24 2.2 Definitie en vormen van shock

advertisement
23
Shock
2.1Inleiding – 24
2.2Definitie en vormen van shock – 24
2.3Algemene verschijnselen van shock – 24
2.4Complicaties van shock – 25
2.5Soorten shock – 27
2.5.1Hypovolemische shock – 27
2.5.2Cardiogene shock – 28
2.5.3Obstructieve shock – 29
2.5.4Distributieve shock – 30
2.5.5Septische shock (toxisch-infectieuze shock) – 31
Literatuur – 34
IJ.D. Jüngen, Chirurgie, Basiswerken Verpleging en Verzorging, DOI 10.1007/978-90-313-7952-1_2,
© 2015 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
2
24
Hoofdstuk 2 • Shock
2.1Inleiding
2
In dit hoofdstuk worden de verschillende vormen van shock beschreven (hypovolemische,
cardiogene, distributieve en obstructieve shock), met hun specifieke verschijnselen. Daarnaast
komen de diagnostiek, algemene en specifieke behandelingen van shock aan bod.
2.2Definitie en vormen van shock
Shock is een klinische toestand met karakteristieke verschijnselen op basis van weefselhypoxie.
De circulatie schiet tekort om de weefsels van zuurstof te voorzien. Daarnaast is door de vermindering van de doorbloeding van de long, de oxygenatie van het bloed ernstig verminderd.
Anders gezegd: bij een shock is er een absoluut of relatief tekort aan circulerend bloedvolume.
De weefseldoorbloeding neemt hierdoor af en er dreigt een zuurstofgebrek. Om de doorbloeding van de vitale organen (hart, hersenen) zolang mogelijk te waarborgen, treedt er (in de
meeste gevallen van shock) perifere vaten vasoconstrictie op.
Shock is een klinische diagnose, er bestaan dus geen laboratorium- of andere testen om
shock aan te tonen. Het klinisch beeld is zeer divers en hangt af van de oorzaken van de shock.
Bij alle vormen van shock ontstaat er op den duur een anaerobe stofwisseling met de vorming
van lactaat, met als gevolg een metabole acidose.
Er zijn verschillende vormen van shock te onderscheiden, elk met hun eigen pathofysiologie en behandeling:
55 hypovolemische shock;
55 cardiogene shock;
55 obstructieve shock;
55 distributieve shock.
2.3Algemene verschijnselen van shock
55 Bleke en koude huid door vernauwing van de perifere vaten om de circulatie van de vitale
organen zolang mogelijk op peil te houden. De vasoconstrictie van de vaten van de huid
ontstaat door het vrijkomen van adrenaline, vasopressine en angiotensine en is vaak het
eerste verschijnsel van shock. Bij een distributieve shock is de huid vaak niet bleek.
55 Transpireren door sympathicusactiviteit. De huid is klam, vooral op het voorhoofd en
rond de neus.
55 Lage bloeddruk (< 90 mmHg systolisch) treedt pas in een laat stadium op. Afwezigheid
van hypotensie sluit shock niet uit. Als de patiënt voorheen een ernstige hypertensie had,
is de nu ‘normotensieve’ bloeddruk voor hem veel te laag. Productie van (nor)adrenaline
veroorzaakt vasoconstrictie en kan in de weefsels hypoperfusie veroorzaken, terwijl de
bloeddruk nog normaal lijkt.
55 Tachycardie met een filiforme pols (snelle, weke, nauwelijks te voelen pols). Het hart
pompt minder bloedvolume sneller rond. Soms bradycardie (zie verderop);
55 Verlengde capillaire refill (> 2 seconden).
55 Snelle ademhaling. Hierdoor probeert het lichaam het zuurstoftekort te verminderen.
Later ontstaat de tachypneu (Kussmaul-ademhaling), ook als compensatie van de metabole acidose.
55 Oligurie. De filtratiedruk is afgenomen waardoor de urineproductie daalt.
25
2.4 • Complicaties van shock
. Tabel 2.1 Classificatie van de ernst van de shock (bij man van 70 kg).
klasse 1
klasse 2
klasse 3
klasse 4
pols
< 100
> 100
> 120
> 140
systolische bloeddruk
> 100
> 100
< 100
< 60
bloedverlies (in ml)
tot 750
750–1.500
1.500–2.000
> 2.000
bloedverlies (% bloedvolume)
tot 15%
15–30%
30–40%
> 40%
ademhalingsfrequentie
14–20
20–30
30–40
> 35
polsdruk
normaal tot
verhoogd
verlaagd
verlaagd
verlaagd
urineproductie (in ml/uur)
> 30
20–30
5–15
0–5
mentale status
licht geagiteerd
mild geagiteerd
geagiteerd,
verward
verward,
lethargisch
veranderingen in fysiologie:
55 Ingevallen gelaat (facies hippocratica). Er wordt vocht aan de huid van het gezicht onttrokken om als vaatvulling dienst te doen.
55 Verhoogde centraal veneuze druk (CVD) bij harttamponnade, longembolie en ernstige
decompensatio cordis;
55 Helder bewustzijn. Vaak is de patiënt tot het einde helder van geest, soms angstig en vaak
onrustig. Dit ontstaat door een verhoogde adrenalineproductie en een zuurstofgebrek in
de hersenen.
55 Sterke apathie en bewustzijnsverlies. Dit verschijnsel ontstaat door ernstig zuurstofgebrek
en metabole acidose.
De ernst van de shock kan ingeschat worden door de shock te classificeren (zie . tab. 2.1).
2.4Complicaties van shock
55 Nierinsufficiëntie. Wanneer de doorbloeding van de nier onvoldoende is, ontstaat een
prerenale nierinsufficiëntie. Door de slechte nierperfusie kan op den duur een renale
nierinsufficiëntie ontstaan door tubulusnecrose.
55 Adult respiratory distress syndrome (ARDS): hierbij bestaat er een acute verslechtering van
de diffusiecapaciteit van de long door schade aan de alveoli. De mortaliteit ligt tussen de
30–40%;
55 Multiple organ dysfunction syndrome (MODS). Hierbij ontstaan veranderingen in functies van de organen, waardoor de homeostase niet op peil gehouden kan worden. Bij
de Sequential Organ Failure Assessment (SOFA) score wordt gekeken naar de mate van
disfunctie van de volgende falende organen: het respiratoir systeem (PaO2/ingeademde
O2), het cardiovasculair systeem (systolische bloeddruk), het hematologisch systeem
(trombocyten), het hepatisch systeem (serumbilirubine), renaal systeem (serumcreatinine) en het neurologisch systeem (EMV-score). De kans op overlijden ligt gemiddeld
tussen de 30 en 40%, maar is afhankelijk van het aantal organen dat disfunctioneert.
2
26
Hoofdstuk 2 • Shock
2
. Figuur 2.1 Non-rebreathing masker.
Bij een shock moeten een aantal algemene maatregelen worden genomen.
55 Een mogelijk shockslachtoffer moet zo snel mogelijk plat liggen met de benen omhoog.
Het nog circulerende bloed gaat dan meer naar de hersenen toe en de patiënt kan niet
meer vallen met nog meer mogelijk letsel.
55 Bij zwelling van de luchtwegen (door een allergische reactie of ingeademde rook), bij
astma cardiale of cardiogene shock is een halfzittende houding aangewezen met de benen
hoog.
55 Een patiënt in shock kan weinig hebben; iedere beweging of behandeling, elk lawaai kan
de shock doen verergeren.
55 Hoewel de patiënt dorst heeft, mag hij niets per os. Drinken of eten bevordert de werking
van het maag-darmkanaal en kan eventueel de bloedvoorziening naar het maag-darmkanaal doen toenemen. Als de patiënt bewusteloos is kan er aspiratie ontstaan.
55 Hoewel de patiënt bleek en koud is, moet er geen warmte worden toegevoegd; wel moet
de lichaamswarmte behouden blijven; dus geen kruik, maar wel moet de patiënt toegedekt worden.
55 Pijnbestrijding (als de diagnose is gesteld): pijn kan de shock verergeren, hoewel door de
shock de pijn minder gevoeld wordt.
55 Controle van temperatuur, ademhaling, pols, bloeddruk, CVD, bijhouden van de urineproductie/vochtbalans. De toestand van de patiënt verbetert als de pols daalt ( < 100/min),
de bloeddruk stijgt (systolisch > 100 mmHg) en de mictie weer op gang komt.
De eerste opvang bestaat uit:
55 ABC met zo nodig intubatie;
55 Toediening van 15 liter 100% O2. Dit kan door middel van een non-rebreathing masker
(zie . fig. 2.1). Bij onvoldoende ventilatie of bij patiënten in coma moet endotracheale
intubatie en beademing worden overwogen.
2.5 • Soorten shock
27
55 Verkrijgen van een intraveneuze lijn (het liefst twee lijnen). Een perifere toegangsweg is
bij snel vullen beter dan een centrale.
55 Bij alle vormen van shock, behalve de cardiogene, moet de patiënt voldoende vocht toegediend krijgen (fysiologisch zout of ringerlactaat). Ringerlactaat is een oplossing, die
de belangrijkste zouten bevat die in het bloed voorkomen. Daarnaast bevat het natriumlactaat om een overmaat van zuur in het bloed weg te nemen. Meestal wordt begonnen
met een bolus van 1–2 l (bij 70 kg 2 l), bij kinderen 20 milliliter per kilo lichaamsgewicht.
Bij > 4 liter binnen een uur moeten verwarmde producten gegeven worden. Er geldt de
3:1-regel dat wil zeggen: per liter verlies 3 liter vocht geven. Bij een bloeding gaat de voorkeur uit naar bloedproducten, omdat toediening van kristalloïden leidt tot verdunning
van stollingsfactoren en de bloeding niet stopt.
55 Inbrengen van een urinekatheter om de vullingsstatus in kaart te brengen en het resultaat
van de ingestelde therapie te bewaken.
55 Oorzaak/type shock achterhalen.
55 Laboratoriumonderzoek:
55 Hb/Ht, kruisbloed;
55 elektrolyten, nierfunctie;
55 glucose (hoog bij septische shock);
55 bloedgas, lactaat;
55 stolling (gestoord bij septische shock, leverlijden, diffuse intravasale stolling) hart­
enzymen
55 urineonderzoek.
55 Bij iedere patiënt moet een ECG gemaakt worden om te differentiëren tussen primaire en
secundaire hartschade door de shock.
55 Beeldvorming.
De specifieke maatregelen komen aan de orde bij de bespreking van de verschillende vormen
van shock.
Irreversibele shock
Wanneer de bloedsomloop onvoldoende zuurstof aanvoert en onvoldoende afvalstoffen
afvoert, krijgen de cellen een tekort aan zuurstof en hopen afvalstoffen zich op. Wanneer
deze toestand te lang duurt, zullen cellen, groepen van cellen en op den duur zelfs complete organen uitvallen en zal de toestand verergeren; de patiënt wordt met het uur slechter.
Er komt dan een moment dat de desorganisatie in het lichaam zo volledig is, dat herstel
onmogelijk is geworden; men spreekt dan van een irreversibele shock.
2.5Soorten shock
2.5.1Hypovolemische shock
Bij een hypovolemische shock is het zuurstoftransport naar de weefsels verstoord. In eerste instantie zullen de weefsels dit tekort aan zuurstof door verbeterde zuurstofopname uit het bloed
proberen te compenseren. Wanneer het tekort nog meer toeneemt, gaan de cellen over op een
anaerobe verbranding, waarbij lactaat ontstaat met als gevolg metabole acidose.
2
28
Hoofdstuk 2 • Shock
Oorzaken
2
Oorzaken zijn anemie, hypoxemie of een tekort aan circulerend volume. Oorzaken van een
tekort aan circulerend bloedvolume kunnen zijn:
55 grote bloeding (inwendig of uitwendig), ofwel een hemorragische shock; denk hierbij aan
trauma, gynaecologisch, gastro-intestinaal bloedverlies, ruptuur van een aneurysma, etc.
plasmaverlies (door lekkage van plasma uit de beschadigde vaten), onder andere bij:
55 grote brandwonden;
55 peritonitis;
55 ileus;
55 pancreatitis;
55 verlies van water en elektrolyten (dehydratie) als gevolg van braken, diarree, sterk
transpireren, polyurie bij ontregelde diabetes mellitus of diabetes insipidus.
De oorzaak van een hypovolemische shock bij kinderen is meestal dehydratie door uitdroging.
Verschijnselen
Een hypovolemische shock kan zich klinisch uiten in:
55 bleekheid;
55 vertraagde capillaire refill (> 2 s);
55 ingevallen venen (er is dus moeilijk een infuus te prikken);
55 koude en klamme extremiteiten;
55 klein verschil tussen systolische en diastolische bloeddruk.
Bij een hypovolemische shock bestaat er vaak in het begin een alkalose door de tachypneu ten
gevolge van de zuurstofschuld. Later ontstaat de acidose door de anaerobe verbranding.
Behandeling
Snelle diagnostiek is nodig om de oorzaak van het bloedverlies op te sporen en te bestrijden.
Denk hierbij aan echografie, CT-scan, etc. Laboratoriumonderzoek moet in ieder geval het
volgende bevatten: kruisbloed, stolling, elektrolyten, nierfunctie, lactaat en bloedgas.
Bij een hemorragische shock moet natuurlijk de bloeding zo snel mogelijk gestelpt worden. Vaak is chirurgisch ingrijpen noodzakelijk. Ook moet aandacht besteed worden aan de
gevolgen van de shock, zoals hypothermie, acidose en verminderde stolling. De hypothermie
wordt bestreden met warme infusen en dekens. De acidose moet bestreden worden door herstel van de bloeddruk, niet door het toedienen van bicarbonaat. Behalve erytrocyten worden
ook vaak vers plasma en trombocyten toegediend (in de verhouding 1:1:1) om de stolling te
optimaliseren.
2.5.2Cardiogene shock
Een cardiogene shock berust op een sterk verminderde pompfunctie van het hart. Hierdoor is
het zuurstoftransport naar de weefsels verstoord, waardoor de cellen overgaan op een anaerobe
verbranding, met als gevolg lactaatacidose. De hypoxie in de coronairarteriën zal leiden tot
ischemie van de hartspier. Dit leidt weer tot verminderde pompfunctie van het hart.
Oorzaken
Oorzaken van een cardiogene shock kunnen zijn:
2.5 • Soorten shock
55
55
55
55
55
29
ernstige decompensatio cordis;
ernstige ritmestoornissen (bijv. bradycardie);
groot hartinfarct;
ernstige klepaandoeningen;
ernstige cardiomyopathie.
Verschijnselen
Een cardiogene shock kan zich klinisch uiten in:
55 drukkend gevoel op de borst;
55 dyspneu;
55 orthopneu;
55 verhoogde CVD;
55 oedeem aan de benen;
55 koude, klamheid, zweten.
Behandeling
Bij de cardiogene shock is meestal sprake van overvulling. Toediening van furosemide is meestal noodzakelijk. Bij een ernstige nierfunctiestoornis kan soms dialyse noodzakelijk zijn. Bij pijn
op de borst ten gevolge van een hartinfarct worden morfine en nitraten toegediend.
2.5.3Obstructieve shock
Bij een obstructieve shock is er een mechanische obstructie in de circulatie.
Oorzaken
55 Harttamponnade. Hierbij is er een snelle toename van vocht (ontstekingsvocht of bloed)
in het hartzakje door een ontsteking, perforatie of trauma van de hartspier. Door de ophoping van vocht in het hartzakje kan het hart zich niet meer vullen (er ontstaat een instroombelemmering), het hartminuutvolume daalt en er treden shockverschijnselen op.
55 Longembolie. Bij een grote longembolie ontstaat een plotselinge drukstijging in de arteria
pulmonalis. Er ontstaat een acute overbelasting van de rechter harthelft. Shock treedt op
doordat de linkerventrikel onvoldoende bloed ontvangt.
55 Spanningspneumothorax. Bij een spanningspneumothorax kan een obstructie van de
veneuze terugvloed naar het hart ontstaan doordat de venae cavae en de venae pulmonales afknikken. Hierdoor is de vulling van het hart verminderd. Dit leidt tot een ernstige
afname van de cardiac output.
Verschijnselen
Naast de klassieke shockverschijnselen kan een obstructieve shock zich klinisch uiten in:
55 ernstig gestuwde halsvenen;
55 ernstige dyspneu;
55 afwezig ademgeruis, hypersonore percussie (spanningspneumothorax);
55 scheefstand trachea naar de contralaterale zijde (spanningspneumothorax);
55 pijn op de borst;
55 pulsus paradoxus (daling van de systemische systolische bloeddruk > 10 mmHg tijdens de
inspiratie bij harttamponnade).
2
30
Hoofdstuk 2 • Shock
Behandeling
2
De behandeling van een massale longembolie bestaat uit het intraveneus toedienen van 1 liter kristalloïden < 20 min, starten met laagmoleculair heparine (bijv. fraxiparine de dosis
wordt berekend afhankelijk van gewicht van de patiënt). Wanneer de systolische bloeddruk
< 80 mmHg blijft, moeten trombolyse, heparine en inotropica op de intensivecareafdeling (IC)
overwogen worden.
De behandeling van een spanningspneumothorax bestaat uit het terstond in brengen van
een holle naald (naaldthoracocentese) in de tweede intercostaalruimte (midclaviculair) aan
de bovenzijde van de derde rib. Bij het aanzuigen van lucht wordt de naald verwijderd en een
canule achtergelaten. Daarna wordt een thoraxdrain geplaatst.
De behandeling van een harttamponnade bestaat uit het met spoed verrichten van een
pericardiocentese.
2.5.4Distributieve shock
Bij een distributieve shock is er een stoornis in de perifere circulatie. Door een abnormale
vaatverwijding wordt het bloed niet meer goed over de weefsels verdeeld. Er zijn drie vormen
van distributieve shock: de neurogene, de anafylactische en de septische shock.
Een neurogene shock ontstaat door een stoornis in de autonome innervatie van vaten en/
of hart. Een anafylactische shock ontstaat door een overgevoeligheidsreactie, waarbij grote
hoeveelheden vaatverwijdende stoffen vrijkomen (onder andere histamine).
Oorzaken
De stoornis in de autonome innervatie van vaten en/of hart die leidt tot een neurogene shock,
kan optreden vanwege:
55 een dwarslaesie;
55 regionale anesthesie (epidurale, spinale anesthesie);
55 bepaalde anesthetica;
55 vagale collaps (flauwvallen door psychische oorzaken zoals emoties of heftige pijn is in
feite een kortdurende neurogene shock);
55 specifieke neurologische ziektebeelden (bijv. hersenstambeschadiging).
Oorzaken van een anafylactische shock kunnen zijn:
55 inname van voedsel (noten, pinda’s, schaal-, schelpdieren etc.);
55 insectensteek (wesp);
55 (intraveneuze toediening) röntgencontrastmiddelen;
55 medicatie (antibiotica, analgetica, anesthetica), bloedproducten;
55 latex rubber (bijv. condooms, ballonnen, handschoenen, medische hulpmiddelen).
Zeldzame oorzaken van een anafylactische shock zijn mastocytose (aandoening met abnormale mestcellen, die histamine vrijgeven zonder contact met allergenen), inspanningsgebonden
anafylaxie en de idiopathische vorm (onbekende oorzaak). Omgevingsallergenen zoals pollen
en huisstofmijt zijn zelden een oorzaak voor een anafylactische reactie.
Verschijnselen
Een neurogene shock kan zich klinisch uiten in:
55 hypotensie (door verwijding van de arteriolen);
2.5 • Soorten shock
31
55 een warme, droge huid (pooling van bloed in het veneuze systeem door verlies van de
veneuze tonus);
55 ernstige bradycardie (door gebrek aan sympathische activiteit).
De verschijnselen van anafylactische shock treden meestal binnen enkele minuten op en kunnen dodelijk zijn. Vrijwel onmiddellijk na het contact met het allergeen kunnen verschijnselen
optreden van misselijkheid, braken, diarree en buik- en/of rugpijn.
Een anafylactische shock kan zich verder klinisch uiten in:
55 zwelling van het gezicht, neusslijmvlies, keel, handen of elders;
55 jeuk, roodheid van de huid met galbulten (urticaria);
55 stridor, heesheid en ernstige benauwdheid;
55 slikklachten;
55 psychische onrust;
55 duizeligheid, verminderde aanspreekbaarheid.
Na deze verschijnselen kan shock optreden, maar shock kan ook optreden zonder deze symptomen.
Behandeling
De behandeling van de neurogene shock is gelijk aan die van de hypovolemische shock, zeker
in het begin. De perifere arteriolen moeten met vasoconstrictoren vernauwd worden.
De behandeling van een anafylactische shock bestaat naast algemene maatregelen (luchtweg vrijhouden, zuurstof toedienen), uit het zo snel mogelijk, liefst intraveneus toedienen van
adrenaline, hydrocortison en een antihistaminicum, zoals clemastine (Tavegil). Glottisoedeem
vraagt om intubatie en zo nodig om tracheotomie. Wanneer bekend is dat iemand het risico
loopt op het ontwikkelen van een anafylactische shock, moet deze persoon eigenlijk altijd
een auto-injector (noodpen, Epipen) met epinefrine bij zich dragen. De Epipen heeft twee
kanten. De ene kant heeft een zwarte punt (hier komt de naald uit), aan de ander kant zit een
grijs beschermdopje, dat uit de pen getrokken moet worden. Pas daarna kan de naald aan de
ander kant ‘afgaan’. De naald schiet uit de pen (intramusculair) in het been en moet daar tien
seconden blijven zitten. Hierna kan de naald er loodrecht uitgehaald worden. De injectie kan
na vijftien minuten herhaald worden, mochten de verschijnselen nog niet over zijn.
2.5.5Septische shock (toxisch-infectieuze shock)
Septische shock is een ernstige complicatie van een infectie met componenten van microorganismen (delen van micro-organismen, maar ook uitgescheiden toxinen ervan). Deze vorm
van shock kan veroorzaakt worden door gramnegatieve of grampositieve bacteriën, maar kan
ook gezien worden bij infecties van schimmels.
Ernstig trauma, maligniteiten, alcoholabusus, diabetes mellitus, invasieve diagnostiek en
behandeling (operatie), uremie en behandeling met immuunsuppressiva, cytostatica etc. (dus
alles wat ernstig de weerstand verminderd) vergroten de kans op het krijgen van sepsis en op
een dodelijke afloop ervan. Vooral oudere patiënten kunnen door onderliggend lijden een
septische shock ontwikkelen.
Allerlei infecties kunnen een septische shock veroorzaken:
55 abdomen: abces, cholecystitis, pancreatitis, peritonitis (darmperforatie, naadlekkage);
55 urogenitaal: urineweginfecties, pyelonefritis, pelvic inflammatory disease (PID), endometritis;
2
32
2
Hoofdstuk 2 • Shock
55
55
55
55
longen: pneumonie;
cardiovasculair: endocarditis, geïnfecteerde klepprothese;
bewegingsapparaat: septische arthritis;
neurologisch: meningitis, hersenabces.
De meest voorkomende oorzaken zijn infecties die hun oorsprong hebben in de urinewegen,
de longen of intra-abdominaal.
Door invasie van micro-organismen en hun producten in de bloedbaan wordt een groot
aantal mediatoren geactiveerd, die een keten van reacties teweegbrengen. Deze reacties zijn op
zichzelf voor de verdediging van het lichaam nuttig, maar de overdaad veroorzaakt veranderingen in de circulatie en de stofwisseling, waardoor het beeld van de septische shock ontstaat.
Voorbeeld van een kettingreactie
Bacteriën of endotoxinen in de bloedbaan stimuleren de afgifte van mediatoren zoals interleukinen en stoffen die de stolling en fibrinolyse stimuleren. Dit alles leidt, naast de activering van cellen (granulocyten, trombocyten) tot de afgifte van weer andere actieve producten, zoals prostaglandinen (tromboxaan, prostacycline), leukotriënen en eiwitsplitsende
enzymen. De geactiveerde trombocyten en granulocyten aggregeren (klonteren samen) in
de capillairen en vormen microtrombi en fibrineneerslag. Hierdoor kan een diffuse intravasale stolling (DIS) ontstaan.
Lokale vorming van vasoactieve stoffen leidt met name tot vasodilatatie. Beschadiging
van het endotheel van de vaten leidt tot verhoogde doorlaatbaarheid van de vaten en
oedeem. Door vasoconstrictie, vasodilatatie, oedeem en vorming van microtrombi wordt
de bloeddoorstroming van de weefsels belemmerd. De weefsels zijn niet meer in staat om
voldoende zuurstof uit het bloed te halen. Hierdoor ontstaat een stoornis in de stofwisseling van de cellen.
Perifere vasodilatatie en een slechte distributie van de bloedstroom in de weefsels met
onvoldoende zuurstofvoorziening zijn bij septische shock de belangrijkste hemodynamische veranderingen. De bloeddruk daalt en door de baroreflex neemt het hartminuutvolume toe.
De mate waarin dit plaatsvindt, hangt af van de intravasculaire vulling en de hartfunctie.
Daling van het circulerend volume kan ontstaan bij koorts, transpireren, braken en
diarree. Door vasodilatatie kan vocht uit de bloedvaten treden, waardoor het circulerend
volume nog meer daalt.
Bij sepsissyndromen wordt een onderscheid gemaakt in:
55 infectie: lokale ontstekingsreactie op binnendringende micro-organismen;
55 systemische ontstekingssyndroom (systemisch inflammatoir responssyndroom (SIRS));
55 sepsis;
55 ernstige sepsis;
55 septische shock.
Een patiënt heeft SIRS bij aanwezigheid van twee of meer van de volgende criteria:
55 koorts > 38,3 °C, of hypothermie < 36 °C;
55 hartfrequentie > 90/min;
55 tachypnoe (ademfrequentie > 20/min) of pCO2 < 32 mmHg;
http://www.springer.com/978-90-313-7951-4
Download