GOEDE VRIJDAG De viering begint in stilte. Opening Onze hulp in de naam van de Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft. Die trouw blijft tot in eeuwigheid, en nooit laat varen het werk van zijn handen. Wend uw ogen naar mij, kom haastig mij helpen. Richt uw ogen op mij dit uur, kom haastig mij helpen. Zie in duisternis uw ontelbare mensen. Zie hun goede wil, hun wanhoop, onmacht, schuld. Zie allen die leven op aarde, nietig, onzeker. A. En zie ons hier, dit huis vol mensen. V. Kyrie eleison. Zie in duisternis uw ontelbare mensen, allen voor eeuwig geboren; zie hun levenswil, hun daadkracht, hoop en vrees, hun kleine grote liefde. A. En zie ons hier, dit huis vol mensen. V. Kyrie eleison. Zie allen die leven op aarde, hun leven niet zeker, arme, verworpene, vluchteling, vreemde, zieken van lichaam, ontroostbare harten. A. En zie ons hier, dit huis vol mensen. 1 V. Kyrie eleison. Hoor Israël, Hij onze God, Hij één. Heb hem lief, jouw God, met heel je hart en ziel, uit al je kracht. Hoor Israël, Hij onze God, Hij één. Heb hem lief, jouw God, met heel je hart en ziel, uit al je kracht. Gebed Lied Met de boom des levens Met de boom des levens wegend op zijn rug droeg de Here Jezus Gode goede vrucht. Refrein: Kyrie eleison, wees met ons begaan, doe ons weer verrijzen uit de dood vandaan. Laten wij dan bidden in dit aardse dal, dat de lieve vrede ons bewaren zal. Refrein. Want de aarde vraagt ons om het zaad des doods, maar de hemel draagt ons op de adem Gods. Refrein. Laten wij God loven, leven van het licht, onze val te boven in een evenwicht. Refrein. Want de aarde jaagt ons naar de diepte toe, maar de hemel draagt ons, liefde wordt niet moe. Refrein. Met de boom des levens doodzwaar op zijn rug droeg de Here Jezus Gode goede vrucht. Refrein. 2 Lijdensverhaal volgens het Johannesevangelie Hoofdstukken 18 en 19 V= verteller M= meisje D= dienaar K= knecht S= soldaten J= joden C = Christus P = Petrus I = Iemand Pi = Pilatus Allen Allen (M,D,I en K worden door 1 persoon gelezen; V,C,P en Pi zijn afzonderlijke lezers) Tekstfragmenten worden afgewisseld met het zingen van coupletten van NLB 587 V: Jezus sloeg zijn ogen op naar de hemel en bad voor zijn leerlingen: C: 'Vader, u hebt hen aan mij geschonken, laat hen dan zijn waar ik ben. Dan zullen zij de grootheid zien die u mij gegeven hebt omdat u mij al liefhad voordat de wereld gegrondvest werd. Rechtvaardige Vader, de wereld kent u niet, maar ik ken u, en zij weten dat u mij hebt gezonden. Ik heb hun uw naam bekendgemaakt en dat zal ik blijven doen, zodat de liefde waarmee u mij liefhad in hen zal zijn en ik in hen.' V: Nadat Jezus dit alles gezegd had, ging hij met zijn leerlingen naar de overkant van de Kidronbeek. Daar liep hij een olijfgaard in, met zijn leerlingen. Judas, zijn verrader, kende deze plek ook, want Jezus was er vaak met zijn leerlingen samengekomen. Judas ging ernaartoe, samen met een cohort soldaten en dienaren van de hogepriesters en de Farizeeén. Ze waren gewapend en droegen fakkels en lantaarns. Jezus wist precies wat er met hem zou gebeuren. Hij liep naar hen toe en vroeg: C: 'Wie zoeken jullie?' S: 'Jezus uit Nazaret.' C: 'Ik ben het.' 3 V: Judas, zijn verrader stond erbij. Toen hij zei: 'Ik ben het,' deinsden ze achteruit en vielen op de grond. Weer vroeg Jezus: C: 'Wie zoeken jullie?' S: 'Jezus uit Nazaret.' C: 'Ik heb jullie al gezegd: "Ik ben het."Als jullie mij zoeken, laat deze mensen dan gaan.' V: Zo gingen de woorden in vervulling die hij gesproken had: 'Geen van hen die u mij gegeven hebt, heb ik verloren laten gaan.' Daarop trok Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich had, haalde uit naar de slaaf van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af; Malchus heette die slaaf. Maar Jezus zei tegen Petrus: C: 'Steek je zwaard in de schede. Zou ik de beker die de Vader mij gegeven heeft niet drinken?' Licht voor de wereld, geeft U zich gevangen in deze nacht van duistere belangen? Ik zoek U, Heer, en vraag U:maak mijn oren heel om te horen. V: De soldaten met hun tribuun en de Joodse gerechtsdienaars grepen Jezus en boeiden hem. Ze brachten hem eerst naar Annas, de schoonvader van Kajafas. Kajafas was dat jaar hogepriester en hij was het die de Joden had voorgehouden: 'Het is goed dat één man sterft voor het hele volk.' Simon Petrus liep met een andere leerling achter Jezus aan. Deze andere leerling kende de hogepriester en ging met Jezus het paleis van de hogepriester in, maar Petrus bleef buiten bij de poort staan. Daarop kwam de andere leerling, de kennis van de hogepriester, weer naar buiten; hij sprak met de portierster en nam Petrus mee naar binnen. Het meisje sprak Petrus aan: M: 'Ben jij soms ook een leerling van die man?' P: 'Nee, ik niet,' V: De slaven en de gerechtsdienaars stonden zich te warmen bij een vuur dat ze hadden aangelegd omdat het koud was; 4 ook Petrus ging zich erbij staan warmen. De hogepriester ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en over zijn leer. Jezus zei: C:'Ik heb in het openbaar tot de wereld gesproken. Ik heb steeds onderricht gegeven op plaatsen waar de Joden bij elkaar komen, in synagogen en in de tempel, en nooit heb ik iets in het geheim gezegd. Waarom ondervraagt u mij? Vraag het toch aan de mensen die mij gehoord hebben, zij weten wat ik gezegd heb.' V:Toen Jezus dat zei gaf een van de dienaren die erbij stonden, hem een klap in het gezicht: D: 'Is dat een manier om de hogepriester te antwoorden?' C: 'Als ik iets verkeerds gezegd heb, zeg dan wat er verkeerd was, maar als het juist is wat ik heb gezegd, waarom slaat u me dan?' V: Daarna stuurde Annas hem geboeid naar Kajafas, de hogepriester. Simon Petrus stond zich intussen nog steeds te warmen. Iemand vroeg hem: I: 'Ben jij soms ook een leerling van hem?' P: 'Nee, ik niet.' V: Maar een van de slaven van de hogepriester, een familielid van de man van wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: K: 'Maar ik heb toch gezien dat je bij hem was in de olijfgaard?' V: Weer ontkende Petrus, en meteen kraaide er een haan. Eén mens moet sterven om een volk te redden. Door uw gehoorzaam lijden kan ik verder, warm ik mij aan uw liefde die niet loochent. Open mijn ogen. V: Jezus werd van Kajafas naar het pretorium gebracht. Het was nog vroeg in de morgen. Zelf gingen ze niet naar binnen, om zich niet te verontreinigen voor het pesachmaal. Daarom kwam Pilatus naar buiten en vroeg: Pi: 'Waarvan beschuldigt u deze man?' J: 'Als hij geen misdadiger was, zouden we hem niet aan u uitgeleverd hebben.' 5 Pi: ‘Neem hem dan mee en veroordeel hem volgens uw eigen wet.’ V: Maar de Joden wierpen tegen: J: 'Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen.' V: Zo ging de uitspraak van Jezus in vervulling waarin hij aanduidde welke dood hij sterven zou. Nu ging Pilatus het pretorium weer in. Hij liet Jezus bij zich komen en vroeg hem: Pi: 'Bent u de koning van de Joden?' C: 'Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen dit over mij gezegd?' Pi: 'Ik ben toch geen Jood. Uw volk en uw hogepriesters hebben u aan mij uitgeleverd - wat hebt u gedaan?' C: 'Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.' Pi: 'U bent dus koning?' C: 'U zegt dat ik koning ben. Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat ik zeg.' Pi: 'Maar wat is waarheid?' V: Na deze woorden ging hij weer naar de Joden buiten en zei: Pi: 'Ik heb geen schuld in hem gevonden. Maar het is bij u gebruikelijk dat ik met Pesach iemand vrijlaat - wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?' V: Toen begon iedereen te schreeuwen: J: 'Hem niet, maar Barabbas!' V: Barabbas was een misdadiger. Hemelse koning, door God uitgekozen, waarom staat U terecht als rechteloze? U hebt geen schuld, de waarheid is geschonden. U draagt mijn zonden. V: Toen liet Pilatus Jezus geselen. De soldaten vlochten een kroon van doorntakken, zetten die op zijn hoofd en deden hem een purperen mantel aan. Ze liepen naar hem toe en zeiden: S: 'Leve de koning van de Joden!', 6 V: en ze sloegen hem in het gezicht. Pilatus liep weer naar buiten en zei: Pi: 'Ik zal hem hier buiten aan u tonen om u duidelijk te maken dat ik geen enkel bewijs van zijn schuld heb gevonden.' V: Daarop kwam Jezus naar buiten, met de doornenkroon op en de purperen mantel aan. Pi: 'Hier is hij, de mens,' V: Maar toen de hogepriesters en de gerechtsdienaars hem zagen begonnen ze te schreeuwen: J: 'Kruisig hem, kruisig hem!' Pi: 'Neem hem dan maar mee en kruisig hem zelf, want ik zie niet waaraan hij schuldig is.' J: 'Wij hebben een wet die zegt dat hij moet sterven, omdat hij zich de Zoon van God heeft genoemd.' V: Toen Pilatus dat hoorde werd hij erg bang. Hij ging het pretorium weer in en vroeg aan Jezus: Pi: 'Waar komt u vandaan?' V: Maar Jezus gaf geen antwoord. Pi: 'Waarom zegt u niets tegen mij? Weet u dan niet dat ik de macht heb om u vrij te laten of u te kruisigen?' C: 'De enige macht die u over mij hebt, is u van boven gegeven. Daarom draagt degene die mij aan u uitgeleverd heeft de meeste schuld.' V: Vanaf dat moment wilde Pilatus hem vrijlaten. Maar de Joden riepen: J: 'Als u die man vrijlaat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer.' V: Pilatus hoorde dat, liet Jezus naar buiten brengen en nam plaats op de rechterstoel op het zogeheten Mozaïekterras, in het Hebreeuws Gabbata. Het was rond het middaguur op de voorbereidingsdag van Pesach. Pilatus zei tegen de Joden: Pi: 'Hier is hij, uw koning.' J: 'Weg met hem, weg met hem, aan het kruis met hem!' Pi: 'Moet ik uw koning kruisigen?' V: Maar de hogepriesters antwoordden: J : 'Wij hebben geen andere koning dan de keizer!' 7 V: Toen droeg Pilatus hem aan hen over om hem te laten kruisigen. Hier is God zelf, ontdaan van alle glorie, de mens die uit de hemel is geboren. Ik ben de gesel die hem openhaalde, ik laat hem vallen. V: Zij voerden Jezus weg. Hij droeg zelf het kruis naar de zogeheten Schedelplaats, in het Hebreeuws Golgota. Daar kruisigden ze hem, met twee anderen, aan weerskanten één, en Jezus in het midden. Pilatus had een inscriptie laten maken die op het kruis bevestigd werd. Er stond op 'Jezus uit Nazaret, koning van de Joden'. Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks, en omdat de plek waar Jezus gekruisigd werd dicht bij de stad lag, werd deze inscriptie door veel Joden gelezen. De hogepriesters van de Joden zeiden tegen Pilatus: J: 'U moet niet "koning van de Joden" schrijven, maar "Deze man heeft beweerd: Ik ben de koning van de Joden".' Pi:'Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven,' V: Nadat ze Jezus gekruisigd hadden, verdeelden de soldaten zijn kleren in vieren, voor iedere soldaat een deel. Maar zijn onderkleed was in één stuk geweven, van boven tot beneden. Ze zeiden tegen elkaar: S: 'Laten we het niet scheuren, maar laten we loten wie het hebben mag.' V: Zo ging in vervulling wat de Schrift zegt: 'Ze verdeelden mijn kleren onder elkaar en wierpen het lot om mijn mantel.' Dat is wat de soldaten deden. V: Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder met haar zuster, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria uit Magdala. Toen Jezus zijn moeder zag staan en bij haar de leerling van wie hij veel hield, zei hij tegen zijn moeder: C: 'Dat is uw zoon.' V: en daarna tegen de leerling: C: 'Dat is je moeder.' V: Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis. 8 Jezus, gekruisigd – met ontzag en deernis zie ik uw zorg voor moeder en voor leerling, liefde is dorst naar vrede zonder einde, water dat wijn wordt. V: Toen wist Jezus dat alles was volbracht, en om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan zei hij: C: 'Ik heb dorst.' V: Er stond daar een vat water met azijn; ze staken er een majoraantak met een spons in en brachten die naar zijn mond. Nadat Jezus ervan gedronken had zei hij: C: 'Het is volbracht.' V: Hij boog zijn hoofd en gaf de geest. Stilte V: Het was voorbereidingsdag, en de Joden wilden voorkomen dat de lichamen op sabbat, en nog wel een bijzondere sabbat, aan het kruis zouden blijven hangen. Daarom vroegen ze Pilatus of de benen van de gekruisigden gebroken mochten worden en of ze de lichamen mochten meenemen. Toen braken de soldaten de benen van de eerste die tegelijk met Jezus gekruisigd was, en ook die van de ander. Vervolgens kwamen ze bij Jezus, maar ze zagen dat hij al gestorven was. Daarom braken ze zijn benen niet. Maar een van de soldaten stak een lans in zijn zij en meteen vloeide er bloed en water uit. Hiervan getuigt iemand die het zelf heeft gezien, en zijn getuigenis is betrouwbaar. Hij weet dat hij de waarheid spreekt en wil dat ook u gelooft. Zo ging de Schrift in vervulling: 'Geen van zijn beenderen zal verbrijzeld worden.' Een andere schrifttekst zegt: 'Zij zullen hun blik richten op hem die ze hebben doorstoken.' Zing met de psalm: geen woord is er gebroken – de waarheid is gezien om te geloven. Daarom Heer Jezus, met de ooggetuigen wil ik mij buigen. 9 Kruistoning C. Aanschouwt dit kostbaar kruis, waaraan de Redder heeft gehangen. A. Komt, laten wij aanbidden. Komt, laten wij aanbidden. Kruishulde Zoals we bloemen brengen op het graf van een dierbare, zo brengen we vandaag bloemen bij het kruis van de Heer. Een gebaar waarin eerbied en verdriet vermengd zijn. Zijn bloed, voor ons vergoten, maar ook zijn liefde voor ieder mensenkind en zijn liefde voor God die Hij zijn Vader kon noemen, brengt ons bij zijn kruis. Het teken van de eindeloze trouw aan zijn roeping. Hoe anders dan langs dit kruis zou de weg naar God werkelijk doordringen tot in ons hart? Mag dit gebaar voor u een persoonlijk gebaar zijn van dankbaarheid: omdat Hij de weg tot God voor ons heeft geopend en daarvoor alles heeft willen geven. Zelfs zijn leven. Lied Het beklag van God A. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan of waarmee heb Ik u bedroefd. Antwoord Mij. C. Ik heb u uit Egypte weggeroepen. Gij hebt geroepen: Aan het kruis met Hem. 10 K. Hagios o Theos, Sanctus Deus, Heilige God. Heilige onsterfelijke God, ontferm U over ons. A. Heilige onsterfelijke God, ontferm U over ons. C. Ik heb voor u het water uit de rots doen stromen. Gij hebt Mij gal en azijn te drinken gegeven. K. Heilige onsterfelijke God, ontferm U over ons. A. Heilige onsterfelijke God, ontferm U over ons. C. Ik heb om uwentwil uw vijanden geslagen, maar gij hebt Mij gegeseld en gehoond. A. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan of waarmee heb Ik u bedroefd. Antwoord Mij. K. Heilige onsterfelijke God, ontferm U over ons. A. Heilige onsterfelijke God, ontferm U over ons. C. Ik heb u groot gemaakt, met heerlijkheid gekroond. Maar gij hebt voor Mij een doornenkroon gevlochten. K. Hagios o Theos, Sanctus Deus, Heilige God. Heilige onsterfelijke God, ontferm U over ons. A. Heilige onsterfelijke God, ontferm U over ons. C. Wat had Ik nog meer voor u moeten doen. Ik heb u binnengevoerd in mijn land, in mijn vrede. Maar gij, gij hebt uw Redder aan het kruis geslagen. K. Heilige onsterfelijke God, ontferm U over ons. A. Heilige onsterfelijke God, ontferm U over ons. A. Mijn volk, wat heb Ik u gedaan of waarmee heb Ik u bedroefd. Antwoord Mij. Lied Hoe ver is de nacht, hoe ver, wachter, hoe ver is de nacht? de morgen komt, zegt de wachter, maar nog is het nacht. 11 Voorbede Groter dan ons hart V. Gij die geroepen hebt "licht" en het licht werd geboren, en het was goed, het werd avond en morgen tot op vandaag. K. Gij die geroepen hebt "o, mens" en wij werden geboren, Gij die mijn leven zo geleid hebt tot hiertoe dat ik nog leef. A. Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien, eer ik werd geboren. K. Gij die liefde zijt, diep als de zee, flitsend als weerlicht, sterker dan de dood, laat niet verloren gaan één mensenkind. Gij die geen naam vergeet, geen mens veracht, laat niet de dood die alles scheidt en leegmaakt laat niet de tweede dood over ons komen. A. Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien, eer ik werd geboren. V. Voor allen die gekruisigd worden, wees niet niemand, wees hun toekomst ongezien. K. Voor mensen die van U verlaten zijn, voor allen die hun lot niet kunnen dragen, voor hen die weerloos zijn in de handen van de mensen. V. Voor uw naamgenoten in ons midden: vluchtelingen, vreemden, wees niet niemand. K. Voor hen die kracht uitstralen, liefde geven, recht doen, dat zij staande blijven in ons midden. A. Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien, eer ik werd geboren. V. Gij die tegen alle schijnbaar noodlot in ons vasthoudt, K. Gij die vreugde schept in mensen, Gij die het woord tot ons gesproken hebt dat onze ziel vervult, 12 V. laat ons niet leeg en verloren en zonder uitzicht, K. doe ons open gaan voor het visioen van vrede, dat sinds mensenheugenis ons roept. A. Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien, eer ik werd geboren. K. Verhaast de dag van uw gerechtigheid. Zie het niet langer aan dat her en der in deze wereld mensen gemarteld worden, kinderen gedood; dat wij de aarde schenden en elkaar het licht ontroven. Zoals een hert reikhalst naar levend water, doe ons zo verlangen naar de dag dat wij, nu nog verdeelde mensen, in uw stad verzameld zijn, in U verenigd en voltooid, in U vereeuwigd. V. Gedenk uw mensen, dat zij niet vergeefs geboren zijn. A. Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien, eer ik werd geboren. Gebed Onze Vader Onze Vader, die in de hemel zijt Uw naam worde geheiligd, Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel. Geef ons heden ons dagelijks brood, en vergeef ons onze schulden zoals ook wij onze schuldenaars vergeven, en leid ons niet in verzoeking maar verlos ons van de boze. 13 Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen. Lied Nu valt de nacht Nu valt de nacht. Het is volbracht: de Heer heeft heel zijn leven voor het menselijk geslacht in Gods hand gegeven. De wereld gaf Hem slechts een graf, zijn wonen was Hem zwerven; al zijn onschuld werd Hem straf en zijn leven sterven. Hoe slaapt Gij nu, die men zo ruw aan 't kruishout heeft gehangen. Starre rotsen houden U, rots des heils, gevangen. 't Is goed, o Heer, Gij hoeft de eer van God niet meer te staven. Leggen wij ons bij U neer, in uw dood begraven. Hoe wonderlijk, uitzonderlijk een sabbat is gekomen: eens voor al heeft Hij het juk van ons afgenomen. 14 V.Na deze gebeurtenissen vroeg Jozef uit Arimatea - die uit vrees voor de Joden in het geheim een leerling van Jezus was - aan Pilatus of hij het lichaam van Jezus mocht meenemen. Pilatus gaf toestemming en Jozef nam het lichaam mee. Nikodemus, die destijds 's nachts naar Jezus toe gegaan was, kwam ook; hij had een mengsel van mirre en aloë bij zich, wel honderd litra. Ze wikkelden Jezus'lichaam met de balsem in linnen, zoals gebruikelijk is bij een Joodse begrafenis. Dichtbij de plaats waar Jezus gekruisigd was lag een olijfgaard en daar was een nieuw graf, waarin nog nooit iemand begraven was. Omdat het voor de Joden voorbereidingsdag was en dat graf dichtbij was, legden ze Jezus daarin. De ruimte wordt in stilte verlaten. -------------------------------------------------------- 15 Goede Vrijdag, 3 april 2015 Voorgangers: Pastor H. Egging Dominee M. van Leerdam m.m.v. Andreas Petrus en Pauluskoor o.l.v. Hr. P.J.J. Bernardt muzikale begeleiding: J.M. Koekebakker R.K. parochie De Goede Herder Deelgemeenschap H.H. Andreas, Petrus en Paulus Maassluis 16 Goede Vrijdag 17