College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Zuid-Holland Geacht college, Zoals u weet steunen het bedrijfsleven en de kennisinstellingen in Leiden uw voornemen om het nieuwe gemeentebestuur van Leiden te houden aan de reeds gemaakte afspraken over realisatie van de Rijn Gouwe Lijn. Intussen begint de bestudering van het recente bestuursakkoord – het inhoudelijk document onder het nieuwe College van B en W – te leiden tot meer inzicht in de samenhang van de RGL met andere projecten. Dat inzicht willen we in deze brief aan u voorleggen . we doen dat in drie stappen. Ten eerste. De Rijn Gouwe Lijn is onderdeel van een regionaal investeringsarrangement, met daarin vijf Randstad Urgent projecten: de RGL, de uitbreiding van het sciencepark, de Greenport, de RijnlandRoute en Valkenburg. Er valt te twisten over de vraag of onderdelen van dit pakket juridisch aan elkaar vast zitten en of de andere vier wel door kunnen gaan zonder de RGL. Maar inhoudelijk, onderhandelingstechnisch en qua planvoorbereiding zitten de projecten zeker aan elkaar vast. Er is zeker twaalf jaar lang gewerkt aan het scheppen van een samenhang tussen de afzonderlijke projecten; de regionale investeringsagenda – het grote succes van het nog jonge intergemeentelijk samenwerkingsverband Holland Rijnland – is de verzilvering van die samenhang. Het nieuwe Leidse gemeentebestuur heeft de wens te kennen gegeven om de infrastructuur voor met name het openbaar vervoer weer van voren af aan te gaan doordenken. Zelfs wanneer de bestuurlijke verhoudingen in de regio op orde zouden zijn en het Leidse leiderschap in de regio intact zou zijn, dan zal er gauw weer twaalf jaar nodig zijn om het zelfde punt te bereiken waar we nu staan. In de getroubleerde verhoudingen die zich thans in de regio aftekenen, zal dat nog langer duren. Er bestaat dus het risico dat er voor een lange reeks van jaren geen grote publieke investeringen in het zuidelijk gedeelte van Holland Rijnland zullen worden gedaan. De Randstad Urgent projecten beogen stuk voor stuk om met publieke investeringen ook weer substantiële private investeringen uit te lokken. Privaat geld volgt immers publiek geld. Een praktisch voorbeeld hebben we al gezien in het centrum van Leiden. Nadat duidelijk is geworden dat de RGL niet door de Breestraat zou gaan rijden, is de leegstand in de straat gaan oplopen. Op dit moment is die leegstand zo groot, dat twijfel op z’n plaats is of de Breestraat als winkelstraat nog wel te handhaven is. Omgekeerd is de belangstelling van ontwikkelaars voor locaties langs het Hooigracht-Langegracht trace nu al merkbaar toegenomen. Het zijn al lang geleden voorspelde effecten: light rail en andere infrastructurele projecten zijn in hoge mate bepalend voor de waarde- en functieontwikkeling van het onroerend goed. Het risico van een regionaal herontwerp is daarmee goed in beeld, namelijk een investeringstop in heel zuidelijk Holland Rijnland, nota bene de scharnierplek tussen de noordelijke en de zuidelijke Randstad. Ten tweede. Met de RGL wrikt het Leidse coalitie-akkoord een hoeksteen uit het regionaal investeringsarrangement. Daar blijft het niet bij: het akkoord bevat ook een voorkeur voor de ‘Churchill Avenue’ als variant van de Rijnland Route. De dynamiek die juist sinds de meest recente behandeling van het MIRT in de Tweede Kamer (november 2009) in het besluitvormingsproces is gekomen, wordt daarmee verzwakt of zelfs stil gezet. Met het schrappen van de Rijn Gouwe lijn is verder de oostelijke ringweg weer uit beeld. En tenslotte haalt het coalitie-akkoord een streep door de Oostvlietpolder. De polder is geen Randstad urgent project. Maar ook de polder verkeert al bijna twintig jaar in een planstadium. In die twintig jaar zijn alle signalen eenduidig geweest: de polder is nodig om de ruimtenood van het bedrijfsleven te lenigen. En die ruimtenood is zo groot, dat van feitelijke productie-uitval en vertrek van werkgelegenheid gesproken kan worden. Het coalitie-akkoord laat het bij het schrappen van de polder, zonder visie op een alternatief en ook zonder een visie op de reeds gemaakte verwervingskosten. De ontwikkeling van de Aalmarkt ligt al zo goed als stil na het wegvallen van het Breestraat-trace. De wel in het coalitie-akkoord opgenomen investering aan de Lammermarkt lijkt ons op losse schroeven te komen staan wanneer de wens om tot een nieuw infrastructuurdebat te komen, gehonoreerd wordt. We duiden deze wending als een signaal dat de politiek wil in Leiden om in infrastructuur en economie te investeren, aan het wegvallen is. Dat kan niet anders dan verlammend werken op alle overlegtafels over die investeringen, publiek en privaat. Ten derde. Zoals net met het voorbeeld van de Breestraat al aangehaald, zijn publieke investeringen en private waardecreatie nauw met elkaar verbonden. Een stad en streek waar niet meer geïnvesteerd wordt, verarmen snel. Het is net als met een huis: zonder tijdige investeringen die waarde onderhouden en toevoegen, verdwijnt de waarde. Dat is een van de verklaringen voor de consistente steun vanuit het regionale bedrijfsleven voor de RGL: de lijn was niet alleen een zaak van bereikbaarheid, maar ook van waardeschepping. We staan nu mogelijk voor een omdraaiing van der redenering. Langdurige vertraging van de investeringen zijn een bedreiging van de onroerend goed waarde. Met name de ondernemers in Leiden hebben daar sinds de komst van het Ondernemersfonds op WOZ-basis goed zicht op. Bij de start van het fonds in 2005 was omstreeks 45 procent van de zakelijke OZB-opbrengst afkomstig uit gebieden die 15 jaar eerder - in 1990 - nog niet of slechts gedeeltelijk ontwikkeld waren. En zelfs in de vijf jaar dat het fonds nu bestaat zijn al belangrijke verschuivingen waar te nemen. Zo vertaalt het uitblijven van grote investeringen in de binnenstad zich in een dalend aandeel van de binnenstad in de OZB-opbrengst en daarmee een afkalvend draagvlak voor zaken als promotie, onderhoud en cultuur in die binnenstad. 2 Het stilvallen van de investeringen, een zeer waarschijnlijk effect van het Leidse coalitieakkoord, betekent voor de stad Leiden dus een fors risico op substantiële waardedaling. De verarming in de rest van de regio zal iets minder zijn, maar het Leidse coalitie-akkoord zal ook gevolgen hebben voor de waarde-ontwikkeling in de andere gemeenten die bij de Randstad Urgent projecten betrokken zijn. Het Leidse coalitie-akkoord is een product van lokale en tijdsgebonden onbestendigheid. Over vier jaar ziet het politieke landschap er vermoedelijk weer heel anders uit. Voor dit lokaal-politieke unicum wordt niet alleen een hoge prijs betaald in termen van bestuurlijke discontinuïteit op het dossier van de Rijn Gouwe Lijn. Door de samenhang in een hele reeks investeringsdossiers zal er ook een prijs betaald worden in economische waardeachteruitgang. Die prijs is onverantwoord hoog. Onze conclusie is de volgende. Uw college heeft aangegeven Leiden te houden aan het bestuurlijk akkoord over de Rijn Gouwe Lijn en heeft daarvoor de steun van Provinciale Staten. Gezien de samenhang van de Rijn Gouwe Lijn met de overige Randstad Urgent projecten en met de private investeringen, ligt het voor de hand het gemeentebestuur van Leiden niet alleen te verplichten tot commitment aan de Rijn Gouwe Lijn, maar aan het hele Randstad Urgent pakket. De status van de afzonderlijke projecten verschilt, maar de samenhang is tot op heden in het politieke discours in zowel regio, provincie als rijk onomstreden. En private investeerders hebben hun strategie op die samenhang afgestemd. Van de majeure investeringsdossiers blijft dan alleen de Oostvlietpolder over als ‘Leids probleem’. Maar ook op dit punt liggen zoveel regie-afspraken met de regio en de provincie, dat een Leidse ‘alleingang’ niet meer verantwoord is, nog afgezien van de belangen van het Leidse bedrijfsleven zelf. Wij verzoeken u daarom uw medewerking te onthouden aan een mogelijke herbestemming van de polder tot iets anders dan de afgesproken combinatie van bedrijventerrein en natuurgebied. Met vriendelijke groet, 3