INFOFOLDER AANGEBOREN DOOFHEID BIJ DE KAT drs. N.A. Dijkshoorn, november 2001 Bij verschillende diersoorten is het verschijnsel bekend van een samenhang tussen witte vacht en gehoorstoornissen. Deze vorm van doofheid werd bij de kat al door Darwin geconstateerd in 1859! Doofheid bij witte katten is voornamelijk gebaseerd op een erfelijke vorm die verbonden is met genen die verantwoordelijk zijn voor de ongepigmenteerde vacht. Daar er op dit moment een test beschikbaar is om deze doofheid vast te stellen, is er dus ook een mogelijkheid aanwezig om te selecteren op het voorkomen van deze erfelijke aandoening. Er is dus ook geen enkele reden voorhanden om het fokken met witte katten te verbieden. Witte kat Het gen voor wit pigment (het zogenaamde W is bij de kat dominant over kleur (aangeduid met w-gen). Omdat dieren altijd twee genen hebben voor hetzelfde kenmerk (één van de moeder en één van de vader), kan een kat WW, Ww of ww zijn voor witte vacht. Katten die WW of Ww zijn, zijn niet altijd helemaal wit, maar kunnen gekleurde vlekken op hun kop hebben, die eventueel bij het ouder worden verdwijnen. De witte vachtkleur kan samengaan met éénzijdig of beiderzijds blauwe ogen en met doofheid. Katten met twee blauwe ogen hebben een grotere kans om doof te zijn dan katten met één blauw oog, katten met één blauw oog hebben een grotere kans doof te zijn dan katten met gepigmenteerde ogen. Echter, bij WW-en Ww-katten treden noch de blauwe ogen, noch de doofheid altijd op; voor die eigenschappen is er een "incomplete penetrantie", dat wil zeggen: het afwijkende gen toont zich niet altijd. Volgens Mair (1973) komen blauwe ogen en doofheid vaker voor bij langharige dan bij kortharige witte katten. Er zou misschien ook een "E-factor" bestaan bij katten die bijdraagt aan het tot stand komen van het risico van zowel doofheid als blauwe ogen; deze "E-factor" zou net zo goed bij witte (WW-of Ww-katten) als bij gekleurde katten (dus de ww-katten) kunnen worden vererfd, maar pas effect hebben bij Ww-katten en zelfs vooral bij WW-katten. Het bij katten bekende gen voor Siamese tekening geeft ook blauwe ogen, maar dit is niet gekoppeld aan doofheid. Bij de Foreign White, een witte Oosters Korthaar, kan onder het wit een Siamees tekeningspatroon verborgen zitten. Deze katten kunnen Siamees blauwe ogen hebben, die dan Turner blauwe ogen worden genoemd. Hoewel zij de witte vachtkleur combineren met blauwe ogen, lopen zij niet de verhoogde kans op doof zijn. Katten met het gen voor Siamese tekening zijn uiteraard de Siamees, de Heilige Birmaan en de colourpoints in diverse rassen. Het W-gen overruled de Siamese vachttekening zodat bij de rassen waar het Siamese gen is toegestaan, witte katten met Turner blauwe ogen kunnen bestaan. De aanwezigheid van het W-gen wordt door Strain (1996) bij verschillende kattenrassen beschreven. Deze vorm van doofheid gebonden aan witte vachtkleur wordt ook wel "cochleaire doofheid" genoemd. Deze cochleaire doofheid wordt niet gevonden bij albinisme, waarbij pigmentcellen wel aanwezig zijn, maar niet tot enige pigmentvorming in staat zijn (Van der Velden, 1976). Bij albinisme valt behalve de witte vachtkleur ook de rode oogkleur op, dit wordt veroorzaakt door de pigmentloze iris. Doofheid Hoewel het witte gen dominant is, zijn zeker niet alle nakomelingen van witte en dove ouderdieren doof. De penetrantie van de witte kleur is wat betreft de vacht 100%. Voor het gehoororgaan zijn de mogelijkheden echter eenzijdig of tweezijdig horende kat of een totaal dove kat. Deze folder maakt deel uit van de serie infofolders van de Stichting Feline Welfare Foundation. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op w elke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemm ing van het bestuur van de Stichting. Website: www.felinewelfarefoundation.org Het percentage dove katten die wit zijn, varieert per onderzochte groep tussen de 4 en 40%; zo wordt doofheid vermeld bij 5-10% witte katten met oranje of groene ogen en bij 2-40% van de witte katten met blauwe ogen. De doofheid ontstaat door degeneratie (verval) van de bloedtoevoer van het middenoor (cochlea of slakkenhuis). Deze doofheid ontstaat drie à vier weken na de geboorte, vermoedelijk als gevolg van een plaatselijke afwezigheid van pigmentcellen (melanocyten) die in het embryonale stadium van haarcellen zich naar het middenoor moeten bewegen. Het verval van de bloedvoorziening geeft verlies van haarcellen (zenuwcellen) die de geluidsgolven (indirect) moeten opvangen en dit verval leidt dus tot doofheid. Bezitten dieren deze erfelijke eigenschappen, dan is het uit sociale en mogelijk juridische overwegingen verstandig deze éénzijdige of beiderzijds dove dieren niet voor de fokkerij in te zetten. Net zo min als bij de mens is doofheid een dodelijke afwijking, maar wordt in de regel wel als hinderlijk ervaren. Het fokken van dieren met, voorspelbaar, een aangeboren afwijking wordt eigenlijk door velen als onesthetisch bestempeld. Omdat fokken met (eenzijdig of beiderzijds) dove dieren een grotere kans op de geboorte van dove dieren geeft dan fokken met witte dieren zonder doofheid, is het aan te bevelen om alvorens te fokken op doofheid te laten controleren. Om ouderdieren ook genotypisch (dat wil zeggen ook het erfelijk materiaal) vrij te verklaren op doofheid, moeten ook de nakomelingen gecontroleerd en "vrij" verklaard worden. Hoe wordt de doofheidtest uitgevoerd? Congenitale doofheid kan eenzijdig of beiderzijds voorkomen, waarbij vooral de éénzijdige doofheid klinisch lastig valt vast te stellen. Als een kitten niet wakker wordt door een zeer luid lawaai, dan is het haast zeker tweezijdig doof. Maar een éénzijdig horend kitten kan zo zeker niet betrouwbaar worden opgespoord. Derhalve wordt een elektrodiagnostische test gebruikt, de BAER-of BAEP-test, als een objectieve beoordeling. Alvorens de test wordt uitgevoerd, wordt het oor onderzocht om een eventueel verkregen geleidingsdoofheid uit te sluiten. Deze BAER (brainstem auditory evoked response) of BAEP (brainstem auditory evoked potentials) test is een elektrodiagnostische test waarin elektrische activiteit wordt geregistreerd op de schedel als antwoord op geluidsimpulsen. Hiervoor wordt door de computer 1000 maal een geluidsimpuls, met een frequentie van 11 per seconde met een bepaalde sterkte (70 -96 decibel) via een oordopje in de gehoorgang toegediend. De elektrische activiteit die in geval van een horend oor in de hersenen ontstaat, wordt afgeleid met op de schedel onderhuids geplaatste elektroden en geleid naar speciaal voor dit doel bestemde meetapparatuur die de gemeten activiteit van alle impulsen versterkt en verwerkt in een grafiek. De gemiddelde hersenactiviteit van 1000 geluidsimpulsen wordt direct weergegeven op het beeldscherm en kan voor documentatie worden uitgeprint. De eerste piek wordt geproduceerd door het middenoor en de oorzenuw en de volgende pieken ontstaan in de hersenen. Het testresultaat van een doof oor is een hoofdzakelijk vlakke lijn. De metingen van beide oren worden in duplo uitgevoerd, waarvan de resultaten onder normale, ongestoorde omstandigheden vrijwel identiek zijn. Op welke leeftijd wordt de gehoortest uitgevoerd? Omdat doofheid pas op drie à vier weken na de geboorte optreedt, wordt een betrouwbare BAER-test niet eerder dan op de leeftijd van zes weken uitgevoerd. Kalmering of verdoving is bij een rustig dier niet nodig, zeker als het dier beiderzijds doof is. Bij één-en tweezijdig horende dieren mag op verzet gerekend worden en is geringe kalmering soms nuttig om storingen tengevolge van bewegingen van de kop en of spiercontracties van de kauwspieren die boven op de schedel zitten, te voorkomen. Indien noodzakelijk, is zelfs op deze leeftijd een goed uitgevoerde kalmering geen probleem voor het kitten. Waarom wordt de gehoortest uitgevoerd? Potentiële problemen in het kader van dieren met beiderzijdse doofheid zijn er velerlei: De bewuste fokker van katten van risicorassen zal er bezwaar tegen hebben dove dieren te fokken. De maatschappelijke druk voor het fokken van dieren zonder lichamelijke afwijkingen wordt steeds groter. Deze folder maakt deel uit van de serie infofolders van de Stichting Feline Welfare Foundation. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op w elke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemm ing van het bestuur van de Stichting. Website: www.felinewelfarefoundation.org Eigenaren die ongewild een kitten kopen dat doof blijkt te zijn, zullen zonder problemen kunnen aantonen dat dit een verborgen en aangeboren gebrek is dat het diertje ongeschikt maakt voor het fokken en als goed functionerend gezelschapsdier. Dit zal kunnen leiden tot een wettelijke aansprakelijkheid van de fokker van het dier met zo'n erfelijk gebrek. Daarnaast kan een doof dier gevaar opleveren in de leefomgeving: makkelijk slachtoffer of veroorzaker van verkeersongelukken. Een doof dier kan soms ernstige verwondingen toebrengen aan mensen, en kinderen in het bijzonder, wanneer het diertje schrikt van, vaak plotselinge, benadering of aanraking. Doofheid zal ook een storing in de sociale ontwikkeling van het dier kunnen veroorzaken. Internationaal wordt geadviseerd niet te fokken met niet-horende dieren. Ook niet met eenzijdig horende dieren. Eenzijdig horende dieren hebben nog wel een oor om mee te horen, maar zijn wel drager van een genetisch defect. Hiermee fokken zal op termijn meer dove dieren geven (Strain, 1999). Met bovengenoemde BAER-test is exact te bepalen of aanstaande ouderdieren een defect vertonen in het gehoor en ze daarmee voor de fokkerij uit te sluiten. Hiermee is een zeer betrouwbaar hulpmiddel in de hand verkregen om op dit defect te selecteren. Nader doofheidonderzoek van kittens uit reeds geteste ouders is belangrijk qua afkoelingsonderzoek ("vrije" ouders kunnen eventueel in genetisch opzicht drager zijn) en tevens een waarborg voor de aanstaande eigenaar een goed horende witte kat te kopen. Nu deze test voor een ieder beschikbaar is, zal een eventueel fokverbod voor witte katten kortzichtig, ongenuanceerd, voorbarig en ongewenst zijn. Hoe kan men een BAER-test bij de kat laten uitvoeren? Als men besluit een BAER-test bij de kat(ten) door de Diergeneeskundige Kliniek Dijkshoorn te Zeist te laten uitvoeren, kan men hiervoor telefonisch een afspraak maken (telefoon 030/ fax 030-6950004). Op een geschikt tijdstip komt men dan met de kat die bij voorkeur nuchter moet zijn indien een roesje noodzakelijk blijkt te zijn. De test wordt in het bijzijn van de eigenaar uitgevoerd. Na afloop krijgt men direct de uitslag mee naar huis. Een officieel onderzoeksformulier wordt door de kliniek ingevuld en een kopie daarvan kan, indien men daar toestemming voor geeft, voor registratie naar de rasvereniging verzonden. De test is voor de kat beslist niet pijnlijk of nadelig voor de gezondheid. De apparatuur is speciaal voor het verrichten van de BAER-test ontwikkeld. De test wordt uitgevoerd door een geroutineerde dierenarts en analisten die deze test inmiddels al bij meer dan duizend honden en katten hebben verricht. Om zekerheid te hebben over de identiteit van de onderzochte kat, is het zinnig de kat van een chip te voorzien indien dit nog niet eerder werd gedaan. Een chip wordt met behulp van een injectienaald onderhuids ingebracht. Het doofheidonderzoekcertificaat kan dan voorzien worden van het bestreffende chipnummer als de identiteit van de kat niet op andere wijze is vast te stellen. Om identificatie met een chip bij certificering van de BAER-test te stimuleren, biedt de Diergeneeskundige Kliniek Dijkshoorn de eigenaar aan, indien het doofheidonderzoek (BAER-test) plaatsvindt, de kat(ten) voor een sterk gereduceerde prijs te voorzien van een chip. Indien men in groter verband de BAER-test wil laten uitvoeren, is het verstandig als bijvoorbeeld een vertegenwoordiging van de (ras)vereniging contact met de kliniek opneemt om het geheel te stroomlijnen en de gegevens samen met de kliniek zodanig te verwerken dat er gesproken kan worden van statistisch verantwoorde en daardoor betrouwbare verwerking van de resultaten. Computergestuurde verwerking van de resultaten van het onderzoek in een programma waarin ook stamboomgegevens staan, kunnen een betrouwbaar beeld geven van de mate waarin doofheid voorkomt, hoe de verspreiding ligt binnen de onderzochte populatie (dendrogram) en een leidraad zijn voor het fokbeleid voor witte, niet-dove katten. SAMENVATTING De BAER-test levert een objectieve en reproduceerbare en dus betrouwbare, zuivere indruk over het bestaan van eenzijdige of beiderzijdse doofheid bij katten. Het betreffende onderzoek geeft van zowel het linker-als het rechteroor aan of het desbetreffende oor doof of niet-doof is. Het onderzoek kan vanaf de leeftijd van zes weken worden uitgevoerd. Naast het chipdataformulier ontvangt de eigenaar een doofheidonderzoekcertificaat. Deze folder maakt deel uit van de serie infofolders van de Stichting Feline Welfare Foundation. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op w elke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemm ing van het bestuur van de Stichting. Website: www.felinewelfarefoundation.org Dit laatste is een geplastificeerd certificaat, waar op de achterzijde de stamboom is gefotokopieerd indien deze beschikbaar is. Doofheidonderzoek is onontbeerlijk voor een juist fokbeleid voor witte katten en maakt de gedachte om witte katten een fokverbod op te leggen, overbodig. Literatuur Dijkshoorn, N.A., Van der Wel, T. Doofheidonderzoek bij gezelschapsdieren. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 122 (6), 168 1997. Mair, I.W.S. Hereditary deafness in the white cat. Acta Otolaryngologica suppl. 314, 1-48, 1973. Raadsveld, M. Het syndroom van Waardenburg bij de Foreign White witte kat, referaat Faculteit Diergeneeskunde, 1977. Strain, G.M. Congenital Deafness and its Recognition. Veterinary Clinics of North America: S.A.P., 895-907, 1999. Strain, G.M. Aetiology, prevalence and diagnosis of deafness in dogs and cats. British Veterinary Journal 152, 17-36, 1996. Velden, N.A. van der. Enkele aspecten van erfelijke perceptiedoofheid en leukisme. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 101, 1386-1391, 1976. Deze folder maakt deel uit van de serie infofolders van de Stichting Feline Welfare Foundation. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op w elke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemm ing van het bestuur van de Stichting. Website: www.felinewelfarefoundation.org