Project voeding Einddocument Voeding bij dialysepatiënten Studenten: Andrea van Schie Annabel van Schaick Jacoline van der Plas Jip Scholten Lotte Vuijk Marloes Wolff Nick Tuninga Contactpersoon: Lotte Vuijk, [email protected] Groep: LV12-3IKZ1, projectgroep 1 Docent: Mevrouw N. Kattouw Hogeschool: van Amsterdam Inleverdatum: 27 Januari 2013 500630198 500629664 500674151 500626484 500626967 500600603 500631309 1 Voorwoord Het einddocument is een product van projectgroep 1, uit de klas 3IKZ1. Dit document vormt het eindresultaat van het Project Voeding. De projectgroep wordt gevormd door Andrea van Schie, Annabel van Schaick, Jacoline van der Plas, Jip Scholten, Lotte Vuijk, Marloes Wolff en Nick Tuninga. Het project wordt begeleid en beoordeeld door mevrouw N. Kattouw. De projectgroep wil mevrouw Giovanni, verpleegkundige bij Dianet in het AMC, bedanken voor haar medewerking aan ons interview. Ook wil de projectgroep de verpleegkundigen van de afdeling Dianet in het Academisch Medisch Centrum bedanken voor het invullen van de enquête. Als laatst wil de projectgroep mevrouw N. Kattouw bedanken voor de uitstekende begeleiding tijdens dit project. Wij wensen u veel plezier met het lezen van het document! 2 Inhoudsopgave Voorwoord Blz. 2 Inleiding Blz. 4 Hoofdstuk 1: Het onderzoek Blz. 6 Hoofdstuk 2: Het voorlichtingsplan Blz. 19 Hoofdstuk 3: De conclusie Blz. 25 Hoofdstuk 4: Het advies Blz. 27 Bronnenlijst Blz. 29 Bijlagen Blz. 31 I. II. III. IV. V. VI. VII. Beoordelingscriteria Casus Interviewvragen Uitwerking interview Uitwerking enquêtes SGA scoreformulier GVO-cyclus Blz. 31 Blz. 33 Blz. 34 Blz. 35 Blz. 37 Blz. 39 Blz. 40 3 Inleiding Voeding speelt een grote rol bij het verlenen van intensieve klinische zorg door verpleegkundigen. Een goede voedingstoestand van een patiënt is de basis van een goed herstel. In opdracht van het Academisch Medisch Centrum (AMC) werkt de projectgroep aan een onderzoeksopdracht. Het ziekenhuis wil evidence based advies voor een knelpunt in de voedingszorg. Deze opdracht is gebaseerd op nieuwe inzichten ten aanzien van voeding. Deze inzichten worden zo omschreven dat zij geïmplementeerd kunnen worden in de praktijk. Voorafgaande aan het onderzoek heeft de projectgroep research gedaan aan de hand van het Startdocument. Hierin zijn de fasen van het onderzoek verkend en gepland. Daarnaast bevat het Startdocument een plan van aanpak, tijdsplanning en rolverdeling. De projectgroep heeft zelf de beoordelingscriteria voor het product opgesteld. Deze zijn te vinden in bijlage I: Beoordelingscriteria. Voordat de casus geschreven werd, heeft de projectgroep nagedacht over een geschikte patiëntencategorie waar een knelpunt in gevonden kon worden. De projectgroep heeft gekozen voor de patiëntencategorie dialysepatiënten. De projectgroep wist over het algemeen nog weinig over dit onderwerp en wilde daarom graag meer over dit onderwerp te weten komen. Nadat de projectgroep research had gedaan, kwam de projectgroep erachter dat er veel over te vinden is. Uit cijfers van de Nierstichting blijkt dat meer dan de helft van de dialysepatiënten 65 jaar of ouder is. Om die reden is er voor de leeftijdsgrens van 65 jaar en ouder gekozen. Het knelpunt met betrekking tot deze patiëntencategorie is in een casus omschreven. Het onderzoek is verricht naar aanleiding van deze casus, waarin de dialysepatiënt, voeding en de verpleegkundige zorg centraal staan. Deze casus is te vinden in bijlage II: Casus. Vanuit de probleem- en eindproductomschrijving is een onderzoeksvraag opgesteld. De onderzoeksvraag luidt als volgt: ’’Hoe kunnen verpleegkundigen effectieve voorlichting geven aan dialysepatiënten op de dialyseafdeling in het AMC, met de leeftijd van 65 jaar en ouder, om ondervoeding te voorkomen?’’. Aan het begin van dit project, zijn er door de projectgroep deelvragen opgesteld, zodat zoveel mogelijk informatie verkregen kon worden over dit onderwerp. Met behulp van deze deelvragen had de projectgroep veel achtergrondinformatie over dialysepatiënten, wat een goede voedingstoestand inhoudt en betekent voor deze patiëntencategorie. Daarnaast heeft de projectgroep uitgezocht wat ondervoeding te maken heeft met dialysepatiënten en hoe hierop getest kan worden. De deelvragen zijn beantwoord aan de hand van evidence based literatuur. De informatie is verzameld door middel van een PICO, om zo evidence based artikelen te vinden. De deelvragen betreffen onder andere informatie over dialysepatiënten, voeding, ondervoeding en huidige voorlichting over (onder)voeding. De deelvragen zijn als hulpmiddel gebruikt voor dit onderzoek. Deze deelvragen worden in het hele eindproduct gebruikt. Naast evidence based informatie te hebben gezocht, heeft de projectgroep onderzoek verricht in de praktijk. Dit is gedaan aan de hand van enquêtes en een interview op de dialyseafdeling Dianet in het AMC. Dianet is een innovatief kennis- en expertisecentrum op het gebied van klinische en poliklinische dialyse. Dianet verzorgt chronische dialysepatiënten. Er is een interview afgenomen bij een verpleegkundige die ook een coördinerende rol heeft. Daarnaast zijn er enquêtes verspreid onder de verpleegkundigen op deze afdeling. Hierdoor kreeg de projectgroep ook veel informatie uit de praktijk. In ‘’Hoofdstuk 1: Het onderzoek’’ wordt behandeld hoe de theoretische- en praktijkinformatie is gezocht. Daarnaast zijn de resultaten en conclusies uit dit onderzoek beschreven. Aan de hand van de conclusies van het onderzoek is een voorlichtingsplan opgesteld, welke te vinden is in ‘’Hoofdstuk 2: Het voorlichtingsplan’’. Deze bevat advies voor verpleegkundigen op de dialyseafdeling in het AMC. Het doel van het advies is om de betreffende verpleegkundigen effectieve voorlichting te laten geven aan dialysepatiënten, met de leeftijd van 65 jaar en ouder, om zo ondervoeding te voorkomen. Daarnaast wordt er ingegaan op de kennis die aangescherpt moet worden bij de verpleegkundigen ten aanzien van (onder)voeding bij deze patiëntencategorie. Ook zijn de inclusie- en exclusiecriteria voor dit onderzoek hier in terug te vinden. In ‘’Hoofdstuk 3: Conclusie’’ vindt u de conclusies die getrokken zijn uit het onderzoek die gedaan is door de projectgroep. Duidelijk is geworden dat verpleegkundigen op de afdeling Dianet te weinig kennis bezitten over (onder)voeding bij dialysepatiënten. Bij (risico op) ondervoeding wordt al snel een diëtiste in consult gevraagd. In ‘’Hoofdstuk 4: Het advies’’ is het advies uitgewerkt op macro-, meso- en microniveau. Macroniveau: adviezen voor ziekenhuizen in Nederland; Mesoniveau: adviezen voor dialyseafdelingen in zijn algemeen; Microniveau: adviezen verpleegkundigen op dialyseafdelingen. Deze adviezen zijn vooral gebaseerd op de praktijkervaring waaruit is gebleken dat verpleegkundigen over te weinig kennis beschikken over (onder)voeding bij dialysepatiënten. Door verpleegkundigen meer bijscholingen te geven over (onder)voeding zullen de verpleegkundigen meer kennis krijgen over (onder)voeding bij dialysepatiënten. Door meer gebruik te laten maken van checklisten, zal ondervoeding tijdig worden gesignaleerd en vaker voorkomen kunnen worden. 5 Hoofdstuk 1: Het onderzoek Door middel van evidence based literatuur is er informatie verzameld over dialysepatiënten, ondervoeding bij dialysepatiënten en voedingsadviezen bij dialysepatiënten. Literatuuronderzoek Inleiding De projectgroep is het project begonnen met het opstellen van een PICO voor het vinden van literatuur. Onze patiëntencategorie is dialysepatiënten van 65 jaar en ouder, omdat volgens de Nierstichting de helft van de dialysepatiënten 65 jaar of ouder zijn. Nederland vergrijst waardoor er steeds oudere dialysepatiënten bijkomen.1 De interventie (gemaakt t.a.v. het voorlichtingsplan die de projectgroep wil maken) die de projectgroep wil onderzoeken is effectieve voorlichting ter preventie van ondervoeding. De projectgroep heeft geen co-interventie. De projectgroep wil de preventie van ondervoeding bij dialysepatiënten op een dialyseafdeling met de leeftijd van 65 jaar en ouder onderzoeken. P I C O : Dialysepatiënten op een dialyseafdeling, met de leeftijd van 65 jaar en ouder : Effectieve voorlichting ter preventie van ondervoeding :: Voorkomen van ondervoeding bij dialysepatiënten op een dialyseafdeling met de leeftijd van 65 jaar en ouder Deze zoekstrategie heeft een aantal artikelen opgeleverd die van toepassing waren op dit onderzoek. Naar deze artikelen wordt later in dit eindproduct terug gekoppeld. De projectgroep is het onderzoek begonnen met literatuuronderzoek. De projectgroep heeft voor het literatuuronderzoek verschillende bronnen gebruikt, dit zijn: Pubmed, Google Scholar, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), De Nierstichting, Nierpatiënten Vereniging Nederland en Educatieve (studie)boeken. Bij de eerste twee genoemde data bases is er gezocht naar artikelen die Randomized Controlled Trial zijn. Hier heeft de projectgroep de volgende inclusiecriteria aan gesteld: de patiënt moet 65 jaar of ouder zijn, dialysepatiënt zijn, goed tot redelijk cognitief functioneren, risico hebben op ondervoeding en de patiënt moet gediagnosticeerd zijn met nierinsufficiëntie. De exclusiecriteria die de projectgroep opgesteld heeft zijn: geen dialysepatiënten, patiënten jonger dan 65 jaar, dementerende, delirant of andere cognitieve stoornissen patiënten, patiënt die geen risico heeft op ondervoeding en patiënten die niet gediagnosticeerd zijn met nierinsufficiëntie. Voor het literatuuronderzoek heeft de projectgroep deelvragen opgesteld om zich verder te verdiepen in het gekozen onderwerp. De projectgroep heeft informatie over dialysepatiënten, dialysepatiënten en voeding en dialysepatiënten en ondervoeding gezocht. Hieronder volgt een opsomming van de opgestelde deelvragen: Dialysepatiënten. 1. Bij welke ziektebeelden moeten nierpatiënten dialyseren? (werk de regel van 9 uit bij deze ziektebeelden). 2. Wat is het verschil tussen hemodialyse en peritoneale dialyse? Dialysepatiënten en voeding. 3. Waarom zijn voedingsadviezen bij dialysepatiënten van belang? 4. Aan welke voedingsadviezen moet een dialysepatiënt zich houden en welke voedingswaarden horen hierbij? 6 Dialysepatiënten en ondervoeding. 5. Wanneer spreek je van ondervoeding? 6. Kan je als verpleegkundige dialysepatiënten screenen op ondervoeding? 7. Wat is de relatie tussen ondervoeding en dialysepatiënten? 8. Wat zijn de complicaties van ondervoeding bij dialysepatiënten? Hieronder worden de deelvragen beantwoord. Als eerste beschrijft de projectgroep bij welk ziektebeeld dialysepatiënten moet dialyseren. Daarin wordt de definitie, epidemiologie, anatomie/fysiologie/pathologie, symptomen, diagnostiek, behandeling, complicaties en prognose van nierziekten beschreven. Vervolgens beschrijven we het verschil tussen hemodialyse en peritoneale dialyse. In het volgende deel wordt informatie gegeven over het verband tussen dialysepatiënten en voeding. Hierin wordt beschreven waarom voedingsadviezen bij dialysepatiënten van belang zijn. Vervolgens wordt uitgelegd aan welke voedingsadviezen een dialysepatiënt zich moet houden en welke voedingswaarden daarbij horen. In het laatste deel wordt informatie gegeven over dialysepatiënten en ondervoeding. Daarin wordt beschreven wanneer men spreekt van ondervoeding. Ook staat hier beschreven hoe een verpleegkundige kan screenen op ondervoeding. Vervolgens wordt de relatie tussen ondervoeding en dialysepatiënten beschreven. En als laatste de complicaties van ondervoeding bij dialysepatiënten. Ziektebeeld bij dialyse Bij langdurige dialyse is er sprake van nierfalen of vormen van kanker.2 Nierfalen of nierinsufficiëntie is een toestand waarin de nieren niet meer naar behoren functioneren. De nieren kunnen de afvalstoffen niet meer verwijderen uit het lichaam (zuivering van het bloed). Er zijn twee verschillende vormen van nierfalen Acuut en Chronisch. Bij de acute vorm is er sprake van letsel aan de nier, dit letsel zorgt voor het nierfalen. Bij chronisch nierfalen is er sprake dat de nier niet meer in staat is voldoende afvalstoffen uit het lichaam te verwijderen. Bij een periode langer dan 3 maanden.3, 4 De epidemiologie is hoe vaak de ziekte of aandoening voorkomt maar ook de verspreiding ervan. In Nederland zijn er in 2007 zo’n +/- 12.000 mensen per jaar die nierfunctie vervangende therapie nodig hebben (dialyse of transplantatie nodig). In 2007 gingen er per jaar zo’n 1.400 mensen dood aan nieraandoeningen; hiervan was 80-85% mensen met Chronisch Nierfalen.5 Als er gesproken wordt van chronisch nierfalen, moet eerst de anatomie en functie van de nieren worden uitgelegd. Het lichaam heeft twee nieren. De buitenste laag van de nier bestaat uit een dun, stevig bindweefselkapsel. De nier bestaat verder uit twee duidelijk te onderscheiden gebieden: de cortex (schors) en de medulla (merg). De medulla mondt zich uit in de pyelum (renal pelvis) die vervolgens weer uitmondt in de ureter (urineleider).6 7 De nieren hebben een opvallende bloedvoorziening. Zo voorziet de a. renalis de nier van bloed. Hierdoor krijgt de nier zo’n 20% van het hartminuutvolume (gem. 5L/min) aangeboden. De a. renalis vertakt zich tot in de glomeruli. De functie van de nieren berust verder op de werking van ongeveer een miljoen nefronen, deze liggen gedeeltelijk in de cortex en glomerulus. Elk nefron draagt bij aan de urineproductie en daardoor aan de homeostase van het bloed en weefselvocht. Bij de productie van urine spelen drie met elkaar samenhangende mechanismes een belangrijke rol: ultrafiltratie, reabsorptie en excretie. Ultrafiltratie is het proces van filteren van bloed. Het filtreren kost geen energie dit wordt geregeld door natuurlijke drukverschillen in de nier. Binnen de glomeruli is er een verhoogde bloeddruk in verhouding met de ‘normale’ capillaire. De filtratie druk is het resultaat van drie verschillende krachten: bloeddruk, Colloïd osmotisch druk (COW) en het kapseldruk. Door deze hogere bloeddruk wordt het bloed via de endotheel wand van de capillaire en het binnenblad van het kapsel van bouwman gefiltreerd, wat lijdt tot voorurine. Bij reabsorptie wordt er alleen gelet op de grote van de deeltjes en de niet bruikbaarheid ervan. Door actief transport worden alle nuttige stoffen weer terug het bloed in gefilterd. De reabsorptie vindt plaats in de proximale tubulus, lis van Henle en de distale tubulus van het nefron. Excretie treedt op in de proximale tubulus, lis van Henle en de distale tubulus. De richting van deze getransporteerde deeltjes is tegengesteld aan die van reabsorptie. Parathormoon (PTH) wordt door de bijschildklier geproduceerd, bevordert de reabsorptie uit de distale tubulus van calcium en magnesiumionen en de excretie van fosfaationen. Een ander belangrijk hormoon van de nieren is antidiuretisch hormoon (ADH), dit hormoon speelt een belangrijke rol bij de osmoregulatie. Aldosteron afkomstig uit de bijnierschors, regelt het natrium en kalium uitscheiding (balans).6 De nieren hebben naast de functie van het produceren van urine ook een belangrijke rol bij de bloeddrukregeling, de vorming van erythrocyten en vitamine-D stofwisseling.6 Bij nierfalen werken de nieren niet meer naar behoren. Zo kan er niet meer goed urine worden geproduceerd waardoor er niet voldoende afvalstoffen worden uitgescheiden.7 Wanneer er sprake is van nierfalen zijn de nieren aangetast. Bij nierfalen kunnen de volgende symptomen voor komen: Een te hoog niveau van ureum in het bloed (Braken, misselijkheid, gewichtsverlies, s’ nachts plassen, schuimende urine, de frequentie van urineren kan toe of afnemen, bloed in de urine, moeilijk urineren) Een ophoping van fosfaat in het bloed, bij zieke nieren werkt de filtratie niet meer correct. (Jeuk, schade aan de botten, spierkrampen) Een ophoping van Kalium in het bloed, bij zieke nieren werkt de filtratie niet meer correct. (Abnormale hartritmes en spierverlamming) Falen van de nieren om overtollig vloeistof te verwijderen. (Zwelling van de benen/ enkels/ voeten/ handen, kortademigheid) Pijn in rug of zij Verminderde productie van erytropoetine. (Moe, problemen met geheugen, concentratie problemen, duizeligheid, lage tensie) De symptomen zijn wel divers en kunnen in verschillende combinaties voorkomen, dit verschilt per persoon.7 8 Om er achter te komen of iemand aan chronisch nierfalen leidt moeten er de volgende medische onderzoeken gebeuren. De patiënt moet lichamelijk worden onderzocht. De klachten moeten ook langer dan 3 maanden aanhouden om chronisch te zijn. Na het lichamelijke onderzoek wordt er een bloedonderzoek gedaan, er wordt vervolgens nog naar de elektrolytenbalans gekeken en de nierfunctie wordt bepaald. Er is ook vaak een urineonderzoek nodig hier wordt gekeken of er bepaalde eiwitten in de urine zitten. Aan de hand van een echografie van de nieren kunnen ze uitsluiten of het niet nierstenen, cysten of andere aangeboren afwijken kunnen zijn. Om er echt helemaal zeker van te zijn dat het over nierfalen gaat wordt er een nier-biopt genomen, dit wordt vervolgens onderzocht in een lab.8 Bij chronisch hartfalen zijn er twee behandelingen: dialyse of transplantatie van de nier. Bij dialyse heb je weer twee verschillende vormen van dialyseren: Hemodialyse en Peritoneaaldialyse (via buikvlies). De behandelvorm dialyse komt het meest voor, dit komt omdat de patiënt vaak moet wachten om in aanmerking te komen voor een transplantatie. Bij transplantatie moet er gewacht worden op een passende nier (juiste bloedgroep, etc.). De verschillende soorten dialyse worden in de volgende deelvraag verder uitgelegd.9 Er kunnen complicaties ontstaan bij mensen die lijden aan nierfalen. Deze mensen hebben een verhoogd risico op bijvoorbeeld hart- en vaatziektes. Bij nierfalen hebben de volgende factoren een vergroot risico op hart- en vaatziektes: Bloedarmoede, een geringe chronische ontsteking en een gestoord calcium- en fosfaathuishouding (balans). 4, 10 Bij chronisch nierfalen (terminale nierfalen) is de prognose na lange tijd dodelijk als er niet gedialyseerd wordt of een transplantatie plaats vindt. Met dialyse kan de patiënt gewoon leven. Echter moet er wekelijks of dagelijks gedialyseerd worden (ligt aan het type dialyse). Deze vorm van behandeling vergt veel energie van de patiënt, verder moet de patiënt zijn leefstijl vaak aanpassen (rekening mee houden in het dagelijks leven). Bij een niertransplantatie is de prognose veel gunstiger, de patiënt is niet meer afhankelijk van dialyse apparaten en kan weer als een gezond mens leven.9 Verschil hemodialyse en peritoneale dialyse Dialyse is een behandelingsmethode waarbij het bloed van een patiënt in nauw contact komt met dialysevloeistof. Door een membraam kunnen er stoffen worden uitgewisseld tussen deze twee vloeistoffen, dit transport vindt plaats door middel van concentratieverschil. Er zijn twee verschillende soorten dialyse. Bij de Hemodialyse wordt gebruikt gemaakt van een kunstnier. In deze kunstnier bevinden zich twee ruimtes gescheiden door een membraan. Het bloed loopt door de ene ruimte en de dialysevloeistof door de andere. Doordat de vloeistoffen langs elkaar lopen vindt er diffusie plaats.12 Bij de peritoneale dialyse wordt er via een speciale katheter dialyse vloeistof in de buik gebracht. Het vlies, wat om de organen in de buikwand ligt, is in dit geval het membraan. Doordat de dialysevloeistof in de buikwand zit vindt er transport van stoffen plaats tussen het bloed en de dialysevloeistof. 12 9 Hemodialyse Peritoneale dialyse. Het verschil tussen hemodialyse en peritoneale dialyse is dat bij hemodialyse de lichaamsvloeistof uit het lichaam door de kunstnier loopt. Bij peritoneale dialyse wordt er gebruik gemaakt van het lichaam door de dialyse vloeistof in de buik te brengen.12 Na meer informatie over dialysepatiënten, wordt er nu ingegaan op het verband tussen dialysepatiënt en voeding. Hierin wordt antwoord gegeven op de vraag waarom voedingsadviezen van belang zijn bij dialysepatiënten en aan welke voedingsadviezen dialysepatiënten zich moeten houden en welke voedingswaarden daarbij horen.12 Belang voedingsadviezen bij dialysepatiënten De nieren halen afvalstoffen uit het bloed. Bij dialyse wordt deze functie overgenomen. Dialyseren functioneert echter nooit zo goed als gezonde nieren, waardoor er altijd nog veel afvalstoffen in het bloed achterblijven. Om de hoeveelheid afvalstoffen in het bloed niet te hoog te laten worden, geldt er bij dialyseren een dieet. Zoals in deelvraag 4 wordt uitgelegd, mogen voedingsstoffen met natrium en kalium beperkt gebruikt worden. Natrium zit in keukenzout, in blikgroente en in kant-en-klare producten. Kalium zit in koffie, aardappelen, rauwe groenten en fruit. De nefroloog bespreekt met de patiënt welk dieet in zijn/haar situatie nodig is. De diëtiste geeft hulp en tips om het toe te passen.13 Bij ondervoede patiënten, dus bij patiënten die een onvoldoende inname hebben van energie en voedingsstoffen, is het nog belangrijker dat zij streven naar hun ideale gewicht en/of een hogere intake. Mensen met een slechte voedingstoestand, hebben vaker een verminderde weerstand, worden vaker ziek en/of krijgen vaker infecties. Een laag ureum, door te weinig inname van eiwit en energie in de voeding, kan op den duur leiden tot een slechte conditie. Dit met alle gevolgen van dien.13 Er zijn verschillende factoren waarom nierpatiënten een verminderde eetlust hebben: hoge bloeduitslagen, invloed van medicijnen, dieetbeperkingen, misselijkheid, smaakveranderingen en geen energie om zelf eten klaar te maken. 13 Voedingsadviezen en voedingswaarde bij dialysebehandeling De voedingsadviezen zijn algemene uitgangspunten. Voor elk individu kunnen andere beperkingen en streefwaarden vastgesteld worden door de behandelend arts en/of diëtist. 10 Belangrijkste voedingsadviezen bij hemodialyse: Eiwit: 1.2 gram per kg lichaamsgewicht. Natrium: beperking van 2000-2400 mg per dag draagt bij aan een goede regulatie van de bloeddruk, het minder vasthouden van vocht in het lichaam en minder dorstgevoel waardoor de vochtbeperking makkelijker op te volgen is. Kalium: als het kaliumgehalte in het bloed hoger is dan 5 – 5.5 mmol/l, is het nodig het kalium in de voeding te beperken tot 2000-3000 mg per dag. Fosfaat: het op de juiste wijze, en in de goede hoeveelheid, slikken van fosfaatbindende medicatie is de belangrijkste maatregel om het fosfaatgehalte van het bloed beneden de 1.8 mmol/l te houden. In sommige gevallen zal de diëtist u adviseren het fosfaatgehalte in uw voeding te beperken. Vocht: 800 ml + de uit geplaste hoeveelheid vocht. Hierdoor wordt de gewichtstoename (door vocht) tussen twee dialyses beperkt tot circa 2 kg bij 3 x per week dialyse.13 Belangrijkste voedingsadviezen bij peritoneale dialyse: Eiwit: 1.2 gram per kg lichaamsgewicht. Natrium: beperking van 2000-3000 mg per dag draagt bij aan een goede regulatie van de bloeddruk, het minder vasthouden van vocht in het lichaam en minder dorstgevoel waardoor een eventuele vochtbeperking makkelijker op te volgen is. Kalium: als het kaliumgehalte in het bloed hoger is dan 5 – 5.5 mmol/l, is het nodig het kalium in de voeding te beperken tot 2000-3000 mg per dag. Fosfaat: het op de juiste wijze, en in de goede hoeveelheid, slikken van fosfaatbindende medicatie is de belangrijkste maatregel om het fosfaatgehalte van het bloed beneden de 1.8 mmol/l te houden. In sommige gevallen zal de diëtist u adviseren het fosfaatgehalte in uw voeding te beperken. Vocht: De beperking is afhankelijk van de mogelijkheid tot het onttrekken van vocht uit het lichaam met het dialysaat en de nog aanwezige eigen urineproductie.13 De voedingsadviezen bij hemodialyse en peritoneale dialyse worden hieronder toegelicht. Het is van belang om voldoende eiwitinname te hebben. Eiwit is een de bouwsteen voor al onze lichaamscellen. Bij de stofwisseling van eiwit komt o.a. de afvalstof ureum vrij. Als de nieren dit onvoldoende uit kunnen plassen, blijft er te veel ureum in het bloed achter. Teveel ureum in het bloed geeft klachten zoals moeheid, misselijkheid, braken, smaakverandering, jeuk en hoofdpijn. Deze klachten kunnen voorkomen en/of verminderd worden door een aangepaste hoeveelheid eiwit in de voeding. Hierbij geldt: voldoende eiwit om bouwstoffen te leveren voor het lichaam, maar niet zoveel dat daardoor het ureumgehalte van het bloed te hoog wordt.’’ Veel eiwit zit in: vlees, vis, wild, gevogelte, vleeswaren, kaas, melk en melkproducten, eieren, noten, pinda’s, sojaproducten, vleesvervangers en peulvruchten zoals witte en bruine bonen, kapucijners en linzen.13 Ook van belang is voldoende energie-inname. Voeding is de brandstof voor het lichaam, het levert energie. Deze energie is nodig voor alle lichamelijke activiteiten, van ademhalen tot sporten. Eiwitten, vetten en koolhydraten zijn energieleveranciers. Door voldoende energie, dus calorieën, te gebruiken kan ongewenst gewichtsverlies worden voorkomen. Een inname van voldoende energie kan worden bereikt met kleine voedingstips, zoals: - Afwisseling in de voeding; - Meerdere keren per dag kleine porties eten: 3 maaltijden. + tussendoortjes. - Besmeer brood, beschuit, knäckebröd, ontbijtkoek etc. ruim met dieetmargarine. Gebruik ruim suiker in thee, koffie en door een toetje. Gebruik een extra klontje boter bij het bakken. - Snoep tussendoor, bijv. zuurtjes, pepermunt 11 - Eet een ruime portie aardappelen of, bij een kaliumbeperking, een ruime portie rijst of deegwaren.13 Bij dialysepatiënten is een fosfaatbeperking belangrijk. Fosfaat is een mineraal. Samen met calcium geeft fosfaat stevigheid aan het skelet. Als de nieren onvoldoende functioneren wordt te weinig fosfaat uit geplast en hoopt het zich op in het bloed. Dit kan botproblemen veroorzaken en het proces van bloedvatverkalking versnellen. Ook kan het fosfaat zich ophopen onder de huid, wat tot jeuk kan leiden. Voeding bevat altijd fosfaat. Daarom is het verstandig de eiwitrijke voedingsmiddelen af te wisselen: melkproducten en kaas bevatten naar verhouding meer fosfaat dan vlees of vis. Ook kunnen nierpatiënten fosfaatbinders voorgeschreven krijgen. Dit zijn medicijnen die zorgen dat het fosfaat uit de voeding niet in het bloed opgenomen wordt.’’ Alle voedingsmiddelen waarin eiwit zit, bevatten ook fosfaat. Veel fosfaat zit in: melk- en melkproducten, vlees, kip, vis, eieren, kaas, smeerkaas, peulvruchten zoals bruine/witte bonen, kapucijners en linzen, noten, pinda’s, chocolade. Weinig fosfaat zit in: groenten, fruit, koek, snoep, suiker, boter, olie.13 Ook hebben dialysepatiënten een natriumbeperking. Eén van de functies van natrium is het regelen van de vochtbalans van het lichaam. Als de nieren minder goed werken blijft er te veel natrium in het lichaam achter. Het lichaam houdt dan meer vocht vast. De gevolgen hiervan kunnen zijn: dorst, oedeem en hoge bloeddruk. Patiënten die dialyseren hebben een vochtbeperking. Hoeveel vocht een dialysepatiënt nog kan gebruiken is afhankelijk van zijn urineproductie. Aanbevolen is 800 ml aan vocht per dag. Hierbij kunt u het vocht dat u nog plast, optellen.13 En tot slot hebben ze een kaliumbeperking. Kalium heeft een belangrijke functie bij de geleiding van zenuwprikkels. Verder speelt het, samen met natrium, een rol bij de regulering van een goede waterhuishouding in het lichaam. Bij een verslechterde nierfunctie blijft er te veel kalium in het lichaam achter. Dit kan tot hartklachten (bijv. ritmestoornissen) leiden. Bij een veel te hoog kaliumgehalte in het bloed is er zelfs kans op een hartstilstand. Veel kalium zit in: aardappelen, groenten, fruit, vruchtensap, gedroogde vruchten, koffie, tomaat, melkproducten, appelstroop, cacao, noten, peulvruchten zoals witte/bruine bonen, kapucijners en linzen, natriumarme dieetproducten. Weinig kalium zit in: thee, rijst, pasta zoals macaroni, spaghetti, frisdrank, kaas, (dieet)margarine, roomboter, olie, jam, suiker, honing.’’13 Ondervoeding Bij volwassenen (≥18 jaar): Onbedoeld gewichtsverlies van meer dan 10% in de laatste 6 maanden of meer dan 5% in de afgelopen maand. Ook wanneer de BMI lager is dan 18,5 is er sprake van ondervoeding. Bij ouderen: Onbedoeld gewichtsverlies van meer dan 10% in de laatste 6 maanden of meer dan 5% in de afgelopen maand. Ook wanneer de BMI lager is dan 20 is er sprake van ondervoeding.14 Screenen op ondervoeding Tijdens de anamnese wordt de SNAQ score gemeten. SNAQ staat voor Short Nutritional Assessment Questionnaire. Dit is een vragenlijst die is ontwikkeld om ondervoeding in ziekenhuizen op te sporen. Deze vragenlijst kan bij alle soorten patiënten gebruikt worden, ook bij dialysepatiënten. Aan de hand van het aantal punten wat hieruit voortkomt wordt verder actie ondernomen. SNAQ score 0-1 punten: Er is geen sprake van ondervoeding of een risico hierop. SNAQ score 2 punten: Er is sprake van matige ondervoeding. Deze patiënten ontvangen naast de verrijkte hoofdmaaltijden ook drie tussendoortjes per dag. 12 SNAQ score 3 punten of meer: Er is sprake van ernstige ondervoeding. Deze patiënten ontvangen naast de verrijkte hoofdmaaltijden ook drie tussendoortjes per dag. Verder komt er een diëtist langs om de voeding te optimaliseren.15 Een andere methode die voornamelijk specifiek bij dialysepatiënten gebruikt wordt is de Subjective Global Assessment (SGA) scoreformulier. Deze wordt voornamelijk door verpleegkundigen en diëtisten uitgevoerd. Hierbij wordt gekeken naar de gewichtsverandering, de voedselinname en gastro-intestinale symptomen. Hierna volgt een lichamelijk onderzoek. Aan de hand van deze punten wordt de patiënt uiteindelijk geclassificeerd waarna eventueel maatregelen kunnen worden genomen. Zie voor een voorbeeld van de SGA scoreformulier bijlage VI.17 Relatie ondervoeding en dialysepatiënten. Eiwit-energie ondervoeding is bij dialysepatiënten een van de risicofactoren op overlijden en komt vaak bij deze patiëntengroep voor. Eiwit-energie ondervoeding ontstaat als gevolg van een tekort aan eiwit en energie voor de instandhouding van het lichaam. Deze tekorten kunnen bij dialysepatiënten ontstaan door onvoldoende voedingsinname. Dit kan bijvoorbeeld door een eiwitbeperkt dieet tijdens de pre-dialysefase en een verminderde eetlust van de patiënt. De voedingsbehoefte van de patiënt zou ook verhoogd kunnen zijn, vaak door bijkomende ziekten, het verlies van voedingsstoffen tijdens dialyse, verhoogd energieverbruik en het optreden van een ontsteking. Samen (verlaagde voedingsinname en verhoogde voedingsbehoefte) kan leiden tot een negatieve stikstof- en energiebalans. Hierdoor kan het lichaam van de patiënt in een katabole toestand terecht komen. De katabole toestand die dan optreedt, kan weer zorgen voor verlies van spiermassa en gewichtsverlies. Dit is een belangrijk kenmerk van eiwitenergie ondervoeding.13 Complicaties van ondervoeding bij dialysepatiënten. Ondervoeding heeft ernstige gevolgen voor de totale gezondheidstoestand van de patiënt. Het energiemetabolisme verandert ten gevolge van ziekte, waardoor het lichaam inefficiënt gebruik maakt van energiebronnen. Ook breekt het lichaam bij ziekte in verhouding meer spiermassa af, waardoor vooral de eiwitbehoefte toeneemt. Uit onderzoek is gebleken dat door ondervoeding de patiënt een plotselinge hartstilstand kan krijgen. 18 Ondervoeding leidt onder meer tot een langzamer herstel, meer en ernstigere complicaties en een verminderde spiermassa met als gevolg een afname van de algehele conditie en een verminderde hart- en longcapaciteit. Veel dialysepatiënten hebben dan ook last van oververmoeidheid en/of depressie. Ondervoeding vermindert de immunologische afweer. Dialysepatiënten hebben een verlaagd weerstand. Daardoor neemt de kans op complicaties en infecties toe. Ondervoeding zorgt ook voor een verminderde wondgenezing, een verhoogde kans op de ontwikkeling van decubitus, een afname van de levenskwaliteit en een verhoogde mortaliteit (3-8). De genoemde complicaties van ondervoeding hebben onder andere een langere opnameduur en een verhoogd gebruik van medicijnen tot gevolg wat toename van de ziekenhuiskosten met zich mee brengt.19 13 Praktijkonderzoek Na zoveel mogelijk informatie te hebben verzameld middels het literatuuronderzoek, heeft de projectgroep onderzoek verricht in de praktijk. Voor het praktijkonderzoek heeft de projectgroep contact gezocht met de Nierstichting en de Nierpatiënten Vereniging Nederland. De projectgroep had een aantal vragen opgesteld over ondervoeding bij dialysepatiënten. Nierpatiënten Vereniging Nederland gaf via een email aan geen antwoord op de vragen te kunnen geven. Zij verwezen ons door naar de afdeling Dianet in het AMC of algemene websites, zoals genoemd in het literatuuronderzoek. De Nierstichting Nederland heeft informatiefolders toegestuurd. Deze bronnen heeft de projectgroep als hulpmiddel gebruikt voor de ontwikkeling van het voorlichtingsplan. Daarnaast heeft de projectgroep contact opgenomen met mevrouw Tan, diëtiste op de afdeling Dianet in het AMC. Mevrouw Tan had helaas onvoldoende tijd om de projectgroep informatie te geven. Als laatste heeft de projectgroep onderzoek gedaan onder professionals van het AMC. Het onderzoek bestaat uit een interview met een verpleegkundige van de afdeling Dianet. De vragen van het interview zijn te vinden in bijlage III. Interview vragen. Een uitwerking van het interview is te vinden in bijlage IV: Uitwerking interview. Daarnaast zijn er op deze afdeling enquêtes verspreid onder de overige verpleegkundigen. Een uitwerking van de enquêtes is te vinden in bijlage V: Uitwerking enquêtes. De ingevulde enquêtes zijn te vinden op BSCW onder de map ‘’Project Voeding: Groep 1, Enquêtes’’. Middels het onderzoek in de praktijk is de projectgroep meer te weten gekomen over de huidige voorlichting in de praktijk. Hieronder wordt de uitkomst van het interview en de enquêtes beschreven, afgesloten met de conclusie die hieruit getrokken is. Aan het einde van het hoofdstuk is de uiteindelijke conclusie te vinden welke na het praktijkonderzoek naar voren is gekomen. Interview verpleegkundige Dianet De projectgroep heeft een verpleegkundige geïnterviewd van de afdeling Dianet. Er is maar één verpleegkundige geïnterviewd, omdat er te weinig tijd was om meerdere verpleegkundigen te interviewen. Om deze reden is er besloten om naast het interview ook een enquête af te nemen op de afdeling van Dianet. Op die manier is er meer informatie naar voren gekomen en zijn er betrouwbaardere conclusies naar voren gekomen. Het interview bestond uit verschillende onderwerpen. De volgende onderwerpen zijn in dit interview aanbod gekomen: Herkennen van ondervoeding Screening op ondervoeding Voorlichting en stimulatie Inschakelen van diëtisten Kennis over ondervoeding Op 27 december 2012 heeft de projectgroep mw. Giovanni geïnterviewd. Mw. Giovanni is een verpleegkundige bij Dianet in het AMC. Zij is tien jaar werkzaam op de afdeling en heeft twee dagen per week een coördinerende rol. Hierdoor heeft zij een redelijk goed overzicht op de afdeling. De overige dagen werkt zij als verpleegkundige op de afdeling.20 Herkennen van ondervoeding De verpleegkundige ziet ondervoeding vooral bij oudere patiënten vanaf 65 jaar. Zij hebben vaak verschillende klachten. Zij hebben een verminderde eetlust, bewegen minder, zijn soms 14 verbonden aan een bepaald dieet of hebben minder/geen zin om te koken. Hierdoor zou ondervoeding vaker voorkomen. Ondervoeding komt regelmatig voor op de afdeling. Er waren geen exacte cijfers bekend. De verpleegkundige dacht aan ongeveer één patiënt per maand. Ondervoeding is lastig te herkennen. Soms lijken patiënten aan te komen, maar dit is vaak door vocht in plaats van voeding waardoor ondervoeding laat opgemerkt wordt. Wanneer er gedacht wordt dat een patiënt ondervoed is wordt de diëtist ingeschakeld.20 Screening op ondervoeding Er wordt niet gescreend op ondervoeding door verpleegkundigen op de afdeling. Screening op ondervoeding wordt door de diëtisten gedaan. Er bestaat voor zover de verpleegkundige wist geen protocol voor de verpleging over voeding die betrekking heeft op dialysepatiënten. Bij de diëtiste waarschijnlijk wel. Dit protocol wordt alleen door diëtisten gebruikt. Daarnaast wordt er geen gebruik gemaakt van voedingslijsten door verpleegkundigen. Diëtisten gebruiken deze soms wel.20 Waarom er geen gebruik wordt gemaakt van screeningslijsten is niet ondervraagd. Daarom kunnen wij geen antwoord geven op de vraag waarom er op de dialyseafdeling geen gebruikt werd gemaakt van screeningslijsten als SNAQ-score. Voorlichting en stimulatie De voorlichting en stimulatie van dialysepatiënten met betrekking tot voeding wordt overgelaten aan de diëtisten. Zij hebben hier meer kennis over en kunnen betere adviezen geven. Er wordt dus door verpleegkundigen weinig advies gegeven aan patiënten op het gebied van voeding.20 Inschakelen van diëtisten De diëtiste wordt bij bijna alle patiënten ingeschakeld. Zij houden de bloeduitslagen en voeding van de patiënten in de gaten. De diëtiste wordt zeker ingeschakeld op het moment dat de patiënt misselijkheid aangeeft, opvallend is afgevallen of bij klachten als diarree en obstipatie. De diëtiste wordt snel ingeschakeld en dit wordt door de verpleegkundigen gezien als een goed punt. De communicatie tussen verschillende disciplines verloopt soepel. Elke donderdag is er een multidisciplinair overleg waarbij problemen besproken kunnen worden.20 Kennis over ondervoeding De verpleegkundige gaf aan niet goed op de hoogte te zijn van eiwit- en energieondervoeding bij de dialysepatiënten. Er worden geen cursussen gegeven over (onder)voeding aan de verpleging. Ook zijn er geen hulpmiddelen aanwezig zoals screeningslijsten, om ondervoeding vroegtijdig te kunnen herkennen.20 Waarom er geen hulpmiddelen aanwezig waren op de afdeling is niet uitgevraagd, de verpleegkundige vertelde dat deze hulpmiddelen niet werden gebruikt en er is niet ingegaan op de reden hiervan. Hieronder wordt omschreven wat uit de onderzoeken naar voren is gekomen en welke conclusies de projectgroep hier uit trekt. Conclusie Eén interview is niet representatief voor een afdeling met meer dan twintig verpleegkundigen. In verband met een kort tijdsbestek voor het project is de projectgroep niet in staat geweest een groter onderzoek te doen. Om echte conclusies te kunnen trekken is er verder onderzoek nodig. Dit is een mini onderzoek geweest op de afdeling waaruit wordt geconcludeerd dat de verpleegkundigen niet voldoende op de hoogte zijn betreft ondervoeding. De projectgroep realiseert zich dat uit dit onderzoek geen volledig betrouwbare conclusies getrokken kunnen worden. 15 De conclusies welke uit het onderzoek te trekken zijn luiden als volgt: Ondervoeding op de dialyseafdeling in het AMC wordt niet door verpleegkundigen aangepakt, maar door de diëtisten. Ook de voorlichting wordt overgelaten aan de diëtisten. Wanneer er aanwijzingen zijn voor ondervoeding, wordt de diëtist zo snel mogelijk ingeschakeld. Er zijn geen hulpmiddelen aanwezig op de afdeling om op ondervoeding te kunnen screenen. De verpleegkundigen zijn niet op de hoogte van energie- en eiwitondervoeding. De verpleegkundigen krijgen geen cursussen over voedingsadviezen bij dialysepatiënten. De verpleegkundigen bij Dianet richten zich niet op de voeding en ondervoeding bij de dialysepatiënten, maar laten dit bijna volledig over aan de diëtiste. De reden die de verpleegkundige hiervoor gaf is dat zij denkt dat de diëtiste een betere kennis over de voeding en ondervoeding heeft. Verpleegkundigen richten zich op de technische zaken van het dialyseren en niet op de voorlichting. Door middel van het interview is er een beeld geschept over het huidige beleid van de afdeling Dianet, met betrekking tot voorlichting op de afdeling. De projectgroep ziet mogelijkheden in het verbeteren van de screening van ondervoeding bij dialysepatiënten. Ook zijn er mogelijkheden in het verbeteren en verbreden van de kennis van verpleegkundigen over voeding en ondervoeding bij dialysepatiënten. Hiervoor zou er meer bijscholing gegeven moeten worden over (onder)voeding. Enquête overige verpleegkundigen Dianet Voor het onderzoek naar effectieve voorlichting over voeding bij dialysepatiënten van 65 jaar en ouder, heeft de projectgroep een enquête verspreidt onder verpleegkundigen van de afdeling Dianet in het AMC. De projectgroep heeft er voor gekozen om onder de overige verpleegkundigen van Dianet een enquête te verspreiden, omdat er zo een beter overzicht wordt gegeven op de huidige voorlichting over (onder)voeding. De enquête is door tien verpleegkundigen ingevuld. De enquête is opgebouwd in verschillende onderwerpen. De volgende onderwerpen komen in de enquête aanbod: Herkennen van ondervoeding Screening op ondervoeding Voorlichting en stimulatie Inschakelen van diëtisten Kennis over ondervoeding Alle deelnemers aan de enquête waren verpleegkundigen. Hoelang zij als verpleegkundige werkzaam zijn op deze afdeling loopt uiteen van 15 maanden tot 15 jaar.21 Herkennen van ondervoeding 90% van de verpleegkundigen van Dianet kwamen dagelijks tot wekelijks ondervoede patiënten tegen. 10 % gaf aan dat zij maandelijks of jaarlijks ondervoede patiënten tegen kwamen. De verpleging denkt dat ondervoeding bij dialysepatiënten ontstaat door onder andere het beperkte dieet, verminderde eetlust, zich ziek voelen, onwetendheid over goede voeding, geen tijd, zin of geld om goede voeding te kopen of te maken, te weinig eiwit intake, slechte zorg in (te)huis, energie arme maaltijden en geen gebruik maken van bijvoedingen.21 Screening op ondervoeding Voor de screening op ondervoeding bij dialysepatiënten wordt door sommige verpleegkundigen gebruik gemaakt van de Subjective Global Assessment (SGA) - meting. Andere verpleegkundigen kijken naar het Body Mass Index (BMI) of naar de lab waarden. Ook gebruiken veel verpleegkundigen hun ervaring en klinische blik of proberen zij goed te 16 luisteren naar klachten van de patiënten over ondervoeding. Bij verdenking van ondervoeding wordt de patiënt door de diëtiste gescreend.21 Voorlichting en stimulatie 20% van de verpleegkundigen geven aan dat vooral advies gegeven wordt over calcium en fosfaten. 40% van de verpleegkundigen vinden dat zij geen voorlichting hoeven te geven over voeding, omdat de diëtiste dat doet. 40% van de verpleegkundigen vinden dat zij meer voorlichting moeten geven over (onder)voeding. Er worden op de afdeling af en toe cursussen gegeven over voeding bij dialysepatiënten. De helft van de verpleegkundigen vindt dat hier onvoldoende aandacht aan wordt besteed.21 70% van de verpleegkundigen gaven aan dat er geen protocol over (onder)voeding bekend is. De overige verpleegkundigen zijn wel bekend met het protocol en houden zich hieraan. Eén verpleegkundige gaf aan dat zij weinig van (onder)voeding weet, omdat de diëtiste en de voedingsassistente dit bijhouden.21 Inschakelen van diëtisten De hoeveelheid dat de verpleegkundigen een diëtiste in consult vragen is zeer verschillend. Van een tiental keren per jaar tot één keer per maand of één keer per kwartaal. De verpleegkundigen vragen diëtisten in consult bij teveel gewichtsverlies, teveel gewichtstoename en bij misselijkheid of bij afwijkend lab waarden. Als de patiënt vragen heeft met betrekking tot voeding wordt ook de diëtiste ingeschakeld. 50% van de verpleegkundigen vindt de communicatie tussen verpleegkundigen, diëtisten en voedingsassistenten goed. Dit komt doordat diëtisten vaak op de afdeling aanwezig zijn. Hierdoor kan de verpleging de diëtisten er gemakkelijk bij betrekken. 40% van de verpleegkundigen vindt dat de communicatie beter kan. Zij vinden dat de voedingsassistente er meer bij betrokken moet worden. Eén verpleegkundige vindt de communicatie tussen deze drie partijen slecht. Er vindt volgens deze verpleegkundige geen overleg plaats.21 Kennis over ondervoeding 70% van de verpleegkundigen vindt dat zij over onvoldoende kennis over (onder) voeding bij dialysepatiënten beschikt. Daardoor kunnen zij geen goede voorlichting geven en een goed eetpatroon stimuleren bij dialysepatiënten. Er wordt aangegeven dat zij hier wel uitkomen in combinatie met de diëtiste. Eén verpleegkundige vindt dat het beter kan en één verpleegkundige vindt dat hij/zij wel over voldoende kennis beschikt. De verpleegkundigen komen aan de kennis door de diëtisten, bijscholing, klinische lessen, uit vakliteratuur of vanuit hun opleiding. De verpleegkundigen hebben niet tot nauwelijks een goed overzicht over wat en hoeveel een patiënt per dag aan voeding binnen krijgt. Acht verpleegkundigen vinden dat zij onvoldoende kennis hebben over eiwit- en energieondervoeding bij dialysepatiënten. De overige verpleegkundigen vinden wel dat zij hier voldoende kennis over hebben. De projectgroep kreeg van de afdeling adviezen mee voor het verbeteren van voorlichting om ondervoeding bij dialysepatiënten te voorkomen. Deze adviezen waren bijscholing/ klinische lessen, een voedingsanamnese invoeren die regelmatig wordt afgenomen, casusbesprekingen, groepsvoorlichtingen aan patiënten en het vaker inschakelen van diëtisten, omdat dit haar vakgebied is.21 17 Conclusie De projectgroep heeft tien van de twintig enquêtes ingevuld ontvangen. Hieruit hebben wij de volgende conclusies getrokken. De projectgroep heeft geconcludeerd dat er op deze afdeling door de verpleegkundigen weinig aandacht wordt besteed aan ondervoeding en/of het voorkomen daarvan. Als de gezondheid van de patiënt in gevaar komt door ondervoeding, wat zich uit in afwijkend lab waarden of gewichtsverlies, schakelen de verpleegkundigen pas de hulp in van een diëtiste. De verpleegkundigen van Dianet in het AMC geven nauwelijks tot geen voorlichting over voeding aan de dialysepatiënten en roepen snel de hulp in van een diëtiste. Meer dan de helft van de verpleegkundigen vindt dat er meer aandacht aan ondervoeding besteedt zou moeten worden. Zij gaven aan dat zij meer scholing moeten krijgen en dat er een voedingsanamnese zou moeten komen om beter op ondervoeding te screenen. 18 Hoofdstuk 2: Het voorlichtingsplan Naar aanleiding van het onderzoek heeft de projectgroep een voorlichtingsplan opgesteld. Het voorlichtingsplan richt zich op de verpleegkundigen op de dialyseafdeling in het AMC. Het voorlichtingsplan bestaat uit een checklist voor verpleegkundigen. Hierin staan stappen beschreven welke verpleegkundigen moeten doorlopen, zodat het risico op ondervoeding bij dialysepatiënten zo goed mogelijk kan worden voorkomen. Door middel van deze checklist wil de projectgroep de kennis over (onder)voeding van dialysepatiënten vergroten bij de verpleegkundigen op de afdeling Dianet. De checklist is opgebouwd uit: Interventies voor alle verpleegkundigen; Interventies voor verpleegkundigen m.b.t. tot voorlichting over (onder)voeding. Voor het voorlichtingsplan zijn in- en exclusiecriteria opgesteld. De dialysepatiënt moet aan deze criteria voldoen om voorlichting te kunnen krijgen. Inclusiecriteria De patiënt moet aan deze criteria voldoen: Dialysepatiënt 65 jaar en ouder Goed tot redelijk cognitief functioneren Risico op ondervoeding Patiënt is gediagnosticeerd met nierinsufficiëntie Exclusiecriteria Met deze criteria valt de patiënt buiten onze doelgroep: Geen dialysepatiënt Jonger dan 65 jaar Dementerende, delirant of andere cognitieve stoornissen Geen risico op ondervoeding Patiënt is niet gediagnostiseerd met nierinsufficiëntie Checklist 1 Interventies voor alle verpleegkundigen Kennis over het belang van voedingsadviezen bij dialysepatiënten Kennis over voorlichting bij dialysepatiënten m.b.t. (onder)voeding Deze interventies dienen door alle verpleegkundigen uitgevoerd te zijn, alvorens het contact met de dialysepatiënten. Volgens de projectgroep horen zij te allen tijde kennis te hebben over het belang van voedingsadviezen bij dialysepatiënten en kennis over voorlichting bij dialysepatiënten m.b.t. (onder)voeding. Hieronder wordt beschreven welke informatie hieronder valt. Kennis over belang van voedingsadviezen bij dialysepatiënten De nieren halen afvalstoffen uit het bloed. Bij dialyse wordt deze functie overgenomen. Dialyseren functioneert echter nooit zo goed als gezonde nieren, waardoor er altijd nog veel afvalstoffen in het bloed achterblijven. Om de hoeveelheid afvalstoffen in het bloed niet te hoog te laten worden, geldt er bij dialyseren een dieet. Voedingsstoffen met natrium en kalium mogen beperkt gebruikt worden. Natrium zit in keukenzout, in blikgroente en in kant- 19 en-klare producten. Kalium zit in koffie, aardappelen, rauwe groenten en fruit. De nefroloog bespreekt met de patiënt welk dieet in zijn/haar situatie nodig is. De diëtiste geeft hulp en tips om het toe te passen. 12 Bij ondervoede patiënten, dus bij patiënten die een onvoldoende inname hebben van energie en voedingsstoffen, is het nog belangrijker dat zij streven naar hun ideale gewicht en/of een hogere intake. Mensen met een slechte voedingstoestand, hebben vaker een verminderde weerstand, worden vaker ziek en/of krijgen vaker infecties. Een laag ureum, door te weinig inname van eiwit en energie in de voeding, kan op den duur leiden tot een slechte conditie. Dit met alle gevolgen van dien. Er zijn verschillende factoren waarom nierpatiënten een verminderde eetlust hebben: hoge bloeduitslagen, invloed van medicijnen, dieetbeperkingen, misselijkheid, smaakveranderingen en geen energie om zelf eten klaar te maken. 13 Kennis over voorlichting bij dialysepatiënten De voedingsadviezen zijn algemene uitgangspunten. Voor elk individu kunnen andere beperkingen en streefwaarden worden vastgesteld door de behandelend arts en/of diëtiste. Belangrijkste voedingsadviezen bij hemodialyse: Eiwit: 1.2 gram per kg lichaamsgewicht. Natrium: beperking van 2000-2400 mg per dag draagt bij aan een goede regulatie van de bloeddruk, het minder vasthouden van vocht in het lichaam en minder dorstgevoel waardoor de vochtbeperking makkelijker op te volgen is. Kalium: als het kaliumgehalte in het bloed hoger is dan 5 – 5.5 mmol/l, is het nodig het kalium in de voeding te beperken tot 2000-3000 mg per dag. Fosfaat: het op de juiste wijze, en in de goede hoeveelheid, slikken van fosfaatbindende medicatie is de belangrijkste maatregel om het fosfaatgehalte van het bloed beneden de 1.8 mmol/l te houden. In sommige gevallen zal de diëtist u adviseren het fosfaatgehalte in uw voeding te beperken. Vocht: 800 ml + de uit geplaste hoeveelheid vocht. Hierdoor wordt de gewichtstoename (door vocht) tussen twee dialyses beperkt tot circa 2 kg bij 3 x per week dialyse. 13 Belangrijkste voedingsadviezen bij peritoneale dialyse: Eiwit: 1.2 gram per kg lichaamsgewicht. Natrium: beperking van 2000-3000 mg per dag draagt bij aan een goede regulatie van de bloeddruk, het minder vasthouden van vocht in het lichaam en minder dorstgevoel waardoor een eventuele vochtbeperking makkelijker op te volgen is. Kalium: als het kaliumgehalte in het bloed hoger is dan 5 – 5.5 mmol/l, is het nodig het kalium in de voeding te beperken tot 2000-3000 mg per dag. Fosfaat: het op de juiste wijze, en in de goede hoeveelheid, slikken van fosfaatbindende medicatie is de belangrijkste maatregel om het fosfaatgehalte van het bloed beneden de 1.8 mmol/l te houden. In sommige gevallen zal de diëtist de patiënt adviseren het fosfaatgehalte in de voeding te beperken. Vocht: De beperking is afhankelijk van de mogelijkheid tot het onttrekken van vocht uit het lichaam met het dialysaat en de nog aanwezige eigen urineproductie. 13 De voedingsadviezen bij hemodialyse en peritoneale dialyse worden hieronder toegelicht. 20 Voldoende eiwit inname Eiwit is een de bouwsteen voor al onze lichaamscellen. Bij de stofwisseling van eiwit komt o.a. de afvalstof ureum vrij. Als de nieren dit onvoldoende uit kunnen uitscheiden, blijft er te veel ureum in het bloed achter. Teveel ureum in het bloed geeft klachten zoals moeheid, misselijkheid, braken, smaakverandering, jeuk en hoofdpijn. Deze klachten kunnen voorkomen en/of verminderd worden door een aangepaste hoeveelheid eiwit in de voeding. Hierbij geldt: voldoende eiwit om bouwstoffen te leveren voor het lichaam, maar niet zoveel dat daardoor het ureumgehalte van het bloed te hoog wordt.’’ Veel eiwit zit in: vlees, vis, wild, gevogelte, vleeswaren, kaas, melk en melkproducten, eieren, noten, pinda’s, sojaproducten, vleesvervangers en peulvruchten zoals witte en bruine bonen, kapucijners en linzen.13 Voldoende energie inname Voeding is de brandstof voor het lichaam, het levert energie. Deze energie is nodig voor alle lichamelijke activiteiten, van ademhalen tot sporten. Eiwitten, vetten en koolhydraten zijn energieleveranciers. Door voldoende energie, dus calorieën, te gebruiken kan ongewenst gewichtsverlies worden voorkomen. Een inname van voldoende energie kan worden bereikt met kleine voedingstips, zoals: - Afwisseling in de voeding; - Meerdere keren per dag kleine porties eten: 3 maaltijden. + tussendoortjes. - Besmeer brood, beschuit, knäckebröd, ontbijtkoek etc. ruim met dieetmargarine. Gebruik ruim suiker in thee, koffie en door een toetje. Gebruik een extra klontje boter bij het bakken. - Snoep tussendoor, bijv. zuurtjes, pepermunt - Eet een ruime portie aardappelen of, bij een kaliumbeperking, een ruime portie rijst of deegwaren.13 Beperkte fosfaat inname Fosfaat is een mineraal. Samen met calcium geeft fosfaat stevigheid aan het skelet. Als de nieren onvoldoende functioneren wordt te weinig fosfaat uitgescheiden en hoopt het zich op in het bloed. Dit kan botproblemen veroorzaken en het proces van bloedvatverkalking versnellen. Ook kan het fosfaat zich ophopen onder de huid, wat tot jeuk kan leiden. Voeding bevat altijd fosfaat. Daarom is het verstandig de eiwitrijke voedingsmiddelen af te wisselen: melkproducten en kaas bevatten naar verhouding meer fosfaat dan vlees of vis. Ook kunnen nierpatiënten fosfaatbinders voorgeschreven krijgen. Dit zijn medicijnen die zorgen dat het fosfaat uit de voeding niet in het bloed opgenomen wordt.’’ Alle voedingsmiddelen waarin eiwit zit, bevatten ook fosfaat.13 Veel fosfaat zit in: melk- en melkproducten, vlees, kip, vis, eieren, kaas, smeerkaas, peulvruchten zoals bruine/witte bonen, kapucijners en linzen, noten, pinda’s, chocolade. Weinig fosfaat zit in: groenten, fruit, koek, snoep, suiker, boter, olie.13 Beperkte natrium inname Eén van de functies van natrium is het regelen van de vochtbalans van het lichaam. Als de nieren minder goed werken blijft er te veel natrium in het lichaam achter. Het lichaam houdt dan meer vocht vast. De gevolgen hiervan kunnen zijn: dorst, oedeem en hoge bloeddruk.13 Beperkte vocht inname Hoeveel vocht een dialysepatiënt nog kan gebruiken is afhankelijk van zijn urineproductie. Aanbevolen is 800 ml aan vocht per dag. Hierbij kunt u het vocht dat u nog plast optellen.13 Beperkte kalium inname Kalium heeft een belangrijke functie bij de geleiding van zenuwprikkels. Verder speelt het, samen met natrium, een rol bij de regulering van een goede waterhuishouding in het lichaam. Bij een verslechterde nierfunctie blijft er te veel kalium in het lichaam achter. Dit kan 21 tot hartklachten (bijv. ritmestoornissen) leiden. Bij een veel te hoog kaliumgehalte in het bloed is er zelfs kans op een hartstilstand. Veel kalium zit in: aardappelen, groenten, fruit, vruchtensap, gedroogde vruchten, koffie, tomaat, melkproducten, appelstroop, cacao, noten, peulvruchten zoals witte/bruine bonen, kapucijners en linzen, natriumarme dieetproducten. Weinig kalium zit in: thee, rijst, pasta zoals macaroni, spaghetti, frisdrank, kaas, (dieet)margarine, roomboter, olie, jam, suiker, honing.’’ 13 Checklist 2: Interventies voor verpleegkundigen m.b.t tot voorlichting over (onder)voeding Dialysepatiënten screenen op ondervoeding Voorlichting geven over (onder)voeding Evalueren Deze interventies dienen door de verpleegkundigen bij alle dialysepatiënten uitgevoerd te worden. Volgens de projectgroep horen zij de dialysepatiënten te allen tijde te screenen op ondervoeding en voorlichting te geven over (onder)voeding. Ten slotte wordt dit proces geavaleerd. Hieronder wordt beschreven welke informatie hieronder valt. Dialysepatiënten screenen op ondervoeding Bij volwassenen (≥18 jaar) spreek je van ondervoeding wanneer: Onbedoeld gewichtsverlies van meer dan 10% in de laatste 6 maanden of meer dan 5% in de afgelopen maand. Ook wanneer de BMI lager is dan 18,5 is er sprake van ondervoeding.14 Bij ouderen spreek je van ondervoeding wanneer: Onbedoeld gewichtsverlies van meer dan 10% in de laatste 6 maanden of meer dan 5% in de afgelopen maand. Ook wanneer de BMI lager is dan 20 is er sprake van ondervoeding.14 Hoe kan je als verpleegkundige patiënten screenen op ondervoeding? Tijdens de anamnese wordt de Short Nutritional Assessment Questionnaire (SNAQ) score gemeten. Dit is een vragenlijst die is ontwikkeld om ondervoeding in ziekenhuizen op te sporen. Deze vragenlijst kan bij alle soorten patiënten gebruikt worden, ook bij dialysepatiënten. Aan de hand van het aantal punten wat hieruit voortkomt wordt verder actie ondernomen. Er is tijdens het interview niet ondervraagd waarom er geen screeningslijsten op de afdeling gebruikt worden. Daarom kan de projectgroep geen antwoorden geven op de vraag waarom er op de dialyseafdeling geen gebruikt gemaakt wordt van een screeningslijst zoals de SNAQ-score.16 SNAQ score 0-1 punten: Er is geen sprake van ondervoeding of een risico hierop. SNAQ score 2 punten: Er is sprake van matige ondervoeding. Deze patiënten ontvangen naast de verrijkte hoofdmaaltijden ook drie tussendoortjes per dag. SNAQ score 3 punten of meer: Er is sprake van ernstige ondervoeding. Deze patiënten ontvangen naast de verrijkte hoofdmaaltijden ook drie tussendoortjes per dag. Verder komt er een diëtist langs om de voeding te optimaliseren.16 Een andere methode die voornamelijk specifiek bij dialysepatiënten gebruikt wordt is de Subjective Global Assessment (SGA) scoreformulier. Deze is te vinden in bijlage VI: SGA scoreformulier’’. 23 Deze wordt voornamelijk door verpleegkundigen en diëtisten uitgevoerd. 22 Hierbij wordt gekeken naar de gewichtsverandering, de voedselinname en gastro-intestinale symptomen. Hierna volgt een lichamelijk onderzoek. Aan de hand van deze punten wordt de patiënt uiteindelijk geclassificeerd waarna eventueel maatregelen kunnen worden genomen. Ook naar deze screeningslijst wordt niet gebruikt door de verpleegkundigen op de afdeling en er is niet verder doorgevraagd in het interview. 19 Voorlichting geven over (onder)voeding De voorlichting kan zowel mondeling als schriftelijk gedaan worden. Hierin kan een onderscheid worden gemaakt in mate van de ernst van ondervoeding. Aan niet-ondervoede dialysepatiënten kan via een folder voorlichting gegeven worden over de voedingsrichtlijnen voor alle dialysepatiënten. Bij ondervoede dialysepatiënten is mondelinge voorlichting volgens ons idee effectiever. Hierbij is het makkelijk om de informatie over te dragen aangepast aan de behoefte van de patiënt. Er kan meteen ingespeeld worden op emoties/wensen van de patiënt. Daarnaast kan er meteen antwoord gegeven worden op vragen die de patiënt heeft en kan er op bepaalde onderwerpen/vragen dieper ingegaan worden, als dit nodig is. Daarnaast is nonverbale communicatie ook belangrijk, want de patiënt wilt de verpleegkundige kunnen vertrouwen en vragen durven te stellen. Hierbij moet er gelet worden op o.a. oogcontact, lichaamshouding en aanraking.27 Naar aanleiding van deze informatie is de projectgroep ervan overtuigd dat dit een zo effectief mogelijke manier is van voorlichting geven bij ondervoede dialysepatiënten. Hierna kunnen folders ook meer informatie bieden aan de patiënt. 24 Gezondheidsvoorlichting- en opvoeding (GVO) is een onderdeel van het verpleegkundig vakgebied. GVO kan gegeven worden aan de hand van een methodiek zoals de GVOcyclus deze kan je vinden in bijlage ‘’VII. GVO-cyclus’’. 24 De GVO-cyclus helpt bij het onderzoeken, uitwerken en de aanpak van een gezondheidskundig probleem. Gezondheidskundig probleem van dit project is voorkomen van ondervoeding bij dialysepatiënten Het GVO- plan bestaat uit 4 stappen. Stap 1: Gezondheidskundige analyse Stap 2: Gedragsdeterminanten Stap 3: Gezondheidskundige interventies Stap 4: Evaluatie van gezondheidskundige interventies 25 Evalueren Nadat de patiënten door de verpleegkundigen gescreend zijn op ondervoeding en er voorlichting is gegeven over (onder)voeding, dient het proces geëvalueerd te worden. Eén keer per week wordt er nagegaan, met onderstaande vragen, of de patiënt ondervoed is en de patiënt daarnaast de verkregen voorlichting heeft begrepen. Als blijkt dat de patiënt toch ondervoed is of de informatie niet heeft begrepen, dan moet de diëtiste in consult gevraagd worden. Aan deze patiënt moet dan zowel de verpleegkundige als de diëtist extra aandacht schenken. Binnen een maand moet er verbetering zijn bij de patiënt en zij/haar voedinginname en gewicht. Dit wordt gecontroleerd door de diëtiste. Daarbij kunnen de volgende vragen worden gesteld: Is de patiënt volledig gescreend op ondervoeding? Is er bij een ondervoedingsrisico verder onderzoek verricht? Is de uitslag van de screening nog hetzelfde in vergelijking met de laatste screening? Zijn er veranderingen opgetreden ten opzichte van de voedingstoestand? Is de patiënt voldoende geïnformeerd over (onder)voeding? Heeft de patiënt zelf nog vragen over (onder)voeding? 23 Begrijpt de patiënt de voorlichting over (onder)voeding? Kan de patiënt uitleggen welke voorlichting hij heeft gekregen? Is de patiënt therapietrouw? Houdt de patiënt zich aan de voedingsadviezen? Zijn alle gezondheidskundige interventies uitgevoerd? Evaluatie van het proces is onderdeel van kwaliteitsbewaking. Mocht het uit de evaluatie blijken dat interventies niet of niet juist zijn uitgevoerd, dient er verbetering in de interventies te worden gebracht. Dit met als doel de kwaliteit van de zorg te verbeteren. 24 Hoofdstuk 3: De conclusie Het doel van de projectgroep was om een zo effectief mogelijk voorlichtingsplan op te stellen voor verpleegkundigen gericht op dialysepatiënten van 65 jaar en ouder om ondervoeding te voorkomen. De projectgroep wilde zich richten op deze leeftijdsgroep, omdat volgens de Nierstichting de helft van de dialysepatiënten 65 jaar of ouder zijn. Nederland vergrijst waardoor er steeds oudere dialysepatiënten bijkomen. 26 De projectgroep is via databases artikelen gaan zoeken die van toepassing konden zijn op de onderzoeksvraag. Hierbij is gebruik gemaakt van een PICO, die luidt als volgt: P I C O : Dialysepatiënten op een dialyseafdeling, met de leeftijd van 65 jaar en ouder : Effectieve voorlichting ter preventie van ondervoeding :: Voorkomen van ondervoeding bij dialysepatiënten op een dialyseafdeling met de leeftijd van 65 jaar en ouder Deze zoekstrategie leverde een aantal artikelen welke gebruikt zijn voor het onderzoek. De opbrengst voor ondervoeding bij dialysepatiënten van 65 jaar of ouder was echter minimaal. De projectgroep kon uit de literatuur geen conclusies trekken hoe ondervoeding kan worden voorkomen bij dialysepatiënten. Door middel van literatuur te verzamelen via vakliteratuur heeft de projectgroep een duidelijk beeld proberen te schetsen van dialysepatiënten. Middels deze informatie is het voorlichtingsplan opgesteld. Daarnaast is er onderzoek gedaan in de praktijk door middel van een interview en enquêtes onder verpleegkundigen van Dianet in het AMC. De uitkomsten van zowel het interview als de enquêtes komen duidelijk overeen. Een enkele uitzondering daar gelaten. De resultaten van het interview en de enquêtes zijn te vinden in ‘’Hoofdstuk 1: Het onderzoek’’. De resultaten van dit onderzoek zijn ook meegenomen in het voorlichtingsplan. Uit het theoretische- en het praktijkonderzoek zijn verschillende knelpunten naar voor gekomen waar naar de mening van de projectgroep iets aan gedaan moet worden. Conclusie Na het gehele onderzoek heeft de projectgroep de volgende conclusies getrokken: Ten eerste komt er duidelijk naar voren dat verpleegkundigen onvoldoende kennis hebben over (onder)voeding bij dialysepatiënten. Dit komt onder andere doordat zij meteen een diëtiste in consult vragen wanneer zij twijfels hebben over de voedingstoestand van de dialysepatiënt. Zij zullen het knelpunt niet snel zelf aanpakken en laten dit aan een andere discipline over. Andere redenen van het kennistekort vraagt om meer onderzoek op de afdeling. Ten tweede is door dit onderzoek duidelijk geworden dat er meer bijscholingen over (onder)voeding gegeven moeten worden aan verpleegkundigen. Er wordt wel bijscholing gegeven, maar te weinig om voldoende kennis op te doen. De projectgroep heeft niet duidelijk doorgevraagd naar de frequentie en inhoud van deze bijscholingen. Tijdens het interview heeft de projectgroep onvoldoende doorgevraagd naar de screeningslijsten, waardoor de projectgroep geen goed beeld heeft gekregen waarom er op deze afdeling geen screeningslijsten gebruikt worden. Dit knelpunt vraagt dan ook om meer onderzoek. 25 Door bijscholingen wordt de kennis van de verpleegkundigen vergroot waardoor ondervoeding in de toekomst eerder kan worden gesignaleerd bij dialysepatiënten en dus voorkomen kan worden. Ten derde is het van belang dat dialysepatiënten gescreend worden op ondervoeding door verpleegkundigen. Verpleegkundigen kunnen door middel van screening bij opname ondervoeding sneller herkennen en hierdoor preventief te werk gaan. Hierdoor zullen diëtisten minder snel in consult hoeven komen. Als de verpleegkundigen meer kennis hebben over (onder)voeding kunnen zij ook voorlichting geven aan dialysepatiënten. Verpleegkundigen moeten met de kennis die zij bezitten, de patiënt er op attenderen dat voeding een zeer belangrijk onderdeel is bij het dialyseren. Vervolgens kunnen de verpleegkundigen hun bevindingen multidisciplinair evalueren. In het voorlichtingsplan zijn de interventies duidelijk uitgewerkt welke verpleegkundigen op de dialyseafdeling kunnen nemen met betrekking tot ondervoeding. Dit moet de verpleegkundigen op de afdeling kunnen helpen om de voorlichting te verbeteren. Naast het voorlichtingsplan zijn er ook adviezen gegeven op macro-, meso- en microniveau. De adviezen die de projectgroep geeft zijn verschillend per niveau. Op macroniveau wordt er vooral ingegaan op landelijke lezingen of congressen waar verpleegkundigen aan deel kunnen nemen en hierdoor hun kennis vergroten. Naast de informatie die zij krijgen vanuit het congres, kunnen zij ook ideeën en informatie uitwisselen met verpleegkundigen van andere ziekenhuizen in Nederland. Op mesoniveau gaat het vooral om de kennis die vergroot moet worden van verpleegkundigen op de afdeling. Dit kan door middel van bijscholingen en klinische lessen. Door deze klinische lessen goed aan te kondigen en te verplichten, zullen deze bezocht worden door alle verpleegkundigen. Op microniveau wordt er vooral ingegaan op checklists en screeningslijsten. Deze zouden moeten verstrekt worden op de afdeling en verpleegkundigen moeten hiervan op de hoogte zijn, zodat zij deze ook daadwerkelijk kunnen en gaan gebruiken. Verdere details over de verschillende adviezen van de projectgroep worden toegelicht bij ‘Hoofdstuk4: Het Advies’. De projectgroep hoopt dat er door middel van het voorlichtingsplan en de adviezen op verschillende niveaus, vooruitgang geboekt zal worden ten aanzien van ondervoeding bij dialysepatiënten. Met deze uitkomsten zal er bij steeds meer dialysepatiënten ondervoeding kunnen worden voorkomen. 26 Hoofdstuk 4: Het advies Om de verschillende ziekenhuizen in Nederland (macro), dialyseafdelingen in zijn algemeen (meso) en verpleegkundigen op dialyseafdelingen (micro) goed advies te geven over (onder)voeding bij dialysepatiënten, beschrijft de projectgroep de ontwikkelingen op macro,meso- en microniveaus. Macroniveau Op macroniveau wil de projectgroep advies geven aan alle ziekenhuizen in Nederland. De projectgroep is van mening dat het organiseren van een tweedaags congres over ondervoeding bij dialysepatiënten kan helpen bij het vroegtijdig herkennen van ondervoeding op een afdeling. Het congres biedt de mogelijkheid aan verpleegkundigen om meer kennis te vergaren. Doordat zo’n congres landelijk wordt gehouden, wordt de kwaliteit ervan gewaarborgd. De projectgroep adviseert daarom ook de Nederlandse ziekenhuizen, aan zo’n congres mee te doen. Het vergroot de kennis van de verpleegkundigen op een landelijk niveau met betrekking tot ondervoede dialysepatiënten. Tevens kunnen de verpleegkundigen de vergaarde kennis van zo’n congres meteen toepassen in de praktijk. Het grote voordeel van een meerdaags congres is dat er per ziekenhuis meer verpleegkundigen deel kunnen nemen aan dit congres. 21, 22 De dag indeling van zo’n congres kan er als volgt uit zien: Dag1 Ochtendprogramma: Nierinsufficiëntie en dialysepatiënten; Dag1 Middagprogramma: Het belang van goede voeding bij dialysepatiënten; Dag 2 Ochtendprogramma: Ondervoeding bij dialysepatiënten en het herkennen en screenen van ondervoeding bij dialysepatiënten; Dag 2 Middagprogramma: Voorlichting en checklisten bij dialysepatiënten. Naast dat de verpleegkundigen informatie krijgen vanuit het congres, is het van meerwaarde dat verpleegkundigen uit verschillende ziekenhuizen in Nederland met elkaar kunnen discussiëren/overleggen. Hierdoor kunnen zij informatie en ideeën met elkaar uitwisselen. De kosten die een tweedaags congres met zich mee brengen, kunnen worden gedekt door bijvoorbeeld sponsoren. Hierbij kan je denken aan ziekenhuizen, de overheid (RIVM), farmaceutische bedrijven, zorgverzekeraars, medische tijdschriften(vakbladen), particulieren, etc. Op lange termijn zullen de kosten van het congres effect hebben op de behandeling van ondervoeding. Doordat de verpleegkundigen op de afdeling meer kennis hebben over ondervoeding kan er vroegtijdig gescreend worden en dus eerder effectieve interventies worden toegepast om ondervoeding te voorkomen. Mesoniveau Op mesoniveau wil de projectgroep advies geven aan dialyseafdelingen in zijn algemeen. De projectgroep heeft door middel van een interview en enquêtes onder verpleegkundigen op de afdeling Dianet in het AMC gegevens verzameld. Met de gevonden informatie wil de projectgroep het Dianet in het AMC een advies geven om de kennis van de verpleegkundigen te verbeteren over het (onder)voeding bij dialysepatiënten. De projectgroep adviseert dat er op de afdeling meer aandacht besteedt moet worden aan deskundigheidsbevordering van de verpleegkundigen. Dit kan door middel van klinische lessen (bijscholing) over (onder)voeding bij dialysepatiënten. Deze klinische lessen kunnen gegeven worden door zowel diëtisten als een verpleegkundig specialist. Door deze klinische lessen wordt de kennis op een afdeling verreikt, waardoor ondervoeding bij dialysepatiënten in de toekomst eerder kan worden gesignaleerd. Door geregeld klinische lessen over ondervoeding te geven, blijft het thema actueel op een afdeling. 27 Door de beschikking van meer kennis bij verpleegkundigen over ondervoeding, kan er efficiënter gehandeld worden. De tijd van diëtisten kan daarnaast ook efficiënter worden besteed, doordat de verpleegkundige meer kennis in huis heeft over dit onderwerp. Door het toepassen van ketenzorg kan de productiviteit en efficiëntie van de afdeling worden vergroot. Ketenzorg heeft ook als voordeel dat het organiseren van een multidisciplinair overleg (MDO) makkelijker word door de goede communicatie tussen de verschillende betrokken disciplines. De verschillende disciplines zijn ook door de ketenzorg beter op elkaar afgestemd. Het advies van de projectgroep is dan ook het geven van bijscholing in de vorm van klinische lessen en het toepassen van ketenzorg bij deze patiëntencategorie. De ketenzorg zorgt voor een goede afstemming van de disciplines.22 Om de kwaliteit van de zorg te waarborgen adviseert de projectgroep dat er maandelijks een MDO plaats vindt. Door het MDO maandelijks te houden krijgen de disciplines een goed beeld van de patiënt op de dialyseafdeling. Tijdens het MDO wordt er gekeken naar de toestand van de patiënt, het huidige beleid, of het huidige beleid nog voldoet aan de behoeften van de patiënt, het al dan niet aanpassen van dit beleid. Deze punten worden tijdens elk MDO geëvalueerd. Dit zorgt ervoor dat er een kwaliteitscirkel van Deming: Plan, Do, Act, Check ontstaat. De kwaliteitscirkel van Deming kan binnen de afdeling dienen als hulpmiddel voor kwaliteitsmanagement, dus bijdragen met het verbeteren van de zorg.27 De projectgroep is van mening dat de kwaliteit van de afdeling het beste door de hoofdverpleegkundige (afdelingshoofd) kan worden gewaarborgd. De hoofdverpleegkundige heeft een coördinerende rol en heeft overzicht op de afdeling. Zij kan er op toezien dat het voorlichtingsplan van de projectgroep daadwerkelijk op de afdeling wordt toegepast. Microniveau Op microniveau wil de projectgroep advies geven aan verpleegkundigen op dialyseafdelingen. Uit het interview met een verpleegkundige van het Dianet in het AMC en uit de enquêtes die verspreid zijn onder verpleegkundigen van deze afdeling, is het volgende naar voren gekomen. De verpleegkundigen weten op de afdeling vaak niet waar bepaalde hulpmiddelen te vinden zijn. Dit zijn hulpmiddelen zoals checklists, scorelijsten en protocollen over het screenen, behandelen en informeren van ondervoede dialysepatiënten. Dit is gemakkelijk op te lossen door in het patiëntendossier een inventarislijst van alle hulpmiddelen te maken. Door op alfabetische volgorde te zetten moet een hulpmiddel gemakkelijk te vinden zijn. Verder is er uit de enquêtes naar voren gekomen dat er geen voedingsanamnese wordt afgenomen bij opname van een dialysepatiënt. Door duidelijke afspraken te maken over het gebruik van checklists en voedingsanamneses (bijv. de SNAQ- en de SGA-scorelijst)22, kan de verpleegkundige een beter beeld schetsen van de toestand van de patiënt. De projectgroep adviseert dan ook dat dergelijke voedingschecklisten niet alleen door diëtisten wordt gebruikt, maar ook beschikbaar wordt gesteld voor alle verpleegkundigen op de afdeling. Verder adviseert de projectgroep dat er bij iedere opname een voedingsanamnese wordt afgenomen en deze maandelijks wordt herhaald. Dit kan worden gedaan aan de hand van de SNAQ- en SGA-scorelijst. Door de voedingsanamneses op te nemen in het verpleegplan kan de verpleegkundige een beter beeld krijgen van de voedingstoestand van een dialysepatiënt. Door het verbeteren van deze twee punten en het invoeren van ketenzorg kan er sneller worden gehandeld bij ondervoeding bij een dialysepatiënt. Daarnaast zijn deze adviezen gemakkelijk in te voeren op een dialyseafdeling, waardoor de projectgroep van mening is dat de interventies een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van preventie van ondervoeding bij dialysepatiënten van 65 jaar en ouder. 16, 22 28 Bronnenlijst 1. H. De Klijne. De oudere nierpatiënt. http://www.nierstichting.nl/asset/voorprofessionals/patientenzorg/de-oudere-nierpatient-nvn-juli-2006.pdf (geraadpleegd op 13-01-13). 2. GoedGezond.be. http://www.goedgezond.be/tag/nierdialyse/ (geraadpleegd op 13-01-13) 3. News Medical. Nierfalen http://www.news-medical.net/health/Renal-Failure-What-isRenal-Failure-(Dutch).aspx (Geraadpleegd op 11-12-12) 4. UMCG. Nierfalen. http://www.umcg.nl/NL/Zorg/Volwassenen/zob2/NierfalenChronisch/Pages/default.as px (Geraadpleegd 11-12-12) 5. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Chronisch Nierinsufficientie. http://www.nationaalkompas.nl/preventie/thema-s/zelftests/niercheck/wat-ischronische-nierinsufficientie-en-hoe-werkt-de-niercheck/ (Geraadpleegd op 11-12-12) 6. Gregoire L, van Straaten-Huygen A, Trompert R. Anatomie en fysiologie van de mens. Derde druk 2010 Utrecht 7. News Medical. Nierinsufficiëntie symptomen. http://www.newsmedical.net/health/Renal-Failure-Symptoms-(Dutch).aspx (Geraadpleegd op 11-1212) 8. Gezond VGZ. Terminale nierinsufficiëntie. http://www.gezondvgz.nl/%7B091bc7bf1f58-415b-b044-8580b6e2627b%7D (Geraadpleegd 12-12-12) 9. Nierstichting. Chronisch nierinsufficiëntie. http://www.nierstichting.nl/ermeeleven/behandeling/chronische-nierinsufficientie (Geraadpleegd 11-12-12) 10. Nierstichting. Algemene behandeling. http://www.nierstichting.nl/ermeeleven/nierziekte/algemene-behandeling (Geraadpleegd 11-12-12) 11. Jong J, Jüngen IJ, Zaagman-van Buuren M. Interne geneeskunde. Houten; Bohn Stafleu van Loghum; 2007. 12. Nierpatiënten Vereniging Nederland. http://www.nvn.nl/nierziekten-enbehandeling/dialyse/hemodialyse (geraadpleegd op 12-12-12) 13. A. Spijker, T. Struijk-Wielinga. Eten met plezier. Dieetboek voor nierpatiënten. Poiesz Uitgevers Bv; september 2012. 14. Intranet Hogeschool van Amsterdam. Amsterdam School of Health professions. Voeding_ondervoeding-HVA-2012. https://intra.ashp.hva.nl/content/0910/minoren/intensief-klinische-zorg/ (Geraadpleegd op 06-01-2013). 15. Stuurgroep ondervoeding. Screening en behandeling van ondervoeding. http://www.nvdietist.nl/temp/606813189/Richtlijn_screenen_en_behandeling_van_on dervoeding_mei_2010.pdf. (Geraadpleegd op 16-12-12). 16. Patiënten informatie ondervoeding, Diaconessenhuis Leiden. http://www.diaconessenhuis.nl/1/Internet-Home/Patient/PatientFolders/Ondervoeding,-SNAQ-2-of-hoger.pdf Geraadpleegd op 10-12-12) 17. Stuurgroep ondervoeding. Screening en behandeling van ondervoeding op de dialyseafdeling. http://www.stuurgroepondervoeding.nl/fileadmin/inhoud/ziekenhuis/congres_9_juni_2 009/Poster_SGA.pdf (Geraadpleegd op 16-12-12). 18. Universiteit van Leiden. R. de Mutsert Chapter 10. Leiden 2009. https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/13440/CHAPTER%2010_Rd M.pdf?sequence=6 (geraadpleegd 10-12-12) 19. Niernieuws. Hartstilstand nierpatiënten door ontstekingen of ondervoeding. http://www.niernieuws.be/?artid=1053&loc=&cat=5# (geraadpleegd op 23-11-12) 29 20. Stuurgroep ondervoeding, Richtlijn screening en behandeling van ondervoeding. Amsterdam mei 2010 http://www.nvdietist.nl/temp/789347907/Richtlijn_screenen_en_behandeling_van_on dervoeding_mei_2010.pdf (geraadpleegd op 10-12-12) 21. Projectgroep 1, Project Voeding. Interview met verpleegkundige: mevrouw Giovanni, zoals te vinden in bijlage ‘’IV. Uitwerking interview’’. (Datum van interview: 27 december 2012) 22. Projectgroep 1, Project Voeding. Enquêtes ingevuld door verpleegkundigen van het Dianet in het AMC, zoals te vinden in bijlage ‘’V. Uitwerking enquêtes’’. (Datum van enquêtes: 2 januari 2013) 23. Subjective Global Assessment (SGA) scoreformulier, zoals te vinden in bijlage ‘’VI. SGA scoreformulier’’. 24. Waldmann B.,Voorlichting op Maat, VuMC http://www.vumc.nl/afdelingenthemas/33760/101392/Voorlichting_op_maat.pdf (Geraadpleegd op 06-01-2012) 25. Sassen, B. Gezondheidsvoorlichting en preventie. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg; 2006 26. Bron: Nederlandse Tijdschrift Geneeskunde. 1997 http://www.ntvg.nl/publicatie/dialyse-bij-ouderen/volledig (geraadpleegd op 18-012013) 27. VUMC. Kwaliteitscirkel van Deming. http://www.vumc.nl/afdelingenthemas/36558/138317/173493/1829288/Kwaliteitscirkel_van_Deming.pdf (geraadpleegd op 15-01-2013) 28. Centre d’Education du Patient Asbl. Voorlichting in ziekenhuizen. http://www.educationdupatient.be/cep/pdf/dossiers/education_du_patient_en_hopital_ ndlds.pdf (geraadpleegd op 06-01-2013) 30 Bijlagen Bijlage I: Beoordelingscriteria Inhoudelijke criteria van het eindproduct: 1. In het product wordt een antwoord op de opdracht beschreven. 2. De onderzoeksvraag bestaat uit een praktijkprobleem (knelpunt) ten aanzien van ondervoeding bij dialysepatiënten op een afdeling in een academisch ziekenhuis. 3. Er wordt een casus gemaakt waarin voeding en verpleegkundige zorg centraal staan. 4. De achtergronden van de opdracht zijn beschreven. 5. De verschillende disciplines rondom de zorg voor de voedingstoestand van de patiënt worden benoemd. 6. De resultaten die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn onderbouwd met gegevens uit betrouwbare en actuele bronnen die evidence based zijn en gevonden zijn via een database met referenties van wetenschappelijke artikelen. 7. De resultaten van de opdracht moeten ook uit de praktijk verzameld zijn door middel van een interview en enquêtes op de afdeling. 8. De resultaten van de analyse zijn terug te vinden in het product. 9. Uit het eindproduct blijkt dat de projectleden een actuele en diepgaande kennis hebben ten aanzien van voeding en patiënten. 10. In het eindproduct komt duidelijk de visie op verplegen en de rol van de verpleegkundige ten aanzien van voeding naar voren en hoe ondervoeding voorkomen kan worden. 11. In het eindproduct zijn gegevens uit evidence based literatuur (zie punt 6) en praktijk verwerkt. 12. In het eindproduct worden adviezen beschreven op macro-, meso- en microniveau. 13. Ontwikkelingen worden uitgewerkt in een voorlichtingsplan voor de afdeling. Deze eisen zijn belangrijk zodat de projectgroep weet waar naartoe wordt gewerkt en iedereen weet welke punten extra belangrijk zijn om op te letten. Daarnaast weet iedereen wat de bedoeling is en kan er altijd op deze punten teruggevallen worden. Criteria voor opbouw van het product: 1. Uit de inleiding blijkt hoe het product is opgebouwd. 2. Bij het gebruik van de bronnen is gebruik gemaakt van: - Een PICO - Zoekstrategie die zijn vermeld - Juistheid, betrouwbaarheid en objectiviteit worden beschreven. - Relevantie van gegevens. - Juiste bronvermelding volgens Vancouver. - De bronnen zijn recent en niet ouder dan zeven jaar. - De bronnen moeten Nederlands of Engelstalig zijn. - Inclusie- en exclusiecriteria zijn vermeld. 3. Bij de argumentatie wordt gebruik gemaakt van objectieve en subjectieve bronnen. 4. In de analyse wordt het probleem vanuit verschillende hoeken belicht. 5. Het product bevat een titelblad, voorwoord, inleiding, analyse, uitwerking van onderzoek en conclusie. Deze eisen zijn van belang zodat iedereen op dezelfde manier de bronnen zoekt. Daarnaast is de criteria van belang zodat de opbouw van onderdelen voor iedereen gelijk is. Criteria voor de opmaak: 1. In het product wordt gebruik gemaakt van correcte spelling en wordt de juiste stijl en grammatica gebruikt. 2. De bronnenlijst is volledig en correct opgesteld volgens de Vancouver-methode. 31 3. Het product is overzichtelijk voor de lezer, door middel van een duidelijke lay-out. Er wordt gebruik gemaakt van lettertype: Arial, lettergrootte: 11, regelafstand: 1. Hoofdkoppen zijn dik gedrukt en subkoppen zijn schuin gedrukt. 4. Alinea’s worden achter elkaar doorgeschreven. 5. Er wordt van ‘’breed’’ naar ‘’smal geschreven’’. Deze punten zijn vooral belangrijk zodat er achteraf niet extra werk besteedt hoeft te worden aan de opmaak. Daarnaast houdt iedereen de Vancouver-methode aan, zodat er gemakkelijk een bronnenlijst gemaakt kan worden die juist is. De schrijfstijl is van belang voor de lezer, zodat het er professioneel uitziet en makkelijk te lezen is. Beoordelingscriteria Procesverslag: 1. Er wordt een samenvatting gegeven van de samenwerking tijdens het project. 2. De ontwikkeling van de projectgroep wordt beschreven. 3. Het bevat individuele verslagen over de ontwikkeling van projectleden. 4. De individuele leerdoelen zijn SMART- opgesteld. 5. Ieder groepslid geeft de andere groepsleden feedback door middel van een feedbackformulier. 6. Ieder groepslid reflecteert op de verkregen feedback. 7. Feedback wordt onderbouwd met juiste argumenten. 8. Het verslag bevat conclusies geformuleerd in aandachtspunten voor het verder ontwikkelen van de competenties die bij het projectmatig werken horen. 9. Er wordt zowel een individueel als een gezamenlijk logboek bijgehouden. Deze eisen zijn van belang zodat iedereen weet hoe het procesverslag eruit komt te zien. Daarnaast kan elke groepslid rekening houden met het bijhouden van zijn/haar taken, hoeveel tijd hier in is gestoken en de leerdoelen die zijn opgesteld. 32 Bijlage II: Casus Casus mevr. Valk Mevr. Valk is een 71 jarige vrouw en woont samen met haar man Hans. Mevr. lijdt aan chronische nierinsufficiëntie. Door haar ziekte moet zij elke dag thuis dialyseren. Mevr. doet dit door middel van peritoneale dialyse. Mevr. doet dit vanaf haar 28e levensjaar en is hier inmiddels aan gewend. Mevr. Valk voelt zich al een tijd niet lekker. Mevr. heeft vaak last van griep en verkoudheid. Uiteindelijk besluit ze om naar de polikliniek nierziekten/nefrologie van het AMC te gaan, waar zij onder behandeling is. De verpleegkundige doet onderzoek en neemt een anamnese af. Daaruit blijkt dat mevr. last heeft van vermoeidheid en een verminderde weerstand. Daarnaast is zij afgevallen in gewicht, wat te wijten is aan een afname van haar spierweefsel. De verpleegkundige bespreekt haar observaties met de nefroloog. De nefroloog vertelt mevr. Valk dat hij denkt aan een energie- en/of eiwittekort. De nefroloog geeft de verpleegkundige de opdracht om mevr. nog eens voorlichting te geven over de voedingsadviezen bij dialysepatiënten. Mocht mevr. behoefte hebben aan nog meer voorlichting, wordt zij doorverwezen naar de diëtiste. 33 Bijlage III: Vragen interview Onderzoeksvraag: Hoe kunnen verpleegkundigen effectieve voorlichting geven aan dialysepatiënten op de dialyseafdeling in het AMC, met de leeftijd van 65 jaar en ouder, om ondervoeding te voorkomen? 1.Hoe lang bent u al werkzaam op deze afdeling? 2a. Hebben jullie op de afdeling een duidelijk protocol over de omgang van voeding bij dialysepatiënten? 2b. Merkt u dat iedere verpleegkundige zich aan dit protocol houdt? 2c. Is het protocol door de jaren heen vaak aangepast? 3a. Heeft u het idee dat u over voldoende kennis beschikt om een juist eetpatroon bij dialysepatiënten te stimuleren of hier voorlichting over te geven? 3b. Hoe komt u aan deze kennis? 4a. Wordt er door verpleegkundige vaak voorlichting gegeven aan nierdialysepatiënten met betrekking tot hun voeding? 3b. Krijgt de verpleging wel eens cursussen over de juiste voeding bij nierdialysepatiënten? En hoe zit dit bij voedingsassistenten? 5a. In welke gevallen vragen jullie een diëtiste in consult? 5b. Hoe vaak gebeurt dit? 5c. Heeft u het idee dat een verpleegkundige te snel een diëtiste in consult haalt? 5d. Hoe is de communicatie tussen verpleegkundige, diëtisten en voedingsassistenten? 6. Heeft u voldoende overzicht over wat en hoeveel een patiënt per dag aan voeding binnen krijgt? 7. Heeft u het idee dat u voldoende op de hoogte bent van eiwit- energie ondervoeding bij patiënten die gedialyseerd worden? 8. Wat voor een tip zou u aan de afdeling geven dat de voorlichting door verpleegkundige verbeterd wordt ten aanzien van ondervoeding bij nierdialysepatiënten? 9. Hoe vaak komt ondervoeding voor en komt dit überhaupt vaak voor? 10. Hoe denken jullie dat dit ontstaat in het ziekenhuis? 11. Hoe screenen jullie op ondervoeding? Hoe vaak? 34 Bijlage IV: Uitwerking interview “Hoe lang bent u al werkzaam op de afdeling?” “Vanaf 2002, dus dat is al tien jaar.” “Hoe vaak ziet u ondervoeding bij dialyse patiënten?” “Een keer per maand ongeveer (?). Het komt niet vaak voor. Het is vaak ook moeilijk te zien, want dan denk je dat ze wel aankomen in gewicht, maar eigenlijk zijn ze dan wel nog ondervoed. Dan komen ze vaak aan door het vocht. En dat is moeilijk om te zien voor ons.” “En komt u dan wel patiënten tegen die écht ondervoed zijn?” (…) “Ja, en die worden dan door een diëtist gezien.” “Hoe denkt u zelf dat de ondervoeding ontstaat?” ‘’Dat zijn natuurlijk oudere patiënten, die hebben verschillende klachten. Die hebben vaak minder eetlust, ze bewegen minder, ze zijn soms verbonden aan een bepaald dieet. Daardoor komt ondervoeding ook vaak voor. Mensen koken vaak niet meer voor zichzelf, ze gebruiken vaak medicijnen.’’ “Vanaf welke leeftijd ziet u dat?” ‘’Vanaf de 65 jaar ongeveer.’’ “Hoe screenen jullie op ondervoeding?” “Dat doet de verpleegkundige niet, dat doet de diëtist.” “Hebben jullie wel een protocol over hoe je om moet gaan met de voeding bij dialysepatiënten?” “Niet dat ik weet. De diëtisten hebben wel een protocol, maar de verpleegkundigen niet.” “En die andere protocollen werken alleen de diëtisten mee?” “Ja.” “Dus dan houdt de verpleegkundige zich daar ook niet mee bezig neem ik aan?” “Nou het wordt wel gekoppeld (?)” “Heeft u het idee dat u over voldoende kennis beschikt om een juist eetpatroon bij dialysepatiënten te stimuleren of hier voorlichting over te geven?” “Nou, de … geef ik vaak door aan de diëtisten. Zij zijn daar deskundiger in dan ik. Dus op het moment dat ik echt moet gaan voorlichting geven of gaan stimuleren dan schakel ik de diëtist in.” “Dus de verpleegkundigen geven weinig voorlichting aan de nierdialysepatiënten?” “Ja, weinig.” “Krijgt de verpleging wel eens cursussen over juiste voeding?” “Nee.” “In welke gevallen vragen jullie een diëtist in consult?” “Bijvoorbeeld als iemand aangeeft van; ik ben misselijk, of je ziet dat iemand heel veel afgevallen is. Bij de anamnese vragen we altijd hoeveel iemand een half jaar geleden woog, en dan weet je ook van een half jaar geleden was iemand 10 kilo afgevallen. (Klinkt onlogisch, maar volgens mij is dit wat ze zegt) Of als iemand problemen heeft zoals obstipatie of diarree klachten.” “En hoe vaak gebeurt het dat een diëtist ingeschakeld wordt?” “Bijna bij al onze patiënten houdt de diëtist de bloeduitslagen en de voeding in de gaten.” 35 “Hoeveel patiënten ziet u in een week ongeveer op de afdeling?” “We doen drie patiënten per shift. Het hangt er ook vanaf hoeveel dagen je werkt.” “Heeft u het idee dat de verpleegkundigen te snel een diëtist inschakelen?” “Nee. Ik denk altijd; het kan geen kwaad.” “Gaat de communicatie goed tussen de diëtisten, de voedingsassistenten en de verpleegkundigen?” “We hebben elke donderdag een multidisciplinair overleg en daar wordt alles geëvalueerd en kun je de problemen benoemen. Ik zou zeggen dat de communicatie goed is.” “Heeft u een goed overzicht over wat een patiënt over de dag aan voeding binnenkrijgt?” “Dan zal je echt een voedingslijst bij moeten houden.” “Dus dat wordt eigenlijk niet gedaan?” “Nee, niet door de verpleegkundigen, soms wel door de diëtisten. Die houden soms een paar dagen een overzicht bij.” “Bent u voldoende op de hoogte over de eiwit en energie ondervoeding bij patiënten?” “Nee.” “Zou u een tip kunnen geven aan de afdeling waardoor de voorlichting door de verpleegkundigen beter wordt?” “Eigenlijk denk ik nu achteraf van (…); oh oh, ik weet een heleboel waarschijnlijk niet. (…) Nu na dit interview zou ik wel een klinische les willen krijgen door een diëtist.” “Zou u het niet fijn vinden als je het in het begin al meer zelf kan aanpakken, dus dat je ondervoeding al eerder kan voorkomen? Dus dat je het zelf eerder kan signaleren, en het proces dan meteen in gang kan worden gezet om de ondervoeding daadwerkelijk te voorkomen?” “Ja, sneller kunnen signaleren en een diëtist inschakelen als het al gebeurd is.” “Zou u het goed vinden om als verpleegkundige een klinische les te krijgen om in het vervolg voorlichting te kunnen geven? Zodat je de diëtist er veel minder bij hoeft te halen.” “Ja, ondervoeding zie je als verpleegkundige (…). (…) En misschien een protocol en een klinische les die we kunnen gebruiken om aan de hand van een checklist de diëtist in te schakelen. Maar dat hebben we niet. “Gebruiken jullie wel de SNAQ-score?” “Nee, die ken ik niet.” 36 Bijlage V: Uitwerking enquêtes Voor ons onderzoek naar effectieve voorlichting over voeding bij dialysepatiënten van 65 jaar of ouder hebben wij een enquête gehouden onder verpleegkundige van de Dianet polikliniek in het Academisch Medisch Centrum. Deze enquête bevatte vragen over hoe vaak de verpleegkundige in aanraking komen met ondervoede dialysepatiënten, hoe de verpleegkundige denken dat dit probleem ontstaat tot hoe de verpleegkundige op ondervoeding screenen en over wat de verpleegkundige denken wat beter kan in de voorlichting over voeding. Enquête. Alle deelnemers aan de enquête waren verpleegkundige. Hoelang zij al verpleegkundige waren op deze afdeling liep zeer uiteen van 15 maanden tot 15 jaar. Het antwoord op de vraag hoe vaak zij ondervoede dialysepatiënten tegenkwamen in hun werk was ook uiteenlopend maar kwam neer op dagelijks of wekelijks met eenmaal als antwoord jaarlijks of maandelijks. Hierop volgende stelde wij de vraag hoe de verpleegkundige denken dat ondervoeding bij dialyse patiënten ontstaat. Hierop waren de antwoorden ook zeer verschillend. Het beperkte dieet, verminderde eetlust, zich ziek voelen, onwetendheid over goede voeding, geen tijd, zin of geld om goede voeding te kopen of te maken, te weinig eiwitintake, slechte zorg in (te)huis, energie arme maaltijden en geen gebruik maken van bijvoedingen worden door de verpleegkundige gezien als reden van ondervoeding bij dialysepatiënten op hun afdeling. Vervolgens vroegen we hoe de verpleegkundige screenen op ondervoeding. Er wordt hier geen hulpmiddel bij gebruikt, sommige verpleegkundige gebruiken de SGA-meting, andere kijken naar het BMI of de labwaarden. Ook gebruiken veel verpleegkundige hun ervaring en klinische blik of proberen ze goed te luisteren naar klachten van de patiënten omtrent ondervoeding. Soms wordt bij verdenking door de diëtiste gescreend op ondervoeding. Vervolgens ging we door met de vraag of er een protocol wordt gebruikt met betrekking tot ondervoeding. Waarop zeven verpleegkundige zeiden dat er geen protocol over dit onderwerp bekend was en drie verpleegkundige wisten hier wel van. Op de vraag of de verpleegkundige zich hieraan houden, wordt er eenmaal nee geantwoord, eenmaal ja en een verpleegkundige geeft toe er weinig van te weten omdat de diëtiste dit bijhoudt in combinatie met de voedingsassistente. Op de vraag of het protocol vaak wordt aangepast antwoorden twee verpleegkundige dat het af en toe gebeurd en één verpleegkundige weet het niet. De volgende vraag was of de verpleegkundige het idee hebben dat ze over voldoende kennis beschikken om goede voorlichting te geven en een goede eetpatroon te stimuleren bij dialysepatiënten. Hierop antwoorden zeven verpleegkundige dat ze niet voldoende kennis hebben, maar in combinatie met de diëtiste hier wel uitkomen. Eén verpleegkundige vindt dat het beter kan en één verpleegkundige vindt dat hij/zij wel over voldoende kennis beschikt. De verpleegkundige komen aan de kennis die ze hebben van de diëtiste waar ze goed mee samenwerken, bijscholing en klinische lessen, uit vakliteratuur of vanuit hun opleiding. Vervolgens stelde wij een drietal vragen over of de verpleegkundige vaak voorlichting gaven met betrekking tot voeding. Of de verpleegkundige weleens cursus kregen over de juiste voeding bij dialysepatiënten en of de voedingsassistentes ook cursus krijgen. Op de vraag of er veel voorlichting gegeven wordt antwoorden twee verpleegkundige dat er vooral advies gegeven wordt over calcium en fosfaten. Vier verpleegkundige vinden dat er geen voorlichting over voeding gegeven wordt omdat de diëtiste dat doet. De andere verpleegkundige vinden dat er meer voorlichting gegeven kan worden over voeding. Op de vraag of er cursussen worden gegeven over voeding bij dialysepatiënten zegt de helft van de verpleegkundige dat dit af en toe gebeurd en de andere helft vindt dat er niet genoeg aandacht aan wordt besteed. Over de cursussen voor voedingsassistente is niets bekend. 37 De volgende vraag was in welke gevallen de verpleegkundige de diëtiste om een consult vraagt en hoe vaak. De verpleegkundige doen dat bij teveel gewichtsverlies of teveel gewichtstoename of bij slechte lab-waarden. Ook wanneer een patiënt vragen heeft over voeding dan wordt de diëtiste in consult gevraagd. Wanneer de patiënt klachten heeft over misselijkheid wordt er ook in overleg me de diëtiste gekeken of het aan de voeding ligt. Het antwoord op de vraag hoe vaak de verpleegkundige een diëtiste in consult vragen antwoorden ze zeer verschillend. Van een tiental keren per jaar tot één keer per maand of één keer per kwartaal. Vervolgens stelde we een vraag over de communicatie tussen verpleegkundige, diëtiste en voedingsassistente. Vijf verpleegkundige vinden deze communicatie goed omdat de diëtiste vaak aanwezig zijn op de afdeling waardoor het makkelijk is ze erbij te betrekken. Eén iemand geeft aan dat de communicatie met de voedingsassistente beter kan. Vier verpleegkundige vinden dat de communicatie beter kan. Ze geven aan dat de voedingsassistente er beter bij betrokken moeten worden, andere zeggen dat verpleegkundige meer voorlichting moeten geven, weer een ander vindt dat alle partijen elkaar er niet genoeg bij betrekken. Eén verpleegkundige vindt de communicatie tussen deze drie partijen slecht, er vindt volgens deze verpleegkundige geen overleg plaats. Op de vraag of de verpleegkundige een goed overzicht hebben over wat en hoeveel een patiënt per dag aan voeding binnen krijgt antwoorden negen verpleegkundige dat ze daar geen overzicht van hebben. Eén verpleegkundige heeft dat bij sommige patiënten wel. Vervolgens stelde wij de vraag of de verpleegkundige vonden dat ze genoeg op de hoogte zijn van eiwit-energie ondervoeding bij patiënt die gedialyseerd moeten worden. Hierop antwoorden acht verpleegkundige dat ze hier geen voldoende kennis over hadden. Twee verpleegkundige vinden dat ze hier voldoende kennis over hebben. Als laatste vraag vroegen wij wat hun tip voor de afdeling zou zijn om de voorlichting te verbeteren om ondervoeding te voorkomen. Ze antwoorden met regelmatige bijscholing of klinische lessen, een voedingsanamnese invoeren die regelmatig wordt afgenomen, casusbesprekingen doen, groepsvoorlichtingen aan patiënten en de diëtiste moet meer ingeschakeld worden omdat dit haar vakgebied is. Conclusie. Na de enquêtes geanalyseerd te hebben komen wij tot de conclusie dat op deze afdeling weinig aandacht aan ondervoeding of het voorkomen daarvan wordt besteed. Als de gezondheid van de patiënt in gevaar komt door de ondervoeding, wat zich uit in afwijkende lab-waarden of gewichtsverlies, roepen de verpleegkundige de hulp van een diëtiste in. De verpleegkundige van Dianet AMC geven nauwelijks tot geen voorlichting over voeding aan de dialysepatiënten en roepen graag de hulp van een diëtiste in voor voorlichting over voeding. Sommige verpleegkundige vinden wel dat er meer aandacht aan besteed zou moeten worden. Bij de tips voor de afdeling kwam naar voren dat zij vinden dat ze meer scholing moeten krijgen en dat er een voedingsanamnese zou moeten komen om dit beter te screenen. 38 Bijlage VI: SGA scoreformulier 39 Bijlage VII: GVO-cyclus Stap 1: Gezondheidskundige analyse 8 De GVO-cyclus begint met het op een systematische wijze inzicht verwerven in een gezondheidsprobleem. Het inzichtelijk maken van het gezondheidsprobleem vindt plaats in de gezondheidskundige analyse. Stap 2: Gedragsdeterminanten 8 In de tweede stap van de GVO-cyclus worden de factoren die het gedrag bepalen inzichtelijk gemaakt. Het gaat dan om het bestuderen van gedragingen die een relatie hebben met het gezondheidsprobleem. Dit worden de gedragsdeterminanten genoemd. ASE model Attitude: De houding die iemand aanneemt gevormd op basis van overwegingen en waarderingen wordt attitude genoemd. Sociale invloed: De sociale invloed betreft de mate waarin een persoon al of niet instemt met de opvattingen van personen uit zijn sociale omgeving. De sociale invloed wordt onder andere bepaald door de motivatie om te conformeren en door referentopvattingen (opvattingen van de persoon over wat anderen denken). Eigen effectiviteit: Dit is de inschatting over de haalbaarheid van het gedrag die een persoon maakt en draait om de vraag: ‘ Denk je dat je het kunt?’. Intentie: Het uiteindelijke gedrag van mensen is het beste te voorspellen uit de intentie. De intentie is de bedoeling, het ‘van- plan- zijn’ van mensen, om bepaald gedrag te vertonen. Barrières: Barrières kunnen de relatie tussen de intentie en het gedrag beïnvloeden. Gedrag: Al boven genoemde punten bepalen het gedrag. 40 Stap 3: Gezondheidskundige interventies 8 Als de verpleegkundige inzicht heeft in de determinanten die aan het gedrag gerelateerd zijn en het gezondheidsprobleem bepalen, kan zij een poging gaan doen mensen aan te zetten tot ander, gezonder gedrag. Het aanzetten van patiënten(groepen) tot ander en gezonder gedrag vormt de derde stap van de GVO-cyclus. Dit gebeurt door gezondheidskundige interventies. Voorbeelden van interventies zijn: • Voorlichting geven voor groepen • Een brochure ontwikkelen • Cursus opzetten Stap 4: Evaluatie van gezondheidskundige interventies 8 De systematiek van GVO zoals deze tot uitdrukking komt in de GVO-cyclus wordt afgesloten met het beoordelen van de effectiviteit van het hele proces. De evaluatie is zowel gericht op het beoordelen van de effectiviteit van de gezondheidskundige interventie als van het hele proces dat daaraan vooraf is gegaan. Voorbeelden van onderdelen van deze stap: • Het implementatieproces beschrijven van de uitgevoerde interventie • De effectiviteit van de interventie beschrijven; bijvoorbeeld door een enquête te houden of reacties te peilen. De GVO-cyclus van gezondheidskundige analyse tot evaluatie verloopt dus in vier stappen. Het systematisch doorlopen van deze stappen heeft als doel een gezondheidsprobleem op te lossen. Dit betekent dat verpleegkundigen met deze systematiek van concrete, logisch opeenvolgende stappen, de dialysepatiënten proberen te stimuleren zich anders en ‘gezonder’ te gaan gedragen. 41