Klimaatverandering; wat komt er op ons af? -Klimaatverandering, klimaatscenario’s en gevolgen voor beleid en beheerHet klimaat in Nederland gaat veranderen. Op dit moment is dat nog niet te merken. De huidige grillen van ons weer vallen nog binnen de bandbreedte van ons huidige klimaat. Langdurig onderzoek naar ons klimaat heeft echter wel aangetoond dat het klimaat er in de nabije toekomst anders uit ziet. In 2050 zal het weer er anders uit zien. Deze veranderingen zullen ook waarneembaar zijn in de natuur. Sommige planten of dieren kunnen bij een veranderend klimaat niet meer in Nederland overleven en schuiven noordwaarts op. Voor andere soorten wordt ons klimaat juist wel geschikt; deze soorten zullen naar Nederland migreren. Wat zijn klimaatscenario’s? Hoe het klimaat in Nederland verandert, is vooral afhankelijk van de wereldwijde temperatuurstijging en van veranderingen in de stromingspatronen van de lucht in onze omgeving (West-Europa). Op basis van de meest recente resultaten van klimaatonderzoek heeft het KNMI vier klimaatscenario’s voor de Nederlandse situatie gemaakt (KNMI’06 scenario’s). Deze scenario’s zijn beelden van een mogelijk toekomstig klimaat. Ze zijn bedoeld om verkennende studies uit te voeren naar de effecten van klimaatverandering voor bijvoorbeeld het beleid en beheer. De scenario’s maken het mogelijk te anticiperen op veranderende klimatologische omstandigheden. Hoe zijn de KNMI’06 scenario’s gemaakt? Het KNMI heeft de mondiale klimaatscenario’s van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) uitgewerkt voor de Nederlandse situatie. Hiervoor zijn recente uitkomsten geanalyseerd van een groot aantal computermodellen die wetenschappers gebruiken om de menselijke invloed op het wereldwijde en regionale klimaat te onderzoeken. Met deze modellen kunnen bijvoorbeeld uitspraken worden gedaan over opwarming en zeespiegelstijging. Er zijn ook meetreeksen van neerslag en temperatuur uit het verleden geanalyseerd om zo uitspraken te kunnen doen over het toekomstige klimaat van Nederland. Bovendien is onderzocht hoe volgens die klimaatmodellen de luchtstroming boven West Europa verandert. Het is voor het eerst dat de uitkomsten van een scala aan mondiale en regionale klimaatmodellen en meetreeksen zijn gecombineerd. De uitkomsten van de modelberekeningen van de toekomstige temperatuurstijging op aarde verschillen onderling aanzienlijk. Dit hangt samen met onzekerheid over de toekomstige bevolkingsgroei en de economische, technologische en sociale ontwikkelingen, en de daarmee samenhangende uitstoot van broeikasgassen en stofdeeltjes. Daarnaast begrijpen we de complexe processen in het klimaatsysteem nog maar ten dele en zijn er ook grenzen aan de voorspelbaarheid van het klimaatsysteem. Om met deze onzekerheden om te gaan, heeft het KNMI uit de brede waaier van toekomstberekeningen vier verschillende oplossingen geselecteerd die voor het Nederlandse beleid het meest relevant zijn. Voor die situaties wordt een zo compleet mogelijk beeld geschetst van ons toekomstig klimaat. Deze scenario’s zijn stuk voor stuk aannemelijk. Met de huidige kennis is echter niet aan te geven welk scenario het meest waarschijnlijk is. De KNMI’06 scenario’s In de KNMI’06 scenario’s wordt onderscheid gemaakt tussen een gematigd (G) en een warm (W) scenario. Het G scenario beschrijft een temperatuurstijging van 2 ºC in 2100 en het W scenario beschrijft een temperatuurstijging van 4 ºC in 2100. Daarnaast is een extra serie scenario’s geformuleerd, de zogenaamde plus scenario’s (G+ en W+). In deze scenario’s wordt uitgegaan van gewijzigde circulatiepatronen in de hogere luchtlagen. Hierdoor ontstaat met name in het zomerhalfjaar een heel ander weerbeeld voor Nederland. Meer oostenwind leidt tot drogere omstandigheden. Diverse klimaatmodellen hebben aangetoond dat ook dit een reële optie is. Totaal zijn er dus vier scenario’s. Onderscheidende componenten daarin zijn de temperatuur in 2100 (2 of 4 graden) en de circulatiepatronen (wel of niet gewijzigd). Figuur 1 laat de indeling van de scenario’s zien voor het jaar 2050. Figuur 1 - Indeling van de vier KNMI'06 scenario's. Bron: KNMI’06. Als zichtjaren gebruiken de vier scenario’s het jaar 2100. Maar regelmatig wordt ook het jaar 2050 gebruikt. Voor alle scenario’s geldt dan dat de bijbehorende temperatuurstijgingen halveren. Dus een scenario met een temperatuurstijging van 4 graden in 2100 leidt tot een temperatuurstijging van 2 graden in 2050, en een scenario met een temperatuurstijging van 2 graden in 2100 leidt tot een temperatuurstijging van 1 graden in 2050. In elk scenario komen een aantal kenmerken van de klimaatverandering in Nederland en omgeving naar voren: • • • • • • • de opwarming zet door; zachte winters en warme zomers komen vaker voor; de winters worden gemiddeld natter; de extreme neerslaghoeveelheden in de winter nemen toe; de hevigheid van extreme regenbuien in de zomer neemt toe; het aantal zomerse regendagen wordt juist minder; de berekende veranderingen in het windklimaat zijn klein ten opzichte van de natuurlijke grilligheid; de zeespiegel blijft stijgen. Tabel 1 en 2 geven specifieke informatie over de mogelijke klimaatverandering voor respectievelijk het zichtjaar 2050 en 2100. Tabel 1 - Klimaatverandering in Nederland rond 2050 ten opzichte van het basisjaar 1990 volgens de vier KNMI'06 klimaatscenario's. Het klimaat in het basisjaar 1990 is beschreven met gegevens van 1976 tot en met 2005. Onder “winter” wordt hier verstaan december, januari en februari, “zomer” staat gelijk aan juni, juli en augustus. Bron: KNMI’06. Tabel 2 - Klimaatverandering in Nederland rond 2100 ten opzichte van het basisjaar 1990 volgens de vier KNMI’06 klimaatscenario’s. Het klimaat in het basisjaar 1990 is beschreven met gegevens van 1976 tot en met 2005. Onder “winter” wordt hier verstaan december, januari en februari, “zomer” staat gelijk aan juni, juli en augustus. Bron: KNMI’06. Figuur 2 laat in grafieken zien hoe temperatuur, neerslag, zeespiegel en windsnelheid zich ontwikkelen volgens de vier klimaatscenario’s Neerslag Temperatuur Winter Winter Zomer Zomer Zeespiegelstijging Windsnelheid Figuur 1 - Verandering van de verschillende klimaatparameters volgens de vier knmi'06 scenario's. Brom KNMI’06. Rivierafvoeren in de verschillende klimaatscenario’s Ook rivierafvoeren worden beïnvloed door klimaatverandering (figuur 3). Het is de verwachting dat er ’s winters meer neerslag valt, waardoor de rivierafvoeren zullen stijgen. In de zomer zullen de afvoeren dalen, omdat er minder neerslag valt in combinatie met een grotere verdamping vanwege de temperatuurstijging. De verschillen tussen de scenario’s zijn echter groot, vooral in de zomer. Bij de G+ en W+ scenario’s daalt de Rijnafvoer sterk, bij de andere scenario’s niet of nauwelijks. Figuur 2 - Langjarig gemiddelde Rijnaanvoer bij de KNMI'06 scenario's. Bron: Droogtestudie Nederland, Rijkswaterstaat RIZA, 2005. Gebruik van de KNMI’06 scenario’s in beleid en beheer Omdat klimaatscenario’s bij water- en infrastructuurbeheer de basis vormen voor adaptieve maatregelen zijn vanuit de waterschappen, provincies, gemeenten en regionale diensten van Rijkswaterstaat veel vragen gekomen over de toepassing van de KNMI’06 scenario’s in het waterbeheer. In de oude situatie met de WB21 scenario’s die in 2000 zijn samengesteld voor de Commissie Waterbeheer 21e eeuw werd vaak voor het middenscenario gekozen (‘niet te duur en niet te veel risico). Alleen voor het thema veiligheid is uitgegaan van het hoge WB21scenario. In de nieuwe situatie met de vier KNMI’06 is er echter geen middenscenario meer. Om duidelijkheid te scheppen over de toepassing van de KNMI’06 scenario’s in beleid en beheer van watersystemen zijn er in het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water en het ontwerpNationaal aterplan afspraken gemaakt over het gebruik van klimaatscenario’s. Voor de verwachtingen over omvang en tempo van klimaatverandering en de daaruit volgende wateropgaven hanteert het Ontwerp-Nationaal Waterplan de KNMI 2006 scenario’s en de verwachtingen van de Deltacommissie voor de plausibele bovengrens op de lange termijn. Bij de keuze van het scenario speelt het maatschappelijk risico een belangrijke rol. Dat is voor veiligheid groot, voor wateroverlast veel kleiner bijvoorbeeld. Bij een lage flexibiliteit en een hoog maatschappelijk risico verdient het de voorkeur om rekening te houden met de bovengrens van de klimaatverwachtingen. Dan geldt vaak: liever voor langere tijd in één keer goed dan herhaaldelijk ingrijpen. In het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel (nbw-actueel) zijn voor watertekort, wateroverlast en waterkwaliteit concrete afspraken gemaakt over de te hanteren KNMI 2006 scenario’s voor het op orde brengen van het watersysteem in 2015. Het scenario van de Deltacommissie met een plausibele bovengrens wijkt pas af van KNMI 2006 na 2050 en alleen voor zeespiegelstijging. Dat leidt dus voor het nbw-actueel niet tot nieuwe inzichten. Voor waterveiligheid bevat het nbw-actueel geen afspraken. Voor waterveiligheid wordt in het Nationaal Waterplan voor de Rijn de bovengrens van de maatgevende afvoer bepaald op 18.000 m3/s en voor de Maas op 4600 m3/s rond 2100. Voor de kust wordt een zeespiegelstijging van 85 cm ten opzichte van 1990 gehanteerd als bovengrens voor 2100. Dit past bij de bovengrens van de KNMI 2006 scenario’s Warm en Warm+. De dimensionering van niet-flexibele maatregelen voor waterveiligheid met een levensduur tot na 2050 (en die nog niet in uitvoering zijn) dient beoordeeld te worden aan de voorgestelde bovengrens van de Deltacommissie. Voor de overige beleidsthema’s wordt als basis uitgegaan van de meer gematigde klimaatscenario’s (Gematigd/Gematigd+). Daarvoor gelden de volgende nuanceringen: • Voor regionale wateroverlast wordt gebruik gemaakt van het KNMI 2006 scenario Gematigd als ondergrens; • Voor nieuw aan te leggen stedelijke locaties, bedrijventerreinen en infrastructuur én stedelijke vernieuwings- of herinrichtingsprojecten, wordt bij het ontwerpen daarvan gebruik gemaakt van de klimaatscenario’s Gematigd en Warm. Gemotiveerd kan Gematigd+ worden gekozen als ondergrens vanwege aanzienlijke financiële, ruimtelijke of andere maatschappelijke gevolgen; • Voor watertekorten wordt voor de aanpak op de korte termijn (tot 2015) gebruik gemaakt van het KNMI klimaatscenario Gematigd en voor de aanpak op lange termijn (vanaf 2015) uitgegaan van een bandbreedte tussen Gematigd en Gematigd+; • Voor waterkwaliteitsopgaven wordt uitgegaan van het KNMI 2006 scenario Gematigd, met uitzondering van die gebieden die gevoelig zijn voor watertekorten, waarvoor ook scenario Gematigd+ wordt gebruikt voor het bepalen van de opgave. Los van bovenstaande uitgangspunten is het op projectniveau altijd verstandig gevoeligheidsanalyses uit te voeren naar alle vier de KNMI 2006 klimaatscenario’s en indien van toepassing ook de plausibele bovengrens. Op basis daarvan kan desgewenst gemotiveerd worden afgeweken van de bovenstaande uitgangspunten. Bij grootschalige ‘in één keer goed’ maatregelen voor de lange termijn is er een risico dat we meer geld uitgeven dan strikt noodzakelijk als de klimaatverandering minder sterk doorzet dan we nu denken. Dit overinvesteren kan worden verkleind door mogelijkheden voor het meekoppelen van doelen te benutten en multifunctioneel gebruik na te streven. Investeringen in bijvoorbeeld een dijk die robuust is uitgevoerd en tevens voor wonen, bedrijvigheid, recreatie, natuur of infrastructuur wordt benut, zijn dan in ieder geval goed besteed als de klimaatverandering meevalt. Verantwoordelijkheden met betrekking tot het gebruik van klimaatscenario’s Afspraken met betrekking tot het gebruik van klimaatscenario’s worden gemaakt in het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water en het Landelijk Bestuurlijk Overleg Hoogwater, respectievelijk LBOW en LBOH. Het LBOW en LBOH bestaan uit de bestuurders van het rijk, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat is bestuurlijk verantwoordelijk en treedt op als voorzitter van het LBOW en LBOH. Daarnaast zijn op ambtelijk niveau ook de ministeries van VROM en LNV betrokken bij de besluitvorming. De voorbereiding van de besluitvorming over het gebruik van klimaatscenario’s is gedaan door een ambtelijke werkgroep. In deze groep zijn alle relevante overheidspartners vertegenwoordigd: Verkeer en Waterstaat (vertegenwoordigd door het Directoraat-Generaal Water (voorzitter) en Rijkswaterstaat), VROM, LNV, IPO, UvW en VNG. In de werkgroep zaten ook deskundigen van KNMI. Verantwoording en aanvullende informatie Websites • www.knmi.nl/klimaatscenarios Documentatie • Toepassing klimaatscenario's in het waterbeheer en -beleid (WL Delft Hydraulics, 2007) Auteurs • Ronald Rense (Rijkswaterstaat Waterdienst)