LIEDBOEK bij de Uitvaartliturgie H. Lebuinus parochie KEUZELIEDEREN inhoudsopgave blz. 2 t/m 5 Latijnse gezangen blz. 6 t/m 11 Psalmen blz. 12 t/m 18 Liederen blz. 19 t/m 60 Marialiederen blz. 61 t/m 73 Acclamaties na Evangelie blz. 74 Acclamaties bij voorbede blz. 75 1 INHOUDSOPGAVE LATIJNSE GEZANGEN 01 02 03 04 05 06 07 08 09 REQUIEM: KYRIE ELEISON: ABSOLVE: DOMINE JESU : SANCTUS: PATER NOSTER: AGNUS DEI: COMMUNIO lux aeterna: SUBVENITE: 10 11 12 IN PARADISUM: AVE MARIA SALVE REGINA intredelied Heer ontferm U tussenzang offertorium Heilig, heilig Onze Vader Lam Gods communiezang bij laatste aanbeveling ten afscheid uitgeleidelied PSALMEN 13 14 15 16 17 18 19 PSALM 23 Want mijn herder is de Heer PSALM 25 Houd mij in leven PSALM 91 Wie in de schaduw Gods mag wonen PSALM 103 Barmhartige Heer, genadige God, PSALM 118 Mijn God zijt Gij, U wil ik danken, PSALM 126 Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap PSALM 130 Ik roep uit de diepten tot U, Heer 2 LIEDEREN 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 AL HEEFT HIJ ONS VERLATEN AL WIE DOLEND IN HET DONKER BLIJF MIJ NABIJ BROOD OP TAFEL DAG EN NACHT HEER DE AARDE DIE WIJ MENSEN ERVEN DE EERSTE UIT DE DODEN DE HEER HEEFT MIJ GEZIEN DE ROOS DE STEPPE ZAL BLOEIEN EEN MENS TE ZIJN OP AARDE EEN SMEKELING, ZO KOM IK TOT UW TROON EENS ALS DE BAZUINEN KLINKEN ER IS EEN STAD VOOR VRIEND EN VREEMDE GA MEE MET ONS GEDENKEN WIJ DANKBAAR DE DADEN DES HEREN GEEFT ALLE RUIMTE AAN DE LIEFDE GIJ ZIJT VOORBIJGEGAAN GOD DIE ONS HEEFT VOORZIEN HEER HERINER U DE NAMEN HEER IN DE HEMEL HET LIED VAN ALLE ZAAD HET LIED VAN DE OPROEP TEN LEVEN HET LIED VAN VANDAAG EN MORGEN HIJ DIE GESPROKEN HEEFT HOE LANG IS DE WEG IK STA VOOR U IN LEEGTE EN GEMIS. IK STA VOOR U IK ZAL ER ZIJN IN ROUW, IN EERBIED LICHT DAT ONS AANSTOOT 3 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 NADER GOD BIJ U NU GAAN DE BLOEMEN NOG DOOD OVER DE HORIZON VOETSTAPPEN IN HET ZAND U ZIJ DE GLORIE WAT DE TOEKOMST BRENGE MOGE WIE ALLE WEGEN HEEFT GELOPEN WIJ TREDEN BIDDEND IN UW LICHT ZINGT VOOR DE HEER VAN LIEFDE EN TROUW ZOLANG ER MENSEN ZIJN OP AARDE ZO VRIENDELIJK EN VEILIG ALS HET LICHT MARIALIEDEREN 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 WEES GEGROET MARIA GEBENEDIJD ZIJT GIJ! IK BEN EEN KIND VAN MARIA IK GROET U LIEVE MOEDER IMMACULATA MAGNIFICAT MARIA GA MEE O REINSTE DER SCHEPSELEN TE LOURDES OP DE BERGEN U ROZENKRANS BEMIN IK WEES GEGROET O STERRE WIJ GROETEN U O KONINGIN ZEGEN O, MARIA 4 ACCLAMATIES bij evangelie: 75 76 77 gvl 265 gvl 257 gvl 258 78 79 WLH U komt de lof toe, U het gezang Uw woorden, Heer, zijn geest en leven Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft Gij hebt woorden van eeuwig leven Klimmende Zon ACCLAMATIES bij voorbede: 80 81 82 83 84 gvl 361 gvl 216 glv 400a WLH Acclamatie Heer onze God, wij bidden U verhoor ons Luister Heer, ontferm u over ons Spreid uw dragende vleugels Keer U om naar ons toe Niemand leeft voor zichzelf 5 LATIJNSE GEZANGEN 01 REQUIEM INTREDELIED Requiem aeternam dona eis, Domine; et lux perpetua luceat eis. Heer geef hun de eeuwige rust: en het eeuwige licht verlichte hen. Te decet hymnus, Deus, in Sion: et tibi reddetur votum in Jerusalem; exaudi orationem meam, ad te omnis caro veniet. Voor U moet men zingen in Sion, God, en U in Jeruzalem dankoffers brengen. Requiem aeternam dona eis, Domine; et lux perpetua luceat eis. Heer geef hun de eeuwige rust : en het eeuwige licht verlichte hen. 02 KYRIE ELEISON Kyrie eleison (2x) Christe eleison (2x) Kyrie eleison (2x) Tot U, die ons bidden aanhoort, komt iedere mens met zijn zonden. HEER ONTFERM U Heer, ontferm U (2x) Christus, ontferm U (2x) Heer, ontferm U (2x) 6 03 ABSOLVE: TUSSENZANG Absólve, Dómine, ánimas ómnium fidélium defunctórum ab omnivínculo delictórum. Heer ontsla de overleden gelovigen van alle banden der zonden. Geef, dat zij door de hulp van uw genade aan de veroordeling ontkomen. Et grátia tua illis succurrénte, mereántur evádere iudícium ulti ónis. En aan het geluk van het eeuwige Et lucis aetérnae beatitudine pérfrui. licht deelachtig worden. 04 DOMINE JESU : OFFERTORIUM DDomine Jesu Christe, rex glóriae, líbera ánimas ómnium fidélium defunctórum de poenis inférni, et de profúndo lacu; Heer, Jezus Christus, Koning der heerlijkheid, verlos de zielen van alle overleden gelovigen van de straffen der hel en van de ondergang. Líbera eas de ore leónis, ne Ontruk hen aan de muil van de absórbeat eas tártarus, ne cadant in leeuw, opdat de afgrond hen niet obscúrum; verslindt en zij niet vallen in de duisternis. sed sígnifer sanctus Míchael repraeséntet eas in lucem sanctam, Quam olim Abrahae promisísti, et sémini eius. Maar moge de aanvoerder, de heilige Michaël, hen binnenleiden in het heilige licht: dat Gij eertijds beloofd hebt aan Abraham en zijn geslacht. 7 05 SANCTUS HEILIG, HEILIG Sanctus, sanctus, sanctus Dominus Deus Sabaoth. Pleni sunt caeli et terra gloria tua. Heilig, heilig, heilig de Heer, de God der hemelse machten. Vol zijn hemel en aarde van Uw heerlijkheid. Hosanna in excelsis. Benedictus qui venit in nomine Domini. Hosanna in excelsis. Hosanna in den hoge. Gezegend Hij die komt in de naam des Heren. Hosanna in den Hoge. 06 PATER NOSTER ONZE VADER Pr. Oremus: praeceptis salutaribus moniti, et divina institutione formati, audemus dicere: Pr.: Laat ons bidden Aangespoord door een gebod van de Heer en door zijn goddelijk woord onderricht, durven wij zeggen: Allen: Pater noster, qui es in caelis, sanctificetur nomen tuum. Adveniat regnum tuum. Fiat voluntas tua, sicut in caelo et in terra. Panem nostrum quotidianum da nobis hodie, et dimitte nobis debita nostra, sicut et nos dimittimus debitoribus nostris. Et ne nos inducas in tentationem: sed libera nos a malo. Allen: Onze Vader, die in de hemel zijt, uw naam worde geheiligd, uw rijk kome, uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel. Geef ons heden ons dagelijks brood, en vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren, en breng ons niet in beproeving, maar verlos ons van het kwade. 8 07 AGNUS DEI LAM GODS Agnus Dei, qui tollis peccata mundi, misere nobis (2x) Agnus Dei, qui tollis peccata mundi, dona nobis pacem. 08 COMMUNIO Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U over ons. (2x) Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, geef ons de vrede. COMMUNIEZANG Lux aeterna luceat eis, Domine, cum sanctis tuis in aeternum, quia pius es. 09 Het eeuwige licht verlichte hen, Heer, voor eeuwig bij uw heiligen, want Gij zijt vol liefde. SUBVENITE : Bij Laatste aanbeveling ten afscheid Subvenite, Sancti Dei occurite Angeli Domini, Suscipientes animam ejus. Offerentes eam in conspectu Altissimi Suscipiat te Christus, qui vocavit te; et in sinum Abrahae Angeli deducant te. Suscipientes animam ejus. Offerentes eam in conspectu Altissimi. Requiem aeternam dona ei Domine et lux perpetua luceat ei. Offerentes eam in conspectu Altissimi. Snelt aan heiligen van God, kom tegemoet engelen van de Heer. Ontvang zijn/haar ziel. Biedt hem/haar aan voor het aanschijn van de Allerhoogste. Ontvange U Christus die u geroepen heeft en dat in Abrahams schoot de engelen u binnenvoeren. Ontvang zijn/ haar ziel, biedt haar aan voor het aanschijn van de Allerhoogste. Heer geef hem/haar de eeuwige rust en het eeuwig licht verlichte hem/ haar. Biedt hem/haar aan voor het aanschijn van de Allerhoogste. 9 10 IN PARADISUM UITGELEIDELIED In paradisum te deducant angeli; in tuo adventu uscipiant te martyres et perducant te in civitatem sanctam Jerusalem. Ten paradijze geleiden u de engelen; dat bij uw aankomst u begroeten mogen de martelaren; zij geleiden u tot in de hemelse stad Jeruzalem. Moge het koor der engelen u met liefde ontvangen en samen met de arme Lazarus moogt gij de eeuwige rust vinden. Chorus angelorum te suscipiat et cum Lazaro, quondam paupere, aeternam habeas requiem. 11 AVE MARIA WEES GEGROET MARIA Ave Maria, gratia plena Dominus tecum Benedicta tu in mulieribus, Wees gegroet Maria, Vol van genade. De Heer is met u. Gij zijt de gezegende onder de vrouwen Et benedictus fructus ventris tui, en gezegend is Jezus, Jesus de vrucht van uw schoot. Sancta Maria, Mater Dei Ora pro nobis peccatoribus, nunc et in hora mortis nostrae. Amen. Heilige Maria, moeder van God, bid voor ons zondaars, nu en in het uur van onze dood. Amen. 10 12 SALVE REGINA WEES GEGROET KONINGIN Salve Regina, Mater misericordiae: vita, dulcedo, et spes nostra, salve. Ad te clamamus, exsules, filii Hevae. Ad te suspiramus, gementes et flentes in hac lacrimarum valle. Eia ergo, Advocata nostra, ilos tuos misericordes oculos ad nos converte. Et Iesum, benedictum fructrum ventris tui, nobis post hoc exsilium ostende. Wees gegroet, koningin, moeder van barmhartigheid, ons leven, onze vreugde, onze hoop, wees gegroet. Tot u roepen wij, ontheemde kinderen van Eva. Naar u zien wij uit in onze nood, in ons heimwee naar het verre paradijs. Wil daarom uw ogen vol goedheid op ons richten en ons, pelgrims, het uitzicht geven op Jezus, de gezegende vrucht van uw schoot. O Clemens, o pia, o dulcis Virgo Maria. O goedertierene, o liefdevolle, o toegenegen maagd Maria. 11 PSALMEN 13 PSALM 23 Refrein: Want mijn herder is de Heer: nooit zal er mij iets ontbreken. Mijn herder is de Heer: het ontbreekt mij aan niets. Hij legt mij in grazige weiden, Hij geeft rust aan mijn ziel, Hij leidt mij naar rustige waat’ren om mijn ziel te verkwikken. Refrein. Hij leidt mij in het rechte spoor omwille van zijn Naam. Al moet ik door donkere dalen ik vrees geen kwaad. Uw staf en uw stok zijn mijn troost, Gij zijt steeds bij mij. Refrein. Gij bereidt voor mij een tafel voor het oog van mijn vijand. Gij zalft met olie mijn hoofd en mijn beker vloeit over. Refrein. Mij volgen uw heil en uw mildheid al de dagen van mijn leven. In het huis van mijn Heer wil ik wonen tot in lengte van dagen. Refrein. 12 14 PSALM 25 K. Houd mij in leven, wees Gij mijn redding steeds weer zoeken mijn ogen naar U. A. Houd mij in leven, wees Gij mijn redding steeds weer zoeken mijn ogen naar U. K. Omdat Gij zijt zoals Gij zijt zie naar mij om en wees mij genadig want op U wacht ik een leven lang. A. Steeds weer zoeken mijn ogen naar u. K. Zij Gij het Heer, die komen zal of moeten wij een ander verwachten? Heer, mijn God, ik ben zeker van U. A. Houd mij in leven, wees Gij mijn redding steeds weer zoeken mijn ogen naar U. K. Geeft Gij uw woord aan deze wereld, Gij zijt mijn lied, de God van mijn vreugde, naar U gaat mijn verlangen Heer. A. Steeds weer zoeken mijn ogen naar U. Houd mij in leven wees Gij mijn redding steeds weer zoeken mijn ogen naar U. 13 15 PSALM 91 Wie in de schaduw Gods mag wonen Wie in de schaduw Gods mag wonen, hij zal niet sterven in de dood. Wie bij Hem zoekt naar onderkomen vindt eenmaal vrede als zijn brood. God legt zijn vleugels van genade beschermend om hem heen als vriend. En Hij verlost hem van het kwade, opdat hij eens geluk zal zien. Engelen zendt Hij alle dagen om hem tot vaste gids te zijn. Zij zullen hem op handen dragen door een woestijn van hoop en pijn. Geen vrees of onheil doet hem beven, geen ziekte waar een mens van breekt, Lengte van dagen zal God geven, rust aan een koele waterbeek. Hem zal de nacht niet overvallen zijn dagen houden eeuwig stand. Duizenden doden kunnen vallen hij blijft geschreven in Gods hand. God legt zijn schild op zijn getrouwen die leven van geloof alleen. Hij zal een nieuwe hemel bouwen van liefde om zijn tranen heen. 14 16 PSALM 103 Barmhartige Heer, genadige God, Refrein: Barmhartige Heer, genadige God. Ja wat de hemel is voor de aarde, dat is zijn liefde voor hen die geloven. Refrein: Zover als het oosten van het westen vandaan is, zover van ons af werpt Hij al onze zonden. Refrein: Hij kent ons toch. Hij is niet vergeten dat wij gemaakt zijn uit het stof van de aarde. Refrein: Mensen, hun dagen zijn als het gras, zij bloeien als bloemen in het open veld. Dan waait de wind en zij zijn verdwenen. Refrein: Maar duren zal de liefde van God voor allen die zijn verbond bewaren, zijn woord behartigen en het volbrengen. Refrein: 15 17 PSALM 118 K: Mijn God zijt Gij, U wil ik danken, mijn God, U in de hoogte steken. Ik spreek U uit, ik noem uw Naam, zowaar als ik leef. A: Mijn God zijt Gij, U wil ik danken, zowaar als ik leef. K: Ik was gevangen en riep: God. En Hij heeft mij geantwoord. Hij heeft mij de ruimte gegeven, Hij komt voor mij op als een vriend. A: Mijn God zijt Gij, U wil ik danken, zowaar als ik leef. K: Beter te schuilen bij God dan te vertrouwen op mensen. Beter te schuilen bij God dan te vertrouwen op macht. A: Mijn God zijt Gij, U wil ik danken, zowaar als ik leef. K: Ik was geslagen, maar God heeft mij overeind geholpen. Ik zal niet sterven, ik zal leven, Hij tilt mij op. K: Mijn God zijt Gij, U wil ik danken, mijn God, U in de hoogte steken. Ik spreek U uit, ik noem uw Naam, zowaar als ik leef. A: Mijn God zijt Gij, U wil ik danken, zowaar als ik leef. 16 18 PSALM 126 K. Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn. Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn. A. Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn. Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn. K. Wij zullen zingen, lachen, gelukkig zijn. Dan zegt de wereld: Hun God doet wonderen, Ja Hij doet wonderen, God in ons midden, Gij onze vreugde. A. Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.(2x). K. Breng ons dan thuis, keer ons tot leven zoals rivieren in de woestijn die, als de regen valt, opnieuw gaan stromen. Wie zaait in droefheid zal oogsten in vreugde. Een mens gaat zijn weg en zaait onder tranen. Zingende keert Hij terug met zijn schoven. A. Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.(2x). 17 19 PSALM 130 Ik roep uit de diepten tot U, Heer Want bij U Heer is erbarming. Uit de diepten, o Heer, roep ik tot U, Heer, hoor naar mijn stem. Laat uw oor aandachtig luisteren. Naar de stem van mijn smeken. Als Gij zonden gedenkt, o Heer Heer, wie zal het bestaan? Maar bij U is vergeving. Opdat in vreze Gij gediend wordt. In vertrouwen verwacht ik de Heer, Ik vertrouw op zijn woord. Mijn ziel ziet uit naar de Heer Meer dan wachters naar de morgen. Want bij de Heer is erbarming. En de weelde der verlossing. En Hij zal Israël verlossen. Van al zijn zonden. Glorie aan de Vader en de Zoon en de Heiligen Geest. Die is en was en die komt. In de eeuwen der eeuwen. 18 LIEDEREN 20 AL HEEFT HIJ ONS VERLATEN Al heeft hij ons verlaten, hij laat ons nooit alleen. Wat wij in Hem bezaten is altijd om ons heen. Als zonlicht om de bloemen, een moeder om haar kind, te veel om op te noemen zijn wij door Hem bemind. Al is Hij opgenomen, houd in herinnering, dat Hij terug zal komen zoals Hij van ons ging. Wij leven en vertrouwen, tot wij zijn majesteit van oog tot oog aanschouwen in alle eeuwigheid. 19 21 AL WIE DOLEND IN HET DONKER Al wie dolend in het donker in de holte van de nacht en verlangend naar een wonder op de nieuwe morgen wacht: Vrijheid wordt aan U verkondigd door een koning zonder macht. Onze lasten zal Hij dragen onze onmacht totterdood geeft als antwoord op ons vragen ons zichzelf als levensbrood nieuwe vrede zal er dagen liefde straalt als morgenrood. Tot de groten zal Hij spreken even weerloos als een lam het geknakte riet niet breken Hij bewaakt de kleine vlam: hoort en ziet het levend teken van een God die tot ons kwam. Dor en droog geworden aarde die om dauw en regen vraagt dode mens die snakt naar adem wereld die om toekomst vraagt: die mij Zoon, de nieuwe Adam, die mijn welbehagen draagt. 20 22 BLIJF MIJ NABIJ Blijf mij nabij, wanneer het avond is, wanneer het licht vergaat in duisternis: wanneer geen mens mijn hulpeloosheid ziet bid ik tot U, o Heer, verlaat mij niet. Reik mij uw hand en spreek uw reddend woord, wijs mij uw weg en leid mij veilig voort blijf mij nabij in vreugde en verdriet ik heb U lief, o Heer, verlaat mij niet. Wanneer uw licht mij voorgaat door de nacht, wanneer ik hoor dat U mij thuis verwacht, dan weet ik Heer, dat U mijn zwakheid ziet, dan zeg ik dank, want U verlaat mij niet. 21 23 BROOD OP TAFEL Brood op tafel, een hand gevuld met wat in het leven geen uitstel duldt: de honger stillen iedere dag, gewoon wat een mens niet ontbreken mag. Beker met wijn, een vredeswens, elkaar begroeten van mens tot mens: verbonden worden met iedereen want wie houd het uit moederziel alleen. Maaltijd houden met Hem die sprak en zich in zijn leven tot voedsel brak. kom samen eten, drink van de wijn want zo wil hij zelf in ons midden zijn. 22 24 DAG EN NACHT HEER Refrein: Dag en nacht Heer, waakt Gij als een herder over mij. Dag en nacht Heer, veilig kan ik met U zijn. Als de dag opnieuw begint waakt Gij als een herder over mij, als een Vader voor zijn kind, veilig kan ik met U zijn. Refrein: In de avondschemering waakt Gij als een herder over mij, in ben uw beschermeling, veilig kan ik met U zijn. Refrein: In het duister van de nacht waakt Gij als een herder over mij, Gij mijn toevlucht, steun en kracht veilig kan ik met U zijn. Refrein: 23 25 DE AARDE DIE WIJ MENSEN ERVEN De aarde die wij mensen erven, bepaalt ons levenslot: als tentbewoners rond te zwerven steeds weer op zoek naar God. Als Israël in de verstrooiing, gehard in de woestijn, zo hunk’ren wij naar de voltooiing om eenmaal thuis te zijn. Refrein: Jeroeshalaim, stad van goud, een visioen voor jong en oud, voor altijd staat uw naam geschreven diep in mijn hart. De aarde die wij hier bewonen, in vreugde en in pijn, ontving Gods Zoon die ons kwam tonen dat het er goed kan zijn. Al stemt het triest of doet het vloeken, wat wij rondom ons zien, toch gaan wij moedig door met zoeken tot wij uw poorten zien. Refrein: De aarde heeft zeer veel gebreken, wij mensen zelf het meest; maar in Gods Zoon is klaar gebleken dat liefde ons geneest. Wil toch een glans van zijn beminnen doen stralen om ons heen; dan zal de toekomst hier beginnen, wij bouwen steen voor steen. Refrein: 24 26 DE EERSTE UIT DE DODEN (mel. Ik wil mij gaan vertroosten) De eerste uit de doden, die sterft en eeuwig leeft, die met een handvol broden zijn volk verzadigd heeft, die is het brood, dat heden, voor ons gebroken wordt, die is: de vrucht vertreden, het kostbaar bloed gestort. De Eerste uit de doden, die water maakt tot wijn, is onder zijn genoden een levende fontein, zoals er staat geschreven: springend naar wijd en zijd, tot in het eeuwig leven, een zee van zaligheid. 25 27 DE HEER HEEFT MIJ GEZIEN De Heer heeft mij gezien en onverwacht ben ik opnieuw geboren en getogen. Hij heeft mijn licht ontstoken in de nacht gaf mij een levend hart en nieuwe ogen, zo komt Hij steeds met stille overmacht en zo neemt Hij voor lief mijn onvermogen. Hij doet met ons, Hij gaat ons in en uit. Hij heeft in zijn handen onze naam geschreven. De Heer wil ons bewonen als zijn huis, plant als een boom in ons zijn eigen leven, wil met ons spelen, neemt ons tot zijn bruid en wat wij zijn, Hij heeft het ons gegeven. Gij geeft het uw beminden in de slaap, Gij zaait uw Naam in onze diepste dromen. Gij hebt ons zelf ontvankelijk gemaakt zoals de regen neerdaalt in de bomen, zoals de wind, wie weet waarheen hij gaat, zo zult Gij uw beminden overkomen. 26 28 DE ROOS Men zegt liefde is een stormvloed waarin menigeen verdrinkt. Men zegt liefde is een oorlog waardoor je wordt verminkt. Men zegt liefde dat is armoe, vol zorgen en getob. Ik zeg liefde is een bloem, eens komt ze uit de knop. Zijn ze groot de moeilijkheden, een probleem waarmee je loopt. Zijn de dingen niet gegaan, zoals je had gehoopt. Zet je open voor diegene, die je hart het meeste raakt. Leer te geven niet te nemen. dat is wat gelukkig maakt. In de winter in de sneeuw, ligt elk zaadje vaak een poos. Maar bedenk door zonnewarmte groeit nog steeds de mooiste roos. 27 29 DE STEPPE ZAL BLOEIEN De steppe zal bloeien, De steppe zal lachen en juichen. De rotsen die staan vanaf de dagen der schepping, staan vol water, maar dicht, de rotsen gaan open. Het water zal stromen, het water zal tintelen, stralen, dorstigen komen en drinken, de steppe zal drinken. De steppe zal bloeien, de steppe zal lachen en juichen. De ballingen keren. Zij keren met blinkende schoven. Die gingen in rouw tot aan de einden der aarde, één voor één, en voorgoed, die keren in stoeten. Als beken vol water, als beken vol toesnellend water, schietend omlaag van de bergen, als lachen en juichen. Die zaaiden in tranen, die keren met lachen en juichen. De dode zal leven. De dode zal horen: nu leven. Ten einde gegaan en onder stenen bedolven: dode, dode, sta op, het licht van de morgen. Een hand zal ons wenken, een stem zal ons roepen: Ik open hemel en aarde en afgrond 28 en wij zullen horen, en wij zullen opstaan en lachen en juichen en leven. 30 EEN MENS TE ZIJN OP AARDE Een mens te zijn op aarde in deze wereldtijd is leven van genade buiten de eeuwigheid, is leven van de woorden die opgeschreven staan en net als Jezus worden die ‘t ons heeft voorgedaan. Een mens te zijn op aarde in deze wereldtijd dat is de dood aanvaarden, de vrede en de strijd, de dagen en de nachten, de honger en de dorst, de vragen en de angsten, de kommer en de koorts. Een mens te zijn op aarde in deze wereldtijd dat is de Geest aanvaarden die naar het leven leidt, de mensen niet verlaten, Gods woord zijn toegedaan, dat is op deze aarde het kwade wederstaan. 29 31 EEN SMEKELING, ZO KOM IK TOT UW TROON Een smekeling, zo kom ik tot uw troon: Leg met uw Woord beslag op mijn gedachten. Opdat ik in het licht der waarheid woon. Laat niet vergeefs mij op uw bijstand wachten. Leer mij uw wet, die goed is, waar en schoon, dan loof ik U bij dagen en bij nachten. Al uw geboden zijn gerechtigheid, Ik prijs uw Woord met juichende gezangen. Uw rechterhand geleide mij altijd; naar uw geboden richt ik al mijn gangen. Het is uw wet, waarin ik mij verblijd, het is uw heil, waarnaar ik blijf verlangen. Geef leven aan mijn ziel, wees Gij mijn lied, geef dat ik eeuwig U mag toebehoren. Onthoudt mij uw getuigenissen niet. Ik was een schaap, en had de weg verloren. Zoek, Heer, uw knecht. Ik hoor wat Gij gebiedt. Gij hebt mij immers tot uw dienst verkoren. 30 32 EENS ALS DE BAZUINEN KLINKEN Eens als de bazuinen klinken uit de hoogte links en rechts duizend stemmen ons omringen Ja en Amen wordt gezegd, rest er niets meer dan te zingen, Heer, dan is uw pleit beslecht. Van die dag kan niemand weten, maar het woord drijft aan tot spoed. Zouden wij niet haastig eten, gaandeweg Hem tegemoet? Jezus Christus, gisteren heden, komt voor eens en komt voorgoed. 31 33 ER IS EEN STAD VOOR VRIEND EN VREEMDE Er is een stad voor vriend en vreemde diep in het bloemendal. Er is een mens die roept om vrede, die mens roept overal. Refrein: Jeruzalaïm stad van God, wees voor de mensen een veilig huis, Jeruzalaïm, stad van vrede, breng ons weer thuis. Er is een huis om in te wonen, voorbij het bloemendal. Er is een vader met zijn zonen, zij roepen overal. Refrein: Er is een tafel om te eten, voorbij het niemandsland. Er is een volk dat wordt vergeten, dat volk roep overal, Refrein: Er is een wereld zonder grenzen, zo groot als het heelal. Er is een hemel voor de mensen, die hoor je overal. Refrein: 32 34 GA MEE MET ONS Ga mee met ons, trek lichtend ons vooruit naar tijd en land, door u ooit aangeduid. Leef op in ons, de mens die leven moet, een die de toekomst heeft, die leeft voorgoed. Ga mee met ons, verberg u niet altijd, gun ons een flits, een teken in de tijd. Dat u nog leeft, nog steeds om mensen geeft en zonder wanhoop voor de vrede leeft. Ga mee met ons, wie zijn wij zonder u? Een mens gaat dood aan enkel hier en nu. Licht op in ons, wees vuur en vlam van hoop. Houdt steeds in ons de toekomst-mens ten doop. 33 35 GEDENKEN WIJ DANKBAAR Gedenken wij dankbaar de daden des Heren, zijn leven, zijn dood en verrijzenis, en dat wij oprecht tot Jezus ons bekeren die onze God en leidsman ten leven is. Hoe hadden wij onze bestemming vernomen, was Jezus de weg niet ten einde gegaan. Wie zouden wij zijn, als Hij niet was gekomen om in zijn lichaam onze dood te doorstaan. Hoe zouden wij ooit voor elkaar kunnen leven, had Hij ons de liefde niet voorgeleefd, die tot de dood zich prijs heeft willen geven, die, Zoon van God, ons aller slaaf is geweest. Gij eerste der mensen, die weerloos en eenzaam, als graan in de aarde gestorven zijt, Gij wordt ons brood, maak ons met U gemeenzaam, van harte maak tot wederdienst ons bereid. 34 36 GEEFT ALLE RUIMTE AAN DE LIEFDE (mel.: Komt ons in diepe nacht ter ore) Geef alle ruimte aan de liefde, in haar leeft God zich naar ons toe. Vergeef het kwaad van wie jou griefde, de liefde wordt een mens niet moe. Zij zal de dood nog overleven, geen water blust haar vlammen uit. Zij blijft ons tot elkander keren, tot alle angst is uitgeluid. Hoe zal een mens ooit overleven, wat moet hij aan met eeuwigheid ? Door liefde wordt het ons gegeven, voorbij te zien aan dood en tijd. Want wie vandaag weet te beminnen, vraagt niet: "Hoe zal het morgen zijn ?" Het wordt een eeuwig herbeginnen, tot wij voorgoed geboren zijn. 35 37 GIJ ZIJT VOORBIJGEGAAN Uit uw hemel zonder grenzen komt Gij tastend aan het licht met een naam en een gezicht even weerloos als wij mensen. Als een kind zijt Gij gekomen, als een schaduw die verblindt, onnaspeurbaar als de wind die voorbijgaat in de bomen. Als een vuur zijt Gij verschenen, als een ster gaat Gij ons voor, in den vreemde wijst uw spoor, in de dood zijt Gij verdwenen. Als een bron zijt Gij begraven, als een mens in de woestijn. Zal er ooit een ander zijn, ooit nog vrede hier op aarde? Als een woord zijt Gij gegeven, als een nacht van hoop en vrees, als een pijn die ons geneest, als een nieuw begin van leven. 36 38 GOD DIE ONS HEEFT VOORZIEN God die ons heeft voorzien en kent bij onze naam, die ons ten leven riep en houdt in het bestaan. Hij heeft ons voorbestemd te lijken op zijn Zoon die mens is zoals wij en in ons midden woont. Hij heeft zijn eigen Zoon geen enkel leed bespaard. Hij heeft ten einde toe zijn geest geopenbaard. Als God zo voor ons is wie zal dan tegen zijn? Al wat ons overkomt zal hoop en zegen zijn. Wie zal ons scheiden ooit van God ons goed en bloed. Geen toekomst en geen dood bedreigt ons meer voorgoed. Genadig en getrouw wil Hij mijn vrede zijn. Geen mens die Hem weerhoudt om onze God te zijn. 37 39 HEER HERINER U DE NAMEN Heer, herinner U de namen van hen, die gestorven zijn, En vergeet niet, dat zij kwamen langs de straten van de pijn, langs de wegen van het lijden, door het woud der eenzaamheid, na het dag en nacht verbeide Vaderhuis, hun toebereid. Heer, herinner U hun luist’rend wakker liggen in de nacht en hun roepen in het duister, de armzaligheid van hun kracht, en wil zeer aandachtig lezen in de rimpels van hun huid de verscheurdheid van hun wezen, en wis hunne zonden uit. Die Maria hebt vergeven en de rover aan het Kruis, laat de doden eeuwig leven met U in het paradijs. Heer, herinner U hun namen, oordeel hen en spreek hen vrij, en bedek hun schuld en laat hen zitten aan Uw rechterzij. Waarheen zal de mens zich keren, die, staand voor Uw aangezicht, Uwe liefde moet ontberen bij het eindelijk gericht? Heer, zo Gij niet wordt bewogen 38 door het breken van zijn stem, door de droefheid in zijn ogen, is bij niemand heil voor hem. 40 HEER IN DE HEMEL Heer in de hemel zie ons aan! Geef ons uw Licht op ’t levenspaan, leg toch uw zegen diep in ’t hart, ’t leven o Heer is zo verward. refrein: God in de hemel hoor ons aan, geef ons de kracht om door te gaan. Heer van de schepping zie de mens, die tot U komt en ’t goede wenst, geef hem de rijkdom van uw macht, geeft vrede Heer die U verwacht. refrein: Heer van de liefde zie ons staan. Neem onze dank en lofprijs aan, maak ons uw lijden tot een deugd, maak heel de aarde vol vreugd. refrein: 39 41 HET LIED VAN ALLE ZAAD Wie als een god wil leven hier op aarde (2x) Hij moet de weg van alle zaad En zo vindt hij genade. (2x) Hij wordt aan zon en regen prijsgegeven (2x) het kleinste zaad in weer en wind moet sterven om te leven. (2x) De mensen moeten sterven voor elkander (2x) het kleinste zaad wordt levend brood zo voedt de een de ander. (2x) En zo heeft onze God zich ook gedragen (2x) en zo is Hij het leven zelf voor iedereen op aarde. (2x) 42 HET LIED VAN DE OPROEP TEN LEVEN Het mensenvolk dat in het duister leeft zal eenmaal een groot licht aanschouwen. Er is een God die ons geroepen heeft er is een woord dat wij vertrouwen. Door de wolken zal Hij breken uit de heem’len zal Hij spreken. Stem van God die ons geroepen heeft o, woord van God dat wij vertrouwen. De stem van God die door de wolken breekt, roept alle mensen bij hun namen; 40 dat woord van God dat in de wereld spreekt, geeft alle mensen nieuwe namen; Woord van God dat ons bejegent, die ons met uw adem zegent, Gij die alle harten openbreekt roep alle doden bij hun namen. Die vriend van Jezus die gestorven is, moet dagenlang in ‘t donker wachten. Een dode slapend in zijn duisternis. Heer God, wat laat Gij op U wachten. Maar een stem roept: kom naar buiten! Jezus’ stem is niet te stuiten. Jezus zelf is de verrijzenis, o woord van God dat wij verwachten. De stem van God was in de dood verstomd o Heer, belijd ons voor uw Vader; de Zoon van God lag in de dode grond o Heer, belijd ons voor uw Vader. Door de mensen dood gezwegen, heeft Hij macht van God gekregen. Woord van God, Gij zijt ons nieuw verbond, o Heer, belijd ons voor uw Vader. Het mensenvolk moet in het duister zijn, maar in Gods woord is licht en leven. De harde aarde zal ons leven zijn, want God heeft ons zijn woord gegeven. Stem van God, roep onze namen, roep ons uit de dood te samen. Op uw woord zullen wij eeuwig zijn: schenk ons uw licht, uw leven. Amen. 41 43 HET LIED VAN VANDAAG EN MORGEN Wat altijd is geweest, het waaien van de geest gebeurt aan ons vandaag. Dat vuur van het begin wij ademen het in, Gods woord dat antwoord vraagt. Die in de stilte sprak, het noodlot onderbrak en nieuwe wegen baande, Hij is nog niet verstomd Hij zwaait ons toe en komt en zegt Ik ben uw Vader. Het meeste gaat voorbij maar meer en meer wordt Hij de toekomst die ons wacht. Bij Hem is geen verraad Hij zelf heeft ons gemaakt, zijn oog is in ons hart. Wij leven zijn bestaan, zijn ongekende naam aanschouwen wij van verre. Zijn zwijgen is van goud zijn woord is ons behoud in leven en in sterven. Als alles is volbracht zal Hij voor ons een stad van brood en spelen zijn. De stol die ons regeert de dood zal zijn gekeerd, wij zullen mensen zijn. Hij geeft een nieuw gezicht aan duisternis en licht aan alles wat wij deden Hij maakt zijn woorden waar, wij spreken met elkaar een taal van hoop en vrede. 42 44 HIJ DIE GESPROKEN HEEFT Hij die gesproken heeft een woord dat gáát, een tocht door de woestijn, een weg ten leven, een spoor van licht dat als een handschrift staat tegen de zwartste hemel aangeschreven: Hij schept ons hier een nieuwe dageraad, Hij roept ons aan, 'Ik zal jou niet begeven'. Hij die ons in zijn dienstwerk heeft gewild, die het gewaagd heeft onze hand te vragen; die ons uit angst en roem heeft weggetild en ons tot hier op handen heeft gedragen; Hij die verlangen wekt, verlangen stilt vrees niet, Hij gaat met ons, een weg van dagen. Van U is deze wereld, deze tijd. Gij hebt uw stem tot op vandaag doen klinken. Uw Naam is hartstocht voor gerechtigheid, uw woord de bron waaruit wij willen drinken. Gij die tot hiertoe onze toekomst zijt dat wij niet in vertwijfeling verzinken. 43 45 HOE LANG IS DE WEG (melodie: Blowing en the Wind) Hoe lang is de weg, die een mensenkind gaat, hoe lang duurt een dag en een nacht? Hoe groot is de liefde die kinderen zien hoe groot is het hart van wie lacht? Hoe ver gaat een droombeeld de mensen vooruit hoe ver reikt Gods scheppende kracht? Een klein beetje hoop, O God dat moet er zijn, een teken al is het maar klein. Hoe breed is de dreigende zee rond een schip de einder oneindig en stil. Hoe diep gaat de pijn van een eenzame hand, die tast maar nooit vindt wie hij wil? Hoe klein is het takje van groen bij de zee, een duif die niet keert naar zijn til? Een klein beetje hoop, O God dat moet er zijn, een teken al is het maar klein. 44 46 IK STA VOOR U IN LEEGTE EN GEMIS Ik sta voor U in leegte en gemis. Vreemd is uw naam, onvindbaar zijn uw wegen. Zijt Gij mijn God, sinds mensenheugenis, dood is mijn lot, hebt Gij geen and’re zegen? Zijt Gij de God bij wie mijn toekomst is? Heer, ik geloof, waarom staat Gij mij tegen? Mijn dagen zijn door twijfel overmand, ik ben gevangen in mijn onvermogen. Hebt Gij mijn naam geschreven in Uw hand, zult Gij mij bergen in uw mededogen? Mag ik nog levend wonen in uw land, mag ik nog eenmaal zien met nieuwe ogen? Spreekt Gij het woord dat mij vertroosting geeft, dat mij bevrijdt en opneemt in uw vrede. Open die wereld die geen einde heeft, wil alle liefde aan Uw Zoon besteden. Wees Gij vandaag mijn brood zowaar Gij leeft Gij zijt toch zelf de ziel van mijn gebeden. 45 47 IK STA VOOR U In rouw en eerbied zijn wij hier bijeen om kracht en troost en om geloof verlegen. Een zeer geliefde mens ging van ons heen één die ons was en blijven zal tot zegen. Wij blijven achter, maar dat niet alleen, zijn liefde komen wij opnieuw weer tegen. U, Eeuwige, die bron van leven zijt, van leven om het met elkaar te delen. Gij wilt ons aan Uw toekomst toegewijd, dat wij de mens zijn toegenegen. Is daarmee alles van onszelf gezegd ? Ach wij, wij zullen tot U wederkeren. 46 48 IK ZAL ER ZIJN Als je eenzaam bent of in het duister, denk dan aan Mij en roep Mijn naam. Als geen mens je kent en niemand luistert; zelfs als je fluistert zal ik je stem verstaan. Als een vriend zal ik je dragen, alle dagen, ik zal er zijn. Als een ster in donk’re nachten zal ik wachten, ik zal er zijn. Wees niet bang voor de stilte om je heen. Wees niet bang ik laat je nooit alleen. Als een vriend zal ik je dragen, alle dagen zal ik er zijn. Drukt de hele wereld op je schouder en spoken zorgen door je hoofd; er is Iemand die je kunt vertrouwen, die van je houdt en die echt in jouw geloofd, Als een vriend zal ik je dragen, alle dagen zal ik er zijn. Als een ster in donk’re nachten zal ik wachten ik zal er zijn. Als een vriend zal ik je dragen, alle dagen zal ik er zijn. Als een ster in donk’re nachten zal ik wachten ik zal er zijn zal ik wachten, ik zal er zijn. 47 49 IN ROUW, IN EERBIED (mel. Zo vriendelijk en veilig) In rouw, in eerbied, zie ons hier bijeen, om troost, om kracht, Heer, om geloof verlegen. Een mens, die dierbaar was, ging van ons heen, Maar, goede God, U gaf haar/hem toch uw zegen? Leeft zij/hij bij U, toch zijn wij niet alleen, haar/zijn liefde komen wij opnieuw weer tegen. Haar/Zijn leven was voor ons de moeite waard, haar/zijn wijze woorden zullen niet verwaaien. Haar/zijn kracht en sterkte ligt in onze aard, wij allen oogsten wat zij/hij wist te zaaien. Haar/Zijn glimlach wordt in ieders hart bewaard en in gedachten zal zij/hij ons toezwaaien. Haar/Zijn leven werd gevoed door hemels brood, bij lief, maar ook als leed haar/hem overmande; God, haar/zijn vertrouwen in U was zo groot, laat haar/hem nu veilig in uw haven landen. U bent de Levende, U kent geen dood, draag haar/hem voor eeuwig, Schepper, in uw handen. 48 50 LICHT DAT ONS AANSTOOT Licht dat ons aanstoot in de morgen, voortijdig licht waarin wij staan, koud, één voor één en ongeborgen, licht overdek mij, vuur mij aan. Dat ik niet uitval, dat wij allen zo zwaar en droevig als wij zijn niet uit elkaars genade vallen en doelloos en onvindbaar zijn. Licht van mijn stad de stedehouder, aanhoudend licht dat overwint. Vaderlijk licht, steevaste schouder, draag mij ik ben jouw kijkend kind. Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen of ergens al de wereld daagt, waar mensen waardig leven mogen en elk zijn naam in vrede draagt. Alles zal zwichten en verwaaien Wat op het licht niet is geijkt. Taal zal alleen verwoesting zaaien en van ons doen geen daad beklijft. Veelstemmig licht om aan te horen Zolang ons hart nog slagen geeft. Liefste der mensen, eerstgeboren, Licht, laatste woord van Hem die leeft. 49 51 NADER GOD BIJ U Waar vind ik rust, mijn God, waar vind ik rust? Ons biedt de wereldzee geen veil´’ge kust. Ben ik niet thuis bij U, elders vind ik geen rust. Waar ik ook zoek, mijn God, thuis is bij U. Waar vlucht ik heen, mijn God, waar vlucht ik heen? ´k Voel in mijn zondigheid mij vaak alleen. Zwervend zoek ik naar U, Heer ik vertrouw op U. Eens hoop ik toch bij U, veilig bij U. Waar draag mijn schuld, mijn God, Waar draagt mijn schuld? Draag ik mijn last alleen, Heer ik bezwijk. Ga met me mee op reis, maak mij van schulden vrij. Laat me in ´t paradijs rusten bij U. Nader mijn God bij U, U naderbij. Zij ook de weg daartoe een kruis voor mij. Wat ook mijn toekomst zij, U nader, naderbij! Nader mijn God bij U, U naderbij. 50 52 NU GAAN DE BLOEMEN NOG DOOD Nu gaan de bloemen nog dood. Nu gaat de zon nog onder. Ooit gebeurt er een wonder, niemand kan zonder brood. Refrein: Stil maar wacht maar, alles wordt nieuw. De hemel en de aarde. Stil maar wacht maar, alles wordt nieuw. De hemel en de aarde. Daar is geen zon en geen maan. Daar zal God ons verlichten. Daar zullen alle gezichten vol van zijn heerlijkheid zijn. Refrein: Daar is geen dorst of verdriet. Daar zal God ons omgeven. Daar is gelukkig leven. En het eindigt niet. Refrein: Zingt van de eeuwige dag. Zingt voor zijn komst en zeg amen. Zingt voor de Heer die ons samen daar al van eeuwigheid zag. Refrein: 51 53 OVER DE HORIZON Mensen wachten vol hoop, ergens over de horizon. Mensen vragen waarom, ergens over de horizon. Overal om ons heen, heel de wereld rond. Voor alle rassen en kleuren kan het wonder gebeuren als de boodschap komt. Mensen willen verstaan, ergens over de horizon Mensen wachten alleen, ergens over de horizon. Mensen zoeken geluk, ergens over de horizon. Overal klinkt een stem uit het verre land. Er worden mensen gezonden naar de zieken, gewonden, mensen met een help’nd hand. Mensen wachten alleen, ergens over de horizon Mensen gaan hier vandaan, ergens over de horizon. Om andere wegen te gaan, ergens over de horizon. Mensen vraag aan elkaar om een licht te zijn om met hun woorden van troost om met hun handen vol hoop zo goed als God te zijn. Mensen gaan weer op reis, ergens over de horizon. 52 54 VOETSTAPPEN IN HET ZAND Ik droomde eens en zie, ik liep aan ’t strand bij lage tij. Ik was daar niet alleen, want ook de Heer liep aan mijn zij. We liepen samen het leven door, en lieten in het zand, een spoor van stappen, twee aan twee, de Heer liep aan mijn hand. Ik stopte en keek achter mij, en zag mijn levensloop. In tijden van geluk en vreugd, van diepe smart en hoop. Maar als ik goed het spoor bekeek, zag ik langs heel de baan, daar waar het juist het moeilijkst was, maar één paar stappen staan. Ik zei toen: “Heer, waarom dan toch? juist toen ik u nodig had, juist toen ik zelf geen uitkomst zag op het zwaarste deel van het pad”. De Heer keek toen vol liefde mij aan, antwoordde op mijn vragen: “Mijn lieve kind, toen ’t moeilijk was, toen heb ik jou gedragen”. 53 55 U ZIJ DE GLORIE U zij de glorie, opgestane Heer, U zij de victorie nu en immer meer. Uit een blinkend stromen daalde d’engel af, heeft de steen genomen van ‘t verwonnen graf. U zij de glorie, opgestane Heer, U zij de victorie, nu en immer meer. Zie Hem verschijnen, Jezus, onze Heer, Hij brengt al de zijnen in zijn armen weer. Weest dan volk des Heren blijde en welgezind en zegt telkenkere: “Christus overwint.” U zij de glorie, opgestane Heer, U zij de victorie, nu en immermeer. Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft, die mij heeft genezen, die mij vrede geeft? In zijn goddelijk wezen is mijn glorie groot; niets heb ik te vrezen in leven en in dood. U zij de glorie, opgestane Heer, U zij de victorie, nu en immermeer. 54 56 WAT DE TOEKOMST BRENGE MOGE Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand; moedig sla ik dus de ogen naar het onbekende land. Leer mij volgen zonder vragen; Vader, wat Gij doet is goed! Leer mij slechts het heden dragen met een rustig, kalme moed! Heer, ik wil uw liefde loven, al begrijpt mijn ziel U niet. Zalig hij, die durft geloven, ook wanneer het oog niet ziet. Schijnen mij uw wegen duister, zie, ik vraag U niet: waarom? Eenmaal zie ik al uw luister, als ik in de hemel kom. Laat mij niet mijn lot beslissen: zo ik mocht ik durfde niet. Ach, hoe zou ik mij vergissen, als Gij mij de keuze liet! Wil mij als een kind behandelen, dat alleen de weg niet vindt: neem mijn hand in uwe handen en geleid mij als een kind. Waar de weg mij brengen moge, aan des Vaders trouwe hand, loop ik met gesloten ogen naar het onbekende land. 55 57 WIE ALLE WEGEN HEEFT GELOPEN (mel.: Zolang er mensen zijn op aarde.) Wie alle wegen heeft gelopen, gegaan is waar geen weg meer is, kan slechts nog op beloften hopen en dromen van verrijzenis. Wie vele nachten door moest vechten, bezorgd in angst, onzekerheid, wie menig hindernis moest slechten, die weet van pijn, die kent de tijd. Wie in de strijd niet is bezweken, maar hopen blijft op dag en licht, nooit van Uw zijde is geweken, die kracht die ons heeft opgericht. Hij immers heeft mijn hand genomen, ging met mij door een tranendal, weet dat ik met Hem aan zal komen, in 't eeuwig licht dat schijnen zal. 56 58 WIJ TREDEN BIDDEND IN UW LICHT Wij treden biddend in Uw licht, op U is onze hoop gericht. Die alles wat op aarde leeft, te allen tijd Uw liefde geeft. God, Vader, die van eeuwigheid, het heil der mensen heeft bereid. Geef dat Uw alverlossend woord, in groot vertrouwen wordt aanhoort. God, Zoon, die door Uw offerdood, het nieuwe leven weer ontsloot. Wij vragen dringend altijd weer: bewaar ons in Uw liefde Heer. God, goede Geest van heiligheid, die allen in Uw liefde leidt. Breng al Uw schapen weer tezaam, in eenheid prijzen wij Uw Naam. 57 59 ZINGT VOOR DE HEER VAN LIEFDE EN TROUW Zingt voor de Heer van liefde en trouw, die onder ons verblijven wou. Zingt als het gras dat dankt voor dauw; alleluja, alleluja. Zingt voor het heilig hemels brood, dat ons versterkt in alle nood, dat ons doet leven na de dood; alleluja, alleluja. Zingt voor de liefde, die ons bindt, die in ons hoofd haar woning vindt, die in ons hart haar rijk begint; alleluja, alleluja. Zingt voor het heil dat komen gaat, zingt voor de deur die openstaat, zingt voor de God die zingen laat; alleluja, alleluja. 58 60 ZOLANG ER MENSEN ZIJN OP AARDE Zolang er mensen zijn op aarde, zolang de aarde vruchten geeft, zolang zijt Gij ons aller Vader, wij danken U voor al wat leeft. Zolang de mensen woorden spreken, zolang wij voor elkaar bestaan, zolang zult Gij ons niet ontbreken, wij danken U in Jezus' naam. Gij voedt de vogels in de bomen, Gij kleedt de bloemen op het veld, o Heer, Gij zijt mijn onderkomen en al mijn dagen zijn geteld. Gij zijt ons licht, ons eeuwig leven, Gij redt de wereld van de dood, Gij hebt Uw Zoon aan ons gegeven, zijn lichaam is het levend brood. Daarom moet alles U aanbidden, Uw liefde heeft het voortgebracht, Vader, Gijzelf zijt in ons midden, o Heer, wij zijn van Uw geslacht. 59 61 ZO VRIENDELIJK EN VEILIG ALS HET LICHT Zo vriendelijk en veilig als het licht, zoals een mantel om mij heen geslagen zo is mijn God, ik zoek zijn aangezicht ik roep zijn naam, bestorm hem met mijn vragen, dat Hij mij maakt, dat Hij mijn wezen richt. Wil mij behoeden en op handen dragen. Want waar ben ik, als Gij niet wijd en zijd waakt over mij en over al mijn gangen Wie zou ik worden, waart Gij niet bereid om, als ik val, mij telkens op te vangen. Ik leef niet echt, als Gij niet met mij zijt. Ik moet in lief en leed naar U verlangen. Spreek Gij het woord dat mij vertroosting geeft, dat mij bevrijdt en opneemt in uw vrede. Ontsteek die vreugde die geen einde heeft, wil alle liefde aan uw Mens besteden. Wees Gij vandaag mijn brood zowaar Gij leeft. Gij zijt toch zelf de ziel van mijn gebeden. 60 MARIALIEDEREN 62 AVE MARIA WEES GEGROET Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u: Gij zijt de gezegende onder de vrouwen en gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God, bid voor ons, zondaars, nu en in het uur van onze dood. Amen. 61 63 GEBENEDIJD ZIJT GIJ! Gebenedijd zijt gij! En onder al de vrouwen, 't zij wie of waar dat 't zij, eerbiedig aan te schouwen; gebenedijd zijt gij. O Moedermaagd, die Jezus draagt, eerbiedig aan te schouwen; gebenedijd zijt gij! Gebenedijd zijt gij. Vóór eeuwen uitverkoren, gij moeder, ook van mij, daar God is uit geboren. Gebenedijd zijt gij. O Moedermaagd, die Jezus draagt, daar God is uit geboren, gebenedijd zijt gij. Gebenedijd zijt gij. Naast u en is er gene van zond' en schulden vrij, o onbevlekt' allene. Gebenedijd zijt gij. O Moedermaagd, die Jezus draagt, o onbevlekt' allene, gebenedijd zijt gij. 62 64 IK BEN EEN KIND VAN MARIA Maria heeft mij aangenomen. Maria de hemelvorstin. Ja, ‘k zal in de hemel welkomen, indien ik die Moeder bemin. refrein: Ik ben een kind van Maria, Mijn Moeder is zij. En elke dag zegent zij mij, en elke dag zegent zij mij. Ik ben een kind van Maria, ik herhaal het blij gezind, Ik ben Maria’s kind, Ja, ik ben Maria’s kind. Waar beter zal ‘k hulp kunnen vragen, als ik hier gevaren ontmoet? Ja, uitkomst zal altijd mij dagen, die Moeder is immers zo goed. refrein: Nog nooit hebt Gij iemand verstoten, die hoopvol tot U was gevlucht, dat blijft mijn vertrouwen vergroten, zolang ik hier angstvol verzucht. refrein: 63 65 IK GROET U LIEVE MOEDER (mel: God groet u zuiv’re bloeme) Ik groet u, lieve moeder, U was een mens als wij, vol twijfels en vol vragen, zo bent u ons nabij. God zal een antwoord geven dat ons doet verder gaan. Zo staan wij in het leven en eren wij uw naam. U heeft een weg gewezen aan ieder hier op aard. Gods wil was steeds uw leidraad de weg uit alle kwaad. Uw dienstbaarheid voor ieder die hulp zo nodig had, toont ons de ware liefde; zo wint u ieders hart. U was in alle eenvoud Gods uitverkoren vrouw; door U kwam Hij op aarde; U bleef Hem altijd trouw. U was dan ook vol vreugde om zijn verheerlijking en leefde vanaf Pinkst’ren in Jezus’ vriendenkring. Ten hemel opgenomen bent u nu steeds bij God om daar voor ons te bidden, bekend met ieders lot. Dat wij in vrede leven en steeds Gods wil verstaan, om zo Gods Rijk te stichten en eens ten hemel gaan. 64 66 IMMACULATA Immaculata, Gij, Moeder des Heren. Gij toevlucht van zondaars, aanhoor mijn gebed, Gij de gezegende onder vrouwen, Ik heb op U mijn vertrouwen gezet, Moeder van Christus die mensen bemint; Immaculata, bescherm uw kind, Immaculata, bescherm uw kind. Immaculata, Gij heil van de zieken, U troost de bedroefden, Gij moeder van God: Gij zijt op aarde het toonbeeld van liefde, help mij te leven naar ‘t grootste gebod; geef dat de liefde door mij overwint, Immaculata, bescherm uw kind, Immaculata, bescherm uw kind. Immaculata, Gij ster in de morgen, Gij zetel van wijsheid en hulp in de nood; Gij zijt voor mensen de deur naar de hemel, leid mij tot Jezus de vrucht van uw schoot; dat in het duister ik biddend U vind, Immaculata, bescherm uw kind, Immaculata, bescherm uw kind. 65 67 MAGNIFICAT Zegen nu Maria, zegen nu Uw kind; dat zij hier de vrede, ginds de hemel vindt. Zegen al haar denken, zegen al haar werk, houdt haar door Uw zegen, altijd, altijd sterk. Refrein: Magnificat anima mea Dominum, Magnificat anima mea Dominum Zegen nu Maria, allen in de kerk, want uw moederzegen, houdt hen vroom en sterk. Spreid uw moederhanden, geef hen kracht naar kruis, zegen alle harten, zegen ieder huis. Refrein: Magnificat anima mea Dominum Magnificat anima mea Dominum 66 68 MARIA GA MEE (mel: o reinste der schepselen) O edele vrouwe, die ’t Woord heeft verstaan, Gods stem heeft gehoord en de weg is gegaan, de weg van geloof en vertrouwen in God, de weg van de vrede, ons menselijk lot! Maria ga mee, zo bidden wij God: De weg van de vrede ons menselijk lot. Maria, o moeder van Jezus de Heer, U bent ons gegeven als moeder, zo leer uw kinderen steeds vol vertrouwen te zijn. Toon ons een moeder in droefheid en pijn. Maria ga mee, als ’t moeilijk zal zijn, toon ons een moeder, in droefheid en pijn. O moeder, der mensen, Maria, U weet wat mensen beweegt en wat moederschap heet. Hoe mensen steeds zoeken in hoop en in vrees, naar liefde, bescherming, geen mens is een wees! Maria ga mee, met Hem die verrees, in liefde, ons uitzicht: Geen mens is een wees. Ga met ons de weg, o Maria, wees mij een moeder die leidt, sta uw kinderen bij. Bewaar ons voor omwegen, wijs ons uw Zoon, want Hij heelt en heiligt, ja, Hij maakt ons schoon. Maria ga mee, maak God ons gewoon, want Hij heelt en heiligt, ja, Hij maakt ons schoon! 67 69 O REINSTE DER SCHEPSELEN O reinste der scheps'len, o moeder maagd. Gij, die in uw armen het Jezuskind draagt, Maria aanhoor onze vurige bee, geleid ons door 't leven, o sterre der zee; O sterre der zee, o sterre der zee, geleid ons door 't leven, o sterre der zee. Bedreigen ons noodweer of storm op onz' baan, is 't scheepj' onzer ziel in gevaar te vergaan. Bedaar dan, Maria, de storm op uw bé, stort hoop ons in 't harte, o sterre der zee. O sterre der zee, o sterre der zee, stort hoop ons in 't harte, o sterre der zee. Maria, als Gij onze schreden geleidt, schenkt Gij ons uw licht en uw zegen altijd; dan landen wij veilig ter hemelse reé, en danken u eeuwig, o sterre der zee. O sterre der zee, o sterre der zee, en danken u eeuwig, o sterre der zee. 68 70 TE LOURDES OP DE BERGEN Te Lourd’ op de bergen verscheen in een grot vol glans en vol luister de moeder van God. Ave, ave, ave Maria (bis) Zij riep Bernadette, een nederig kind; ‘Wie zijt gij’, vroeg ’t meisje, ‘die u daar bevindt? Áve, ave, ave Maria (bis) ‘’Ik ben de onbevlekte en zuivere maagd; gans vrij van de zonden heb ik God behaagd’ Ave, ave, ave Maria (bis “ Dat pelgrims hier komen van wijd en van zijd; ‘k zal zalving hier geven aan ieder die lijdt.” Ave, ave, ave Maria (bis) De talen der volken verheffen haar naam, zij smelten in ’t ave Maria te saam: Ave, ave, ave Maria (bis) Aanvaard dan de hulde O moeder zo goed. De huld’ uwer kinderen. Aanhoor onze groet: Ave, ave, ave Maria (bis) 69 71 U ROZENKRANS BEMIN IK U, rozenkrans, bemin ik, reeds van mijn vroegste jeugd. Ik zal u nooit verlaten, in droefheid of in vreugd. Tot het ogenblik, van mijn laatste snik. Bij dag, bij nacht blijft gij, o rozenkrans, bij mij. O rozenkrans, ik eer u, verheven hemelpand, dat w’aan Maria danken, aan hare moederhand. Moeder van den Heer, U zij dank en eer voor ’t grote liefdeblijk. Aan hemelgunsten rijk. Maria, ene bede, o weiger mij die niet. Gij gaaft m’een krans op aarde, die nimmer mij verliet. Schenk een schoner krans, schit’rend en vol glans, als hoogste liefdeblijk, ons in het hemelrijk 70 72 WEES GEGROET O STERRE Wees gegroet, o sterre, Wees gegroet van verre, aan de hemel blinkt uw licht in het bange vergezicht. Wees gegroet, wees gegroet, Maria! Als de golven stijgen, hoger, hoger dreigen, schijn dan veilig voor ons uit, gun de zee geen droeve buit. Wees gegroet, wees gegroet, Maria! Als in donk're luchten wij naar u verzuchten, laat de wolken heind' en ver, voor u vluchten, morgenster. Wees gegroet, wees gegroet, Maria! Wees gegroet, o sterre, wees gegroet van verre, op uw zacht en zalig licht houden wij het oog gericht. Wees gegroet, wees gegroet, Maria! 71 73 WIJ GROETEN U O KONINGIN Wij groeten U, o koningin, o Maria: U moeder vol van teed’re min, o Maria: Groet haar, o Cherubijn; prijs haar, o Serafijn, prijst met ons uw koningin: salve, salve, salve Regina. O moeder van barmhartigheid, o Maria: en troost in alle bitterheid, o Maria: Groet haar, o Cherubijn; prijs haar, o Serafijn, prijst met ons uw koningin: salve, salve, salve Regina. Ons leven, zoetheid, hoop en vreugd, o Maria: leid gij ons op de weg der deugd, o Maria: Groet haar, o Cherubijn; prijs haar, o Serafijn, prijst met ons uw koningin: salve, salve, salve Regina. 72 74 ZEGEN O MARIA Zegen o Maria, zegen mij uw kind, dat ik hier de vrede, ginds de hemel vind. Zegen al mijn denken, zegen al mijn werk. Maak mij door uw zegen in mijn leven sterk. Maak mij door uw zegen in mijn leven sterk. Zegen o Maria, wie mij dierbaar zijn . laat uw moeder-zegen altijd met hen zijn. Help hen in het dragen van zo menig kruis. Zegen alle harten, zegen ieder huis. Zegen alle harten, zegen ieder huis. Zegen o Maria, iedereen die strijdt, die in nood verkeren, angst of pijnen lijdt. Neem hen bij uw handen, dat hun vallen stuit. Strek uw milde handen, vriend’lijk naar hen uit. Strek uw milde handen, vriend’lijk naar hen uit. Zegen o Maria in ons laatste uur, maak ons eenzaam hart dan, vol vertrouwen, puur. Laat uw blikken rusten over ons gelaat. Sluit ons zacht de ogen, waar uw beeld in staat. Sluit ons zacht de ogen, waar uw beeld in staat. 73 ACCLAMATIES na Evangelie 75 gvl 265 U komt de lof toe, U het gezang, U alle Glorie, O Vader, o Zoon, o heilige Geest in alle eeuwen der eeuwen. 76 gvl 257 Uw woorden, Heer, zijn geest en leven. Gij hebt woorden van eeuwig leven. 77 gvl 258 Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen; maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort. 78 WHL Gij hebt woorden van eeuwig leven; tot wie zouden wij anders gaan? 79 Klimmende Zon Klimmende zon, licht dat ons laadt met licht. Liefde die liefde wekt, vuur dat ons loutert. Voer ons de dood voorbij. Stem die ons roept. Bron. Hart. Begin en einde. Onze Vader. 74 ACCLAMATIES bij voorbede 80 gvl 361 Heer onze God, wij bidden U verhoor ons. 81 gvl 216 Luister Heer, ontferm u over ons 82 glv 400a Spreid uw dragende vleugels onder ons uit, Spreid uw warmende lichtglans over ons uit. 83 WLH Keer U om naar ons toe, keer ons toe naar elkaar. 84 Acclamatie Niemand leeft voor zichzelf Niemand sterft voor zichzelf Wij leven en sterven voor God onze Heer: Aan Hem behoren wij toe! 75