N E U R O L O G I E MRI van witte stof afwijkingen T R MRI; E F W O O R D E N W I T T E S T O F ; G A D O L I N I U M ; M U LT I P E L E S C L E RO S E ; VA S C U L I TI S ; R U G G E N M E R G . gevoeliger, maar ook gecompliceerder gemaakt. In het navolgende wordt ingegaan op de gewone veroudering, de betekenis van "incidentele" witte stof lesies, en de Differentiaal Diagnose (DD) met "echte" witte stof ziekten. Hierbij zal een praktische werkmethode besproken worden met betrekking tot scantechniek en interpretatie. door F. Barkhof Gewone veroudering en "vasculaire" witte stof lesies: oorzaak en betekenis Samenvatting MRI is de aangewezen modaliteit voor het aantonen van witte stof aandoeningen, zoals MS. MRI heeft een zeer hoge sensitiviteit, die nog verder verhoogd kan worden door nieuwe technieken, zoals FLAIR en diffusie-weging. Hypoxisch-ischaemische ("vasculaire") afwijkingen komen dermate vaak voor, dat de specificiteit van de hersen MRI beperkt is. Deze kan verhoogd worden door additionele criteria. Zo neemt de kans op MS sterk toe bij het vinden van juxta-corticale lesies, gadoliniumaankleurende lesies, infratentoriële lesies, of bij minstens 3 periventriculaire lesies. Het aankleurings-patroon kan de differentiatie met andere inflammatoire (en infectieuze) aandoeningen vergemakkelijken. Het gebruik van gadolinium in de diagnostische fase is dan ook sterk aan te raden. In toenemende mate blijkt ook de waarde van een spinale MR opname. In tegenstelling tot in het brein treden er in het myelum geen aspecifieke lesies op, zelfs niet op oudere leeftijd. Hoewel een MRI niet altijd strikt noodzakelijk is voor de diagnose MS, zal een uitgangsscan toch vaak vervaardigd worden, ter objektivering, en als prognostische indicator. Inleiding Myeline is het hoofdbestanddeel van de witte stof, maar ook grijze stof bevat veel myeline, doordat er gemyeliniseerde vezels naartoe of doorheen lopen. Zo is de thalamus een van de eerste hersen-structuren die myeliniseert.1 Op T1-gewogen opnames heeft de witte stof myeline een hoog signaal; op T2-gewogen opnames is de normale witte stof donker. Bij vrijwel alle witte stof afwijkingen (meestal met destructie van myeline) krijgt het water in de hersenen een meer vrij karakter, met hoger signaal op T2-gewogen opnames, en in mindere mate verlaging op de T1-gewogen opnames. MRI heeft de diagnostiek van witte stof afwijkingen N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R Tijdens gewone veroudering ontstaan er kleine witte stof afwijkingen in de hersenen. Men neemt aan dat dit berust op incomplete infarcering, mogelijk door vaatwandveranderingen, met als gevolg een lichte demyelinisatie.2 Dergelijke haardjes zijn initieel vaak klein, en in de diepe witte stof gelegen. Ze sparen meestal de directe subcorticaal gelegen U-vezels, alsmede de periventriculaire gebieden en het corpus callosum. Rond het ventrikel systeem treed wel een ander verouderings-verschijnsel op, de zogenaamde "caps" en "bands", die berusten op een losmazig worden van het ependym met subependymale gliose. Al met al dicht men vasculaire risico-factoren een belangrijke rol toe bij het ontstaan van deze ouderdoms witte stof lesies. Ze worden daarom in de wandelgang (en in vele radiologische verslagen) ook wel als "vasculair" betiteld; in de angelsaksische literatuur wordt veelal gesproken van "small vessel disease". De lijst met risico-factoren geïdentificeerd in epidemiologische studies (zoals de ERGO studie3) is dan ook zeer lang. De belangrijkste risicofactoren zijn hypertensie, roken, hypercholesterolemie, alcohol en hyperhomocysteïnemie. In veel gevallen is het ondoenlijk de individuele risicofactoren na te gaan. Hierdoor is het waarschijnlijk alleen bij een jonge patiënt met veel vasculaire lesies zinvol te screenen op (deels zeldzame) risico-factoren. Bij oudere patiënten worden vasculaire witte stof lesies (naast milde atrofie) dermate vaak aangetroffen, dat ze als "normaal" beschouwd dienen te worden. In veel gevallen is de impact van dergelijke lesies, die niet bij iedereen optreden, waarschijnlijk niet zo groot. Op groepsniveau kunnen echter wel degelijk afwijkingen in het neuropsychologisch functioneren worden vastgesteld. Interpretatie van "incidentele" witte stof lesies Bij de interpretatie van witte stof lesies heeft men N E U R O L O G I E NR. 1 - 1999 19 Tabel 1. Differentiaal diagnose van verworven witte stof afwijkingen op MRI. HYPOXISCH/ ISCHAEMISCH macro-angiopathie : atherosclerose, hyperhomocysteïnemie, amyloïd angiopathie micro-angiopathie : diabetische micro-angiopathie, hypertensie systemisch : hypotensie (peri-operatief ), embolisch onbekend : depressie, ziekte van Alzheimer, migraine INFLAMMATOIR multipele sclerose en varianten vasculitiden: lupus erythematodes, M. Behçet, M. Sjögren sarcoïdose inflammatoire darmziektes INFECTIEUS spirocheten viraal postinfectieus : neurosyphilis, neuroborreliose : HIV, progressieve multifocale leucencephalopathie (PML) : acute demyeliniserende encephalomyelopathie (ADEM) TOXISCH/METABOOL centrale pontine myelinolyse B12 deficiëntie CO-intoxicatie TRAUMATISCH radiotherapie postcontusioneel te maken met een zeer uitgebreide differentiaal diagnose. In Tabel 1 staan de meest voorkomende afwijkingen vermeld. Vasculaire witte stof lesies komen in hoge frequentie voor bij gewone veroudering; de prevalentie is 5-10% of zelfs meer afhankelijk van de leeftijd. Dit is aanzienlijk hoger dan die van de meest voorkomende, niet vasculaire aandoening, namelijk MS (prevalentie in Nederland ~1:1000). Indien witte stof lesies bij toeval ontdekt worden, dient sterk rekening gehouden te worden met de hoge a priori kans op een vasculaire pathogenese. De diagnose MS moet slechts dan overwogen worden indien er een klinische verdenking op MS bestaat. Indien witte stof lesies inderdaad een incidentele bevinding zijn (geen verklaring voor de klachten), is het gerechtvaardigd ze als "vasculair" te bestempelen; verdere diagnostiek is zelden geïndiceerd. De diagnose MS moet nooit alleen op radiologische gronden overwogen worden. MRI techniek ter detectie van witte stof lesies Demyelinisatie kan het best aangetoond worden met T2-gewogen spin-echo (SE) beelden (gradiënt echo beelden zijn absoluut ongeschikt). Cruciaal is dat 2 echo’s opgenomen worden, één met een korte 20 NR. 1 - 1999 echotijd, en één met een lange echotijd. De laatste toont witte stof lesies met groot contrast, maar heeft als nadeel dat ook liquor een hoog signaal geeft, alsmede eventuele perivasculaire Virchow-Robin ruimtes. Op de eerste echo worden alleen witte stof lesies wit (Figuur 1 en 2 op pagina 22), vooral indien een niet al te lange repetitie-tijd wordt gebruikt. Dergelijke "proton-density" gewogen beelden zijn vaak van mindere kwaliteit indien gekozen wordt voor de snellere turbo- of fast –SE varianten. Een relatief nieuwe techniek is de zogenaamde "fluid attenuated inversion recovery" (FLAIR). Met FLAIR is een T2-weging mogelijk, terwijl liquor toch donker blijft, door een extra inversie-puls. Door het gebruik van lange repetitietijden kan FLAIR alleen gebruikt worden in een turbo-uitvoering. Op een FLAIR beeld hebben zowel het hersenparenchym als de liquor een laag signaal, zodat in feite alles wat wit is pathologie betreft. Dit maakt het detecteren van witte stof lesies een stuk eenvoudiger. In veruit de meeste gevallen kan volstaan worden met alleen een FLAIR-opname. Dit geldt met name bij oudere patiënten, bijvoorbeeld met Alzheimer, hydrocephalus, of small vessel disease pathologie. Voor indicaties als MS is FLAIR als enige sequentie minder geschikt, omdat de gevoeligheid voor lesies in de N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R N E U R O L O G I E Tabel 2. MRI kenmerken die verschillen tussen MS en ’vasculaire’ witte stof afwijkingen. Corpus callosum U-vezels Cortex Basale kernen Temporaal kwabben Gadolinium-aankleuring Ovoïde vorm (Dawson vingers) Infratentoriële lesies Periventriculaire lesies Distributie hersenen Myelum MS vasculair aangedaan juxtacorticale lesies soms lesies relatief gespaard vaak vroeg aangedaan typisch karakteristiek typisch typisch symmetrisch/diffuus meestal afwijkend gespaard gespaard infarcten typisch aangedaan (lacunes) meestal gespaard afwezig atypisch zelden relatief gespaard asymmetrisch/vasculair territoir normaal achterste schedelgroeve minder is.4 Wel kan het dienen als aanvulling op een spin-echo, bijvoorbeeld met een sagittale oriëntering. Voor lesies in de grijze stof is FLAIR de eerste keuze, zoals bij tubureuze sclerose, mediale temporaal sclerose, en natuurlijk ook bij infarcering. Bij infarceringen heeft FLAIR het voordeel dat in één opname het geïnfarceerde weefsel zichtbaar wordt, alsmede corticale defecten en lacunes. Wanneer lesies in de fossa posterior aangetoond moeten worden is het raadzaam ook een zwaar T2-gewogen spin-echo serie te vervaardigen. Andere aanvullingen kunnen zijn een EPI-diffusie scan bij recente infarcering, of een gradiënt-echo opname bij verkalkingen of bij oude bloedprodukten, bijvoorbeeld bij "diffuse axonal injury" (DAI), of ter detectie van vasculaire malformaties. Het gebruik van gadolinium en onderzoek van myelum nemen een speciale plaats in bij de diagnostiek van witte stof afwijkingen, en zullen onderstaand nader besproken worden. MRI bevindingen bij de diagnostiek van witte stof ziekten en de rol van gadolinium MS haarden beginnen als perivenulaire ontstekingen. De hiermee gepaard gaande verstoring van de bloed-hersen barrière tijdens de eerste paar weken leidt tot aankleuring met gadolinium,5 eerst homogeen, soms overgaand in randaankleuring. MS plaques zijn vooral periventriculair langs de subependymale venen te vinden. De perivenulaire localisatie bepaald ook de uitlopers in de witte stof (Dawson vingers) en de typische ovoïde vorm van veel plaques. Opvallenderwijs worden bij MS vaak lesies in de U-vezels aangetroffen, alsmede haarden in de temporaalkwab en de achterste schedelgroeve N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R (Figuur 1). Dergelijke karakteristieken onderscheiden MS vooral van "vasculaire" witte stof lesies (Tabel 2 ). Bij 97% van de MS patiënten worden witte stof haarden gevonden op MRI,6 ook indien de liquor geen afwijkingen laat zien. De hoge sensitiviteit van MRI blijkt ook uit het feit dat bij maandelijks scannen nieuwe haarden 5-10 maal vaker optreden dan nieuwe klachten waardoor MRI gebruikt kan worden om behandelingseffecten te monitoren.7 Vasculitiden en infecties, alsmede acute demyeliniserende encephalomyelitis (ADEM), kunnen witte stof haarden veroorzaken die sterk op MS lijken. Bij vasculitiden komen vaak afwijkingen voor in de hersenstam (b.v. bij M. Behçet), in de basale kernen, en corticale infarcten (b.v. bij SLE). In sommige gevallen treedt sterke aankleuring met gadolinium op, met name bij sarcoïdose en tuberculose waarbij ook sterke meningeale aankleuring gezien wordt. Aankleuring komt daarentegen niet voor bij progressieve multifocale leukencephalopathie (PML) en bij directe infectie met HIV. Bij verdenking op MS heeft gadolinium vooral toegevoegde waarde bij een klinisch monofasisch Tabel 3. Indicaties voor spinale MRI scan bij verdenking op MS. Alleen spinale symptomen: • myelum compressie uitsluiten • aantonen intrinsieke MS lesies Verhogen sensitiviteit: • bij negatieve brein-scan Verhogen specificiteit: • aspecifieke hersenscan (b.v. bij oudere patiënt, of bij veel vasculaire lesies) N E U R O L O G I E NR. 1 - 1999 21 a b c d e f Figuur 1. MR opnames van een 22-jarige vrouw met een ziekteduur van minder dan 3 maanden. De protondensity gewogen opnames van de hersenen tonen multipele MS haarden op het niveau van het corpus callosum, met een ovoïde (perivenulaire) vorm (a). Typisch is de juxtacorticale localisatie in de rechter frontaal kwab (b); deze aantasting van de U-vezels is vaak op de zwaarder T2-gewogen opname (pijl ) beter te zien (c). Karakteristiek voor MS zijn ook de infratentoriële haarden (d). Het myelum laat bij deze patiënt reeds uitgebreide lesies zien, welke op de proton-density opnames (e) duidelijker zijn dan op de zwaar T2-gewogen opname (f ). syndroom. Gadolinium toediening kan enerzijds MS waarschijnlijk maken in de differentiatie met vasculaire witte stof lesies (kleuren niet aan), en anderzijds MS onwaarschijnlijk maken door atypische aankleuringspatronen zoals bij sommige vasculitiden (meningeale aankleuring). Indien de diagnose klinisch reeds zeker is, bevestigt MRI dit vermoeden net zo goed met een typische T2-gewogen opname; de hoeveelheid lesies is hierbij van prognostisch belang.12 MRI criteria voor MS en de rol van spinale MR Bij verdenking op MS, vinden Paty et al.8 een hoge sensitiviteit en goede voorspellende waarde met als criterium de aanwezigheid van 4 witte stof lesies, of 3 lesies waarvan 1 periventriculair bij een leeftijd onder de 50 jaar. Met behulp van Paty's criteria is de specificiteit van een positieve MRI matig (55%). Deze kan aanzienlijk verhoogd worden (tot 80%) door a) 9 of meer lesies, b) een combinatie van a b infratentoriële, juxtacorticale, gadolinium aankleurende lesies, of minstens 3 periventriculaire lesies.6 Additionele criteria die specifiek zijn voor MS zijn subcallosale lesies, die vooral goed op sagittale of coronale (FLAIR) opnames waarneembaar zijn.9 Atrofie van het corpus callosum treedt vaak vroeg in de ziekte op. Recent is de kwaliteit van spinale MR opnames sterk verbeterd, met name door verbeterde antennetechniek (zogenaamde "phased-array coils"). Het blijkt10 dat in tegenstelling tot in de hersenen, incidentele lesies in het ruggenmerg zeer zelden voorkomen (Figuur 2); anderzijds hebben vrijwel alle MS patiënten spinale lesies (Figuur 1), zelfs indien hier klinisch geen verdenking op bestaat. Spinale MRI lijkt daardoor een steeds belangrijker plaats in te nemen in de diagnostiek van MS (Tabel 3, pagina 21), ook al is over de prevalentie van myelum afwijkingen bij andere inflammatoire aandoeningen nog weinig bekend. Naast focale lesies kunnen ook diffuse myelum afwijkingen gedetecteerd worden; c d e Figuur 2. MR opnames van een 57-jarige man met verminderde cognitie en moeheid, bij wie elders de diagnose MS was gesteld, onder meer op basis van MR. De opnames van het brein (a-c) tonen multipele witte stof afwijkingen, die echter de u-vezels en het corpus callosum sparen. Er werden geen aankleurende lesies of infratentoriële haarden aangetroffen. Typisch voor een vasculaire genese is het confluerende symmetrische karakter. In tegenstelling tot in de hersenen, worden in het myelum (d,e) geen lesies aangetroffen, wat enerzijds sterk tegen MS pleit, en anderzijds de hogere specificiteit van een myelum scan illustreert. 22 NR. 1 - 1999 N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R N E U R O L O G I E AANWIJZINGEN VOOR DE PRAKTIJK 1 MRI is de modaliteit van keuze voor het aantonen en classificeren van witte stof aandoeningen. 2 Hypoxisch/ischaemische ("vasculaire") hersenlesies komen veel vaker voor dan inflammatoire ziekten. Bij toeval gevonden afwijkingen berusten dan ook zelden of nooit op MS. 3 Bij een diagnostische scan in het kader van demyeliniserende aandoeningen is het gebruik van gadolinium sterk aan te bevelen. 4 Het aantal lesies bij de eerste presentatie van MS is sterk voorspellend voor het toekomstige beloop. 5 In het myelum worden – in tegenstelling tot in de hersenen - geen incidentele verouderingslesies gevonden. Bij MS patiënten worden in 80-90% van de gevallen lesies in het myelum aangetroffen en zijn daardoor specifiek. 6 De U-vezels worden bij vasculaire afwijkingen gespaard, terwijl MS typische juxtacorticale haarden geeft. met name bij primair progressieve MS kan dit de enige afwijking zijn.11 Conclusie MRI is uiterst sensitief ter detectie van witte stof afwijkingen. Hypoxisch-ischaemische ("vasculaire") afwijkingen komen dermate vaak voor, dat de specificiteit van MRI beperkt is. Deze kan verhoogd worden door additionele criteria. Zo neemt de kans op MS sterk toe bij het vinden van juxta-corticale lesies, gadolinium-aankleurende lesies, infratentoriële lesies, of minstens 3 periventriculaire lesies. Het aankleuringspatroon kan de differentiatie met andere inflammatoire (en infectieuze) aandoeningen vergemakkelijken. In toenemende mate blijkt ook de waarde van een spinale MR opname. Hoewel een MRI niet altijd strikt noodzakelijk is ter diagnosticeren van MS, zal een uitgangsscan toch vaak vervaardigd worden, ter objektivering, en als prognostische indicator. Referenties 1. Van der Knaap MS, Valk J. Magnetic resonance of myelin, myelination and myelin disorders (2nd edition). Berlin: Spinger Verlag, 1995. 2. Scheltens Ph, Barkhof F, Leys D, Wolters EC, Ravid R, Kamphorst W. Histopathologic correlates of white matter changes on MRI in Alzheimer's disease and normal aging. Neurology 1995;45:883-8. 3. Breteler MM, van Swieten JC, Bots ML, et al. Cerebral white matter lesions, vascular risk factors, and cognitive function in a population-based study: the Rotterdam Study. Neurology. 1994;44:1246-52. 4. Gawne-Caine ML, O’Riordan JI, Coles A, Newell B, Thompson AJ, Miller DH. MRI lesions volume measurements in mutliple sclerosis and its correlations with disability: a comparison of fast fluid attenuated inversion recovery (FLAIR) and spin echo sequences. Neuroradiology 1998;64:197-203. 5. Grossman RI, Gonzalez-Scarano F, Atlas SW, et al. Multiple sclerosis:gadolinium enhancement in MR imaging. Radiology 1986;161:721-725. N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R 6. Barkhof F, Filippi M, Miller DH, Scheltens Ph, Campi A, Polman CH, Comi G, Ader HJ, losseff N, Valk J. Comparison of MRI criteria at first presentation to predict conversion to clinically definite multiple sclerosis. Brain 1997;120:2059-2069. 7. Miller DH, Albert PS, Barkhof F, Francis G, Frank JA, Hodgkinson S, Lublin FD, Paty DW, Reingold SC, Simon J. Guidelines for the use of magnetic resonance techniques in monitoring the treatment of multiple sclerosis. Ann Neurol 1996;39:6-16. 8. Paty DW, Oger JJF, Kastrukoff LF, et al. MRI in the diagnosis of MS: a prospective study with comparison of clinical evaluation, evoked potentials, oligoclonal banding and CT. Neurology 1988;38:180-185. 9. Hashemi RH, Bradley WG, Chen DY, et al. Suspected multiple sclerosis: MR imaging with a thin-section fast FLAIR pulse sequence. Radiology 1995;196:505-510. 10. Thorpe JW, Kidd D, Kendall BE, et al. Spinal cord MRI using multi-array coils and fast spin echo. I. Technical aspects and findings in healthy adults. Neurology. 1993;43:2625-31. 11. Lycklama à Nijeholt GJ, Barkhof F, Scheltens Ph, et al. MR of the spinal cord in multiple sclerosis: relation to clinical subtype and disability. AJNR Am J Neuroradiol 1997;18:1041-1048. 12. Morrissey SP, Miller DH, kendall BE, Kingsley DP, Kelly MA, Francis DA, et al. The significance of brain magnetic resonance imaging abnormalities at presentation with clinically isolated syndromes suggestive of multiple sclerosis. A 5-year followup study. Brain 1993;116:135-146. Correspondentie-adres auteur: Dr. Frederik Barkhof, radioloog Afdeling Radiologie Vrije Universiteit Postbus 7057 1007 MB Amsterdam E-mail: [email protected] N E U R O L O G I E NR. 1 - 1999 23