................................................................................................ 27
4.5
Begripsafbakening ................................................................................................................. 28
Methoden ...................................................................................................................................... 29
5.1
Deelvraag 1 ............................................................................................................................ 29
5.2
Deelvraag 2 ............................................................................................................................ 29
5.3
Deelvraag 3 ............................................................................................................................ 30
5.4
Deelvragen 4, 5 en 6 .............................................................................................................. 30
5.5
Opzet enquête ....................................................................................................................... 31
5.6
Betrouwbaarheid, validiteit en bruikbaarheid ...................................................................... 32
Onderzoeksresultaten ................................................................................................................... 34
6.1
Wat zijn de belangen van de stakeholders en welke impact hebben deze op de werving,
selectie en beoordeling van de junior medewerkers? ...................................................................... 34
6.2
Wat zijn de situationele factoren en welke impact hebben deze op de werving, selectie en
beoordeling van de junior medewerkers? ........................................................................................ 35
5
6.3
Wat zijn de beoogde resultaten en lange termijn gevolgen van de werving, selectie en
beoordeling en welke impact hebben deze op het ontwerp? .......................................................... 36
6.4
7.
8.
Best practices ........................................................................................................................ 37
Conclusies en advies ...................................................................................................................... 41
7.1
Conclusies .............................................................................................................................. 41
7.2
Advies .................................................................................................................................... 43
Implementatieplan ........................................................................................................................ 47
Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 52
Bijlage I – Harvard-model ...................................................................................................................... 54
Bijlage II – Topiclijst interviews ............................................................................................................. 55
Bijlage III – Begeleidende brief enquête ............................................................................................... 56
Bijlage IV – Enquête............................................................................................................................... 57
Bijlage V – Uitwerking interview Immo Dijkma ..................................................................................... 63
Bijlage VI – Uitwerking interview Gea Posthumus ................................................................................ 68
Bijlage VII – Uitwerking interview Eddy Hekman .................................................................................. 73
Bijlage VIII – Uitwerking interview Françoise van der Boom-Binkhorst................................................ 76
Bijlage IX – Uitwerking interview Kim de Jong ...................................................................................... 78
Bijlage X – Uitwerking interview Brenda Raatjes .................................................................................. 81
Bijlage XI – Resultaten ........................................................................................................................... 83
6
Voorwoord
Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van mijn afstudeerperiode van de opleiding Human
Resource Management aan de Hanzehogeschool Groningen. Bureau NoorderRuimte heeft mij de
mogelijkheid geboden om deze laatste fase van mijn studie bij hen te voltooien. Bij het verdelen van
de onderzoeken aan het begin van de afstudeerperiode, ging mijn voorkeur gelijk uit naar dit
onderzoek. Het praktische onderwerp en het idee dat er met mijn adviezen daadwerkelijk iets
gedaan zou worden, spraken mij erg aan. Ik hoop dan ook dat mijn adviezen bruikbaar worden
gevonden en leiden tot verdere verbetering van het concept van bureau NoorderRuimte.
Hoewel ik het lastig heb gevonden om het doen van onderzoek me eigen te maken en de tijdsdruk
goed heb gevoeld, kijk ik positief terug op deze ervaring. Ik wil hierbij dan ook mijn opdrachtgever,
Gea Posthumus, en mijn afstudeerbegeleider, Gerald Weering, bedanken voor hun hulp en steun
tijdens dit proces. Daarnaast wil ik iedereen bedanken die mijn onderzoek mogelijk heeft gemaakt
door mee te werken aan de interviews en de enquête.
Saskia Zonneveld
7
1. Inleiding
De opdrachtgevende organisatie waarvoor dit afstudeeronderzoek is uitgevoerd is bureau
NoorderRuimte (bNR). BNR is onderdeel van kenniscentrum NoorderRuimte en is een bedrijf binnen
de Hanzehogeschool dat jonge professionals samenbrengt met ervaren professionals, lectoren en
onderzoekers. Het doel hiervan is om door middel van praktijkgericht onderzoek, oplossingen te
kunnen bieden aan externe opdrachtgevers. Daarnaast is kennisdeling een belangrijke doelstelling.
Dit alles gebeurt in een multidisciplinaire samenstelling van medewerkers. 7 februari 2013 was de
officiële opening van bNR. Omdat de organisatie net is opgezet, moet het beleid nog op een aantal
punten worden ingericht. Zo ook de manier waarop concrete invulling wordt gegeven aan
kennisdeling. Dit onderzoek is onderdeel van het project ‘Bouwen van fundament Kennisdeling’. Het
project bestaat uit meerdere elementen waar verschillende studenten aan werken. De centrale vraag
hierbij is hoe de organisatie, die als doelstelling kennisdeling heeft, het beste ingericht kan worden.
Dit onderzoek heeft zich binnen dit kader gericht op de invulling van de HR-activiteiten werving,
selectie en beoordeling van de junior medewerkers (de studenten). De andere onderzoeken richten
zich op marketing en communicatie, datadeling, events en fysieke zichtbaarheid.
De vraag die beantwoord gaat worden door middel van dit onderzoek is:
Wat is een consistent ontwerp van werving, selectie en beoordeling voor de junior medewerkers
passend bij de context van bNR?
Het antwoord op deze vraag is gegeven in de vorm van een advies ter verbetering van het huidige
beleid. Het doel hiervan is om duidelijk te maken waar er in de huidige processen verbeteringen
aangebracht kunnen worden en hoe deze geïmplementeerd kunnen worden.
De reikwijdte van dit onderzoek beperkt zich tot de junior medewerkers van bNR. Het advies dat naar
aanleiding van dit onderzoek tot stand komt, is specifiek gericht op de situatie van deze
medewerkers. Dit onderzoek is bestemd voor de opdrachtgever, de senior medewerkers en andere
belangstellenden binnen bNR. Gea Posthumus, senior medewerker bij bNR, is de opdrachtgever.
In dit adviesrapport zal duidelijk worden gemaakt hoe de context van bNR van invloed is op de
invulling van de HR-activiteiten en hoe de HR-activiteiten onderling consistent kunnen worden
gemaakt. Ten eerste wordt het onderzoekskader behandeld, waarin een organisatie- en
probleemanalyse is gemaakt en het onderzoek is afgebakend. In hoofdstuk 3 is er een theoretisch
kader opgesteld met een conceptueel model dat als rode draad voor het onderzoek heeft gediend.
Dit conceptueel model heeft als basis gediend voor de deelvragen die in hoofdstuk 4 worden
weergegeven. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven met welke methoden de deelvragen beantwoord
werden. In hoofdstuk 6 zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Aan de hand van deze
resultaten worden er in hoofdstuk 7 een aantal conclusies getrokken en wordt het advies gegeven.
Ten slotte volgt in hoofdstuk 8 het implementatieplan waarmee het advies geïmplementeerd kan
worden. Wanneer er gesproken wordt over medewerkers van bNR, worden hiermee alle
medewerkers bedoeld. Wanneer een specifieke groep medewerkers bedoeld wordt (bijvoorbeeld
senior of junior medewerkers), wordt dit vermeld.
8
2. Onderzoekskader
In dit hoofdstuk is in paragraaf 2.1 een organisatieanalyse gemaakt aan de hand van het klaver-6model (zie Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). Er is gekozen voor dit model, omdat alle facetten
van de organisatie aan de orde komen. Het klaver-6-model bevat harde, meetbare elementen, zoals
structuur en werkprocessen en zachte, moeilijk meetbare elementen, zoals cultuur. Het personeel
staat centraal in dit model. Het draait om de relatie tussen het personeel en de andere elementen
van de organisatie en de omgeving. Het model gaat uit van samenhang en evenwicht tussen de
elementen. Wanneer er iets veranderd in één element, dan heeft dat gevolgen voor de anderen. Er
moet gestreefd worden naar de juiste balans tussen de verschillende elementen intern en tussen de
organisatie en zijn omgeving (Hoeksema, Kouwenhoven, & van Hooft, 2005). Er zal vooral ingegaan
worden op de onderdelen die relevant zijn voor het onderzoek. De verschillende onderdelen zijn
voornamelijk toegespitst op de junior medewerkers.
In paragraaf 2.2 is een probleemanalyse gemaakt en in paragraaf 2.3 is de afbakening van het
onderzoek aangegeven.
2.1
Organisatieanalyse
Figuur 1: Klaver-6-model
Op 7 februari jl. is bNR officieel geopend. Bij bNR werken lectoren, onderzoekers, docenten,
studenten en professionals uit het werkveld samen aan praktijkgericht onderzoek op basis van
actuele ruimtelijke vraagstukken uit de praktijk. De opleidingen voor Architectuur, Bouwkunde &
Civiele Techniek, Vastgoed & Makelaardij, Human Technology en Facility Management zijn
hoofdzakelijk vertegenwoordigd binnen bNR.
Beleid
Doelen die de organisatie wil bereiken en de belangrijkste middelen om deze te realiseren.
De missie van bNR is afgeleid van het kenniscentrum NoorderRuimte en luidt als volgt:
‘Het kenniscentrum levert betrokkenen bij gebiedsontwikkeling kennis vanuit invalshoeken PeoplePlanet-Profit, over de specifieke eigenschappen van gebiedsconcepten en de waardering daarvan
door gebruikers en andere belanghebbenden’. Zij ontleent vooral inspiratie uit
gebiedsontwikkelingsvraagstukken in Noord-Nederland zoals: veranderende samenstelling en
omvang van de bevolking (o.a. krimp, economische ontwikkeling, klimaat adaptatie en de
9
verduurzaming van de gebouwde omgeving). BNR zal in het verlengde van de missie van het
Kenniscentrum opereren met opdrachten vanuit de onderzoeksagenda van het Kenniscentrum
(Hekman, Boer, & Post, 2012).
Om deze missie te bereiken heeft bNR de volgende visie ontwikkeld:
Het kenniscentrum wil groeien tot de plek voor inhoudelijke kennis over de relatie tussen ruimtelijke
concepten en waardering bij gebiedsontwikkeling in Nederland. BNR draagt hieraan bij in de vorm
van het aanbieden van mogelijkheden voor studenten van de schools die betrokken zijn bij het
kenniscentrum, om zo praktijkgericht onderzoek te kunnen uitvoeren (Hekman, Boer, & Post, 2012).
Binnen bNR gelden de volgende uitgangspunten:
BNR is:
1. De plek waar studenten, docenten en externe betrokkenen samen werken aan
praktijkgericht onderzoek en samen leren.
2. Multidisciplinair.
a. als middel om goede producten te verkrijgen
b. als doel om studenten voor te bereiden op de praktijk
3. Een onderwijsvorm waarin de individuele ontwikkeling van studenten centraal staat.
4. Onderzoekend en eigenzinnig en past in het excellentieprogramma van de HG.
5. De plek waar mensen van het Kenniscentrum + externen werken als initiator en inspirator,
als onderzoeker, als kwaliteitsbewaker, als expert, of als opdrachtgever.
6. De mogelijkheid voor bedrijven, overheden en andere instellingen om betrokken te raken bij
de opleiding van jonge professionals en bij het praktijkgericht onderzoek in het
kenniscentrum.
7. Input voor het kenniscentrum, de onderzoekers en lectoren; zij zijn mede verantwoordelijk
voor het ‘opschalen van- en reflectie op’ de onderzoeksresultaten uit bureau
NoorderRuimte.
8. De springplank voor studenten naar Masteropleidingen door in het programma aandacht te
besteden aan de ‘academische houding’.
9. De mogelijkheid voor de gemotiveerde MBO leerlingen - met HBO ambities - om te
participeren in praktijkgericht onderzoek op hbo-niveau.
10. Een fysieke en wervende plek voor leren, onderzoeken, ontmoeten en ... (Bureau
NoorderRuimte)
De doorontwikkeling van de ateliers naar bNR is inhoudelijk en financieel mogelijk gemaakt door
deelname aan het landelijke project ‘de Hybride Leeromgeving’. Het accent binnen dit project ligt op
het optimaliseren van het leren in en met de praktijk (Hekman, Boer, & Post, 2012).
Structuur
De verdeling van taken en bevoegdheden en de coördinatie hiervan.
BNR is onderdeel van het kenniscentrum NoorderRuimte aan de Hanzehogeschool. Figuur 2: Plaats
Bureau NoorderRuimte t.o.v. Kenniscentrum en opleidingen geeft schematisch weer op welke plaats
bNR staat in verhouding tot het kenniscentrum.
10
Figuur 2: Plaats Bureau NoorderRuimte t.o.v. Kenniscentrum en opleidingen (Hekman, Boer, & Post, 2012)
De vier schools (het Instituut voor Facility Management, de Academie voor Architectuur, Bouwkunde
en Civiele Techniek, het Instituut voor Engineering en het Instituut voor Bedrijfskunde) zorgen voor
de bezetting van bNR door studenten, docenten en onderzoekers.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen junior medewerkers, senior medewerkers, onderzoekers,
lectoren en coördinator bNR. De junior medewerkers zijn de studenten die voor één semester
fulltime voor bNR een praktijkgericht onderzoek uitvoeren. Hierbij worden zij begeleid door de senior
medewerkers. Naast het begeleiden van de junior medewerkers, hebben de senior medewerkers in
sommige gevallen een dubbelrol als onderzoeker. Ook houden en leggen zij contact met (potentiële)
opdrachtgevers. Ten slotte zijn er onderzoekers en lectoren die op project basis werkzaam zijn voor
bNR.
De organisatiestructuur van bNR is te typeren als een adhocratie (Mintzberg, 2010). De medewerkers
werken in kleine projectgroepen en het voornaamste coördinatiemechanisme is onderlinge
aanpassing. De medewerkers zijn professionals. Hun aanwezige kennis en vaardigheden vormen een
basis waaruit nieuwe inzichten moeten voortkomen. Om tot deze nieuwe inzichten te komen,
worden de krachten gebundeld in multidisciplinaire teams die verschillen per project. De indeling in
projecten wordt gemaakt op basis van persoonlijke interesse en expertise, waarbij gelet wordt op de
multidisciplinaire samenstelling. Het doel hiervan is om kennis met elkaar te delen en daarmee
ieders kennis te verbreden.
De medewerkers hebben vrij veel autonomie. BNR is een platte organisatie waarbij de junior
medewerkers veel vrijheid hebben om hun werkzaamheden zelf vorm te geven en in te vullen. Wel
heeft bNR te maken met richtlijnen en een budget vanuit de Hanzehogeschool en richtlijnen vanuit
de opleidingen waar de junior medewerkers en de afstudeeropdrachten aan moeten voldoen.
11
Werkprocessen
De onderling samenhangende activiteiten die direct zijn gericht op het voortbrengen van
producten/diensten (bijvoorbeeld research, inkoop, productie, verkoop).
Het primaire proces van bNR bestaat uit het doen van onderzoek en het begeleiden van junior
medewerkers bij hun professionele ontwikkeling. Er worden drie soorten onderzoek uitgevoerd: Er
wordt kortdurende onderzoek verricht waar de nadruk ligt op snel en creatief oplossingsrichtingen te
geven voor bepaalde praktijkgerichte onderzoeksvragen. Daarnaast zijn er brede onderzoeken waar
de nadruk ligt op het toepassen van wetenschappelijke kennis en tot slot wordt er specifiek
onderzoek verricht waar de nadruk ligt op het verkrijgen van nieuwe inzichten op basis van
bestaande wetenschappelijke kennis. Al deze onderzoeken kunnen een onderdeel zijn van een
groter/meerjarig onderzoek die bijvoorbeeld door externen of het lectoraat wordt uitgevoerd.
Een speerpunt van bNR is flexibiliteit. Om die reden is er weinig gestandaardiseerd. Medewerkers
hebben de ruimte om het proces aan te passen aan de opdrachtgever en (voor de junior
medewerkers) aan de eisen vanuit de opleiding. Voor de junior medewerkers ligt het proces vooral
vast vanwege de eisen vanuit de opleiding. De eisen verschillen per opleiding, wat maatwerk vraagt
van bNR.
Bij de junior medewerkers wordt de kwaliteit van de producten gewaarborgd door periodiek overleg
met de opdrachtgever, participatie aan de COI-groepen (community of interest) en de controle
vanuit de opleiding.
Cultuur
De wijze van werken en samenwerken; wat mensen belangrijk vinden (waarderen) en hoe ze zich
dienen te gedragen (normen).
BNR heeft een aantal normen en waarden opgesteld die de basis vormen voor de cultuur:
• Gelijkwaardigheid, samenwerken met leren als doel
Elke deelnemer, student, docent of externe deskundige, welke een rol vervult binnen bNR is
gelijkwaardig. Door samen te leren en te werken wordt een ieder zijn ervaring toegevoegd en kan
een meerwaarde betekenen voor het bouwen van kennis.
• Diversiteit als kracht
Het leren samenwerken met een diversiteit aan achtergronden, ervaringen en schools en/of
bedrijven is een van de doelstellingen van bNR. Juist de inzet van al die kennis maakt het concept van
bNR sterk en de ervaring rijker. Immers binnen het toekomstige werkveld is er ook sprake van een
grote diversiteit aan professionele capaciteiten.
• Gemeenschapszin
Om de diversiteit als kracht optimaal te kunnen benutten is het van belang dat respect en openheid
en aandacht voor elkaars belangen wordt gegarandeerd.
• Bedrijfsomgeving
Het functioneren van bNR heeft een bedrijfsmatig karakter waar constante aandacht voor het
leveren van kwaliteit en verbetering daarvan een van de aandachtspunten is.
12
• Duurzaamheid, ethisch bewustzijn, professioneel handelen
Leidend bij het handelen zijn niet alleen de belangen van de medewerkers en de organisatie, maar
ook die van de omgeving en de maatschappij. Dit komt tot uiting in de waarden duurzaamheid,
ethisch bewust handelen en professionaliteit.
• Lerende Organisatie(s)
Er zal worden gestreefd naar het zogenaamde drieslag leren waarbij het domein van leren ‘de
principes’ zijn, het leren zich richt op ‘wie we willen zijn’, en het resultaat zich richt op ontwikkeling
van alle betrokkenen. Dit geldt zowel op individueel niveau als organisatieniveau.
De huidige cultuur en wat de gewenste situatie is, vormt de basis voor één van de onderzoeken die
op dit moment uitgevoerd wordt. Omdat de organisatie net is opgestart is het nog moeilijk om te
spreken van een typerende cultuur.
Voor de meeste senior medewerkers is het werk bij bNR een nevenactiviteit. Het werk dat zij hier
doen komt voort uit een persoonlijke interesse. De betrokkenheid bij de kwaliteit van de producten
en diensten is daarom hoog.
De medewerkers hebben veel autonomie. Er is daarom weinig strakheid van leiding. Er wordt meer
gestuurd op resultaten dan op proces. Het is minder van belang hoeveel tijd iemand nodig heeft voor
een opdracht (meer of minder dan 40 uur per week), als het gewenste resultaat maar behaald wordt.
Er wordt gewerkt met flexibele werkplekken en er kan ook thuis gewerkt worden. Met het oog op
kennisdeling, is het wel de bedoeling dat iedereen zoveel mogelijk op de locatie van bNR werkt. De
sfeer tussen de medewerkers is informeel.
Besturing
De wijze waarop en de instrumenten waarmee wordt zorggedragen voor het realiseren van de
doelstellingen van de organisatie.
De coördinator is formeel gezien de belangrijkste beslisser binnen bNR en stuurt de organisatie. De
senior medewerkers hebben invloed op het besluitvormingsproces door middel van de informatie
die zij inbrengen. Informeel gezien worden veel besluiten in samenspraak gemaakt.
Voor de uitvoering van het personeelsbeleid voor de junior medewerkers wordt er voornamelijk
gebruik gemaakt van de loopbaanontwikkelingsgesprekken. De senior medewerkers en coördinator
bNR voeren één keer in de week overleg. Afgezien hiervan zijn er weinig formele
informatievoorzieningen.
Management
De functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de afstemming tussen de elementen binnen de
organisatie en tussen de organisatie en de omgeving.
De managementstijl is zowel gericht op de mensen als op de resultaten. Dit is te zien bij de junior
medewerkers die niet alleen worden begeleid bij het uitvoeren van een onderzoek, maar ook bij hun
persoonlijke ontwikkeling.
13
De senior medewerkers begeleiden ieder een groep junior medewerkers (COI-groep) bestaande uit
ongeveer zes personen. Dit is voornamelijk gericht op de persoonlijke ontwikkeling en eventuele
onderzoekstechnische vragen.
Het management van bNR is sterk gericht op de omgeving. Hier worden tenslotte de opdrachten
verworven en kunnen de onderzoeken praktisch toegepast worden. Het doel van de organisatie is
tevens om in te spelen op actuele praktijk-/maatschappelijke problemen.
Personeel
Medewerkers van de organisatie
De sleutelvaardigheid van de senior medewerkers is hun vaardigheid in het doen van onderzoek. De
sleutelvaardigheid van de junior medewerkers is de specifieke up-to-date kennis die zij meenemen
vanuit hun opleiding.
Omgeving
Kenmerken van de omgeving en de kansen en bedreigingen die zich daarin voordoen.
BNR vormt een onderdeel van kenniscentrum NoorderRuimte, wat weer een onderdeel is van de
Hanzehogeschool. Het kenniscentrum vormt een belangrijke leidraad bij het ontwikkelen van de
missie en visie en biedt daarnaast verschillende onderzoeksopdrachten die door bNR uitgevoerd
kunnen worden. De Hanzehogeschool biedt voornamelijk technische richtlijnen waar de organisatie
aan moet voldoen. De doelstellingen van de Hanzehogeschool hebben logischerwijs invloed gehad op
de doelstellingen van bNR.
BNR onderhoudt nauwe contacten met het werkveld en opdrachtgevers. Experts kunnen op
projectbasis binnen bNR werken, maar ook opdrachten aanleveren voor medewerkers binnen bNR.
De ontwikkelingen in de omgeving waar de expertise van de senior medewerkers van bNR ligt, zijn
voornamelijk facility management (work space design), krimpgebieden, mariene wetland studies,
ruimtelijke transformaties, smart mobility en herbestemming van vastgoed. De belangrijkste cliënten
van bNR zijn het kenniscentrum NoorderRuimte en externe opdrachtgevers. De externe
opdrachtgevers zijn vaak gemeenten, woningcorporaties, adviesbureaus etc.
Conclusie
Uit deze analyse is duidelijk geworden dat er verschillende factoren zijn binnen de organisatie die
impact kunnen hebben op de werving, selectie en beoordeling van de junior medewerkers. In het
theoretisch kader wordt dieper ingegaan op wat de verhouding is tussen de organisatie(omgeving)
en de HR-activiteiten. De factoren die de meeste impact hebben zijn meegenomen in dit onderzoek.
Dit zijn de omgeving, beleid, personeel en cultuur.
2.2
Probleemanalyse
Het probleem waar bNR op dit moment mee kampt, is dat de wervings-, selectie- en
beoordelingsmethode ad hoc zijn vastgesteld. Zij missen hierdoor theoretische onderbouwing en
samenhang. Er is in oktober 2012 een visiedocument betreffende de leerwerkomgeving opgesteld.
Deze visie dient nog uitgewerkt te worden in de vorm van HR-activiteiten. Het personeelsbeleid is op
dit moment met gezond verstand samengesteld, maar is wellicht nog niet in lijn met de gehele
context van bNR en nog niet onderling consistent. Het probleem is ontstaan bij de oprichting van
14
bNR. Op dat moment moesten er methodes gekozen worden voor de werving, selectie en
beoordeling. Nu is er voldoende tijd en ruimte om nader te onderzoeken welke methoden het meest
passend en consistent zouden zijn.
Wanneer het probleem niet wordt geadresseerd vormt dit in eerste instantie een probleem voor de
senior medewerkers en de opdrachtgevers. De resultaten van de studenten kunnen tegenvallen,
omdat niet de juiste doelgroep is aangesproken tijdens de werving of omdat niet op relevante
kenmerken is geselecteerd. In tweede instantie is het een probleem voor de junior medewerkers.
Doordat HR-activiteiten wellicht nog niet aansluiten bij de context en bij elkaar, kunnen zij te maken
krijgen met tegenstrijdige verwachtingen.
De gewenste situatie is inzicht in de context van bNR en hoe dit invloed heeft op de werving, selectie
en beoordeling. Aan de hand van deze context is er concrete invulling gegeven aan de HR-activiteiten
werving, selectie en beoordelen. Deze HR-activiteiten zijn onderling consistent en versterken elkaar.
2.3
Afbakening
De reikwijdte van dit onderzoek beperkt zich tot de junior medewerkers van bNR. Het advies dat naar
aanleiding van dit onderzoek tot stand komt, is specifiek gericht op deze medewerkers. Dit
onderzoek is bestemd voor de opdrachtgever, de senior medewerkers en andere belangstellenden
binnen bNR.
De verschillende HR-activiteiten die behandeld worden in het onderzoek, beperken zich tot werving,
selectie en beoordeling. Deze zijn door de opdrachtgever als meest urgent geïdentificeerd.
15
3. Theoretisch kader
In dit hoofdstuk is het theoretisch kader opgesteld. Hierin zal worden aangetoond wat de impact van
de context op de HR-activiteiten is en wat het belang is van onderlinge consistentie tussen de HRactiviteiten. Dit zal worden toegelicht in paragraaf 3.1 waarin de verticale fit wordt besproken en in
paragraaf 3.2 waarin de horizontale fit wordt besproken. Daarna worden de HR-activiteiten werving,
selectie en beoordeling afzonderlijk van elkaar behandeld. Ten slotte wordt in paragraaf 3.6 het
conceptuele model weergegeven. Dit model zal dienen als rode draad voor het onderzoek.
3.1
Verticale fit
Verticale fit betekent dat de verschillende HR-activiteiten zo gekozen zijn dat ze bij uitstek gericht zijn
op het ondersteunen van de strategische doelstelling van de organisatie (Lievens, 2008). Volgens
Boselie (2010) richt strategisch HRM (SHRM) zich voornamelijk op de fit tussen de organisatie
strategie en de HR strategie. Volgens de theorie van ‘best-fit’ is HRM effectiever wanneer het in lijn is
met de interne en externe context van de organisatie. De interne context bestaat onder andere uit
de unieke geschiedenis van de organisatie, de organisatiestructuur en –cultuur. De externe context
bestaat uit de contextuele en transactionele omgeving van de organisatie.
Volgens Boselie (2010) is werving en selectie vaak het startpunt voor organisatie succes door HRM.
Het werven en selecteren van de juiste mensen voor de functie en organisatie verhoogt de kansen op
succes voor zowel de individuele medewerker als voor de organisatie. Des te beter de fit, des te
beter de prestaties. Door de wervingsstrategie af te leiden uit de organisatiedoelstellingen, wordt
duidelijk hoeveel mensen er geworven moeten worden en welke kwaliteiten deze mensen moeten
bezitten om de organisatiedoelstellingen te kunnen behalen (Verhoeven A. , 2012).
Er is een duidelijke link te leggen tussen de beoordeling van medewerkers en de strategie van de
organisatie. Zoals in paragraaf 3.5 verder toegelicht zal worden, vloeien bij een degelijk
beoordelingssysteem de individuele doelstellingen voort uit de organisatiedoelstellingen. Hoe beter
de medewerker zicht heeft op de missie en strategie van de organisatie, hoe groter de mate van
verticale integratie zal zijn binnen de organisatie. Dit komt doordat het een betrokkenheid creëert bij
de medewerker ten aanzien van de missie en strategie (Decramer & Vanderstraeten, 2010).
3.2
Horizontale fit
Horizontale fit betekent dat de verschillende HR-activiteiten niet afzonderlijk van elkaar
functioneren, maar dat zij elkaar versterken of ten minste consistent zijn met elkaar (Lievens, 2008).
Volgens Boselie (2010) is horizontale fit net zo belangrijk voor het succes van de organisatie als
verticale fit. Het idee achter horizontale fit is dat HR-activiteiten die in lijn zijn met elkaar zorgen voor
betere prestaties van de organisatie, dan wanneer de HR-activiteiten los van elkaar zouden worden
gebruikt. De medewerkers zullen de verschillende HR-activiteiten als geheel percipiëren, wat
bijdraagt tot de duidelijkheid en aanvaardbaarheid van het systeem (Decramer & Vanderstraeten,
2010).
Zoals in paragraaf 3.4 verder toegelicht zal worden, wordt vooraf aan de selectie van een
medewerker al bepaald wat goed presteren inhoudt en hoe dit gemeten wordt. De criteria en
16
methoden die hierbij zijn vastgelegd, zijn rechtstreeks overdraagbaar naar het beoordelingsproces
van de betreffende medewerker.
Ook de link tussen werving en selectie is duidelijk te leggen. Des te beter de doelgroep wordt
aangesproken, des te minder aandacht er tijdens de selectie besteed hoeft te worden aan nietrelevante sollicitaties (Lievens, 2008).
Een horizontale fit tussen beoordelen en de overige HR-activiteiten zorgt ervoor dat het gewenste
gedrag van medewerkers wordt opgeroepen, gewaardeerd en beloond. De functiebeschrijving, het
plannen, monitoren of opvolgen, evalueren en waarderen van de medewerker moet consistent
gebeuren en dient met elkaar verbonden te zijn (Decramer & Vanderstraeten, 2010).
3.3
Werving
Rynes en Boudreau (1986) geven aan dat in eerdere modellen er een strikt onderscheid wordt
gemaakt tussen werving (het aantrekken van sollicitanten) en selectie (het kiezen tussen de
sollicitanten). In de nieuwere theorieën vervaagt deze grens en wordt met recruitment zowel
werving als selectie bedoeld. In deze paragraaf wordt alleen werving besproken.
Breaugh (1992) definieert recruiting (werven) als volgt: “those organizational activities that (1)
influence the number and/or types of applicants who apply for a position and/or (2) affect whether a
job offer is accepted”. Oftewel, de organisatie activiteiten die het aantal en/of type sollicitanten
beïnvloedt die solliciteren naar een functie en/of bepalen of een aanbieding wordt geaccepteerd.
Het gaat hierbij niet alleen om het aantal reacties, maar ook om de kwaliteit van de reacties. Hoe
meer mensen er reageren op een vacature, hoe meer tijd het kost om alle sollicitaties te verwerken
(Lievens 2008). Door de juiste doelgroep aan te spreken kan het aantal niet-relevante sollicitaties
beperkt worden.
Proces
Volgens Verhoeven (2012) is de strategie van recruitment horizontaal geïntegreerd met de
organisatiestrategie en de hrm-strategie. Uit de strategie van de organisatie worden de kwantitatieve
en kwalitatieve vraag naar personeel afgeleid. Dit kan door te onderzoeken welke producten en
diensten de organisatie wil leveren en wanneer, hoeveel en hoe. Op deze manier wordt duidelijk
hoeveel mensen er nodig zijn en welke kwaliteiten zij moeten bezitten om de doelstellingen te
behalen. Verhoeven identificeert vier stappen in het recruitmentproces. Deze zijn zoeken, werven,
selecteren en onboarden. Het recruitmentproces is schematisch weergegeven in Figuur 3. In deze
paragraaf zal alleen het zoeken en werven verder behandeld worden. Selecteren komt in de
volgende paragraaf aan bod. Onboarding valt buiten het bereik van dit onderzoek.
17
Figuur 3: Recruitmentproces
Recruitmentcommunicatieplan
Om dit recruitmentproces vorm te geven, kan er een recruitmentcommunicatieplan geschreven
worden. Deze bevat de volgende onderdelen (zie Figuur 4):
• Probleemomschrijving
• Doelen en doelgroepen
• Boodschap
• Wervingsstrategie
• Uitvoering
• Evaluatie
Deze onderdelen zijn hieronder verder uitgewerkt.
Figuur 4: Recruitmentcommunicatieplan
Probleemomschrijving
Een goede analyse van het probleem en een juiste probleemstelling vormen de basis van het plan en
zorgen ervoor dat de juiste middelen, kanalen en boodschap gekozen kunnen worden (Verhoeven A.
, 2012).
Doelen en doelgroepen
Volgens Verhoeven (2012) kan een recruitmentcommunicatieplan drie doelen hebben:
• Het positief beïnvloeden van het werkgeversmerk, bijvoorbeeld door middel van employer
branding, het vergroten van de naamsbekendheid en het verbeteren van de positionering
van de organisatie. Dit is een doelstelling voor de lange termijn.
18
•
•
Het werven van nieuwe medewerkers, bijvoorbeeld door middel van job branding, het
maken van advertenties en het ontwikkelen van een wervende site. Dit is een doelstelling
voor de korte termijn.
Contact onderhouden met huidige, potentiële en oud-medewerkers: internal branding en
relatiemanagement met potentiële kandidaten.
Er kunnen daarnaast verschillende doelgroepen onderscheiden worden. Er moet niet alleen gedacht
worden aan huidige, potentiële en oud-medewerkers, maar ook aan hun beïnvloeders. Dit kunnen
bijvoorbeeld ouders, medewerkers van stagebureaus of studieloopbaanbegeleiders zijn. De
boodschap, middelen en media moeten hier op afgestemd worden. Op deze manier kan er
aangesloten worden bij de belevingswereld, interesses, beweegmotieven en ambities van de
gekozen doelgroep.
Voordat er begonnen kan worden met de rekrutering, moet er een profiel opgesteld worden van de
persoon die je zoekt. Hierin staat welke werkervaring, vaardigheden en kennis een kandidaat in huis
moet hebben. Als het profiel duidelijk is, kan er onderzoek gedaan worden naar
achtergrondinformatie over het soort kandidaten dat gezocht wordt. De volgende vragen zijn hierbij
van belang:
• Wat vinden deze kandidaten belangrijk wanneer ze een andere baan zoeken?
• Waardoor laten ze zich leiden?
• Hoe zoeken ze ander werk?
Als de doelgroep en de achtergrond daarvan bekend zijn, kunnen de inhoud van de boodschap, de
communicatiemiddelen en de kanalen die gebruikt gaan worden daar op afgestemd worden. Deze
zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wat er verteld wordt, hoe het verteld wordt en waar het
verteld wordt, zegt allemaal iets over de organisatie (Verhoeven A. , 2012).
Boodschap
De kern van de boodschap is de set van aantrekkelijke werkgeverswaarden en voordelen die van de
organisatie een aantrekkelijker werkgever maken voor de doelgroep dan de concurrerende
werkgevers. Dit kan concreet gemaakt worden met voorbeelden en verhalen van mensen binnen de
organisatie.
Herremans (2005) stelt dat de trend is dat hoger opgeleiden die een hoge mate van zelfbewustzijn
kennen, steeds vaker een baan zoeken bij bedrijven die meer te bieden hebben dan een hoog salaris.
Zij zijn daarnaast opzoek naar zingeving, maatschappelijk gedrag van de organisatie en de
mogelijkheid tot ontplooiing. Hierbij biedt het werkgeversmerk of employer brand een belangrijke
kans. Een werkgeversmerk heeft te maken met waarden die belangrijk zijn voor medewerkers in hun
werk. Een sterk werkgeversmerk heeft een grote aantrekkingskracht op mensen, vaak nog meer dan
het specifieke aanbod van een functie of bepaalde arbeidsomstandigheden. Voor het bouwen van
een merk staat de identiteit van de organisatie centraal. Dus wat maakt de organisatie uniek? Wat is
haar persoonlijkheid? En wat maakt deze organisatie voor de doelgroep aantrekkelijker dan de
concurrenten (Verhoeven A. , 2012)? Wat de organisatie uniek maakt zijn de missie, visie en
kernwaarden. De identiteit is het innerlijk van de organisatie en het uitgangspunt voor branding. Het
imago, het uiterlijke beeld dat bij anderen leeft, moet in het verlengde hiervan liggen. Om het merk
19
goed te positioneren moet het authentiek zijn, overtuigen, differentiëren, blijven hangen en
voldoende gesegmenteerd zijn.
Vervolgens moet het merk geactiveerd worden, zodat het als zodanig herkend wordt door de
doelgroep. Het merk moet een gezicht krijgen. Om een merk goed te activeren moeten de
activiteiten levensecht zijn, de huidige medewerkers een sleutelrol spelen, de verschillende
communicatiekanalen consistent ingezet worden en erop gericht zijn mensen te laten solliciteren. De
inhoudelijke boodschap en de keuze van de middelen moeten op één lijn liggen. De keuze voor de
doelgroep moet zichtbaar zijn in de tekst, opmaak, vacature en media.
Reclame als enig communicatiekanaal in de arbeidsmarkt is steeds minder goed in staat om
geloofwaardig over te brengen wat medewerkers van een organisatiemerk verwachten. Dit komt
doordat merken in de consumentenmarkt vaak idealiseren en ongeloofwaardige werelden scheppen.
Hierdoor worden mensen achterdochtig. Er kan efficiënter en geloofwaardiger gecommuniceerd
worden via interactie. Bijvoorbeeld via ontmoetingen op evenementen, open dagen, banenbeurzen,
op internet en met het personeel (Herremans, 2005).
De boodschap moet leiden tot een vorm van zelfselectie door middel van het aanbieden van een
realistic job preview. Oftewel, een realistisch beeld van de functie. Dit helpt sollicitanten om
duidelijke verwachtingen te ontwikkelen betreffende het werken in de organisatie en de functie. Ook
minder aantrekkelijke informatie kan het beste bekend gemaakt worden. Op die manier wordt
teleurstelling in een later stadium voorkomen. Hoe realistischer de informatie is, hoe groter de kans
bestaat op een fit tussen de sollicitant en de organisatie (Boselie, 2010). Door duidelijk te
communiceren over de inhoud van de functie en de waarden van het bedrijf, zouden de juiste
mensen aangetrokken moeten worden (Kristof-Brown, Zimmerman, & Johnson, 2005). Hoe meer
informatie de organisatie beschikbaar stelt over de organisatie en de functie, des te meer zelfselectie
er plaats kan vinden (Uggerslev, Fassina, & Kraichy, 2012). Dit proces speelt niet alleen bij de werving
een rol, maar ook bij de selectie. Naar mate het wervings- en selectieproces vordert, krijgt de
sollicitant immers een steeds beter beeld van de organisatie en de functie.
Wervingsstrategie
Om de wervingsstrategie te kunnen bepalen moet er eerst een kwalitatieve en kwantitatieve
inschatting worden gemaakt van het aanbod van kandidaten. Hierbij wordt er gekeken naar hoeveel
kandidaten er beschikbaar zijn en of zij voldoen aan het gewenste profiel. Ook is van belang om te
weten of dit actieve of passieve kandidaten zijn. Actieve kandidaten kijken actief rond naar een
andere baan. Passieve kandidaten zijn mensen die helemaal niet of af en toe naar vacatures kijken.
Vervolgens moet er onderzocht worden hoe deze kandidaten zich oriënteren op een nieuwe functie
en hoe zij bereikt kunnen worden. Om hier goed op in te kunnen spelen moet tevens duidelijk zijn
wat voor de kandidaten een functie en organisatie de moeite waard maken en wanneer zij besluiten
daadwerkelijk te solliciteren. Om ervoor te zorgen dat kandidaten solliciteren, moet er een duidelijke
‘call to action’ zijn in de communicatie. Er moet dus duidelijk gemaakt worden wat van de kandidaten
verwacht wordt. Dit kan gedaan worden door aan te geven wat de sluitingsdatum van de vacature is,
wat de arbeidsvoorwaarden zijn, naar wie de sollicitatie verzonden kan worden en hoe de procedure
eruit gaat zien.
20
Uitvoering
Bij de uitvoering draait het om de inzet van middelen en kanalen, mensen en budget. Zoals al eerder
genoemd, zijn de middelen en kanalen die het beste gebruikt kunnen worden afhankelijk van de
doelen, de doelgroep en het beschikbare budget. Bij het budget is het belangrijk om rekening te
houden met een ruime of krappe markt. Over het algemeen zal er bij een krappe markt meer budget
nodig zijn om geschikte kandidaten te vinden.
Evaluatie
Door een goede evaluatie kunnen er verbeteringen aangebracht worden en kunnen zaken de
volgende keer anders aangepakt worden. Hier kunnen het beste alle betrokkenen bij betrokken
worden, omdat niet iedereen er hetzelfde over denkt. Door het plan te blijven evalueren, kan het
plan zich blijven ontwikkelen en kan het aangepast worden aan actuele ontwikkelingen.
3.4
Selectie
Roe (2005) definieert selectiesystemen als volgt: “a configuration of instruments, procedures and
people created with the purpose of selecting candidates for certain positions, in such a way that they
can be expected to optimally fulfill pre-defined expectations”. In andere woorden, selectie is het
geheel van activiteiten die gericht zijn op en leiden tot het kiezen van personen voor de vervulling
van functies, zodanig dat aan bepaalde maatstaven met betrekking tot de consequenties van
gemaakte keuzen zo goed mogelijk wordt voldaan (Lievens, 2008).
Selectie kent drie fasen. Ten eerste worden de kenmerken van een functie in kaart gebracht. Ten
tweede worden de selectietechnieken ingezet om de individuele kenmerken van de kandidaten te
meten. En ten derde wordt de informatie die tijdens de selectie verzameld is over de persoon
vergeleken met de kritische functievereisten. Deze fasen zijn terug te vinden in het selectiemodel van
Binning en Barrett (1989), zie Figuur 5: Selectiemodel van Binning & Barrett (1989). Hierin wordt
onderscheid gemaakt tussen het criteriumdomein, de criteriummaat, het selectieconstruct en het
selectie instrument.
Figuur 5: Selectiemodel van Binning & Barrett (1989)
Criteriumdomein
Het selectieproces begint met het bepalen van het criteriumdomein. Dit zijn alle gedragingen en
uitkomsten die samen de waarde van de persoon voor de organisatie uitmaken. Hierbij draait het om
het voorspellen of een medewerker goed zal presteren binnen zijn functie en de organisatie. Het
21
criteriumdomein is niet rechtstreeks waarneembaar. Goed presteren kan volgens Rotundo & Sackett
(2002) verdeeld worden over drie gedragsgebieden, namelijk taakgedrag, contextueel gedrag en
antiproductief gedrag.
Taakgedrag is gedrag dat verband houdt met het volbrengen van de taken en verantwoordelijkheden
die geassocieerd zijn met een bepaalde functie. Contextueel gedrag is gedrag dat niet bijdraagt aan
de technische kernprocessen van de organisatie, maar bevordert het sociale klimaat en de
psychologische sfeer van de organisatie. Antiproductief gedrag is intentioneel gedrag van een lid van
de organisatie dat door de organisatie wordt beschouwd als tegengesteld aan de doelstellingen van
de organisatie (Lievens, 2008).
Criteriummaat
Na het bepalen van het criteriumdomein, moet deze uitgedrukt worden in meetbare criteria. Om dit
te bereiken moet er ten eerste worden vastgelegd wanneer iemand is geslaagd in een functie.
Criteria worden meestal in twee groepen ingedeeld. De eerste groep omvat objectieve
criteriummaten zoals productiegegevens en personeelsgegevens. De tweede groep criteriummaten
zijn subjectieve criteriummaten. Deze omvat de beoordelingen van het presteren van het personeel.
Selectieconstruct
Nadat vastgesteld is wat goed presteren inhoudt en hoe dit beoordeeld wordt, moet er bepaald
worden hoe dat voorspeld kan worden. Dit is het selectieconstruct. Er zijn een aantal kenmerken die
betrekking hebben op de individuele verschillen tussen mensen:
• Algemene mentale vaardigheid
• Kennis en ervaring
• Persoonlijkheid en motivatie
• Belangstelling
• Fit tussen de persoon en de organisatie
• Psychomotorische vaardigheden
Selectie instrument
Deze kenmerken kunnen getest of voorspeld worden met verschillende instrumenten. Deze kunnen
verdeeld worden in twee groepen. In het sign-model of het sample-model. Het sign-model gaat uit
van de veronderstelling dat er een soort wetmatig verband tussen de karaktertrekken van mensen
en hun gedrag bestaat (Lievens 2008). Wanneer de karaktertrekken van iemand bekend zijn, kan er
een uitspraak gedaan worden over toekomstig gedrag. Het sample-model redeneert dat gedrag
tijdens de selectie een goede voorspeller is voor toekomstig gedrag. Tijdens de selectie zal een
representatieve taak uit de functie nagebootst worden, om te kunnen voorspellen hoe iemand zich
later in een soortgelijke situatie zal gedragen.
De volgende selectie instrumenten worden vaak gebruikt:
• Sollicitatieformulier en biografisch formulier
• Referenties
• Kennistests
• Cognitieve vaardigheidstests
• Belangstellingsvragenlijst
22
•
•
•
•
•
Persoonlijkheidsvragenlijst
Onderzoek naar fysieke geschiktheid
Interviews
Work samples
Assessment centers
Schmidt en Hunter (1998) hebben onderzoek gedaan naar de voorspellende kracht van verschillende
selectie instrumenten. Hieruit blijkt dat work samples de grootste voorspellende kracht hebben (0,54
validiteitscoëfficiënt). Daarna volgt het gestructureerde interview en cognitieve vaardigheidstest
beide met 0,51. Ook de kennistest scoort hoog met 0,48. Wat opvalt is dat grafologie (0,02) en
interesses en opleidingsniveau (beide 0,10) laag scoren.
Selecteur
Nadat bepaald is waarop en hoe er geselecteerd gaat worden, moet nog bepaald worden wie er gaat
selecteren. Van den Broek et al. (2004) raden aan om sollicitanten met niet meer dan twee
selecteurs tegelijkertijd te laten spreken. De sollicitanten zullen dan meer open zijn. Er moet een
goede taakverdeling bestaan tussen de selecteurs en zij moeten onafhankelijk van elkaar scoren op
de vooraf bepaalde criteria. Daarnaast dienen alle selecteurs getraind te zijn in het voeren van
selectiegesprekken en op de hoogte te zijn van de functieinhoud. Van den Broek et al. (2004) vinden
dat de uiteindelijke keuze door de direct leidinggevende gemaakt moet worden. Dit is tenslotte
degene die uiteindelijk met de sollicitant samen moet werken. Daarnaast vinden zij dat de directie
een vetorecht moet hebben. Deze zet namelijk de handtekening onder het arbeidscontract.
3.5
Beoordelen
Whitford en Coetsee (2006) definiëren beoordelen als een filosofie voor het managen van gedrag van
mensen in een context dat de fit tussen individuele doelen en organisatie doelen faciliteert en
ondersteunt met als doel goede organisatie- en financiële prestaties te behalen.
Volgens Den Hartog, Boselie en Paauwe (2004) is het van kritiek belang om vast te stellen wat goed
presteren precies inhoudt en hoe dat gemeten kan worden. Dit is volgens het selectiemodel van
Binning en Barrett (1989) al vastgesteld voordat de medewerker is geselecteerd voor de functie in de
criteriummaat. De punten die hierbij zijn vastgelegd in het selectieproces, kunnen dus tevens
gebruikt worden bij de beoordeling van medewerkers.
Bij het ontwerp van de beoordeling, moeten volgens Lievens (2008) een aantal vragen beantwoord
worden. De volgende vragen zijn relevant voor dit onderzoek:
• Wat is de doelstelling?
• Wie zal optreden als beoordelaar?
Doelstelling
Goed presteren en beoordelen gaan hand in hand. Prestaties kunnen tenslotte niet verbeterd
worden, wanneer deze niet geëvalueerd worden. Lievens (2008) geeft vier belangrijke
toepassingsgebieden voor de doelstelling van prestatiebeoordeling. Het eerste toepassingsgebied
heeft betrekking op ‘tussen personen’-toepassingen, zoals het evalueren van de prestaties van
personeel, het bepalen van beloning, promoties, salarisstijgingen, mutaties en ontslagen.
23
Het tweede toepassingsgebied verwijst naar ‘binnen personen’-toepassingen, zoals feedback op het
individueel presteren, assessment van individuele sterkten en zwakten en identificatie van
trainingsbehoeften op individueel niveau.
Het derde toepassingsgebied verwijst naar het gebruik van prestatiebeoordeling voor het
consolideren van de globale HR-aanpak. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruiken van de
prestatiebeoordeling voor de personeelsplanning en het identificeren van trainingsplannen op
organisatieniveau.
Ten slotte heeft het vierde toepassingsgebied betrekking op het gebruik van prestatiebeoordeling
voor researchdoeleinden (validatie-instrument). Zo kan men controleren of de voorspellingen bij de
selectie juist waren. Prestatiebeoordeling wordt vooral toegepast voor de eerste twee
toepassingsgebieden.
In deze indeling zit een bekend en klassiek dilemma. Beheersdoelen verhouden zich in de praktijk
slecht met ontwikkelings- en motivatiedoelen. Het openlijk bespreken van zwakke punten is lastig
wanneer de beloning afhankelijk is gesteld van de beoordeling (Witjas & Rosenmöller, 2003).
Criteriummaat
Volgens Rosenmöller en Witjas (2003) kan er pas een effectief beoordelingssysteem met specifieke
criteria en passende omschrijvingen gekozen worden, nadat er een analyse is gemaakt van de
organisatiedoelen en de functie-inhoud. Boice en Kleiner (1997) geven ook aan dat als eerste stap bij
het ontwikkelen van een beoordelingssysteem, de organisatiedoelstellingen vastgesteld moeten
worden. Deze worden vervolgens vertaald in afdelings- en functiedoelstellingen. In overleg met de
betreffende medewerkers worden persoonlijke prestatie doelstellingen vastgesteld. Op deze manier
weet de medewerker op voorhand op welke aspecten hij of zij beoordeeld gaat worden. Om dit te
kunnen doen moet er een duidelijke functieomschrijving zijn inclusief de rol en
verantwoordelijkheden van de medewerker. Hieruit moet duidelijk worden hoe de functie bijdraagt
aan de bredere organisatiedoelstellingen en wat van de medewerker verwacht wordt binnen een
bepaalde periode. Bij soortgelijke functies kunnen de doelstellingen hetzelfde zijn. Er is echter altijd
sprake van verschillende soorten achtergronden en ervaringen. Om medewerkers gemotiveerd en
betrokken te houden, zullen daarom sommige doelstellingen aangepast moeten worden om aan te
sluiten op de ervaringen van de betreffende medewerker en om ruimte te bieden voor groei. Als
voor de medewerkers duidelijk is hoe de persoonlijke doelstellingen aansluiten op de
organisatiedoelstellingen, ontstaat er sneller een teamgevoel en gedeelde verantwoordelijkheid.
Traditioneel gezien, zegt Lievens (2008), dient de functiebeschrijving en –analyse als startpunt en
inspiratie om vast te stellen waar medewerkers op worden beoordeeld. De meeste
evaluatieformulieren in de praktijk richten zich op de volgende vier aspecten:
• Het werkresultaat
• Het werkgedrag
• De interpersoonlijke relaties
• In de toekomst te behalen resultaten
24
De daadwerkelijke scoring binnen het beoordelingsinstrument kan op verschillende manieren
gebeuren. Deze kunnen worden gerangschikt in de volgende categorieën (Lievens 2008):
• Rangschikking
• Schaling
• Narratieve beschrijving
Beoordelaar
Naast het vaststellen wat er beoordeeld wordt, moet er vastgesteld worden wie er beoordeelt. Bij
veel beoordelingssystemen is de direct leidinggevende hier verantwoordelijk voor. Boice en Kleiner
(1997) vinden echter dat er wat te zeggen valt voor meerdere beoordelaars. Door deze triangulatie
hebben zowel de leidinggevende als de medewerker meer vertrouwen in het resultaat. Met deze
opzet kan tevens de rol van de leidinggevende verschuiven van jury naar coach. Boice en Kleiner
pleiten tevens voor een systeem waarbij de medewerker zichzelf beoordeelt. Hierdoor is de
medewerker minder defensief en passief bij het beoordelingsgesprek. Daarnaast geeft het de
leidinggevende inzicht in hoe de medewerker zichzelf ziet.
Verschillende mensen kunnen optreden als beoordelaar van een medewerker. Dit kunnen zijn de
direct leidinggevende, collega’s (peer-assessment), ondergeschikten, hogere leidinggevenden, de
medewerker zelf (self-assessment) en in sommige gevallen klanten. Indien degene die moet
beoordelen zelf weinig zicht heeft gehad op het functioneren van de medewerker, kan deze
informatie inwinnen bij mensen die dit wel hebben gehad, bijvoorbeeld projectleiders (Rosenmöller
& Witjas 2003). Een combinatie van deze beoordelaars (over het algemeen peer-assessment, selfassessment en de direct leidinggevende) is 360⁰-feedback.
360⁰-feedback is het benutten van de omgeving van een medewerker voor het geven van feedback
vanuit verschillende gezichtspunten. Dit garandeert geen objectief beeld, maar biedt wel een
intersubjectief beeld. Daarnaast zijn bepaalde gedragscriteria of competenties beter waar te nemen
door specifieke beoordelaars. Dit zorgt ervoor dat het beeld dat is opgebouwd door de verschillende
beoordelaars, meer geloofwaardigheid heeft voor de beoordeelde (Rosenmöller & Witjas 2003).
3.6
Conceptueel model
Voor dit onderzoek is er gekozen om te werken met een model dat vrij is vertaald van het Harvardmodel (zie bijlage I) als conceptueel model. Dit model is als leidraad gebruikt binnen het onderzoek.
Er is gekozen voor de globale opzet van het Harvard-model in plaats van het Michigan-model of sixcomponent model, omdat het Harvard-model de omgeving van de organisatie behandelt, maar niet
zo uitgebreid als het six-component model. Bepaalde aspecten van de omgeving zijn nuttig voor dit
onderzoek om nader te bekijken, maar om daarbij de concurrentie, technologie, producten, macroeconomie, normen en waarden en vakbonden te betrekken heeft weinig toegevoegde waarde voor
dit onderzoek. Om de opzet van het Harvard-model toe te kunnen passen, is het ingevuld met de
specifieke kenmerken van bNR en dit onderzoek. Dit is te zien in Figuur 6.
25
Figuur 6: Conceptueel model
Binnen de werving is er gebruik gemaakt van het recruitmentcommunicatieplan van Verhoeven
(2012). Deze is te zien in Figuur 4: Recruitmentcommunicatieplan. De onderwerpen doelstelling,
doelgroep, boodschap, wervingsstrategie, uitvoering en evaluatie vormen de rode draad voor het
onderdeel werving.
Binnen het onderdeel selectie is er gebruik gemaakt van het selectiemodel van Binning & Barrett (zie
Figuur 5: Selectiemodel van Binning & Barrett (1989)), met voor de volledigheid de toevoeging wie er
gaat selecteren.
Voor het onderdeel beoordelen is er deels gebruik gemaakt van het selectiemodel van Binning &
Barrett. In het selectiemodel van Binning & Barrett wordt bij het onderdeel criteriummaat bepaald
wanneer iemand goed heeft gepresteerd in een functie en hoe dit gemeten wordt. Dit kan tevens
gebruikt worden bij de beoordeling van medewerkers. Daarnaast zijn er voor de volledigheid twee
vragen van Lievens (2008) hier aan toegevoegd. Dit zijn de volgende vragen:
• Wat is de doelstelling?
• Wie zal optreden als beoordelaar?
26
4. Doel- en vraagstelling
In dit hoofdstuk wordt aangegeven wat de onderzoeks- en praktijkdoelstellingen zijn. Aan de hand
hiervan is de vraagstelling opgesteld, met de verschillende deelvragen. Welke begrippen van belang
zijn in dit onderzoek en wat die precies omvatten, wordt behandeld in paragraaf 4.5.
4.1
Onderzoeksdoelstelling
Het doel van dit onderzoek is om de context van bNR in kaart te brengen en aan de hand daarvan
advies te geven over de concrete invulling van de werving, selectie en beoordeling van de junior
medewerkers.
4.2
Praktijkdoelstelling
De opdrachtgever wil dit onderzoek gebruiken om een concrete en bruikbare invulling te geven aan
de HR-activiteiten werving, selectie en beoordelen.
4.3
Vraagstelling
Wat is een consistent ontwerp van werving, selectie en beoordeling voor de junior medewerkers
passend bij de context van bNR?
4.4
Deelvragen
1. Wat zijn de belangen van de stakeholders en welke impact hebben deze op de werving,
selectie en beoordeling van de junior medewerkers?
2. Wat zijn de situationele factoren en welke impact hebben deze op de werving, selectie en
beoordeling van de junior medewerkers?
3. Wat zijn de beoogde resultaten en lange termijn gevolgen van de werving, selectie en
beoordeling en welke impact hebben deze op het ontwerp?
4. Wat is gezien de context een passend en consistent ontwerp voor de werving van de junior
medewerkers?
5. Wat is gezien de context een passend en consistent ontwerp voor de selectie van de junior
medewerkers?
6. Wat is gezien de context een passend en consistent ontwerp voor de beoordeling van de
junior medewerkers?
Verantwoording van de deelvragen
Zoals te zien is in het conceptueel model, zijn er verschillende stakeholders die belang hebben bij de
werving, selectie en beoordeling van de junior medewerkers. Wat deze belangen precies zijn en
welke impact die hebben op het beleid van bNR betreffende werving, selectie en beoordeling, is aan
de hand van de eerste deelvraag onderzocht.
Hetzelfde geldt voor de situationele factoren. Het geadviseerde beleid moet aansluiten bij deze
factoren om er voor te zorgen dat het advies bruikbaar is. Aan de hand van de tweede deelvraag is
daarom onderzocht wat de situationele factoren zijn en welke impact deze hebben op de werving,
selectie en beoordeling.
27
Het wervings-, selectie- en beoordelingsbeleid zullen, zoals in het conceptuele model te zien is,
bepaalde resultaten opleveren en lange termijn gevolgen hebben. Bij het ontwerp van het beleid
moet er echter ook rekening gehouden worden met de resultaten en gevolgen die beoogd worden.
Deze hebben invloed op het te kiezen beleid. Wat de beoogde resultaten en lange termijn gevolgen
zijn en welke impact deze hebben op het beleid is onderzocht aan de hand van deelvraag drie.
Aan de hand van de informatie verkregen uit de beantwoording van de eerste drie deelvragen, is er
een passend en consistent ontwerp voor de werving, selectie en beoordeling gekozen. Dit is gedaan
aan de hand van de deelvragen vier, vijf en zes.
4.5
Begripsafbakening
Consistent: er is sprake van een consistent ontwerp van de werving, selectie en beoordeling wanneer
zij niet afzonderlijk van elkaar functioneren, maar elkaar versterken of ten minste in
overeenstemming zijn met elkaar.
Passend: HR-activiteiten die passend zijn bij de context van bNR, zijn bij uitstek gericht op het
ondersteunen van de strategische doelstellingen van de organisatie.
Context: de context van de organisatie bestaat uit wat in het conceptuele model de belangen van de
stakeholders en de situationele factoren wordt genoemd.
Junior medewerkers: de junior medewerkers zijn de studenten die een afstudeeronderzoek
uitvoeren, een stage lopen of een andersoortig traject volgen bij bNR.
Werving: de organisatie activiteiten die het aantal en/of type sollicitanten beïnvloedt die solliciteren
naar een functie en/of bepalen of een aanbieding wordt geaccepteerd (Breaugh J. , 1992).
Selectie: het geheel van activiteiten die gericht zijn op en leiden tot het kiezen van personen voor de
vervulling van functies, zodanig dat aan bepaalde maatstaven met betrekking tot de consequenties
van gemaakte keuzen zo goed mogelijk wordt voldaan (Lievens, 2008).
Beoordelen: een filosofie voor het managen van gedrag van mensen in een context dat de fit tussen
individuele doelen en organisatie doelen faciliteert en ondersteunt met als doel goede organisatieen financiële prestaties te behalen (Whitford & Coetsee, 2006).
Leerwerkomgeving: de sterke kanten van twee traditionele leeromgevingen, de school en de
beroepspraktijk, worden gecombineerd tot een nieuwe productieve leeromgeving, ook wel een
hybride leeromgeving genoemd. De hybride leeromgeving kenmerkt zich door de leeromgeving en
beroepspraktijk fysiek bij elkaar te brengen (Huisman, Bruijn, Baartman, Zitter, & Aalsma, 2010).
28
5. Methoden
Dit onderzoek betreft een beschrijvend onderzoek. Aan de hand van de context wordt beschreven
hoe er invulling kan worden gegeven aan de werving, selectie en beoordeling van deze groep
medewerkers. In de eerste vier paragrafen wordt beschreven aan de hand van welke methoden de
verschillende deelvragen onderzocht zijn. Vervolgens wordt in paragraaf 5.5 de opzet van de enquête
weergegeven, inclusief de operationalisatie van de begrippen. Ten slotte wordt er in paragraaf 5.6
ingegaan op de betrouwbaarheid, validiteit en bruikbaarheid van het onderzoek.
5.1
Deelvraag 1
De stakeholders die zijn geïdentificeerd zijn de Hanzehogeschool, studenten, de junior medewerkers
en bNR zelf. Om de invloed van de belangen van deze verschillende stakeholders te onderzoeken,
zijn er verschillende onderzoeksmethoden ingezet.
Om de belangen van bNR te onderzoeken, is er een halfgestructureerd interview afgenomen bij een
senior medewerker, Gea Posthumus. Zij is betrokken bij de werving, selectie en beoordeling van de
junior medewerkers. Dit is een kwalitatieve methode van dataverzameling. Er is gekozen voor dit
type interview om ervoor te zorgen dat de respondent de ruimte heeft om toe te lichten welke
methoden zijn toegepast en wat hier de voor- en nadelen van waren. De respondent heeft hierbij
voldoende ruimte om de eigen ervaringen toe te lichten. Het interview is persoonlijk afgenomen. In
bijlage II is de topiclijst te vinden.
Om de belangen van studenten en de junior medewerkers in kaart te brengen is er onder de junior
medewerkers een surveyonderzoek gehouden (enquête). Dit is een kwantitatieve en gestructureerde
methode van dataverzameling. Er is hier gekozen voor een surveyonderzoek in plaats van een andere
vorm van interviews, vanwege de omvang van de groep junior medewerkers. Dit moet inzicht geven
in hoe de junior medewerkers de werving, selectie en beoordeling tot dusver hebben ervaren, of zij
dit in lijn vinden met de situationele factoren en of zij dit vinden aansluiten bij hun belangen.
Om te onderzoeken wat de belangen van de Hanzehogeschool zijn, is er literatuuronderzoek
uitgevoerd. Dit is een kwalitatieve onderzoeksmethode. Het type literatuur dat hierbij gebruikt is, is
grijze literatuur. Dit is literatuur dat niet in gangbare boekcollecties is opgenomen (Verhoeven N. ,
2011). In dit geval gaat het om beleidsstukken en visiedocumenten van de Hanzehogeschool. Aan de
hand hiervan is duidelijk geworden welke invloed deze belangen hebben op het ontwerp van de
werving, selectie en beoordeling.
5.2
Deelvraag 2
In het conceptueel model zijn er een aantal situationele factoren geïdentificeerd. Dit zijn de visie op
de junior medewerkers, de organisatiestrategie, de organisatiecultuur en de richtlijnen van de
opleidingen. Ook hier zijn er verschillende onderzoeksmethoden toegepast.
Een deel van het surveyonderzoek onder de junior medewerkers en het interview met de senior
medewerker heeft betrekking op de situationele factoren.
29
Voor meer informatie over de richtlijnen vanuit de opleidingen, zijn er medewerkers van een aantal
stagebureaus van de verschillende opleidingen binnen de Hanzehogeschool persoonlijk geïnterviewd
aan de hand van een halfgestructureerd interview. Zij hebben informatie gegeven over hoe vacatures
verspreid worden binnen de opleiding en of de wervingsmethode van bNR hier bij aansloot. De
gehele topiclijst is te vinden in bijlage II. De operationele populatie vormt de medewerkers van de
stagebureaus van de opleidingen die de meeste studenten ‘leveren’ aan bNR. Dit zijn de opleidingen
van de Academie voor Architectuur, Bouwkunde en Civiele Techniek (SABC), Human Technology (HT)
en Facility Management (FM). Van elk stagebureau is er één medewerker geïnterviewd. Dit is een
medewerker die zicht heeft op de processen die in het interview bevraagd worden. Bij het afnemen
van deze interviews is er samengewerkt met Fabian Koczula, junior medewerker bij bNR vanuit de
opleiding Facility Management. Hij voert een imago onderzoek uit in opdracht van bNR. De vragen
die in dit kader zijn gesteld en de antwoorden die hierop zijn gegeven, zijn opgenomen in de
uitwerkingen van de interviews in de bijlagen.
5.3
Deelvraag 3
Aan de hand van grijze literatuur van bNR en het interview met Gea Posthumus is er onderzocht wat
de beoogde resultaten en lange termijn gevolgen van het wervings-, selectie- en beoordelingsbeleid
zijn. Als senior medewerker van bNR kan mevr. Posthumus hier inzicht in geven. De grijze literatuur
bestaat uit informatie van de website van bNR en het visiedocument van bNR.
5.4
Deelvragen 4, 5 en 6
Voor de beantwoording van de deelvragen 4, 5 en 6 is er gebruik gemaakt van het
halfgestructureerde interview. Deze methode is toegepast bij een senior medewerker, Gea
Posthumus, van bNR die betrokken is bij de werving, selectie en beoordeling van de junior
medewerkers. Op deze manier is duidelijk geworden hoe de werving, selectie en beoordeling de
afgelopen periode heeft plaatsgevonden en wat hier de voor- en nadelen van waren.
Ook voor de beantwoording van deelvraag 4 wordt er geput uit de interviews met de medewerkers
van de stagebureaus van de verschillende opleidingen binnen de Hanzehogeschool. Zij hebben
aangegeven waar zij de vacature van bNR geplaatst hebben en wellicht ook of studenten hier vragen
over hadden en belangstelling voor toonden of juist niet. Op die manier kan er een deel van het
wervingproces worden gereconstrueerd. De stagebureaus hebben tevens inzicht gegeven in hoe
verschillende organisaties studenten werven, hoe studenten naar afstudeerplekken zoeken en welke
vacatures veel reacties krijgen. Zie voor de gehele topiclijst bijlage II.
Best practices
Voor input voor het ontwerp van de werving, selectie en beoordeling zijn er een aantal best practices
onderzocht. Dit is gedaan door medewerkers van andere leerwerkomgevingen persoonlijk te
interviewen aan de hand van een halfgestructureerd interview. Dit waren Immo Dijkma, coördinator
van de Da Vinci minor en Eddy Hekman. Dhr. Hekman is betrokken geweest bij de ontwikkeling van
verschillende leerwerkomgevingen, zoals bNR, Da Vinci, Value in the valley en Value beyond the
valley. Hierbij geldt ook dat er voor deze methode van dataverzameling is gekozen, zodat de
respondenten hun antwoorden voldoende konden toelichten en er op bepaalde onderwerpen
doorgevraagd kon worden. De topiclijst is te vinden in bijlage II.
30
5.5
Opzet enquête
Er is gebruik gemaakt van een internetenquête. Hier is voor gekozen vanwege het gebruikersgemak
en het feit dat de gehele populatie te bereiken is via internet. Daarnaast vermindert het de kans op
sociaal wenselijke antwoorden, omdat er geen interviewer bij is. Bijkomend voordeel is dat er
gebruik gemaakt kon worden van routing, waardoor de gegevens direct verwerkt werden. Dit
verhoogt de betrouwbaarheid, omdat er bij de invoering van de gegevens geen menselijke fouten
konden worden gemaakt. De junior medewerkers hebben één week de tijd gehad om de enquête in
te vullen. In bijlage III is de begeleidende brief te vinden die naar de junior medewerkers verstuurd is
samen met de enquête. De enquête zelf is terug te vinden in bijlage IV.
De gebeurtenissen waar naar gevraagd is spelen zich grotendeels in het verleden af (werving en
selectie). Het kan daardoor zijn dat de respondenten een selectief geheugen hebben. Hierbij noemen
zij alleen voorbeelden die zij zich willen herinneren en laten voorbeelden weg waaruit iets anders
blijkt (Baarda & Goede, 2001). Deze vertekening is geminimaliseerd door te vragen naar concrete
zaken.
Operationalisatie van begrippen
Hieronder zijn de verschillende begrippen die onderzocht zijn, meetbaar gemaakt. Dit is te zien in
Tabel 1. Dit was nodig om van abstracte begrippen naar concrete vragen voor in de enquête te
komen. De enquête is terug te vinden in bijlage IV. De indicatoren zijn deels afkomstig uit de
literatuur uit het theoretisch kader en deels uit de resultaten van de interviews die zijn afgenomen.
Voor deze resultaten zie hoofdstuk 6.
Tabel 1: Operationalisatie schema
Eigenschapsbegrip
Werving
Definitie: de organisatie activiteiten
die het aantal en/of type
sollicitanten beïnvloedt die
solliciteren naar een functie en/of
bepalen of een aanbieding wordt
geaccepteerd
Selectie
Definitie: het geheel van activiteiten
die gericht zijn op en leiden tot het
kiezen van personen voor de
vervulling van functies, zodanig dat
aan bepaalde maatstaven met
betrekking tot de consequenties van
gemaakte keuzen zo goed mogelijk
wordt voldaan
Dimensie
Doelgroep
Boodschap
Wervingsstrategie
Uitvoering
Criteriumdomein
Criteriummaat
Indicator
Kenmerken
Manier van oriënteren
Employer branding
Kanalen en middelen
Aantrekkelijke
werkgeverswaarden en voordelen
Call to action
Inzet van mensen
Voldaan aan de eisen vanuit de
opleiding
Gewerkt aan en ontwikkeling
gemaakt in de eigen leerdoelen
Tevreden opdrachtgever
Teamprestaties bevorderen
Persoonlijke discipline
Loopbaanontwikkelingsgesprekken
Loopbaangroepsgesprekken
Advies van opdrachtgever
31
Selectieconstructen
Selectie instrument
Selecteur
Beoordelen
Definitie: een filosofie voor het
managen van gedrag van mensen in
een context dat de fit tussen
individuele doelen en organisatie
doelen faciliteert en ondersteunt
met als doel goede organisatie- en
financiële prestaties te behalen.
Doelstelling
Criteriummaat
Beoordelaar
5.6
Algemene mentale vaardigheid
Kennis en ervaring
Persoonlijkheid en motivatie
Belangstelling
Fit tussen de persoon en de
organisatie
Interview
Zelfselectie
Aantal
Functie
‘Tussen personen’-toepassingen
‘Binnen personen’-toepassingen
Consolideren van de globale
HR-aanpak
Researchdoeleinden
Werkresultaat
Werkgedrag
Inter-persoonlijke relaties
Toekomstige resultaten
Beoordelingsinstrument
Zicht op werkzaamheden
Zicht op ontwikkeling
Betrouwbaarheid, validiteit en bruikbaarheid
Betrouwbaarheid
Doordat er gebruik is gemaakt van zowel interviews, als een enquête, als literatuuronderzoek, stijgt
de betrouwbaarheid van dit onderzoek. De afstudeerbegeleider en opdrachtgever zijn nauw
betrokken geweest bij de opzet van de interviews en de enquête. Hierdoor konden eventuele fouten
of onduidelijkheden vooraf vastgesteld en verbeterd worden.
Er zijn een aantal zaken die de betrouwbaarheid van dit onderzoek kunnen verminderen. Ten eerste
kon er geen uitgebreide pilot van de enquête worden gehouden onder de onderzoekspopulatie,
omdat de gehele populatie onderzocht werd. Daarom is slechts één junior medewerker gevraagd om
mee te doen aan de pilot. Daarnaast was de respons op de enquête 67,7%. Hoe hoger de respons,
hoe hoger de betrouwbaarheid van de resultaten. Ten slotte kan het zijn dat bij herhaling van het
onderzoek niet dezelfde resultaten behaald worden, omdat er gebruik is gemaakt van
halfgestructureerde interviews.
Validiteit
Door het betrekken van de opdrachtgever, afstudeerbegeleider en één junior medewerker bij het
opstellen van de enquête, is zoveel mogelijk gezorgd voor begripsvaliditeit. Dit betekent dat er
daadwerkelijk gemeten is, wat beoogd werd te meten. Voor een goede homogeniteit van de vragen,
32
zijn de begrippen zo goed mogelijk geoperationaliseerd. Er is naar gestreefd om de vragen zo goed
mogelijk aan te laten sluiten bij de definitie van het te meten begrip.
In dit onderzoek speelt interne validiteit eigenlijk geen rol, omdat er geen oorzaak-gevolgrelatie
onderzocht wordt. Er is een selectie gemaakt uit de populatie voor de interviews, maar omdat de
antwoorden van de respondenten niet generaliseerbaar hoeven te zijn over de gehele populatie, is
dit niet erg. Het gaat hier om een case studie. De interviews zijn met toestemming van de
respondenten opgenomen. Voor de enquête is de gehele populatie benaderd.
Bruikbaarheid
De bruikbaarheid van dit onderzoek voor bNR zal waarschijnlijk hoog zijn. De resultaten van het
onderzoek zullen namelijk gebruikt worden om het beleid betreffende werving, selectie en
beoordeling te bepalen. Het gaat hier om de instrumentele bruikbaarheid. Om er zeker van te zijn
dat het onderzoek bruikbaar is voor bNR en om tevens de betrouwbaarheid te verhogen, is de
opdrachtgever nauw betrokken bij het onderzoek.
33
6. Onderzoeksresultaten
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek gepresenteerd met
betrekking tot de eerste 3 deelvragen. In de tabellen wordt de impact op de werving, selectie en
beoordeling kort genoemd. In hoofdstuk 7 wordt hier dieper op in gegaan. Een uitgebreidere
weergave van de resultaten en de volledige uitwerking van de interviews is te vinden in de bijlage. De
deelvragen 4, 5 en 6 zullen beantwoord worden in hoofdstuk 7. Hierin wordt het advies met
betrekking tot de invulling van de werving, selectie en beoordeling gegeven.
6.1
Wat zijn de belangen van de stakeholders en welke impact
hebben deze op de werving, selectie en beoordeling van de
junior medewerkers?
In onderstaande tabel zijn de verschillende stakeholders en hun belangen weergegeven. In de
rechterkolom is aangegeven wat de impact van deze belangen zijn op de werving, selectie en
beoordeling.
Tabel 2
Stakeholder
Hanzehogeschool
Studenten
Belangen
Meer participatie van studenten
in lectoraatonderzoek.
Onderzoek en onderwijs meer
met elkaar verweven.
Kwaliteitsimpuls onderwijs en
ambitieuze studiecultuur.
Vinden van een passende
afstudeerplek.
Junior medewerkers
Afstuderen of stage tot een
goed einde brengen.
Goede aansluiting bij opleiding.
bNR
Studenten die passen in het
profiel van junior medewerker.
Hoge tevredenheid van junior
medewerkers.
Impact
Werving: Participatie in
lectoraatonderzoek aantrekkelijk maken.
Ambitieuze studenten aantrekken.
Selectie: Ambitieuze studenten
selecteren.
Werving: Potentiële kandidaten gaan zelf
actief opzoek naar een afstudeerplek.
Hierdoor hoeft bNR zelf minder actief te
werven.
Selectie en beoordelen: Duidelijk maken
wat goed presteren inhoudt en waar op
beoordeeld wordt. Aansluiting
functieprofiel bij eisen van opleiding.
Werving: Juiste doelgroep aanspreken.
Juiste verwachtingen scheppen.
Selectie: Studenten selecteren die
aansluiten bij het functieprofiel.
Beoordelen: Beoordeling moet aansluiten
bij selectiecriteria (horizontale fit)
34
6.2
Wat zijn de situationele factoren en welke impact hebben deze
op de werving, selectie en beoordeling van de junior
medewerkers?
In Tabel 3 is te zien wat de situationele factoren inhouden en hoe deze de invulling van de werving,
selectie en beoordeling beïnvloeden.
Tabel 3
Situationele
factoren
Visie op junior
medewerkers
Organisatiestrategie
Kenmerken
Impact
•
Junior medewerkers zijn
gelijkwaardig aan elkaar en nemen hun
eigen specifieke kennis mee.
•
Junior medewerkers zijn
professioneel, betrokken en
verantwoordelijk.
•
Er wordt bijgedragen aan de
professionele en persoonlijke
ontwikkeling van de junior medewerkers.
•
Junior medewerkers willen het
beste uit zichzelf halen, hebben een grote
motivatie, kunnen zelfstandig werken en
zijn initiatiefrijk.
Werving: Studenten werven die
passen binnen deze visie en/of
daar naar toe kunnen groeien.
Onderzoek en onderwijs dichtbij elkaar
brengen.
Studenten de mogelijkheid bieden om te
werken aan of kennis te maken met
onderzoek.
Selectie: De visie op de junior
medewerkers vormt de basis
voor het opstellen van het
functieprofiel en de
selectiecriteria.
Beoordelen: Beoordelen op de
punten die volgens de visie
belangrijk zijn (professioneel,
betrokken, verantwoordelijk,
persoonlijke ontwikkeling).
Werving: Doelgroep
aanspreken die kan bijdragen
aan het behalen van de
organisatiedoelstellingen.
Selectie: Selecteren op
kenmerken die aansluiten bij
de organisatiedoelstellingen.
Organisatiecultuur
Richtlijnen
opleidingen
bNR moet gezien worden als bedrijf.
(Junior) Medewerkers zijn professioneel
en betrokken. Alle medewerkers zijn
gelijkwaardig aan elkaar.
Verschillende opleidingen hanteren
verschillende wervingskanalen.
Beoordelen: Persoonlijke en
functiedoelstellingen moeten
aansluiten op de
organisatiedoelstellingen.
Werving: Profileren als bedrijf.
Organisatiecultuur kenbaar
maken en uitdragen naar de
buitenwereld.
Selectie en beoordelen:
Selecteren en beoordelen op
kenmerken die in de gewenste
cultuur belangrijk zijn
(professioneel, betrokken).
Werving: Methode kiezen die
aansluit bij het wervingskanaal
van de betreffende opleiding.
35
De eisen van de opleiding aan het
afstudeeronderzoek verschillen per
opleiding.
Selectie: De eisen van de
opleidingen moeten bekend
zijn, zodat er studenten
geselecteerd worden die
kunnen voldoen aan deze eisen
door middel van de
onderzoeken die bij bNR
beschikbaar zijn.
Beoordelen: De beoordeling
moet de juiste input opleveren
voor de beoordeling van de
opleiding.
6.3
Wat zijn de beoogde resultaten en lange termijn gevolgen van
de werving, selectie en beoordeling en welke impact hebben
deze op het ontwerp?
Uit het theoretisch kader is gebleken dat de eerste stap bij het kiezen van een wervings-, selectie- en
beoordelingsmethode het vaststellen van de doelstellingen is. In onderstaande tabel is weergegeven
wat in het interview met Gea Posthumus naar voren is gekomen betreffende de beoogde resultaten
en lange termijn gevolgen van de werving, selectie en beoordeling.
Tabel 4
HRactiviteit
Werving
Selectie
Beoordelen
Beoogde resultaten
Lange termijn gevolgen
Impact
Rond de 30 ambitieuze studenten
van verschillende opleidingen
aanspreken die bovenmatig
geïnteresseerd zijn in het doen van
onderzoek. Studenten die meer
kunnen en willen dan de
gemiddelde student.
Geselecteerde studenten die het
concept begrijpen en daar 100%
voor gaan. Ze moeten actief en
initiatiefrijk zijn, een
onderzoekende houding hebben
en fijn zijn om mee samen te
werken. Ze moeten door kunnen
groeien naar het eindprofiel.
Studenten stimuleren en
ondersteunen in de persoonlijke
ontwikkeling. Hoogwaardige
producten opleveren. Een advies
uit kunnen brengen naar de
opleiding.
Gezien worden als
aantrekkelijke afstudeerplek.
De juiste
doelgroep moet
aangesproken en
overtuigd
worden om te
solliciteren bij
bNR.
De beoogde
resultaten
omzetten in
selectiecriteria.
Bekwamere studenten die
meewerken aan
persoonlijke, functie- en
organisatiedoelstellingen.
Bekwamere studenten die
iets extra’s kunnen ten
opzichte van andere
studenten.
Inzicht krijgen in
de
doorgemaakte
ontwikkeling van
de student.
36
6.4
Best practices
Om inzicht te krijgen in de aanpak van andere leerwerkomgevingen, zijn er een aantal medewerkers
geïnterviewd die betrokken zijn (geweest) bij één of verschillende leerwerkomgevingen. Dit waren
Immo Dijkma (coördinator van de Da Vinci minor) en Eddy Hekman. Eddy Hekman is betrokken
geweest bij het ontwikkeling van verschillende leerwerkomgevingen zoals de Da Vinci minor, bNR,
Value in the valley en Value beyond the valley. Daarnaast is Gea Posthumus geïnterviewd. Zij is
senior medewerker bij bNR en kan daarom inzicht geven in het huidige wervings-, selectie- en
beoordelingsproces bij bNR. In onderstaande tabel worden de resultaten van de interviews
weergegeven.
Respondent
Onderwerp
Visie op
leerwerkomgeving
Doelstelling
Immo Dijkma
Eddy Hekman
Kernwaarden
Multidisciplinair,
kantooromgeving en
actiegericht. Leren is
een groepsactiviteit.
Eigen leerprogramma,
vanuit
gemeenschappelijkheid
denken, integratie van
leren en werken,
diversiteit. De basis
ideeën zijn voor de
leerwerkomgevingen
hetzelfde, maar de
instrumenten verschillen
per context.
Gelijkwaardigheid,
Samenwerken met
leren als doel,
Diversiteit als kracht,
Gemeenschapszin,
Bedrijfsomgeving,
Duurzaamheid,
Ethisch bewustzijn,
Professioneel
handelen, Lerende
organisatie.
Visie op studenten
Studenten zoveel
mogelijk beschouwd
als medewerkers. Zij
moeten een
eigenaargevoel krijgen
voor het proces. Bij de
formele
beoordelingsmomente
n een meer
traditionele
rolverdeling.
Er moet sprake zijn van
een gezamenlijke
verantwoordelijkheid. De
studenten moeten zoveel
mogelijk als collega’s
worden beschouwd.
Studenten worden
beschouwd als
collega’s. Iedereen
neemt zijn eigen kennis
mee, waar iedereen
van kan leren.
Leren door te ervaren.
Individueel leertraject.
Gea Posthumus
Onderwijs en
onderzoek dichtbij
elkaar brengen.
Kennisdelen, kennis
opbouwen, kennis
stapelen. Dat terug
brengen naar de
opleidingen. Studenten
laten werken aan of
kennismaken met
onderzoek.
37
Werving
Doelstelling
Studenten aanspreken
die bovenmatig
geïnteresseerd zijn in
onderzoek.
Doelgroep
Het is lastig om
studenten te vinden.
Er is minder flexibiliteit
bij de opleidingen.
Boodschap
Studenten kiezen voor
sfeer en
werkomgeving, niet
om inhoudelijke
redenen. Het is lastig
om dit als boodschap
te gebruiken, omdat
het moeilijk te
verwoorden is.
Profileren als
innovatieprofessional,
ondernemerschap,
creativiteit en leren.
Met een boodschap
over persoonlijke
ontwikkeling haken
studenten af.
Excellente trajecten
schrikken soms
mensen af.
Wervingsstrategie
Er wordt gestreefd
naar 20-25 studenten
per semester. Bij meer
deelnemers is het
lastig om te weten
waar iedereen mee
bezig is en worden
regels belangrijker.
Uitvoering
De middelen die
gebruikt worden zijn
filmpjes, mond-totmondreclame en de
minorenmarkt.
Studenten zoeken zelf
weinig, dus het is ook
lastig om ze te
bereiken.
De studenten hoeven
nog niet excellent te
zijn. Dit kan ook iets
anders zijn dan hoge
cijfers.
Leren in een
leerwerkomgeving is
leuker en er wordt meer
geleerd. Breder kijken dan
het eigen vakgebied.
Multidisciplinair en multilevel. Leren omgaan met
elkaar en met
opdrachtgevers, het
opbouwen van een
netwerk.
Aantrekkelijk
programma van
onderzoekscolleges,
laagdrempelig contact
met deskundigen en
multidisciplinair
samenwerken.
30 studenten in totaal
is een goed aantal.
De leerwerkomgeving
moet zichtbaarder
worden binnen de
opleidingen.
Er wordt gebruik
gemaakt van de
afstudeervoorlichting,
vacature op BB en
brochures.
38
Evaluatie
Selectie
Criteriumdomein
Er wordt informeel
geëvalueerd aan de
hand van gevallen die
niet helemaal pasten.
Twijfel wordt van
tevoren zoveel
mogelijk uitgesproken.
Productiviteit,
samenwerken,
leerbereidheid en 4
dagen aanwezig zijn.
Met name de
gesprekken zijn
geëvalueerd. Het
wervingsmateriaal
wordt aangepast. De
afstudeervoorlichting
blijkt een goede manier
om de studenten te
bereiken.
Niet alleen voldaan aan
de formele eisen, maar
iets extra’s gedaan.
Verder gekeken dan de
opdracht. Voldaan aan de
criteria van de opleiding
en gefunctioneerd als
collega.
Criteriummaat
Actief, initiatiefrijk,
onderzoekende
houding, persoonlijke
ontwikkeling belangrijk
vinden en fijn om mee
samen te werken.
Studenten moeten
open staan voor
feedback. Ze moeten
willen leren en
ontwikkelen.
Selectieconstructen
Er is geen basisniveau
of bepaalde
vaardigheden nodig
om mee te kunnen
doen. Het gaat om de
ambitie.
Kennis is ondergeschikt
aan motivatie en
houding.
Selectie instrument
Intakegesprek en
zelfselectie. Er wordt
zoveel mogelijk
informatie gegeven
zodat de student zelf
een keuze kan maken.
Hierbij kunnen ze ook
spreken met huidige
minorstudenten.
Motivatiebrief en CV.
Met 2 senior
medewerkers wordt
daarna een
selectiegesprek
gevoerd.
Beoordelen
Criteriummaat
5
beoordelingsmomente
n. Essay, 2 keer
opdracht zelf gestuurd
leren, verslag als input
voor intervisie en een
presentatie. Er is geen
vaststaan eindproduct.
Het gaat om het
Helder beeld van de eisen
vanuit de opleiding,
aangevuld met eigen
wensen en voorkeuren.
Als de opleiding
verantwoordelijk is voor
de eindbeoordeling, moet
de student daar zelf goed
contact mee
De persoonlijke
ontwikkeling wordt
door bNR beoordeeld.
De officiële
beoordeling gebeurt
door de opleiding. De
opdrachtgever kan
aangeven of het
resultaat voldoet aan
39
proces.
Beoordelingsinstrument
Beoordelaar
De beoordeling wordt
door 1 persoon
uitgevoerd binnen de
leerwerkomgeving.
onderhouden.
de wensen.
Door het combineren van
verschillende
beoordelingsinstrumente
n moet er een
betrouwbare en valide
beoordeling ontstaan.
Het beoordelen
gebeurt aan de hand
van een formulier.
Daarnaast zijn er 3
loopbaanontwikkelings
-gesprekken en elke 6
weken een COIgesprek.
De beoordeling kan het
beste zoveel mogelijk
buiten de
leerwerkomgeving
gehouden worden. Dat is
beter voor het
ontwikkelingsproces.
De opleiding
beoordeelt en de COIbegeleider en
opdrachtgever geven
een advies.
40
7. Conclusies en advies
In paragraaf 7.1 zullen de conclusies van de eerste drie deelvragen gepresenteerd worden. Aan de
hand van deze conclusies worden in paragraaf 7.2 de laatste drie deelvragen beantwoord in de vorm
van een advies.
7.1
Conclusies
1. Wat zijn de belangen van de stakeholders en welke impact hebben deze op de werving,
selectie en beoordeling van de junior medewerkers?
Één van de stakeholders betreffende de invulling van de werving, selectie en beoordeling van de
junior medewerkers, is de Hanzehogeschool. Deze heeft belang bij de vervlechting van onderwijs en
onderzoek. Een onderdeel hiervan is dat de Hanzehogeschool graag wil dat het aantal studenten dat
participeert aan lectoraatonderzoek stijgt. De participatie van studenten zou moeten leiden tot een
kwaliteitsimpuls voor het onderwijs en een stimulans vormen voor de ambitieuze studiecultuur. Met
name het doel om een stimulans te vormen voor een ambitieuze studiecultuur is van invloed op de
werving en selectie van de junior medewerkers. Om een ambitieuze studiecultuur te vormen, zullen
er ambitieuze studenten aangetrokken en geselecteerd moeten worden. Daarnaast moet het
participeren in lectoraatonderzoek aantrekkelijk zijn voor studenten.
Studenten die op zoek zijn naar een afstudeerplek zijn stakeholder betreffende de werving. De
studenten die passen binnen de doelgroep moeten bereikt worden met de wervingsactiviteiten.
Door aan te sluiten op de zoekmethoden van studenten, kunnen zij gemakkelijker bereikt worden.
Naamsbekendheid speelt hierbij een belangrijke rol, omdat veel huidige junior medewerkers voor
het eerst hebben kennisgenomen van bNR via mond-tot-mondreclame.
De junior medewerker heeft belang bij het tot een goed einde brengen van het afstuderen of de
stage. Om hier in te kunnen slagen moet duidelijk zijn wat er van de junior medewerkers verwacht
wordt en waarop beoordeeld wordt. Dit moet tijdens de selectie al duidelijk zijn, zodat de student
zelf kan beslissen of hij of zij hier aan kan voldoen. Daarnaast moet het functieprofiel van de junior
medewerker aansluiten bij de eisen van de opleiding. De opleiding is tenslotte degene die uiteindelijk
bepaalt of de student slaagt of niet.
BNR heeft belang bij het vinden van studenten die passen in het profiel van de junior medewerker en
hoge tevredenheid van de junior medewerkers. Om dit de bereiken moet de juiste doelgroep
aangesproken worden, waarbij de juiste verwachtingen geschept worden. Bij de selectie kunnen
vervolgens studenten geselecteerd worden die goed passen in het functieprofiel. Voor een hoge
tevredenheid kan de beoordeling het beste in het verlengde van de selectiecriteria liggen.
2. Wat zijn de situationele factoren en welke impact hebben deze op de werving, selectie en
beoordeling van de junior medewerkers?
Één van de situationele factoren is de visie van bNR op de junior medewerkers. Deze is van invloed
op de HR-activiteiten vanwege de verticale fit. Wanneer er sprake is van verticale fit, is de visie terug
te zien in de HR-activiteiten. De visie speelt een grote rol in wat er verwacht wordt van de junior
medewerkers. Deze verwachtingen kunnen bij de werving en selectie duidelijk gecommuniceerd
worden, om vervolgens bij de beoordeling getoetst te worden.
41
Doordat de persoonlijke en functiedoelstellingen bij een goede verticale fit afgeleid worden van de
organisatiestrategie, is deze van invloed op de werving, selectie en beoordeling. Voor de werving is
het belangrijk dat de studenten aangesproken worden die de functiedoelstellingen kunnen behalen
en bij kunnen dragen aan het behalen van de organisatiedoelstellingen. Vervolgens kan er
geselecteerd worden op kenmerken die aansluiten bij deze doelstellingen. Bij de beoordeling die
plaatsvindt kan er beoordeeld worden op de functiedoelstellingen en de daaruit afgeleide
persoonlijke doelstellingen van de junior medewerker.
BNR wil graag gezien worden als een bedrijf, waarbij de cultuur is dat junior medewerkers zich
gedragen als medewerker en niet als student. Dit is van invloed op de werving, doordat bNR zich
daarbij kan profileren als bedrijf en de gewenste organisatiecultuur kenbaar kan maken en uit kan
dragen naar de buitenwereld. Vervolgens kan er geselecteerd en beoordeeld worden op kenmerken
die in de gewenste cultuur belangrijk zijn.
De laatste situationele factor die in dit onderzoek behandeld is, is de richtlijnen vanuit de
opleidingen. Deze hebben op een aantal manieren invloed op de werving, selectie en beoordeling.
De verschillende opleidingen hanteren verschillende wervingskanalen. De manier waarop studenten
het beste te bereiken zijn, verschilt dus per opleiding. Daarnaast stellen de opleidingen verschillende
eisen aan het afstudeeronderzoek. Om uitval van junior medewerkers te voorkomen is het goed om
deze eisen van tevoren helder te hebben, zodat er studenten geselecteerd kunnen worden die door
middel van de onderzoeken die beschikbaar zijn bij bNR, kunnen voldoen aan deze eisen. De
beoordeling van bNR kan dan ook zo vormgegeven worden dat het de juiste input levert voor de
beoordeling van de opleiding.
3. Wat zijn de beoogde resultaten en lange termijn gevolgen van de werving, selectie en
beoordeling en welke impact hebben deze op het ontwerp?
Met de wervingsactiviteiten wil bNR een bepaalde doelgroep aanspreken die past in het
functieprofiel van de junior medewerker. Daarnaast moeten de studenten die hierin passen
overtuigd worden om te solliciteren bij bNR. Op de lange termijn moet de werving steeds
gemakkelijker verlopen, doordat bNR wordt gezien als een aantrekkelijke organisatie om af te
studeren. Door de juiste doelgroep aan te spreken, kunnen er studenten bij bNR betrokken worden
die passen bij de functie en de organisatie. De kans dat junior medewerkers tevreden zijn over het
afstuderen bij bNR wordt dan groter, wat vervolgens weer een positieve bijdrage kan leveren aan de
organisatie attractiviteit.
De selectieprocedure moet junior medewerkers opleveren met bepaalde kenmerken. Deze
kenmerken kunnen ingezet worden als selectiecriteria. Op de lange termijn moet dit leiden tot
studenten die meer kunnen dan de gemiddelde student en die meewerken aan persoonlijke, functieen organisatiedoelstellingen.
BNR wil junior medewerkers stimuleren en ondersteunen in de persoonlijke ontwikkeling. Daarnaast
moet er beoordeeld worden of de opgeleverde producten voldoen aan de wensen van de
opdrachtgever. Aan de hand van de beoordeling op de persoonlijke ontwikkeling en die van de
opgeleverde producten, kan er een advies gegeven worden aan de opleiding betreffende het
functioneren van de junior medewerker. Op de lange termijn moet dit er toe leiden dat studenten
42
meer uit het afstuderen halen, dan anders het geval zou zijn. De studenten kunnen dan iets extra’s
ten opzichte van andere studenten. Om deze doelen te bereiken moet inzichtelijk worden welke
ontwikkeling de junior medewerker heeft doorgemaakt.
7.2
Advies
In deze paragraaf wordt aan de hand van de deelvragen 4, 5 en 6 de gebruikte theorieën in het
conceptueel model ingevuld met het advies. De huidige HR-activiteiten van bNR zijn al aardig in lijn
met elkaar en met de context. De adviezen zijn dan ook voornamelijk ter aanvulling op het huidige
beleid.
4. Wat is gezien de context een passend en consistent ontwerp voor de werving van de junior
medewerkers?
Probleemomschrijving
De probleemomschrijving, of vraagstelling in dit geval, is in feite de bovenstaande deelvraag. Wat is
gezien de context een passend en consistent ontwerp voor de werving van de junior medewerkers?
Doelen en doelgroepen
Op de korte termijn wil bNR 30 ambitieuze studenten van verschillende opleidingen werven die
bovenmatig geïnteresseerd zijn in het doen van onderzoek. Op de lange termijn heeft bNR als doel
om gezien te worden als een aantrekkelijke afstudeerplek.
De doelgroep kan niet alleen bepaald worden aan de hand van de doelstellingen van bNR, maar ook
aan de hand van de mogelijkheden die bNR te bieden heeft. De opleidingen bepalen uiteindelijk de
beoordeling van de studenten, dus het is goed om bij het bepalen van de doelgroep rekening te
houden met de eisen van de opleidingen. Wanneer dit bekend is kan er een inschatting worden
gemaakt van in hoeverre bNR hier aan kan voldoen met de beschikbare onderzoeken. Hierdoor
kunnen studenten gericht benaderd worden. Studenten hebben natuurlijk zelf ook de
verantwoordelijkheid om op de hoogte te zijn van de eisen die de opleiding aan hen en hun
onderzoeksopdracht stelt. Voor de studenten is dit bij bNR echter soms lastig in te schatten, omdat
de precieze opdrachten pas tijdens het afstudeertraject bekend en verdeeld worden.
Boodschap
Wat bNR aantrekkelijk maakt als afstudeerplek is het gehele programma van onderzoekscolleges, het
laagdrempelige contact met deskundigen en het multidisciplinair samenwerken. De huidige junior
medewerkers vonden dat bNR een voordeel bood ten opzichte van andere organisaties op een aantal
vlakken: de waarden die bNR uitdraagt, het feit dat het voor sommigen een laatste mogelijkheid
bood tot afstuderen en het verder kunnen bekwamen in onderzoek. De drie waarden die de
respondenten het meest aanspraken bij de werving waren:
• Gelijkwaardigheid, samenwerken met leren als doel
• Lerende organisatie
• Diversiteit als kracht
Om nieuwe studenten aan te trekken zou de nadruk dus gelegd kunnen worden op deze drie
waarden en het feit dat studenten zich verder kunnen bekwamen in onderzoek. Om dit over te
brengen zouden er junior medewerkers ingezet kunnen worden. Deze vormen voor andere
43
studenten een betrouwbare bron. Een meerderheid van de junior medewerkers heeft aangegeven in
de enquête dat hij of zij het op prijs zou hebben gesteld wanneer er een junior medewerker
betrokken was geweest bij de werving.
Het uitdragen van de waarden die bNR uniek maken en daarbij de huidige junior medewerkers
betrekken, zou moeten leiden tot een sterk werkgeversmerk (employer branding). Uit het
theoretisch kader blijkt dat er door middel van interactie efficiënt en geloofwaardig gecommuniceerd
kan worden. BNR zou hier op in kunnen spelen door gebruik te maken van de
afstudeervoorlichtingen en de Young Professionals Day van de opleiding HT. Voor een sterk merk is
het belangrijk dat bNR niet alleen zichtbaar is op de momenten dat er nieuwe junior medewerkers
gezocht worden. Gedurende het gehele jaar moeten de unieke waarden uitgedragen worden.
Naast het aantrekken van studenten, kan de boodschap het beste tevens leiden tot een vorm van
zelfselectie. Dit kan door middel van een realistic job preview. Uit de enquête bleek dat de meeste
respondenten vinden dat er een realistisch beeld is geschetst van de functie, maar een realistisch
beeld van de organisatie beter zou kunnen.
Wervingsstrategie
Omdat het belang van de studenten is het vinden van een afstudeerplek, kan er van worden
uitgegaan dat studenten zelf actief op zoek gaan hiernaar. BNR hoeft dan zelf minder actief de
studenten op te sporen, maar zij moeten wel aangesproken worden door wat bNR te bieden heeft.
Het is bekend dat in het eerste semester van een schooljaar er minder studenten op zoek zijn naar
een afstudeerplek. De doelstelling voor 30 studenten kan dan waarschijnlijk niet gehaald worden.
Uit de enquête is gebleken dat de meeste respondenten voor het eerst hebben kennisgenomen van
bNR door middel van de presentatie op de afstudeervoorlichting of mond-tot-mondreclame/via via.
Dit lijkt dus een goede manier om de studenten te bereiken. Uit de interviews met de verschillende
stagebureaus blijkt dat Blackboard het meest gebruikt wordt als medium om vacatures bekend te
maken en dat studenten hier veel gebruik van maken. Een vacature op Blackboard plaatsen is
daarom aan te raden.
Om studenten te overtuigen om te solliciteren moet er een duidelijke ‘call to action’ zijn. Uit de
enquête blijkt dat de meeste respondenten hebben gesolliciteerd naar aanleiding van de werving,
omdat het programma van bNR voor hen waardevol is voor de toekomst in verband met het doen
van onderzoek en een mogelijke master en omdat het leuk en interessant is. Dit zijn kennelijk
belangrijke waarden waar bNR op in kan spelen in de vacature en ander promotiemateriaal.
Daarnaast kan er in de vacature praktische informatie gegeven worden die studenten aanspoort om
te solliciteren. Bijvoorbeeld een sluitingsdatum, contactpersoon en hoe de procedure eruit gaat zien.
Uitvoering
Het budget dat gereserveerd moet worden voor de werving, kan waarschijnlijk beperkt blijven. Dit
komt doordat een vacature plaatsen op Blackboard of het geven van een presentatie bij de
afstudeervoorlichting geen geld kosten. Wel moet er rekening worden gehouden met de
personeelskosten van diegene die de vacature opstelt en de presentaties geeft. De tijd die iemand
hieraan besteedt, kan worden meegenomen in de kosten.
44
Evaluatie
Door het plan en de uitkomsten ervan te evalueren, blijft het plan relevant en bruikbaar. Er kan
geëvalueerd worden aan de hand van de vooraf opgestelde doelstellingen.
5. Wat is gezien de context een passend en consistent ontwerp voor de selectie van de junior
medewerkers?
Criteriumdomein
Voor het goed presteren als junior medewerker bij bNR is niet alleen taakgedrag belangrijk, maar ook
contextueel gedrag. Onder het taakgedrag behoort voor de junior medewerker het actief en
initiatiefrijk zijn, een onderzoekende houding hebben en persoonlijke ontwikkeling belangrijk vinden.
Onder contextueel gedrag behoort het fijn zijn om mee samen te werken. De junior medewerkers
hebben goed gepresteerd wanneer er voldaan is aan de eisen vanuit de opleiding en er duidelijk is
gemaakt dat hij of zij heeft gewerkt aan de eigen leerdoelen en dat daar ontwikkeling in is gemaakt.
Criteriummaat
Bij de criteriummaat wordt vastgelegd hoe gemeten wordt of iemand geslaagd is in een functie. Bij
bNR gebeurt dat door middel van input van de opdrachtgever van de onderzoeksopdracht en de
extra bNR klus, betreffende het functioneren en het opgeleverde product van de junior medewerker.
Daarnaast wordt de junior medewerker beoordeeld op de doorgemaakte persoonlijke ontwikkeling
door de coach. Hiervoor dienen als input de drie individuele gesprekken en de groepsgesprekken die
elke zes weken plaatsvinden. Naar aanleiding van deze methoden volgt een advies dat wordt
gegeven aan de betreffende opleiding, over het wel of niet slagen van de student. Het is aan te raden
om, zoals bij bNR al gebeurt, de daadwerkelijke beoordeling buiten bNR te houden. Op deze manier
kan er openlijk gesproken worden over de persoonlijke ontwikkeling, zonder dat de junior
medewerkers bang hoeven te zijn dat dit consequenties heeft voor de beoordeling.
Selectieconstruct
Om de gewenste prestaties te kunnen voorspellen, is het voor bNR vooral belangrijk om te selecteren
op de passende persoonlijkheid en motivatie, belangstelling en fit tussen de persoon en de
organisatie. Kennis en ervaring is van minder belang, omdat iedereen door middel van de
persoonlijke leerdoelen en specifieke onderzoeksopdracht, zelf invulling kan geven aan de functie
van junior medewerker. Wel kan er hierbij gelet worden op voldoende diversiteit onder de junior
medewerkers om het multidisciplinair samenwerken mogelijk te maken.
Selectie instrument
Zoals al is genoemd bij het ontwerp van de werving, kan er gebruik gemaakt worden van zelfselectie.
Door tijdens de selectieprocedure zoveel mogelijk informatie te geven betreffende de functie,
mogelijke onderzoeksopdrachten en de organisatie, kan de student zelf beslissen of hij of zij zich
hierbij vindt passen.
Naast zelfselectie is het aan te bevelen om nog een selectie instrument toe te passen. Uit de enquête
is namelijk gebleken dat voor een aantal respondenten de voornaamste reden om een afstudeerplek
bij bNR te accepteren was, dat zij geen andere opties hadden. Het selectiegesprek aan de hand van
een CV en motivatiebrief lijkt een goede manier om de juiste studenten te selecteren.
45
Selecteur
Uit het theoretisch kader en het interview met Gea Posthumus blijkt dat het goed werkt om het
selectiegesprek met twee selecteurs te voeren. Het is aan te bevelen om hierbij junior medewerkers
te betrekken. Veel respondenten hebben in de enquête aangegeven dat zij dit op prijs zouden
hebben gesteld. De junior medewerker kan optreden als één van de selecteurs samen met een senior
medewerker of er kan na het gesprek met twee senior medewerkers de mogelijkheid geboden
worden om met een junior medewerker te spreken. Deze laatste methode wordt toegepast bij de Da
Vinci minor. Dit kan een goede methode zijn voor bNR, omdat er een relatie lijkt te bestaan tussen
het aantal selecteurs en de mate waarin de junior medewerker naar tevredenheid functioneert. Op
deze manier kunnen de senior medewerkers bepalen of er aan de selectiecriteria is voldaan en kan
de junior medewerker als betrouwbare bron bijdragen aan de realistic job preview.
6. Wat is gezien de context een passend en consistent ontwerp voor de beoordeling van de
junior medewerkers?
Doelstelling
De doelstelling van de beoordeling is om een advies te kunnen geven richting de opleiding
betreffende het functioneren van de junior medewerker. Op de lange termijn moet dit leiden tot
bekwamere studenten die meer kunnen dan de gemiddelde student. Er wordt daarom veel aandacht
besteed aan de doorgemaakte (persoonlijke) ontwikkeling. Om een bruikbaar advies aan de opleiding
te kunnen geven, is het goed om van tevoren helder te hebben welke informatie de opleiding graag
wil hebben. Daarnaast is het belangrijk, om aan de doelstellingen te kunnen voldoen, dat de junior
medewerkers op de hoogte zijn van wat het goed presteren inhoudt en hoe dit gemeten wordt.
Criteriummaat en beoordelaar
Het werk van een junior medewerker levert geen objectieve meetbare gegevens op, zoals
bijvoorbeeld productiegegevens. Het advies aan de opleiding is daarom afhankelijk van subjectieve
criteriummaten, zoals de beoordelingen van het presteren van de junior medewerker. Om dit
intersubjectief te maken, kan er gebruik gemaakt worden van meerdere bronnen. Op dit moment
wordt dat al gedaan door bNR. Voor het advies, dat gegeven wordt door de coach, wordt er gebruik
gemaakt van de beoordeling van de opdrachtgever(s) en wordt de persoonlijke ontwikkeling
beoordeeld door de coach. Bij de laatst genoemde beoordeling zorgt de junior medewerker zelf ook
voor input.
Naast bovengenoemde bronnen zou er gebruik gemaakt kunnen worden van de input van
groepsgenoten en/of afstudeerpartners. Onderdeel van de try-out opdracht en de extra bNR-klus zou
bijvoorbeeld kunnen zijn, het invullen van een evaluatieformulier betreffende het functioneren van
de junior medewerker zelf en zijn of haar groepsgenoten. Dit kan niet alleen input vormen voor de
beoordeling, maar ook voor het opstellen van de persoonlijke leerdoelen.
46
8. Implementatieplan
In dit hoofdstuk wordt getoond hoe het advies geïmplementeerd kan worden. In de drie tabellen is
te zien welke activiteiten ondernomen moeten worden voor de werving (Tabel 5), selectie (Tabel 6)
en beoordeling (Tabel 7), wie deze activiteiten uitvoert en er verantwoordelijk voor is en welke
middelen daarbij nodig zijn. Daarnaast wordt er ingegaan op de mogelijke weerstanden die verwacht
kunnen worden. Ten slotte wordt een indicatie gegeven van de kosten waar rekening mee moet
worden gehouden en welke baten daar tegenover staan. Deze activiteiten zijn gericht op de korte
termijn. De belangrijkste activiteit voor de lange termijn is dat de unieke waarden van bNR
gedurende het gehele jaar uitgedragen worden. Hoe dit kan worden gedaan, wordt behandeld in het
onderzoek van Fabian Koczula. In Tabel 8 is de fasering van de activiteiten te zien.
Tabel 5: Activiteiten werving
Activiteit
1. Aansluiting
zoeken bij de
opleidingen ten
aan zien van de
eisen van de
opleidingen en de
mogelijkheden van
bNR.
2. Presentatie bij
afstudeervoorlichti
ng, Young
Professionals Day
Uitvoerende en
verantwoordelijke
personen
Uitvoerende: senior
medewerkers
Middelen
Weerstanden
Kosten en
baten
-
Het kan zijn dat
de
mogelijkheden
van bNR niet
direct
aansluiten bij de
eisen van de
opleiding. Dit
kan zorgen voor
weerstand bij
één van de
partijen.
Kosten:
loonkosten
voor het aantal
uren en
personen die
hier aan
besteed is.
Verantwoordelijke:
Coördinator bNR
en studenten
Uitvoerende: senior
en junior
medewerker
Verantwoordelijke:
senior medewerker
PowerPoint
presentatie,
brochure en/of
ander
promotiemateriaal
Junior
medewerkers
kunnen
weerstand
tegen dit plan
hebben, omdat
zij hier geen tijd
voor denken te
hebben. Hier
kan op
geanticipeerd
worden door
verschillende
junior
medewerkers te
benaderen,
waardoor de
totale belasting
klein is.
Baten: minder
kans op uitval
of soortgelijke
moeilijkheden
gedurende het
traject.
Kosten:
loonkosten
voor het aantal
uren en
personen die
hier aan
besteed is.
Druk- en
printkosten van
promotiemateri
aal.
Baten: goede
manier om
studenten te
bereiken.
47
3. Vacature
opstellen en
plaatsen op
Blackboard bij de
relevante
opleidingen
4. Wervingsactiviteiten
evalueren en
eventueel
aanpassen
Uitvoerende: senior
medewerker en
medewerker van
stagebureau
Vacature tekst
-
Verantwoordelijke:
senior medewerker
Kosten:
loonkosten
voor het aantal
uren en
personen die
hier aan
besteed zijn. Er
zijn geen kosten
verbonden aan
het plaatsen
van de
vacature.
Uitvoerende: senior
medewerkers en
coördinator bNR
Baten: sluit
goed aan bij de
zoekstrategie
van studenten.
Kosten:
loonkosten
voor het aantal
uren en
personen die
hier aan
besteed zijn.
Huidige
recruitmentcommu
nicatieplan
Verantwoordelijke:
coördinator bNR
Het kan lastig
zijn om
bepaalde
activiteiten aan
te passen,
indien niet
iedereen
dezelfde mening
deelt. Hierover
kan overleg
plaatsvinden.
Uiteindelijk is de
coördinator bNR
verantwoordelij
ke en kan die de
beslissende
stem hebben.
Baten: het plan
blijft relevant,
actueel en
bruikbaar.
Tabel 6: Activiteiten selectie
Activiteit
1. Bepalen wat
goed presteren
inhoudt
Uitvoerende en
verantwoordelijke
personen
Uitvoerende:
senior
medewerkers en
coördinator bNR
Verantwoordelijke:
coördinator bNR
Middelen
Weerstanden
Kosten en baten
Doelstellingen
van de
organisatie,
functieprofiel
Er wordt weinig
weerstand
verwacht, omdat dit
al is bepaald.
Kosten:
loonkosten voor
het aantal uren
en personen die
hier aan besteed
zijn.
Baten:
selectiecriteria
kunnen
onderbouwd
gekozen worden.
48
2. Bepalen hoe
het goed
presteren
gemeten wordt
Uitvoerende:
senior
medewerkers en
coördinator bNR
Functieprofiel
Er wordt weinig
weerstand
verwacht, omdat dit
al is bepaald.
Verantwoordelijke:
coördinator bNR
3. Bepalen welke
kenmerken het
gewenste gedrag
voorspellen
Uitvoerende:
senior
medewerkers en
coördinator bNR
Functieprofiel
Er wordt weinig
weerstand
verwacht, omdat dit
grotendeels al is
bepaald.
Verantwoordelijke:
coördinator bNR
4. Tijdens
selectieprocedure
zoveel mogelijk
informatie geven
over organisatie
en functie.
Uitvoerende:
senior
medewerkers en
junior
medewerkers
Verantwoordelijke:
senior
medewerkers
5. Selectiegesprek Uitvoerende:
voeren
senior
medewerkers en
junior
medewerkers
Verantwoordelijke:
senior
medewerkers
Lopende en
toekomstige
onderzoeken,
rondleiding,
functieprofiel,
organisatie
omschrijving
CV,
motivatiebrief,
functieprofiel
Mensen kunnen
weerstand hebben
tegen de
hoeveelheid tijd die
hierin gestoken
moet worden. Bij
het spreiden van de
uitvoering onder
meerdere
medewerkers, kan
de belasting per
persoon beperkt
worden.
Junior medewerkers
kunnen weerstand
tegen dit plan
hebben, omdat zij
hier geen tijd voor
denken te hebben.
Bij het spreiden van
de uitvoering onder
meerdere junior
medewerkers, kan
de belasting per
persoon beperkt
worden.
Kosten:
loonkosten voor
het aantal uren
en personen die
hier aan besteed
zijn.
Baten:
selectiecriteria
kunnen
onderbouwd
gekozen worden.
Kosten:
loonkosten voor
het aantal uren
en personen die
hier aan besteed
zijn.
Baten: de
gekozen
selectiecriteria
sluiten aan bij de
gewenste
prestaties.
Kosten:
loonkosten voor
het aantal uren
en personen die
hier aan besteed
zijn. Eventueel
printkosten.
Baten: junior
medewerkers die
aansluiten bij het
functieprofiel.
Kosten:
loonkosten voor
het aantal uren
en personen die
hier aan besteed
zijn. Printkosten.
Baten: junior
medewerkers die
aansluiten bij het
functieprofiel.
49
Tabel 7: Activiteiten beoordelen
Activiteit
1. Vaststellen
welke
informatie
voor de
verschillende
opleidingen
belangrijk is
2. Junior
medewerkers
op de hoogte
stellen van wat
goed presteren
inhoudt en hoe
dit gemeten
wordt
3. Bronnen
raadplegen
voor advies
Uitvoerende en
verantwoordelijke
personen
Uitvoerende:
junior en senior
medewerkers en
coördinator bNR
Middelen
Weerstanden
Kosten en
baten
Studiehandleiding,
afstudeervoorlichting
-
Kosten:
loonkosten
voor het aantal
uren en
personen die
hier aan
besteed zijn.
Verantwoordelijke:
coördinator bNR
Loopbaanontwikkelingsgesprekken,
beoordelingsformulieren,
Verantwoordelijke: functieprofiel
coördinator bNR
Uitvoerende:
coach
Uitvoerende:
junior
medewerker
Verantwoordelijke:
junior
medewerker
Beoordelingsformulier
Het kan zijn dat
junior
medewerkers
het niet eens
zijn met de
manier van
beoordelen.
Dit zal
waarschijnlijk
mee vallen
wanneer de
beoordeling
goed aansluit
op wat er
vanuit de
opleiding
wordt
verwacht.
-
Baten: het
advies dat
wordt gegeven
is bruikbaar
voor de
opleidingen.
Kosten:
loonkosten
voor het aantal
uren en
personen die
hier aan
besteed zijn.
Eventueel
printkosten.
Baten: junior
medewerkers
kunnen
gerichter
werken naar
het eindprofiel.
Kosten:
printkosten.
Baten: er wordt
een
intersubjectief
beeld gevormd.
50
In onderstaande tabel is te zien in welke volgorde de activiteiten ondernomen kunnen worden. de
cijfers in de linkerkolom komen overeen met de cijfers behorende bij de verschillende activiteiten in
bovenstaande tabellen.
Tabel 8: Fasering activiteiten
Activiteit
Voorafgaand aan afstudeerperiode
Werving
1.
2.
3.
4.
Selectie
1.
2.
3.
4.
5.
Beoordeling
1.
2.
3.
Afstudeerperiode
51
Literatuurlijst
Alblas, G. (2004). Organisatie en management: een fundamentele inleiding in organisatiekunde Individu en organisatie. Utrecht: Uitgeverij LEMMA BV.
Baarda, D. D., & Goede, D. M. (2001). Basisboek Methoden en Technieken: Handleiding voor het
opzetten en uitvoeren van onderzoek. Groningen: Stenfert Kroese.
Boice, D. F., & Kleiner, B. H. (1997). Desiging effective performance appraisal systems. Work Study,
197-201.
Boselie, P. (2010). Strategic Human Resource Management: A Balanced Approach. Maidenhead:
McGraw-Hill Education.
Breaugh, J. (1992). Recruitment: Science and practice. Boston: PWS-Kent.
Breaugh, J., & Starke, M. (2000). Research on employee recruitment: So many studies, so many
remaining questions. Journal of Management, 26, 405-434.
Broek, L. v., Derycke, H., & Wijchers, L. (2004). Handboek werving en selectie: voor professionele
selecteurs in Nederland en België. Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Broek, L. v., Giessen, R. v., & Oers-van Dorst, A. v. (2001). Performance management: Alles over:
Beoordelen, competenties, functioneringsgesprekken, belonen, 360 graden feedback.
Groningen: Samsom.
Bureau NoorderRuimte. (sd). Opgeroepen op Februari 25, 2013, van Website van de
Hanzehogeschool Groningen:
http://www.hanze.nl/home/Onderzoek/Kennisportal/Kenniscentra/Kenniscentrum+Gebieds
ontwikkeling+NoorderRuimte/bnr/bnr.htm
Campbell, J., McCloy, R., Oppler, S., & Sager, C. (1993). A theory of performance. In N. Schmitt & W.C.
Borman (Eds.). Personnel Selection in Organizations, 35-70.
CvB. (2012). Versterking van de vervlechting van onderwijs en onderzoek in de bacheloropleidingen
van de Hanzehogeschool Groningen. Groningen: Hanzehogeschool Groningen.
Dam, N. v., & Marcus, J. (2012). Een praktijkgerichte benadering van Organisatie en Management.
Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers bv.
Decramer, A., & Vanderstraeten, A. (2010). Employee performance management als hoeksteen van
Human resource management.
Den Hartog, D. N., Boselie, P., & Paauwe, J. (2004). Performance Management: A model and research
agenda. Applied Psychology: An International Review.
Ditzler, J. (1994). Developing an effective system for performance appraisal. Nursing Homes: Long
term care Management, 44.
Hekman, E., Boer, S. d., & Post, M. (2012). bureau NoorderRuimte: Een visiedocument voor een
inspirerende leerwerkomgeving. Groningen.
52
Herremans, R. (2005). Uw werknemer als klant. Employee relationship management: persoonlijke
communicatie als onderscheidend concurrentievoordeel op de arbeidsmarkt. Alphen aan den
Rijn: Kluwer.
Hoeksema, L., Kouwenhoven, C., & van Hooft, P. (2005). De praktijk van strategisch
personeelsmanagement. Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Huisman, J., Bruijn, E. d., Baartman, L., Zitter, I., & Aalsma, E. (2010). Leren in hybride leeromgevingen
in het beroepsonderwijs: Praktijkverkenning, theoretische verdieping. Utrecht:
Expertisecentrum Beroepsonderwijs.
Kristof-Brown, A. L., Zimmerman, R. D., & Johnson, E. C. (2005). Consequences of individuals' fit at
work: A meta-analysis of person-job, person-organization, person-group, and personsupervisor fit. Personnel Psychology, 281-342.
Lievens, F. (2008). Handboek Human Resource Management, Back to basics. Den Haag: Uitgeverij
Lannoo nv & Academic Service.
Mintzberg, H. (2010). Organisatiestructuren. Amsterdam: Pearson Education Benelux bv.
Roe, R. A. (2005). The design of selection systems: Context, principles, issues. In R. A. Roe, Handbook
of personnel selection (pp. 73-97). Maastricht: Universiteit van Maastricht.
Rotundo, M., & Sackett, P. (2002). The relative importance of task, citizenship, and
counterproductive performance to global ratings of job performance: Apolicy capturing
approach. Journal of Applied Psychology, 87, 66-80.
Rynes, S. L., & Boudreau, J. W. (1986). College recruiting in large organizations: Practice, evaluation
and research implications. Perssonel Psychology, 729-757.
Schmidt, F., & Hunter, J. (1998). The validity and utility of selection methods in personnel psychology:
Practical and theoretical implacations of 85 years of research findings. Psychological Bulletin,
124, 262-274.
Uggerslev, K. L., Fassina, N. E., & Kraichy, D. (2012). Recruiting through the stages: A meta-analytic
test of predictors of applicant attraction at different stage of the recruiting process.
Personnel Psychology, Volume 65, Issue 3, 597-660.
Verhoeven, A. (2012). Recruitment. Amsterdam: Pearson Benelux.
Verhoeven, N. (2011). Wat is onderzoek? Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger
onderwijs. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
Weggeman, M. (1999). Kennismanagement: Inrichting en besturing van kennisintensieve
organisaties. Schiedam: Scriptum.
Weggeman, M. (2012). Leidinggeven aan professionals? Niet doen! Schiedam: Scriptum
Management.
53
Whitford, C., & Coetsee, W. (2006). A model of the underlying philosophy and criteria for effective
implementation of performance management. SA Journal of Human Resource Management,
63-73.
Witjas, R., & Rosenmöller, R. (2003). Beoordelen. Zaltbommel: Thema, bedrijfswetenschappelijke en
educatieve uitgeverij van Schoiten & Nelissen.
54
Bijlage I – Harvard-model
55
Bijlage II – Topiclijst interviews
In deze bijlage worden de topiclijsten gegeven voor de verschillende interviews die worden
afgenomen. Als eerst volgt de topiclijst voor de interviews met de senior medewerker en de
medewerkers van andere leerwerkomgevingen. Voor deze respondenten is de topiclijst gelijk.
Daarna volgt de topiclijst voor de interviews met de medewerkers van de verschillende
stagebureaus.
Topiclijst senior medewerker en medewerkers van andere leerwerkomgevingen
• Visie:
o Doelstelling
o Kernwaarden
o Visie op studenten
• Werving:
o Doelstelling
o Doelgroep
o Boodschap
o Wervingsstrategie
o Uitvoering
o Evaluatie
• Selectie:
o Criteriumdomein
o Criteriummaten
o Selectieconstructen
o Selectie instrument
• Beoordelen:
o Beoordelingscriteria
o Beoordelingsinstrument
o Beoordelaar
Topiclijst medewerkers stagebureaus
• Vacature:
o Verspreiding
o Inhoud
• Andere wervingsactiviteiten
• Aanpak van andere organisaties
• Aanpak van studenten
56
Bijlage III – Begeleidende brief enquête
Beste collega junior medewerkers,
Ik weet dat jullie nu zelf ook de deadline zien naderen en al een aantal enquêtes in hebben moeten
vullen, maar ik wil toch nog graag met spoed jullie medewerking vragen voor mijn onderzoek. Zoals
sommigen van jullie misschien al weten, doe ik onderzoek naar wat de visie van bNR is op de junior
medewerkers en wat daarbij en de overige context een passend en consistent ontwerp is voor
werving, selectie en beoordeling. Om hier antwoord op te kunnen geven heb ik onder andere jullie
hulp nodig. Ik wil graag weten wat jullie ervaringen zijn (geweest) met jullie eigen wervings-, selectieen beoordelingsproces bij bNR. Hiervoor heb ik een enquête ontwikkeld. Deze open je door op
onderstaande link te klikken. Het invullen hiervan kost je ongeveer 10 minuten. De enquête bestaat
uit een aantal open vragen, meerkeuze vragen en stellingen. De sluitingsdatum is dinsdag 14 mei.
http://questionnaire.netq-survey.com/8cb241c4-bf99-496f-9bcf-46a0a3bb09e4
De resultaten worden gebruikt om de huidige methoden te evalueren en hier aanpassingen in aan te
brengen. De enquête is anoniem en de gegevens worden vertrouwelijk behandeld. Voor het
verwerken van de gegevens is het van belang om te weten met welk doel je bij bNR bent. Om af te
studeren, stage te lopen of voor een ander traject. Het kan zijn dat niet alle vragen op jou van
toepassing zijn. In dat geval mag je de rechterkolom ‘N.v.t.’ (Niet van toepassing) aankruisen. De
vragen over werving en selectie refereren naar de situatie zoals die op het moment van werven en
selecteren was. De vragen over beoordelen refereren naar hoe je het op dit moment ziet. Aan het
einde van de vragenlijst is er ruimte om je antwoorden eventueel toe te lichten.
Als je nog vragen hebt, kun je contact met mij opnemen via [email protected], via mijn
telefoonnummer 06 222 00 597 of spreek me even aan bij bNR.
Alvast bedankt voor je medewerking. Je helpt me er onwijs mee!
Met vriendelijke groet,
Saskia Zonneveld
57
Bijlage IV – Enquête
Algemeen
1. Welke opleiding volg je?
a. FM
b. HT
c. SABC
d. TP
e. MER
f. V&M
2. Ben je hier om:
a. Af te studeren
b. Stage te lopen
c. Overig, namelijk: …..
Werving
Doelgroep
3. Ben je bekend met het beginprofiel van de junior medewerker?
a. Ja
b. Nee
4. Ben je bekend met het eindprofiel van de junior medewerker?
a. Ja
b. Nee
5. Op welke manier heb je voor het eerst kennisgenomen van het bestaan van bNR?
a. Mond-tot-mondreclame/via-via
b. Presentatie bij afstudeervoorlichting
c. Blackboard
d. Website
e. Brochure
f. Anders, namelijk …
Boodschap
6. Wat was je indruk van bNR voordat je begon?
7. Het beeld dat van tevoren door bNR geschetst is, komt overeen met de werkelijkheid.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
8. De gebruikte wervingsmethode is in lijn met de visie van bNR (de visie van bNR is te vinden
op de website).
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
58
9. De gebruikte wervingsmethode is in lijn met de cultuur binnen bNR.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
10. Welke voordelen had bNR voor jou ten opzichte van andere organisaties/bedrijven?
11. Welke waarden van bNR spraken jou tijdens het wervingsproces aan? Meerdere antwoorden
mogelijk.
a. Gelijkwaardigheid, samenwerken met leren als doel
b. Diversiteit als kracht
c. Gemeenschapszin
d. Bedrijfsomgeving
e. Duurzaamheid
f. Ethisch bewustzijn
g. Professioneel handelen
h. Lerende organisatie
12. Ik zou iemand anders aanraden om bij bNR af te studeren.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
13. Nu ik weet wat de organisatie en de functie precies inhouden, zou ik weer bij bNR
solliciteren.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
Wervingsstrategie
14. Waarom heb je ervoor gekozen om bij bNR te solliciteren?
Uitvoering
15. Op dit moment worden de presentaties bij de afstudeervoorlichtingen verzorgd door senior
medewerkers van bNR. Zou het voor jou meerwaarde hebben gehad als een junior
medewerker hierbij betrokken was?
a. Ja, want…
b. Nee, want…
16. Heb je nog tips voor bNR betreffende de werving?
Selectie
Criteriumdomein
17. Het was voor mij tijdens de sollicitatieprocedure duidelijk welke prestaties van mij verwacht
zouden worden als junior medewerker.
a. Geheel mee oneens
59
b.
c.
d.
e.
Oneens
Eens
Geheel mee eens
N.v.t.
Criteriummaten
18. Tijdens de selectieprocedure was voor mij duidelijk hoe deze prestaties gemeten zouden
worden.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
Selectieconstructen
19. Ik vind dat de kenmerken waarop geselecteerd wordt (motivatie, belangstelling en fit tussen
de persoon en de organisatie) passen bij de doelstellingen van bNR.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
Selectie instrument
20. Er is voor het aanvaarden van de functie van junior medewerker een realistisch beeld
geschetst van de functie.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
21. Er is voor het aanvaarden van de functie van junior medewerker een realistisch beeld
geschetst van de organisatie.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
22. Er was voldoende informatie beschikbaar over de organisatie.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
23. Er was voldoende informatie beschikbaar over de functie.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
60
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
24. Waarom heb je na het sollicitatiegesprek de functie van junior medewerker aanvaard?
25. Het sollicitatieproces is vlot verlopen.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
26. De gebruikte selectiemethode is in lijn met de visie van bNR.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
27. De gebruikte selectiemethode is in lijn met de cultuur binnen bNR.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
Selecteur
28. Met hoeveel senior medewerkers heb je het sollicitatiegesprek gevoerd?
a. 1
b. 2
29. Wat vond je van dit aantal?
a. Te veel
b. Te weinig
c. Goed
30. Bij het sollicitatiegesprek heb je gesproken met 1 of 2 senior medewerkers. Zou het voor jou
meerwaarde hebben gehad om ook met een junior medewerker te hebben gesproken?
a. Ja, want…
b. Nee, want…
31. Heb je nog tips voor bNR betreffende de selectie?
Beoordelen
Doelstelling
32. Het is voor mij duidelijk hoe de persoonlijke- en functiedoelstellingen aansluiten bij de
organisatiedoelstellingen.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
61
33. Het is voor mij duidelijk hoe de beoordeling van bNR zich verhoudt tot de beoordeling van
mijn opleiding.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
34. De gekozen beoordelingsmethode is in lijn met de visie van bNR.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
35. De gekozen beoordelingsmethode is in lijn met de cultuur binnen bNR.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
Criteriummaten
36. Het is voor mij duidelijk op welke criteria ik beoordeeld word binnen bNR.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
37. Ik ben op de hoogte van mijn rol en verantwoordelijkheden als junior medewerker
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
38. Het functieprofiel kan voldoende aangepast worden aan mijn persoonlijke kennis en
ervaring.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
39. Het functieprofiel biedt voldoende ruimte voor groei.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
62
40. Het functieprofiel kan voldoende aangepast worden aan de eisen vanuit mijn opleiding.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
41. Ik weet met welk instrument ik beoordeeld word bij bNR.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
42. Het beoordelingsinstrument is duidelijk.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
Beoordelaar
43. Mijn coach heeft voldoende zicht op mijn werkzaamheden.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
44. Mijn coach heeft voldoende zicht op mijn ontwikkeling.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
45. Ik vind dat er naast mijn coach nog meer mensen bij mijn beoordeling betrokken zouden
moeten zijn.
a. Geheel mee oneens
b. Oneens
c. Eens
d. Geheel mee eens
e. N.v.t.
46. Heb je nog tips voor bNR betreffende de beoordeling?
In het kader hieronder is er ruimte om je antwoorden eventueel toe te lichten:
63
Bijlage V – Uitwerking interview Immo Dijkma
Coördinator Da Vinci minor
1. Visie
a. Doelstelling
i. Wat is het doel van deze leerwerkomgeving?
Leren door te ervaren. Niet van te voren leerdoelen opstellen. Maar beginnen met een idee. Het
proces is belangrijker dan het eindproduct. Iedereen leert iets verschillend. Sommige dingen moet
iedereen kunnen, maar iedereen heeft verschillende achtergronden dus leert ook verschillende
dingen.
Self efficacy van Bandura is een leertheorie dat hierbij gebruikt wordt. De echte ervaring is belangrijk
om te leren. Daar wordt het een krachtige leerervaring van.
b. Kernwaarden
i. Wat zijn jullie kernwaarden?
Multidisciplinair
Kantooromgeving
Heel actiegericht
ii. Waarin is dit terug te zien?
Er moet tijd gestoken worden in iets nieuws bedenken. Dit betekent dat studenten vier dagen in de
week aanwezig zijn. Hier is nog wel veel discussie over. Maar deze regel wordt gehanteerd omdat
leren een groepsactiviteit is.
Er wordt gebruik gemaakt van rolmodellen waar studenten zich in kunnen verplaatsen. Daar nemen
zij sneller iets van aan dan van docenten.
c. Visie op studenten
i. Wat is jullie kijk op de studenten? Collega’s? Mate van
verantwoordelijkheid?
De studenten worden hier ook zoveel mogelijk beschouwd als junior medewerkers. Zij zijn ook
verantwoordelijk voor de sfeer in de groep. Als iets niet naar hun mening niet werkt, wordt van hen
verwacht dat zij hun verantwoordelijkheid nemen en het aankaarten. Hier is altijd veel discussie over.
Studenten blijven graag in hun studentenrol. Ze moeten een eigenaargevoel krijgen over hoe het
gaat. Aan het einde wordt het meer een traditionele rolverdeling, omdat dan de meer formele
beoordelingsmomenten komen.
2. Werving:
a. Doelstelling
i. Wat is jullie doelstelling bij het werven van nieuwe studenten?
b. Doelgroep
64
i. Wat is jullie doelgroep?
ii. Hoe bereiken jullie deze doelgroep?
Het is een probleem om studenten te vinden die de minor kunnen en willen volgen. Terwijl er genoeg
leuke projecten zijn. De regels bij opleidingen zijn de afgelopen jaren ook steeds strenger geworden.
Het is lastiger geworden om vakken tegen elkaar weg te strepen. Er is minder flexibiliteit daarin. Alles
moet via de examencommissie.
c. Boodschap
i. Wat maakt jullie een aantrekkelijke plek om de minor te volgen?
De studenten kiezen om de sfeer en de werkomgeving en niet zozeer om inhoudelijke redenen voor
Da Vinci. Ze krijgen dan een goed gevoel bij de plek. Het is wel lastig om dit te gebruiken als
boodschap naar buiten toe, omdat dat moeilijk te verwoorden valt.
We profileren ons als innovatieprofessional en met ondernemerschap. Dit is wel lastig, want de
presentaties die aan het einde van de minor gegeven worden, gaan over de persoonlijke
ontwikkeling. Als dit als boodschap naar buiten wordt gegeven, haken studenten af. Daarnaast zijn
creativiteit en leren in een kantooromgeving belangrijk. Dat is nu de boodschap. Persoonlijke
ontwikkeling is lastig om vorm te geven in een boodschap.
Excellente trajecten schrikken voornamelijk meiden af. Jongens denken daar makkelijker over. Het
wordt ook geassocieerd met nerds en hoge cijfers. Er is daarom wel eens overwogen om excellentie
van deze minor niet te promoten.
ii. Hoe communiceren jullie dit naar de doelgroep?
Er worden filmpjes naar geïnteresseerden gestuurd om te laten zien waar de minor voor staat en wat
er hier gebeurt.
iii. Wat is de kern van jullie boodschap?
d. Wervingsstrategie
i. Naar hoeveel sollicitaties streven jullie?
Er wordt gestreefd naar tussen de 20 en 25 studenten per keer. Liever niet meer want dan wordt het
lastig om te weten waar iedereen ongeveer mee bezig is en worden regels ook belangrijker. In blok 1
en 2 lukt het wel om zoveel studenten te krijgen. In blok 3 en 4 minder omdat er dan minder mensen
een minor volgen.
ii. Hoeveel sollicitaties krijgen jullie gemiddeld?
e. Uitvoering
i. Welke media en middelen gebruiken jullie?
Studenten wordt vooral bereikt via via en door mond-tot-mondreclame. Daarnaast speelt de
minorenmarkt een belangrijke rol bij het werven van studenten.
Het is lastig om studenten te bereiken, omdat ze alleen in de DOP op de eerste pagina kijken bij de
aanbevolen minoren. Ze klikken weinig door omdat ze denken dat de opleiding het volgen van
andere minoren niet toestaat. Sommige opleidingen geven inderdaad ook aan dat studenten een
goede reden moeten hebben om buiten de opleiding een minor te volgen. Het is daarom erg lastig
65
om studenten goed te bereiken. De studenten zoeken weinig verder, en het lukt ons niet om onder
de aandacht te komen. Daarom is de minorenmarkt een uitkomst. Daar lopen mensen rond en
kunnen je fysiek zien staan.
Er zijn in het verleden ook wel mailings rondgestuurd, maar dat wordt niet gewaardeerd. Er moet
gebruik gemaakt worden van de kanalen die beschikbaar zijn. Bij sommige opleidingen mag het op
BB staan.
ii. Wie is er verantwoordelijk voor de werving?
f. Evaluatie
i. Worden de wervingsactiviteiten naderhand geëvalueerd?
ii. Hoe wordt dit gedaan?
Wervingsactiviteiten worden alleen informeel naderhand geëvalueerd aan de hand van bepaalde
gevallen die niet helemaal passen. Twijfel wordt van tevoren al zoveel mogelijk uitgesproken. De
student kan hier op reageren. Het doel is niet om zoveel mogelijk studenten te werven, maar om
studenten te werven die er iets aan hebben om hier te zitten. Soms moet er dan ook gezegd worden
dat je het idee hebt dat dit nu niet de plek voor iemand is. Op die manier wordt het geëvalueerd.
Daarnaast staan de huidige studenten op de minorenmarkt. Daar nemen andere studenten namelijk
makkelijker iets van aan. Dat is ook heel evaluatief, omdat je dan hoort van de huidige studenten wat
hen erg aansprak en wat niet.
3. Selectie:
a. Criteriumdomein
i. Welk gedrag willen jullie voorspellen? Wanneer heeft een student bij jullie
goed gepresteerd? Taakgedrag? Contextueel gedrag?
Het gedrag dat wordt geprobeerd te voorspellen is onder andere productiviteit. Hoe gaat een student
om met een situatie waarin veel onduidelijk is? Dit wordt gedaan aan de hand van de Start
methodiek.
Naast productiviteit is Samenwerken belangrijk. In het gesprek wordt er veel gevraagd naar de
bijbanen en hobby’s waar ze veel tijd in steken. Daarnaast kijken we naar of de studenten zich
hebben voorbereid? Sommige mensen komen al niet als ze horen dat ze zich moeten voorbereiden.
Leerbereidheid is ook een belangrijk aspect. In het gesprek wordt er gevraagd naar bepaalde
ervaringen met de vragen of ze het zo weer zouden doen. Wat heb je geleerd? Dit soort ervaringen
moeten ze met anderen willen delen.
Het 4 dagen aanwezig zijn is een selectiecriterium. Sommige mensen kunnen dat niet vanwege hun
sport of bijbaan.
b. Criteriummaten
i. Wat moet een student kennen, kunnen en willen om te slagen?
c. Selectieconstructen
66
i. Welke kenmerken beschouwen jullie als voorspellers van het gewenste
gedrag? Algemene mentale vaardigheid, kennis en ervaring, persoonlijkheid
en motivatie, belangstelling, fit tussen de persoon en de organisatie?
Er is geen basisniveau of bepaalde vaardigheden nodig om mee te kunnen doen. Het gaat om de
ambitie die iemand heeft om er tegen aan te gaan.
d. Selectie instrument
i. Wat voor selectie instrument gebruiken jullie?
Als mensen interesse tonen, worden zij gelijk uitgenodigd op gesprek, ook al duurt het nog 3
maanden voordat de minor van start gaat. De studenten wordt gevraagd om iets mee te nemen dat
iets over henzelf zegt of waarbij zij iets over zichzelf kunnen vertellen.
Na het gesprek laten wij de sollicitanten contact maken met studenten die er al zitten. Ik loop er dan
bij weg zodat de sollicitanten kunnen navragen aan de studenten of wat ik heb verteld ook klopt.
Tijdens het gesprek wordt er gesproken over productiviteit. Wij bieden hierbij een Realistic job
preview. Er wordt uitgelegd dat er ook wel veel dingen mis zullen lopen. Er wordt dus een eerlijk
beeld geschetst. Dit beeld moet ook ondersteund worden door mensen die ze vertrouwen (de
huidige studenten). Daarnaast wordt er verteld dat ze vier dagen per week aanwezig moeten zijn en
dat dit gevolgen kan hebben voor het wegwerken van studieachterstand en bijbanen. Daar moet
gelijk eerlijk over gecommuniceerd worden en er moet duidelijkheid naar elkaar over zijn. De
beslissing van de student moet genomen worden op basis van een realistisch beeld. Als de student
hierna nog steeds zegt, dit wil ik graag doen, dan zijn zij welkom. Dan is er voor mij geen reden om
nee te zeggen. Als ze de ambitie hebben en er ja tegen zeggen met hun volle verstand, is het goed.
Studenten moeten wel altijd op gesprek komen. Ze kunnen zich niet simpelweg opgeven door iets
aan te vinken in hun DOP. Er is nog nooit iemand afgewezen die zelf wel wilde. Als er twijfels zijn,
worden die wel uitgesproken naar de studenten.
Door het geven van een eerlijk beeld van de minor wordt er veel gebruik gemaakt van zelfselectie.
De selectiemethode is een intakegesprek. De website geeft een indicatie van wat de minor
interessant vindt. Het ontwerp van de website heeft invloed op de studenten die zich aanmelden.
Kleine dingen, bijvoorbeeld foto’s, roepen bepaalde associaties op. Daar moet rekening mee
gehouden worden.
Naast onze goedkeuring, hebben de studenten toestemming van hun eigen opleiding nodig.
Er wordt heel veel tijd in de intake gestoken. Er worden 35/40 gesprekken gevoerd. Daar zijn we 2
weken mee bezig. Maar daardoor is er weinig uitval. En je behoedt studenten voor keuzes die ze
misschien beter niet kunnen maken.
67
4. Beoordelen:
a. Beoordelingscriteria
i. Waar worden de studenten op beoordeeld?
Er zijn vijf beoordelingsmomenten binnen de minor. Ten eerste moeten de studenten een essay
schrijven. Het onderwerp hiervan mogen ze zelf kiezen. Er moeten deelvragen bedacht worden, die
aan de hand van de theorie beantwoord worden.
Daarnaast zijn er twee opdrachten zelfgestuurdleren. Hierin moeten de studenten ervaringen
beschrijven en daarvan leren. Dit moet vervolgens gekoppeld worden aan een theorie. In deze
opdracht moeten vijf vragen beantwoord worden. Dit zijn:
• Wat heb je geleerd?
• Wat heeft het te maken met de innovatie professional?
• Hoe doe je dat?
• Kun je onderbouwingen geven aan de hand van theorie?
• Als je het weer doet, waaraan kun je zien dat het nog steeds werkt?
Alle studenten moeten in staat zijn om te vertellen wat ze hebben geleerd en dat zich verhoudt tot
de theorie.
Ten vierde moet er een verslag ingeleverd worden waarin zes of zeven gebeurtenissen beschreven
zijn. Dit wordt gebruikt bij de intervisie.
Ten slotte wordt er aan het einde van de minor een presentatie gegeven. De student bepaalt zelf
waar hij of zijn op beoordeeld wil worden. Aan de hand daarvan wordt de vorm van de presentatie
bepaald.
Informeel worden mensen ook beoordeeld door hen aan te spreken op hun gedrag.
Er is geen vaststaand eindproduct, ze moeten kunnen laten zien waar ze mee bezig zijn geweest en
hun keuzes kunnen onderbouwen. Ze moeten goed kunnen uitleggen waarom ze met iets zijn
gestopt en met iets anders verder zijn gegaan. Het gaat om het proces.
Het eindrapport mag maximaal 15 pagina’s zijn.
ii. Hoe gaan jullie om met het dilemma tussen ontwikkeling en beoordeling?
b. Beoordelingsinstrument
i. Hoe worden ze daarop beoordeeld?
ii. Hoe wordt het goed presteren gemeten?
c. Beoordelaar
i. Wie beoordeelt de studenten?
Ik doe de beoordelingen. Eigenlijk zouden hier meer mensen bij betrokken moeten zijn, twee
docenten. Dit zou echter wel meer tijd kosten en dus ook geld. Het is eigenlijk twee keer zoveel werk.
68
Bijlage VI – Uitwerking interview Gea Posthumus
Senior medewerker bNR
1. Visie
a. Doelstelling
i. Wat is het doel van deze leerwerkomgeving?
Het doel is om onderwijs en onderzoek dichtbij elkaar te brengen. Multidisciplinair samenwerken aan
vraagstukken vanuit kenniscentrum noorderruimte. Kennisdelen, kennis opbouwen, kennis stapelen.
En dat terug brengen naar de opleidingen. De vraagstukken komen vanuit de noordelijke provincies.
Daarnaast is een doelstelling om de mogelijkheid te bieden voor studenten om te werken of kennis
te maken met onderzoek. Er liggen hier mooie afstudeeropdrachten voor een groot aantal
studenten. Er wordt gewerkt aan actuele vraagstukken met een plusje, omdat je met mensen van
verschillende opleidingen samenwerkt en dichtbij lectoren en onderzoekers zit.
b. Kernwaarden
i. Wat zijn jullie kernwaarden?
Gelijkwaardigheid, samenwerken met leren als doel
Diversiteit als kracht
Gemeenschapszin
Bedrijfsomgeving
Duurzaamheid
Ethisch bewustzijn
Professioneel handelen
Lerende organisatie
ii. Waarin is dit terug te zien?
In de manier van werken en waar op gestuurd wordt. In de COI-groep of in een overleg met iemand.
Er wordt gebruik gemaakt van wat er in groep aanwezig is aan kennis. Dit is wel lastig omdat
iedereen zijn eigen agenda heeft en eigen kennis. Het is lastig om inzichtelijk te kunnen maken wie
welke kennis heeft. Het moet nog beter inzichtelijk worden wie welke kwaliteiten heeft. De Facebook
pagina was hiervoor opgericht, maar deze mag nog meer gebruikt worden.
c. Visie op studenten
i. Wat is jullie kijk op de studenten? Collega’s? Mate van
verantwoordelijkheid?
Iedere junior medewerker neemt zijn eigen kennis mee. Daar kan iedereen van leren. We willen
gelijkwaardig aan elkaar zijn. We moeten zelf ook wennen aan deze transitie. Ze moeten geen
studenten genoemd worden, maar junior medewerkers. Dit heeft een andere lading. Anders gaan
mensen zich ook naar de studentenrol gedragen. We willen een bedrijf zijn. Daar hoort bij dat je het
gevoel hebt dat je er hoort te zijn vijf dagen per week. Als dat niet zo is laat je dat weten aan je
leidinggevende. Dat is de cultuur die we willen. Dat we gezien worden als een organisatie. Hier
merken we dat het nog wel lastig is om los te komen van het predicaat student en het gedrag dat
daarbij hoort. Vanuit de opleiding HT is het geluid gekomen dat studenten eerst op andere plekken
69
solliciteren en als niks anders lukt zij bij bNR komen. Maar we willen tussen alle bedrijven staan. We
willen niet dat studenten het gevoel hebben ‘dan maar op school’. Er is dus iets met het imago van
bNR. Dit heeft allemaal invloed op hoe de junior medewerkers hier zitten. Sommige studenten
voelen de verantwoordelijkheid wel en anderen niet. Er is iets van sociale controle maar dat wordt
niet door iedereen gevoeld kennelijk.
2. Werving:
a. Doelstelling
i. Wat is jullie doelstelling bij het werven van nieuwe studenten?
We willen graag studenten werven die al een plusje hebben, die een stapje harder hebben gelopen
of meer kunnen dan de gemiddelde student. We willen studenten aanspreken die bovenmatig
geïnteresseerd zijn in onderzoek en die het leuk lijkt om onderzoek te gaan doen, die het beste uit
zichzelf willen halen, een grote motivatie hebben, zelfstandig kunnen werken en initiatief rijk zijn. Dit
zie je terug in ons voorlichtingsmateriaal. Mensen die door willen studeren sluiten hier goed bij aan,
want ze investeren hier in iets waar ze iets aan hebben als ze door gaan studeren.
b. Doelgroep
i. Wat is jullie doelgroep?
Je hoeft nog niet excellent te zijn. Je hoeft ook niet hele hoge cijfers te hebben. Je excellentie kan ook
op andere vlakken liggen. Bijvoorbeeld dat je communicatief heel sterk bent.
ii. Hoe bereiken jullie deze doelgroep?
c. Boodschap
i. Wat maakt jullie een aantrekkelijke plek om af te studeren?
Het hele programma zoals de onderzoekscollege’s en het laagdrempelige contact met deskundigen.
Daarnaast het multidisciplinair samenwerken, het verder kijken dan je eigen discipline.
ii. Hoe communiceren jullie dit naar de doelgroep?
Dit wordt gecommuniceerd in de voorlichting, de brochure en powerpoint die op bb komt. Als
mensen geïnteresseerd zijn, wordt er verder op ingegaan bij de selectiegesprekken.
iii. Wat is de kern van jullie boodschap?
d. Wervingsstrategie
i. Naar hoeveel sollicitaties streven jullie?
We wouden eerst maximaal 60 studenten, maar dat was wel wat enthousiast. Het moet wel passen
in de ruimte en te handelen zijn in de COI-groepen. Zes mensen per COI-groep is genoeg. Bij 12
mensen wordt de sfeer al heel anders. 30 studenten in totaal is wel een mooi aantal. In september
wordt er waarschijnlijk de 30 niet gehaald omdat er dan minder mensen afstuderen. De
wervingsactiviteiten worden hier niet op aangepast omdat het programma hetzelfde blijft. Er wordt
niet op een andere manier geworven.
ii. Hoeveel sollicitaties krijgen jullie gemiddeld?
e. Uitvoering
i. Welke media en middelen gebruiken jullie?
70
We maken gebruik van de afstudeervoorlichting die bij verschillende opleidingen wordt gegeven.
Hiervoor benaderen we verantwoordelijken vanuit de opleidingen of er een voorlichting over bNR
gegeven kan worden. Sommige opleidingen geven echter geen afstudeervoorlichting. Of deze zijn al
geweest.
Daarnaast plaatsen we een vacature op BB (Blackboard). We hebben het gehad over flyers, maar er
moet rekening gehouden worden met het budget. De brochures komen nu digitaal beschikbaar. Dit
vanwege het budget, uit duurzaamheids oogpunt en het aantal studenten waarvoor het interessant
is. Er wordt nagedacht over een kaartje met een QR code, waarbij er gelinkt wordt naar de brochure.
Er zou misschien ook een voorlichtingsfilmpje gemaakt kunnen worden. Wellicht door de junior
medewerkers zelf. Dit zou pas kunnen voor de lichting van februari. Dit komt doordat sommige
dingen meer tijd kosten om uit te werken en ook ervaring nodig is.
ii. Wie is er verantwoordelijk voor de werving?
Op dit moment ben ik verantwoordelijk voor de werving. De vorige keer ging het meer in
gezamenlijkheid met de andere senior medewerkers. Ik heb toen wel de meeste voorlichtingen
gedaan en de contact personen uitgezocht. De brochure is in gezamenlijkheid ontwikkeld. Ik heb de
PowerPoint opzet gemaakt en deze is door anderen aangevuld. Het moet namelijk wel ons verhaal
zijn en niet mijn visie erop. De PowerPoint is aangepast per opleiding. De voorbeeld opdrachten zijn
aangepast en ook qua eisen vanuit de opleidingen. Daarom is het handig als de voorlichter van de
opleiding zelf is, maar dat is niet zo voor elke opleiding. Er moet nog wel verder uitgewerkt worden
hoe de eisen van de opleidingen aansluiten op bNR.
f.
Evaluatie
i. Worden de wervingsactiviteiten naderhand geëvalueerd?
De gesprekken zijn met name geëvalueerd. De brochure moet aangepast worden omdat het
haastwerk was. De PowerPoint mag ook anders. De huidige opdrachten kunnen er nu ook in
verwerkt worden. Daarnaast blijft het contact met de opleidingen lastig. Daarom is het lastig om een
blauwdruk te maken van hoe het aangepakt moet worden. Iets kan aangepast zijn aan de huidige
situatie, maar die kan niet per definitie de volgende keer weer gebruikt worden. Want de
contactpersonen veranderen, het beleid verandert en afspraken veranderen. De voorlichting is een
goede manier gebleken om de aandacht op bNR te vestigen en het concept ook uit te leggen. BNR is
nog niet bekend. Daar waar de voorlichtingen gegeven zijn, zijn de studenten goed bereikt. Het
wordt misschien nog makkelijker als we straks onder de excellente programma’s staan.
ii. Hoe wordt dit gedaan?
3. Selectie:
a. Criteriumdomein
i. Welk gedrag willen jullie voorspellen? Wanneer heeft een student bij jullie
goed gepresteerd? Taakgedrag? Contextueel gedrag?
We willen studenten die actief en initiatiefrijk zijn, een onderzoekende houding hebben en fijn zijn
om mee samen te werken. Ze moeten meer willen halen uit het traject dan alleen het
afstudeerpapiertje. Ze moeten er met 2 plusjes uit willen komen. Dit betekent dat ze persoonlijke
ontwikkeling belangrijk vinden en daar energie in willen steken.
71
Junior medewerkers hebben goed gepresteerd als er voldaan is aan de eisen vanuit de opleiding, er
duidelijk is gemaakt dat hij of zij heeft gewerkt aan de eigen leerdoelen en dat daar ontwikkeling in is
gemaakt. Dit moet nog duidelijker uitgewerkt worden.
b. Criteriummaten
i. Wat moet een student kennen, kunnen en willen om te slagen?
Junior medewerkers moeten open staan voor feedback en daar wat mee doen. Ze moeten willen
leren en ontwikkelen.
c. Selectieconstructen
i. Welke kenmerken beschouwen jullie als voorspellers van het gewenste
gedrag? Algemene mentale vaardigheid, kennis en ervaring, persoonlijkheid
en motivatie, belangstelling, fit tussen de persoon en de organisatie?
Kennis is ondergeschikt aan motivatie en de houding. In het gesprek moet duidelijk worden dat
iemand snapt wat het concept is en daar ook voor de volle 100% voor gaat. Als dit niet zo is, worden
er ook mensen afgewezen. Maar de ervaring tot nu toe is dat het gedrag in het gesprek getoond kan
worden, maar dat deze mensen in de praktijk weinig uit het project halen. Die zijn dan goed in het
gesprek. Deze gevallen worden geëvalueerd en de conclusie is dat het niet voorspeld kan worden.
d. Selectie instrument
i. Wat voor selectie instrument gebruiken jullie?
Naast het gesprek wordt ook een motivatiebrief en CV gebruikt. De brief is nu nog vrij ter invulling
van de student, maar daardoor gaat iedereen ook heel open het gesprek in en is het weinig
gestructureerd. Dus we willen nu aangeven dat er een aantal punten in de brief verwerkt moeten
worden, zodat het gesprek gestructureerder wordt en een aantal belangrijke punten sowieso aan de
orde komen. Op deze manier kan ook iedereen op dezelfde manier het gesprek voeren. Het doel was
om met z’n 2en gesprekken te voeren. Dit is niet altijd gelukt, maar de conclusie is dat het de
volgende keer wel echt moet. Dit komt omdat iedereen anders is en naar andere dingen kijkt. Er lijkt
een verband te bestaan tussen het aantal medewerkers die het gesprek hebben gevoerd en de mate
waarin de junior medewerkers naar tevredenheid presteren.
De afstemming tussen selectie en plusplus punten kan beter. Deze punten moeten eigenlijk terug
komen in het gesprek en de motivatiebrief. De vraag kan dan gesteld worden of de studenten
denken dit in een half jaar te kunnen bereiken? Zo zwaar zijn de gesprekken nu nog niet opgezet.
4. Beoordelen:
a. Beoordelingscriteria
i. Waar worden de studenten op beoordeeld?
De officiële beoordeling is vanuit de opleiding. De persoonlijke ontwikkeling wordt door bNR
beoordeeld. De vraag is dan of je van plusje naar plusplus bent gegaan? Er is een lijst met plusplus
punten. Dit wordt als advies naar de opleiding gegeven. Voor sommige opleidingen is de inhoud
belangrijker, maar de persoonlijke ontwikkeling kan in sommige gevallen als bewijslast worden
aangevoerd. Voor het advies moeten we gevoed worden door de opdrachtgevers. Deze kunnen meer
inzicht geven in het functioneren en het product van de student.
72
De plusplus punten staan vast en iedereen moet daar naar toe werken.
ii. Hoe gaan jullie om met het dilemma tussen ontwikkeling en beoordeling?
Wij hebben geen dilemma omdat de beoordeling bij de opleiding ligt. Wij geven alleen aan wat we
hebben gezien qua ontwikkeling. De opdrachtgever kan aangeven of het resultaat voldoet aan de
wensen.
b. Beoordelingsinstrument
i. Hoe worden ze daarop beoordeeld?
ii. Hoe wordt het goed presteren gemeten?
Met behulp van een formulier. Die is er al of moet nog ontwikkeld worden. Er wordt een vinger aan
de pols gehouden door middel van de drie loopbaanontwikkelingsgesprekken. En elke zes weken de
COI-gesprekken.
Het formulier dat aan het begin van de periode is ingevuld, zijn we niet tevreden over. Het is teveel
het invullen van een format en te weinig een gesprek. Hoe dit aangepast kan worden is nog niet
helemaal duidelijk. Misschien meer een gespreksverslag aan de hand van een aantal onderwerpen.
c. Beoordelaar
i. Wie beoordeelt de studenten?
De opleiding beoordeelt en de COI-begeleider in combinatie met de opdrachtgever geven een advies.
73
Bijlage VII – Uitwerking interview Eddy Hekman
Betrokken bij de opzet van verschillende leerwerkomgevingen
1. Visie:
a. Doelstelling
i. Wat is over het algemeen de doelstelling van een leerwerkomgeving?
b. Kernwaarden
i. Welke kernwaarden zijn van belang?
Er zijn een aantal kernwaarden die terug te vinden zijn in de verschillende leerwerkomgevingen. In
een leerwerkomgeving heeft iedereen een eigen leerprogramma. Vanuit gemeenschappelijkheid
denken. Integratie van leren en werken. Diversiteit. Hierdoor ontstaan er rijkere processen en
nieuwe ideeën. De basis ideeën zijn steeds hetzelfde voor een leerwerkomgeving, maar de
instrumenten kunnen verschillen per context.
ii. Waarin moeten die terug te vinden zijn?
De kernwaarden moeten terug te zien zijn in de ruimte. De ruimte moet zo zijn dat de verschillende
werkprocessen daar kunnen plaatsvinden. Interactie moet er mogelijk zijn. Daarnaast moet het in de
opdrachten terug te zien zijn, het functieprofiel en de reikwijdte daarvan en in het kennisdelen.
c. Visie op studenten
i. Wat kan het beste de kijk op de studenten zijn? Collega’s? Mate van
verantwoordelijkheid? Welke studenten passen hierbij?
Er moet sprake zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het is een wisselwerking tussen de
cultuur die neergezet wordt en de studenten zelf. Als de juiste cultuur neergezet wordt passen de
meeste studenten daar waarschijnlijk wel in. De cultuur bereik je bijvoorbeeld door een leuke
opening. Of een gesprek van tevoren waarin een soort psychologisch contract wordt opgesteld.
Daarnaast kan het helpen om gezamenlijke te lunchen of koffie te drinken. Ook uitleg over dat bNR
geen schoolomgeving is maar een werkomgeving hoort bij het neerzetten van de juiste cultuur. De
studenten moeten gewezen worden op hun eigen verantwoordelijkheid. Er zal ze niet letterlijk
gezegd worden wat ze moeten doen. Daar zijn ze zelf verantwoordelijk voor.
De studenten moeten zoveel mogelijk als collega’s worden gezien. De beoordeling kan het beste
zoveel mogelijk buiten de leerwerkomgeving gehouden worden. Dit heeft te maken met de
relatiedefinitie. Voor het ontwikkelingsproces is het belangrijk dat er vrijuit gesproken kan worden en
gespard met elkaar, zonder dat je bang hoeft te zijn dat dat gevolgen heeft voor je beoordeling.
2. Werving:
a. Doelstelling
i. Wat moet de doelstelling zijn bij het werven? Kwaliteit versus kwantiteit?
b. Doelgroep
i. Welk type student past het beste bij een leerwerkomgeving?
ii. Hoe kunnen deze bereikt worden?
c. Boodschap
74
i. Wat maakt een leerwerkomgeving een aantrekkelijke plek om af te
studeren? Wat is de meerwaarde van een leerwerkomgeving?
Het is leuker en je leert veel meer. Je kunt veel breder kijken dan je eigen vakgebied. Je krijgt te zien
dat multidisciplinair en multi-level samenwerken heel belangrijk is. Het geleerde blijft bovendien
beter hangen dan wanneer je voor een tentamen leert. Je leert meer dingen dan alleen de stof. Je
leert ook omgaan met elkaar en met opdrachtgevers. Je bouwt een netwerk op.
ii. Hoe kan dit gecommuniceerd worden naar de doelgroep?
De leerwerkomgeving moet veel zichtbaarder worden binnen de opleidingen. Het zou eigenlijk op
bepaalde momenten terug moeten komen in het curriculum. Het is nu nog niet duidelijk wat bNR kan
betekenen voor opleidingen.
iii. Wat moet dan de kern van de boodschap zijn?
d. Wervingsstrategie
i. Naar hoeveel sollicitaties moet gestreefd worden?
3. Selectie:
a. Criteriumdomein
i. Wanneer heeft een student goed gepresteerd binnen een
leerwerkomgeving?
De opdracht moet tot een goed einde zijn gebracht. Dat betekent dat er niet alleen voldaan is aan de
eisen, maar dat er iets meer is gedaan. Dat mensen verder hebben gekeken dan de opdracht.
Daarnaast moet er voldaan zijn aan de criteria van de opleiding. Ten slotte moeten de studenten
hebben gefunctioneerd als collega en waarde hebben toegevoegd aan bNR.
b. Criteriummaten
i. Wat moet een student kennen, kunnen en willen om te slagen?
c. Selectieconstructen
i. Welke kenmerken beschouw je als voorspellers van het gewenste gedrag?
Algemene mentale vaardigheid, kennis en ervaring, persoonlijkheid en
motivatie, belangstelling, fit tussen de persoon en de organisatie?
d. Selectie instrument
i. Wat voor selectie instrument kan hier voor gebruikt worden?
4. Beoordelen:
a. Beoordelingscriteria
i. Waar kunnen de studenten op beoordeeld worden?
De studenten moeten van tevoren zelf een beeld hebben van wat ze willen leren. Ook moeten ze een
helder beeld hebben van wat de eisen zijn vanuit de opleiding. Dit kan vervolgens aangevuld worden
met eigen wensen en voorkeuren. De opleiding beoordeelt uiteindelijk, dus de studenten zijn zelf
verantwoordelijk om daar goed contact mee te onderhouden. Bij de leerwerkomgeving Value in the
valley kon de senior medewerker de studenten zowel inhoudelijk als op ontwikkeling beoordelen.
Hierbij is van belang om vooraf het referentiekader en wie er bij de beoordeling betrokken worden
duidelijk te hebben.
75
ii. Hoe kan er omgegaan worden met het dilemma tussen ontwikkeling en
beoordeling?
Er is een functieprofiel waar in het begin, tussendoor en aan het einde een gesprek over gevoerd
wordt met de coach. In het functieprofiel staan dingen genoemd waar je niet per se aan hoeft te
voldoen vanuit je opleiding. Als je daar aan het einde van de periode aan voldoet krijg je het
predicaat excellent. Om dit te bewijzen zul je een soort bewijs aan moeten dragen. Bijvoorbeeld
producten of feedback. Ook in de loopbaangroepsgesprekken. De combinatie van deze instrumenten
moet zorgen voor een betrouwbare en valide beoordeling. Het certificaat hoort erbij, maar het moet
niet het belangrijkste zijn. Als je zelf maar het gevoel hebt dat je er iets aan hebt gehad. Het
certificaat is een extraatje.
b. Beoordelingsinstrument
i. Hoe kunnen ze daarop beoordeeld worden?
ii. Hoe wordt het goed presteren gemeten?
c. Beoordelaar
i. Wie kan het beste de studenten beoordelen?
76
Bijlage VIII – Uitwerking interview Françoise van der Boom-Binkhorst
Coördinator stagebureau Human Technology
Imago:
Welke woorden komen bij u op als u denkt aan bnr?
Bouwkunde, atelier waar studenten van onze opleiding leuke opdrachten kunnen doen.
Hoe ziet u bnr in vergelijking met een ander stageadres?
Voor mij is hetzelfde bij bNR. Want bij bNR zijn ook reële externe opdrachten.
Wordt een afstudeeropdracht bij bNR anders gepromoot dan andere opdrachten?
Nee dat wordt op dezelfde manier gedaan. Maar ik heb idee dat studenten het wel heel anders
beleven. Ze kijken eerste extern en als dat niet lukt, dan denken ze: ‘Dan maar op school.’. Toevallig
omdat bNR in hetzelfde gebouw zit.
Heeft u het idee dat bNR een andere afstudeerstage aanbiedt dan andere organisaties?
Nee. Dat kan hetzelfde zijn. Qua begeleiding is het ook hetzelfde.
Ziet u bNR als aanbieder van interne of externe opdrachten?
Extern.
1. Vacature:
a. Verspreiding
i. Hoe is de vacature van bNR kenbaar gemaakt binnen de opleiding? BB,
prikbord, voorlichting, schriftelijk, overleg?
De studenten moeten zelf een afstudeerstage vinden. De vacatures die ik binnen krijg plaats ik
op BB. Ik wil de splitsing maken tussen kenniscentrum opdrachten en andere organisaties. Dit wil
ik doen omdat ik de indruk heb dat studenten eerst ergens anders kijken en als dat niet lukt,
maar bij school het proberen. Door deze splitsing te maken hoop ik dat de studenten eerder naar
bNR en andere kenniscentrum opdrachten gaan kijken.
De afstudeervoorlichting die wordt gegeven is inhoudelijk, daar zijn geen opdrachtgevers bij
betrokken. Voor het hele Instituut voor Engineering hebben we in oktober een Young
Professionals Day waarbij opdrachtgevers zich kunnen presenteren. Daarnaast kunnen er
workshops gevolgd worden. BNR heeft hier het afgelopen jaar niet aan mee gedaan. Dit zou wel
kunnen in het vervolg.
b. Inhoud
i. Was de inhoud van de vacature duidelijk genoeg?
Ja, voor een afstudeeropdracht wel. Het is toch de bedoeling dat de studenten de opdracht zelf
verder aanscherpen.
ii. Heeft u vragen gekregen over de vacature?
Nee, bij vragen kunnen ze contact opnemen met iemand van bNR. Ik zet er ook altijd bij dat
Steven de Boer vanuit HT betrokken is bij bNR en dat hij ook benaderd kan worden voor vragen.
77
iii. Was de inhoud vergelijkbaar met die van vacatures van andere organisaties?
Ja, het is een ander toepassingsgebied, maar in principe komt het wel overeen.
2. Aanpak van andere organisaties
a. Hoe werven andere externe organisaties?
Sommige organisaties hangen posters op of leggen flyers neer. Dit gebeurt vooral na de Young
Professionals Day.
b. Waar komen veel studenten op af? Type bedrijf, opdracht.
Dit wisselt. Sommige studenten gaan helemaal voor hun passie en willen graag daar in
afstuderen. Verder reageren er veel op de aangegeven vacatures, omdat ze het moeilijk vinden
om zelf een selectie te maken tussen de verschillende bedrijven en die te benaderen door middel
van een open sollicitatie. Vacatures die op BB komen, krijgen altijd veel reacties.
3. Aanpak van studenten
a. Hoe zoeken studenten naar een afstudeerstage?
Studenten met een bepaalde passie zijn heel gericht aan het zoeken. Anderen zijn wat
afwachtender en wachten tot er iets op BB komt. En uiteindelijk komen die studenten vaak
terecht bij bedrijven die elke periode afstudeerplaatsen aanbieden, waaronder de kenniscentra.
Studenten zien dit als interne opdracht en nemen daar genoegen mee, terwijl er vaak hele leuke
opdrachten liggen. BB blijft het voornaamste medium. Daarnaast wordt er ook gebruik gemaakt
van LinkedIn. Studenten moeten allemaal in het tweede jaar een LinkedIn profiel aanmaken. Op
LinkedIn is er een grote alumni groep. Deze groep benaderen kan een manier zijn om bij een
organisatie binnen te komen. Deze manier promoten we ook erg.
b. Sloten de wervingsactiviteiten van bNR de afgelopen periode daarbij aan?
Ja.
4. Heeft u nog tips over hoe bNR kan werven?
Ervoor zorgen dat ze bekend zijn. Bijvoorbeeld door activiteiten te organiseren. Ervoor zorgen
dat studenten een keertje kunnen komen kijken en weten waar het zit. De huidige studenten aan
het werk zetten binnen de eigen opleiding, zodat de naamsbekendheid verder toeneemt.
78
Bijlage IX – Uitwerking interview Kim de Jong
Medewerkster stagebureau Academie voor Architectuur, Bouwkunde en Civiele Techniek
Imago:
Welke woorden komen bij u op als u denkt aan bnr?
Nieuw, onduidelijk, goed idee.
Hoe ziet u bnr in vergelijking met een ander stageadres?
Hetzelfde, maar de locatie is natuurlijk anders. Dat is dichterbij. En ik heb begrepen dat het hier naar
een excellent niveau getild moet worden. Wat ik dan niet helemaal vind passen is dat er ook mensen
worden toegelaten die qua credits niet bij het excellente gezelschap horen. Dat doet iets met de
studenten die wel excellent zijn. Het kan niet de bedoeling zijn die dan de andere studenten op
sleeptouw moeten nemen terwijl ze zelf graag willen excelleren. Bij bNR moet dus een keuze
gemaakt worden voor wie ze er willen zijn. Willen ze er zijn voor de excellente studenten of voor de
verbondenheid met de opleiding. Als er op excellent niveau geopereerd moet worden, moet daar
ook op geselecteerd worden. Maar het is eigenlijk zonde om de reguliere student hierbij uit te
sluiten. Er moet dan ook nagedacht worden over wat dan excellent precies is. Is dat goede credits of
gericht zijn op je eigen ontwikkeling?
Wordt een afstudeeropdracht bij bNR anders gepromoot dan andere opdrachten?
Dat het een excellente afstudeerplek is wordt altijd wel genoemd. Maar promoten is wel een groot
woord. Het wordt anders neergezet dan praktijkgericht onderzoek. Bij andere opdrachten kom je
uiteindelijk met concrete bouwtekeningen. Bij de opdrachten bij bNR zit het nog meer in het
vooronderzoek en is het meer theoretisch. Het gat is heel groot met wat ze in het curriculum hebben
geleerd.
Heeft u het idee dat bNR een andere afstudeerstage aanbiedt dan andere organisaties?
Ja, meer theoretisch onderzoek dan praktijkgericht onderzoek.
Ziet u bNR als aanbieder van interne of externe opdrachten?
Extern. Onze richtlijnen zijn dat het moet gekoppeld zijn aan maatschappelijk relevant onderwerp
met een opdrachtgever. Vanuit de opleiding is het niet de bedoeling dat er naast de
afstudeeropdracht nog andere opdrachten naast gedaan worden. Studenten raken hierdoor in de
stress, omdat dat niet past. De gemotiveerde studenten raken in zak en as omdat ze de kwaliteit niet
kunnen leveren, doordat er ondertussen ook voor andere zaken een beroep op ze wordt gedaan. De
functie van junior onderzoeker is dan meer een stageplaats. Daarin kun je verschillende opdrachten
doen. Bij een afstudeeropdracht moet je je kunnen focussen op één opdracht en iets van een
bepaalde kwaliteit af kunnen leveren.
1. Vacature:
a. Verspreiding
i. Hoe is de vacature van bNR kenbaar gemaakt binnen de opleiding? BB,
prikbord, voorlichting, schriftelijk, overleg?
Een commissie keurt de opdrachten goed, waarna ze op BB komen en op OnStage. Daarnaast is er
een voorlichting gegeven door bNR. Maar er is pas bij de start van het programma duidelijk gemaakt
79
welke opdrachten er zijn. Studenten hebben bij mij aangegeven dat dit niet voor ze werkt. Vanuit de
opleiding promoten we dat dit hun laatste opdracht is en dat dit hun pronkstukje moet worden. Het
moet dus iets zijn wat ze heel erg leuk vinden en wat goed bij ze past. Maar nu hebben sommige
studenten iets in de maag gesplitst gekregen wat ze eigenlijk niet echt aanspreekt.
b. Inhoud
i. Was de inhoud van de vacature duidelijk genoeg?
Wat ik gepubliceerd heb niet. Dat werd heel erg op de vlakte gehouden. Wij zijn overgegaan op een
nieuw IT systeem waarin de vacature zoals bNR die heeft opgezet, niet echt paste. Want er werd niet
gesolliciteerd op een specifieke opdracht. Voor studenten is dit heel onduidelijk geweest.
ii. Heeft u vragen gekregen over de vacature?
Er zijn heel veel vragen over binnen gekomen. Meer dan over andere organisaties. Ik kan alleen
verwijzen naar de contactpersoon. Dit gebeurt bij andere organisaties ook.
iii. Was de inhoud vergelijkbaar met die van vacatures van andere organisaties?
Nee wij gebruiken formulieren die organisaties in moeten vullen. Bnr stuurt dan een flyer. Dat is
hartstikke mooi, maar dat is niet hoe wij het doen. Daar is meer afstemming over nodig.
2. Aanpak van andere organisaties
a. Hoe werven andere externe organisaties?
De organisaties werven bijna niet. Docenten en studenten werven zelf veel opdrachten. Studenten
moeten ook echt iets zoeken waar ze feeling mee hebben.
b. Waar komen veel studenten op af? Type bedrijf, opdracht.
Dat is afhankelijk van de specialisatie die mensen kiezen. Er wordt vooral afgegaan op de inhoud van
de opdracht. De grote namen van bepaalde bedrijven spelen meer bij stages een rol. Vaak worden
afstudeeropdrachten vanuit de stages die ze het half jaar daarvoor volgen verworven.
3. Aanpak van studenten
a. Hoe zoeken studenten naar een afstudeerstage?
Via hun stagebedrijf krijgen veel mensen een opdracht. Ze maken veel gebruik van hun netwerk. De
afgelopen periode was het niet meer zo dat studenten het eerst extern probeerden om het
vervolgens maar bij school te proberen. Dit komt door de strengere selectie op brieven en het
promoten van het excellente programma. Eerder gaf het kenniscentrum zelf aan nog meer mensen
nodig te hebben, dus als mensen niks konden vinden stuurde ik ze wel altijd door. Dit keer zijn het
juist niet de afwachtende studenten die bij bNR terecht zijn gekomen. Deze mensen hebben er
allemaal heel bewust voor gekozen door de voorlichting van bNR.
b. Sloten de wervingsactiviteiten van bNR de afgelopen periode daarbij aan?
Ik heb er een iets actievere rol dan anders in gehad, omdat ze nog mensen zochten en het allemaal
nog nieuw is. Maar verder is het aan de studenten zelf.
80
4. Heeft u nog tips over hoe bNR kan werven?
Nee meer over de communicatie. Eerst moet bNR duidelijk hebben wie ze zijn, wat ze willen en wie
ze daarbij willen, voordat ze mensen gaan werven. Alle schools hebben natuurlijk andere eisen, dus
dat is heel lastig. Daarom moet er goed met de opleidingen gecommuniceerd worden. Nu zijn
studenten er de dupe van en maken zij zich zorgen of zij hun diploma wel gaan halen. Sommige
studenten begonnen met het idee om nog door te gaan studeren, maar zijn inmiddels sterk qua
motivatie gedaald. Het oorspronkelijk doel van bNR is volgens mij om onderwijs en onderzoek met
elkaar te verbinden, maar de verbinding van bNR met de opleidingen is niet goed.
81
Bijlage X – Uitwerking interview Brenda Raatjes
Medewerker Stagebureau Facility Management
Imago:
Welke woorden komen in u op als u denkt aan bNR
Ruimte, studenten, gelegenheid op zich daar te kunnen ontwikkelen, afstuderen, stages.
Hoe ziet u bNR in vergelijking met andere stageadressen?
Gelijk. Ik zou ze ook graag hetzelfde willen behandelen. Het is wel binnen de Hanzehogeschool, maar
het is gewoon een klant van ons, net als de andere bedrijven.
Wordt bNR ook anders gepromoot dan andere stageadressen?
Ze worden gewoon meegenomen in de selectie van opdrachten. Dus dat is hetzelfde. Alleen wordt er
een voorlichting gegeven door bNR en dat gebeurt door andere organisaties niet.
Heeft u het idee dat bNR een andere afstudeerstage aanbiedt dan andere organisaties?
De omgeving is denk ik anders, omdat je bij elkaar zit. Maar het niveau moet van net zo’n hoog
niveau zijn als van externe opdrachten. De opdrachten van bNR worden door de werkgroep
beoordeeld op niveau, net als de andere opdrachten.
Ziet u bNR als aanbieder van interne of externe opdrachten?
Externe opdrachten. Studenten zien het wel als een interne organisatie. Waarschijnlijk doordat het
op school plaatsvindt.
1. Vacature:
a. Verspreiding
i. Hoe is de vacature van bNR kenbaar gemaakt binnen de opleiding? BB,
prikbord, voorlichting, schriftelijk, overleg?
De vacature is op Blackboard gezet. Verder is de voorlichting gegeven door Gea. Alle informatie staat
in de course en als studenten geïnteresseerd zijn kunnen ze de contactgegevens bij ons ophalen.
b. Inhoud
i. Was de inhoud van de vacature duidelijk genoeg?
Voor ons wel. Maar of het voor de studenten duidelijk genoeg was weet ik niet.
ii. Heeft u vragen gekregen over de vacature?
Als studenten vragen hebben verwijs ik ze door naar bNR. Dat doe ik bij de externe organisaties ook.
iii. Was de inhoud vergelijkbaar met die van vacatures van andere organisaties?
Het was wel wat uitgebreider. Dus er stond meer informatie bij, dan bij andere vacatures.
2. Aanpak van andere organisaties
a. Hoe werven andere externe organisaties?
82
Organisaties geven bij ons hun interesse aan. Wij sturen ze dan een aanmeldingsformulier die zij in
moeten vullen. Vervolgens wordt de informatie op Blackboard gezet. Dus op dezelfde manier als
bNR.
b. Waar komen veel studenten op af? Type bedrijf, opdracht.
Dat is heel afhankelijk van wat de student wil en de richting die ze hebben gekozen. Bepaalde
organisaties trekken natuurlijk altijd veel studenten. Bijvoorbeeld UMCG, Gasunie. Verder is het heel
uiteenlopend. Woningcorporaties, hotels, banken, overheid, scholen.
3. Aanpak van studenten
a. Hoe zoeken studenten naar een afstudeerstage?
Ze zoeken zelf een stage door middel van open sollicitaties of ze maken gebruik van het aanbod op
Blackboard.
b. Sloten de wervingsactiviteiten van bNR de afgelopen periode daarbij aan?
Ja op zich wel, maar omdat de studenten het als interne opdracht zien laten ze het eerst een beetje
links liggen. Als het dan niet lukt om elders een stage te vinden, denken ze: ‘Ach, laat ik het ook eens
bij school proberen.’. En dan blijken het hele leuke opdrachten te zijn. Daarnaast willen studenten
graag na het afstuderen aan het werk bij de organisatie waar ze de opdrachten uitvoeren. En dat kan
bij bNR niet.
4. Heeft u nog tips over hoe bNR kan werven?
Neem studenten mee naar de voorlichtingen of laat hen iets schrijven over hoe het is om daar af te
studeren. Als er excellente studenten gezocht worden, moet dat bij mij aangegeven worden. Ik geef
het dan door aan mijn collega’s, die het onder de aandacht brengen van de excellente studenten.
83
Bijlage XI – Resultaten
1. Wat zijn de belangen van de stakeholders en welke impact hebben deze op de werving,
selectie en beoordeling van de junior medewerkers?
Belangen Hanzehogeschool
De Hanzehogeschool wil graag dat er meer studenten participeren in lectoraatonderzoek. Dit heeft
als doel om onderzoek en het onderwijs meer met elkaar te verweven. De participatie van studenten
zou moeten leiden tot een kwaliteitsimpuls voor het onderwijs en een stimulans vormen voor de
ambitieuze studiecultuur (CvB, 2012).
Belangen studenten
De studenten die in februari willen beginnen met afstuderen hebben belang bij het vinden van een
afstudeerplaats. De huidige junior medewerkers hebben op de volgende manieren kennisgenomen
van bNR:
Op welke manier heb je voor het eerst kennisgenomen van
het bestaan van bNR?
14
12
10
8
6
4
2
0
Mond-tot-mondreclame
of via via
Presentatie bij
afstudeervoorlichting
Anders
Figuur 7
71,4% van de respondenten zou het van meerwaarde hebben gevonden wanneer een junior
medewerker betrokken was geweest bij de afstudeervoorlichting. 66,7% van de respondenten zou
graag met een junior medewerker hebben gesproken bij het selectiegesprek.
De respondenten hebben om verschillende redenen er voor gekozen om te solliciteren naar
aanleiding van de werving. Deze redenen zijn weergegeven in Tabel 9.
Tabel 9
Reden voor sollicitatie
Omdat het waardevol is voor de toekomst, i.v.m.
onderzoek en mogelijke master
Anders
Omdat het leuk en interessant is
Omdat het aansluit bij mijn visie op studeren
Omdat het een excellente afstudeerplek is
Omdat het een goed gevoel geeft
Aantal respondenten
6
Percentage
28,6
5
4
3
2
1
23,8
19
14,3
9,5
4,8
84
5 respondenten hebben een ander antwoord gegeven dan de aangegeven opties. Zij gaven de
volgende antwoorden:
• Omdat het de laatste kans op een afstudeerplek was
• Omdat het makkelijk was
• Vanwege het multidisciplinaire programma en omdat er niet direct een plek was die aansloot
bij mijn opleiding die mij wel interessant leek
• Vanwege het Smart Mobility project
• Omdat er meer begeleiding is dan bij een andere organisatie
Zoals naar aanleiding van het theoretisch kader duidelijk is geworden, is het zowel in het belang van
de studenten als van bNR dat de verwachtingen van de student betreffende de functie en organisatie
realistisch zijn. In onderstaande figuren is te zien in hoeverre de junior medewerkers vinden dat er
van tevoren een realistisch beeld is geschetst en of er voldoende informatie beschikbaar was over de
functie en organisatie.
Er is voor het aanvaarden van de functie een
realistisch beeld geschetst van de functie
15
10
5
0
Geheel eens
Eens
Oneens
Geheel
oneens
N.v.t.
Figuur 8
Er is voor het aanvaarden van de functie een
realistisch beeld geschetst van de organisatie
15
10
5
0
Eens
N.v.t.
Oneens
Figuur 9
Voor de respondent bood bNR als afstudeer- of stageplaats een aantal voordelen ten opzichte van
andere organisaties. Dit is weergegeven in de volgende tabel.
85
Tabel 10
Voordeel
Waarden die bNR uitdraagt
Een laatste mogelijkheid tot afstuderen en/of gemak (van bijv.
locatie of goedkeuring door opleiding)
Het verder bekwamen in onderzoek
Aantal respondenten
12
8
3
Zoals in bovenstaande tabel te zien is, speelden de waarden van bNR een belangrijke rol voor veel
respondenten. In Tabel 11 is te zien welke waarden de respondenten het meest aanspraken.
Tabel 11
Waarde
Gelijkwaardigheid, samenwerken
met leren als doel
Lerende organisatie
Diversiteit als kracht
Professioneel handelen
Duurzaamheid
Bedrijfsomgeving
Gemeenschapszin
Ethisch bewustzijn
Aantal respondenten waarvoor
het van belang is
14
Percentage
11
11
6
6
4
2
0
20,4
20,4
11,1
11,1
7,4
3,7
0
25,9
Belangen junior medewerkers
Voor de junior medewerkers is het van belang zij hen afstuderen of stage tot een goed einde
brengen. Opvallend hierbij is, is dat 28,6% van de respondenten niet bekend is met het beginprofiel
van de junior medewerker en 52,4% niet bekend is met het eindprofiel. Het was echter zoals in
Figuur 10 te zien is, voor de meeste respondenten tijdens de selectieprocedure al wel duidelijk welke
prestaties van hen verwacht zouden worden. Hoe dit gemeten zou worden, was voor een grote
meerderheid wel weer onbekend (zie Figuur 11).
Het was voor mij tijdens de selectieprocedure
duidelijk welke prestaties van mij verwacht
zouden worden als junior medewerker
15
10
5
0
Geheel eens
Eens
Oneens
Figuur 10
86
Tijdens de sollicitatieprocedure was voor mij
duidelijk hoe deze prestaties gemeten zouden
worden
20
15
10
5
0
Geheel eens
Eens
Oneens
Geheel oneens
Figuur 11
Om het afstuderen tot een goed einde te brengen, is het van belang dat duidelijk is hoe de
beoordeling van bNR zich verhoudt tot de beoordeling van de opleiding. Uit Figuur 12 is af te lezen
dat dit voor de meerderheid van de respondenten niet duidelijk is. Daarnaast is van belang dat het
functieprofiel aansluit of aangepast kan worden aan de eisen vanuit de opleiding (zie Figuur 13). Het
zijn voornamelijk de respondenten afkomstig van SABC die hier ontevreden over zijn (7 van de 10
SABC respondenten).
Het is voor mij duidelijk hoe de beoordeling van
bNR zich verhoudt tot de beoordeling van mijn
opleiding
8
6
4
2
0
Eens
Oneens
Geheel oneens
N.v.t.
Figuur 12
Het funtieprofiel kan voldoende aangepast
worden aan de eisen vanuit mijn opleiding
10
8
6
4
2
0
Geheel eens
Eens
Oneens
Geheel oneens
Figuur 13
87
Hoewel de meeste respondenten op de hoogte zijn van hun rol en verantwoordelijkheden als junior
medewerker (zie Figuur 14), is het voor de meerderheid niet duidelijk op welke criteria zij beoordeeld
worden (zie Figuur 15).
Ik ben op de hoogte van mijn rol en
verantwoordelijkheden als junior medewerker
Eens
19%
Geheel eens
24%
57%
Oneens
Figuur 14
Het is voor mij duidelijk op welke criteria ik
beoordeeld word binnen bNR
5%
Geheel eens
9%
Eens
38%
48%
Oneens
Geheel oneens
Figuur 15
De junior medewerkers worden door bNR beoordeeld op hun persoonlijke ontwikkeling. Dit wordt
gedaan door de betreffende coach. Voor de junior medewerkers is hierbij van belang dat de coach
voldoende zicht heeft op de persoonlijke ontwikkeling. In Figuur 16 is te zien dat, hoewel de
meningen erg verdeeld zijn, de meerderheid van de respondenten vindt dat de coach hier voldoende
zicht op heeft.
88
Mijn coach heeft voldoende zicht op mijn
ontwikkeling
12
10
8
6
4
2
0
Geheel eens
Eens
Oneens
Geheel oneens
Figuur 16
Belangen bNR
Voor bNR is het van belang dat er studenten aangetrokken worden die in het profiel van junior
medewerker passen. Daarnaast is de wens uitgesproken om een hoge mate van tevredenheid te
bewerkstelligen onder de junior medewerkers betreffende het traject. In onderstaand figuur is te
zien in hoeverre de respondenten iemand anders zouden aanraden om bij bNR af te studeren. Dit is
van belang, omdat zoals in Figuur 7 te zien is, mond-tot-mondreclame een belangrijke manier is
waarop studenten kennis nemen van bNR. Een indicatie van de mate van tevredenheid kan afgelezen
worden aan de hand van Figuur 18. In dit figuur is te zien hoeveel respondenten bij bNR zouden
solliciteren nu zij precies weten wat de functie en de organisatie inhouden.
Ik zou iemand anders aanraden om bij bNR af te
studeren
15
10
5
0
Geheel eens
Eens
Oneens
Geheel
oneens
N.v.t.
Figuur 17
Nu ik weet wat de organisatie en de functie
precies inhouden, zou ik weer bij bNR solliciteren
15
10
5
0
Geheel eens
Eens
Oneens
Geheel
oneens
N.v.t.
Figuur 18
89
2. Wat zijn de situationele factoren en welke impact hebben deze op de werving, selectie en
beoordeling van de junior medewerkers?
Visie
Voor een verticale fit moet onder andere de visie van bNR aansluiten op de verschillende HRactiviteiten. Aan de junior medewerkers is gevraagd in hoeverre zij vinden dat hier sprake van is. De
meerderheid van de respondenten vindt dat de wervings- en selectiemethode aansluiten bij de visie
van bNR (zie Figuur 19 en Figuur 20). Over de beoordelingsmethode is er meer verdeeldheid, maar is
nog steeds een kleine meerderheid het met de voorgelegde stelling eens (zie Figuur 21).
De gebruikte wervingsmethode is in lijn met de
visie van bNR
12
10
8
6
4
2
0
Geheel eens
Eens
Oneens
N.v.t.
Figuur 19
De gebruikte selectiemethode is in lijn met de visie
van bNR
14
12
10
8
6
4
2
0
Geheel eens
Eens
Oneens
N.v.t.
Figuur 20
De gekozen beoordelingsmethode is in lijn met de
visie van bNR
8
6
4
2
0
Geheel eens
Eens
Oneens
N.v.t.
Figuur 21
90
Organisatiestrategie
Uit het interview met Gea Posthumus is gebleken dat bNR voornamelijk selecteert op de kenmerken
motivatie, belangstelling en fit tussen de persoon en de organisatie. In de enquête is aan de junior
medewerkers voorgelegd of zij deze kenmerken vinden passen bij de doelstellingen van bNR. Dit is
van belang voor de verticale fit. In Figuur 22 is te zien dat op één respondent na, iedereen vindt dat
de selectie kenmerken passen bij de doelstellingen.
Ik vind dat de kenmerken waarop geselecteerd
wordt (motivatie, belangstelling, fit tussen de
persoon en de organisatie) passen bij de
doelstellingen van bNR
20
15
10
5
0
Geheel eens
Eens
N.v.t.
Figuur 22
Uit het theoretisch kader blijkt dat de persoonlijke- en functiedoelstellingen afgeleid horen te zijn
van de organisatiedoelstellingen. Hoe duidelijker deze connectie is voor de medewerkers, hoe meer
betrokken zij zullen zijn bij de organisatiedoelstellingen. Uit de enquête blijkt dat de meningen over
deze connectie verdeeld zijn, maar een kleine meerderheid vindt dat de doelstellingen wel
aansluiten.
Het is voor mij duidelijk hoe de persoonlijke- en
functiedoelstellingen aansluiten op de
organisatiedoelstellingen
12
10
8
6
4
2
0
Eens
Oneens
Geheel oneens
N.v.t.
Figuur 23
Organisatiecultuur
Gea Posthumus gaf in het interview aan dat de gewenste cultuur is dat studenten bNR als een bedrijf
zien, waarbij er professionaliteit en betrokkenheid van de (junior) medewerkers wordt verwacht.
Daarnaast is gelijkwaardigheid een belangrijk speerpunt voor de cultuur. In Figuur 24 is te zien dat
iets meer dan de helft van de respondenten vindt dat de gebruikte wervingsmethode past bij de
91
cultuur van bNR en iets minder dan de helft dit vindt voor de gekozen beoordelingsmethode (zie
Figuur 25). De groep respondenten die dit vindt voor de gebruikte selectiemethode is ruim driekwart
(zie Figuur 26). Waar dit grote verschil vandaan komt en waarom veel respondenten ‘N.v.t.’ hebben
ingevuld, is niet duidelijk.
De gebruikte wervingsmethode is in lijn met de
cultuur van bNR
Geheel eens
9%
24%
Eens
43%
24%
Oneens
N.v.t.
Figuur 24
De gebruikte selectiemethode is in lijn met de
cultuur binnen bNR
Geheel eens
14%
19%
Eens
10%
Oneens
57%
N.v.t.
Figuur 25
De gekozen beoordelingsmethode is in lijn met de
cultuur binnen bNR
5%
Geheel eens
Eens
29%
38%
Oneens
28%
N.v.t.
Figuur 26
92
Richtlijnen opleidingen
Één van de geïdentificeerde situationele factoren is de richtlijnen van de opleidingen. Om hier zicht
op te krijgen zijn er medewerkers van drie verschillende stagebureaus geïnterviewd. Hieronder zijn
de resultaten van die interviews weergegeven. In onderstaande tabel wordt Blackboard afgekort met
BB.
Tabel 12
Stagebureau
Onderwerp
Vacature:
Verspreiding
HT
SABC
FM
BB. Opdrachtgevers
kunnen zich
presenteren op de
Young professionals
day.
BB, OnStage en
voorlichting door bNR
BB en voorlichting
door bNR.
Inhoud
Was duidelijk genoeg
en kwam overeen met
vacatures van andere
organisaties
De inhoud was niet
duidelijk, omdat het
niet paste bij het
nieuwe IT systeem dat
gebruikt wordt.
Voor stagebureau
duidelijk genoeg.
Uitgebreider dan
vacatures van andere
organisaties.
Hangen posters op of
leggen flyers neer na
de Young Professionals
Day. Daarnaast BB.
Organisaties werven
Door middel van BB.
bijna niet. Docenten en
studenten moeten dit
vooral zelf doen.
Vacatures op BB
krijgen altijd veel
reacties. Andere
studenten zoeken zelf
gericht iets dat
aansluit bij hun passie.
Afstudeeropdrachten
worden vaak
verworven bij de
voorgaande
stageorganisatie. Bij
het zoeken van een
stage spelen grote
namen vaak een rol. Bij
het afstuderen wordt
er vooral afgegaan op
de inhoud van de
opdracht.
Afhankelijk van de
richting en interesse
van de student.
Bepaalde organisaties
trekken altijd veel
studenten (UMCG,
Gasunie).
Studenten met een
passie zoeken heel
gericht. Anderen zijn
meer afwachtend en
reageren op vacatures
op BB. BB blijft het
voornaamste medium.
Er wordt ook gebruik
gemaakt van LinkedIn.
Via het stagebedrijf of
het netwerk van de
student zelf.
Op BB of door middel
van open sollicitaties.
Aanpak van andere
organisaties
Werving
Waar veel studenten
op af komen
Aanpak van studenten
Manier van zoeken
93
Aansluiting
wervingsactiviteiten
bNR
De
wervingsactiviteiten
sloten aan.
Tips
Zorgen voor meer
naamsbekendheid
door middel van
activiteiten.
In principe sloot de
werving aan. Het is
vooral aan de
studenten zelf. Het
stagebureau heeft nu
een iets actievere rol
gespeeld dan anders,
omdat het nieuw was
en er nog mensen
gezocht werden.
Betere afstemming en
communicatie met de
opleidingen.
De
wervingsactiviteiten
sluiten aan, maar de
studenten
beschouwen bNR als
school en dus een
interne opdracht.
Daarom is er minder
interesse.
Junior medewerkers
betrekken bij de
werving van nieuwe
studenten.
94
Download