Dienst en wederdienst. Patronage en de kunst van het netwerken in het ancien regime. Inleiding In vroegmodern Europa was het van belang voor machtige personen om netwerken uit te bouwen van cliënten. De politieke, financiële en militaire steun was onontbeerlijk. Maar de cliënten waren nog afhankelijker van hun patroon. Als men iets wilde bereiken in de vroegmoderne tijd had men hulp nodig van iemand met meer invloed, macht en geld dan zichzelf. Met andere woorden hij had nood aan patronage. Al vanaf de 19de eeuw hadden belangrijke denkers het ancien regime gezien als een periode waarin staatsmacht was gecentraliseerd, het bestuur was geprofessionaliseerd, de politieke macht van de aristocraten was uitgehold en was overgenomen door bureaucratieën die primair in het belang van de vorst, en later van de staat handelden. Max Weber had de nadruk gelegd op rationalisme, professionalisering en bureaucratisering. Daarom werd aangenomen dat informele relaties werden vervangen door de formele macht die werd uitgeoefend door het overheidsapparaat van het ancien regime. De historicus Roland Mousnier kwam op tegen deze Marxistische ideeën van klassenstrijd in de 16de en 17de eeuw. In plaats van deze horizontale banden waren het de verticale banden tussen hoger en lagergeplaatste die de Franse samenleving bijeenhielden. Deze verticale banden of dus patronagebanden werden door Mousnier fidelité genoemd. Hij liet zien dat de hoge oude adel in Frankrijk via deze banden verbonden waren aan de nieuwere ambtsadel en bourgeoisie, en daardoor een belangrijke rol speelden in lokale netwerken. In de jaren 70 zijn ook historici buiten Frankrijk op zoek gegaan naar sporen van patronage. Antropologen lieten daarbij bijvoorbeeld zien hoe machtsverhoudingen zich kunnen manifesteren in verschijnselen als uitwisselen van giften, gastvrijheid, etiquette, symbolen en rituelen, “conspicious consumption” en concepten als eer en reputatie. In deze tekst gaat het vooral om de vragen: hoe vorsten patronage konden gebruiken als bindmiddel voor het bestuur van vroegmoderne staten? Hoe vinden cliënten een patroon? En wat zijn de grenzen van patronage en de impact van veranderende politieke inzichten op het patronagestelsel? Definities en termen Patronageverhouding beschrijft de relatie tussen 2 personen of groepen die in een ongelijkwaardige verhouding tot elkaar staan en elkaar over en weer van dienst zijn. De toegangen tot inkomsten, ambten, privileges, aanzien of protectie die door een patroon aan zijn cliënt worden verschaft noemen we zijn patronage. De verhouding tussen patroon en cliënt is langdurig, vrijwillig en heeft een informeel karakter. Bovendien zijn patroon-client verhoudingen in alle lagen van de maatschappij te vinden. Patronage wordt vaak onderscheiden van feodaliteit. Bij feodaliteit gaat het om formele afspraken tussen 2 personen waarbij land wordt geruild voor militaire diensten. Deze afspraken werden bij contract of gewoonterecht geregeld. Patroon-client relaties zijn informeel en niet aan vaste regels gebonden. De bovenste definitie van patronage laat echter ruimte voor interpretatie. Bijvoorbeeld hoe ongelijkwaardig moest de relatie zijn tussen 2 personen om als patronage beschouwd te kunnen worden. Is er bij familiebanden ook patronage mogelijk. Vb rijke oom en arme neef. Kan er patronage bestaan tussen vrienden? Sommigen beweren dat de relaties tussen vrienden minder ongelijk zijn als die bij patronage en dat het dus niet mogelijk is. Een patroon kan bovendien niet alleen zijn cliënten laten meedelen in zijn rijkdom en politieke macht, vaak vervult hij ook een rol als tussenpersoon met hogere autoriteiten. Hij verdeeld niet alleen zijn eigen patronage maar ook die van zijn patroon. Deze personen worden makelaars genoemd. Sommige antropologe beklemtonen dat deze makelaars volledig afhankelijk zijn van hun patroon. Hun kapitaal ligt in de kennis die ze bezitten van het waardenstelsel van de groep waaruit de cliënten worden gerekruteerd. Hun macht ontleenden ze niet enkel aan hoger geplaatsten, maar vaak traden ze op als zelfstandige patroons die eigen gunsten te verdelen hadden. VB Claude Boisot die de Franse koning adviseerde over alle aangelegenheden in de Franche-Comté. Patronage en staatsvorming Er werd eerder gedacht dat een sterkere staat een natuurlijke vijand was van informele machtsrelaties. Tegenwoordig wordt beklemtoond dat dergelijke relaties juist een sleutelrol speelden in het staatsproces. De staat werd sterker omdat die erin slaagde de controle over patronage naar zich toe te trekken en deels door de opbouw van een bureaucratisch apparaat. De vorst was ook afhankelijk van beperkte financiële middelen en bleef ook steeds afhankelijk van zijn onderdanen. Vanaf de 16de 17de eeuw slaagden de belangrijkste Europese koningen erin om een geweldsmonopolie te creëren. Maar dat betekende niet dat de koningen de elite nu niet meer nodig hadden. Bijvoorbeeld de afstand binnen de rijken zorgde ervoor dat het noodzakelijk was de koninklijke macht te delegeren aan gouverneurs en regenten. Deze behoorden vrijwel altijd tot de koninklijke familie of tot de hoge adel. Toch waren ze vaak vrij autonoom en bezaten ze een machtsbasis in het gebied dat ze bestuurden. Dat kon natuurlijk gevaarlijk zijn als ze de wil van de koning niet meer wilden opvolgen. Wanneer de koning regenten aanstelde die geen machtsbasis bezaten in hun gebied dan was men zeer afhankelijk van de lokale elite. Men probeerde deze dan aan zich te binden via patronage. Er wordt dus meer beklemtoond dat vorsten en adel elkaar nodig hebben. Er was wel ambitie om hun gezagsbasis( van de koning) breder te maken. Dit deden ze door i.p.v. hun patronage bij de hoge adel neer te leggen, rechtstreeks te verdelen onder de lage adel. Tijdens het ancien regime ontstond er een beter uitgewerkt ambtelijk apparaat van permanente adviseurs die kabinetten vormden. Patronage was een inefficiënte manier van een ambtenarenapparaat maar het was goedkoop en speelde handig in op de lokale machtsverhoudingen. De vorst delegeerde een deel van zijn macht aan zijn cliënten, die zijn belangen op lokaal niveau vertegenwoordigden en makelaars de koninklijke gunsten ter plaatse konden verdelen. Zo ontstond naast de zwaardadel ook de ambtsadel. Het proces werd nog versneld wanneer de vorsten extra inkomsten willen verwerven uit de verkoop van ambten. De meeste patronage werd niet rechtstreeks door de vorst maar door makelaars vergeven. Het uitgangspunt hierbij was dat iedereen van de elite van de koninklijke patronage moest kunnen profiteren. De adel organiseerde militaire compagnieën en rekruteerde soldaten via de eigen aanhang. Ook hierbij speelt patronage een belangrijke rol en het belang van de adellijke legers nam af. De vorsten maakten sedert de 16de eeuw vaker gebruik van huurlegers, of voerden dienstplicht in. Daardoor werden edellieden afhankelijker van de vorst en ontleenden nu geen militaire macht meer aan hun juridische en economische positie als grootgrondbezitter. De meeste vorsten leenden wel vaak nog geld van hun cliënten, die uiteraard passend werden beloond. Vormen van koninklijk patronage Het was de taak van de vorst te zorgen dat hij genoeg patronage te vergeven had en er zelf de controle over hield. In de eerste plaats konden koningen hun onderdanen belonen met geld.( vb jaargeld of pensioen). Daarnaast controleerde de vorst – persoonlijk of via cliënten – de begeving van alle belangrijke ambten. De ambtenaren werden via patronage gerekruteerd. Koninklijke ambten waren zeer gezocht. De ambt bood de kans zijn cliënten te begunstigen en positie als patroon te versterken en eveneens kon het veel geld opbrengen. Niet zozeer de ambt zelf maar wel de andere inkomsten die eraan verbonden waren. (vb de voogdij krijgen over huwelijken van weeskinderen. Hij kon de huwelijkskandidaat goed of afkeuren. Dat kon veel geld opbrengen). Ambten konden ook fungeren als staatsleningen waarbij er betaald wordt voor de ambt, en de ambt brengt jaarlijks een interest als salaris. In andere gevallen kon de ambt lijken op privatisering. De kroon droeg dan bepaalde bevoegdheden en verantwoordelijkheden, zoals belastingheffing op het werven van een legeronderdeel, over in ruil voor geld. Ook de kerk bood vele mogelijkheden tot patronage. De pausen waren zeker niet de enige patroons. Vrijwel alle katholieke vorsten in Europa beslisten vb zelf wie er in hun gebied tot bisschop benoemd werd, en ze gebruikten de macht net zoals controle over de wereldlijke ambten. Patronage kon ook juridische vormen aannemen. Wie toegang had tot het oor van de koning kon ervoor zorgen dat wettelijke geschillen vaak in zijn voordeel werd beslist. Er kon druk worden uitgeoefend op gerechtshoven of de geschillen werden opgelost in een hof dat hun goed was gezind. Cliënten konden ook profiteren van het recht om monopolies en patenten toe te kennen. Tenslotte kon de vorst ook immateriële gunsten verlenen. Het hof was een ‘point of contact’ voor de vorst en elite. Een plaats waar zowel door vrouwen als mannen kon worden genetwerkt, waar huwelijken en benoemingen werden gearrangeerd en reputaties konden worden bevestigd. De belangrijkste uitbreiding van status die de vorsten konden verlenen, was de verheffing tot de adelstand. Deze adelsverheffing had ook als doel dat de ambtenaren de status te verlenen die nodig was hun gezag te laten gelden. Uiteraard was er slechts een zeer kleine groep die rechtstreeks profiteerde van koninklijk patronage. De opkomst van nieuwe groepen moest worden beantwoord met het uitbreiden of het verleggen van patronage. De elite verdeelde zelf ook weer patronage over zijn eigen cliënten, of vervulde een rol als makelaar voor koninklijke patronage. Patronage en politieke ontwikkelingen: enkele voorbeelden De laatste decennia hebben verschillende historici geprobeerd om een verband aan te tonen tussen patronageproblematiek en concrete politieke ontwikkelingen. Zo dacht vb R. Harding dat een van de oorzaken van de Franse godsdienstoorlogen moet worden gezocht in het feit dat de koning te weinig patronage te vergeven had aan de hoge adel, die daardoor zijn aanhang niet meer kon belonen. Deze analyse leek niet echt overtuigend. Ze houdt niet genoeg rekening met het feit dat competitie en ongenoegen over de verdeling van patronage inherent is aan het systeem en niet noodzakelijkerwijze wijst op een tekort aan patronage. Wat er bij de godsdienstoorlogen wel mis ging is dat het niet de vorst zelf was die de patronage verdeelde. Dit creëerde een legitimiteitvacuüm in het patronagesysteem, zodat grote adellijke families de patronage oneerlijk verdeelden. Een ander voorbeeld werd geschetst door V. Press van het gebruik van patronage door de Oostenrijkse Habsburgers. De 30jarige oorlog bood hen de kans hun patronage enorm uit te breiden. Met de in beslag genomen goederen van de protestantse rebellen uit Bohemen, bouwden de keizers in de zeventiende eeuw een groot cliënteel op onder de katholieke adel en de bureaucratie. OP die manier slaagden ze erin zowel een helt te roepen aan de verbreiding van het protestantisme in de Habsburgse gebieden als de Boheemse elite aan het keizerlijk hof te binden.( In cursus nog meer voorbeelden) Cliënten op zoek naar patronage Over patroon-clientrelaties in de onderste lagen van de bevolking is het niet gemakkelijk een inzicht te krijgen, omdat geschreven bronnen hierover meestal ontbreken. In de lagere echelons van de samenleving waren cliënten vaak als groep aan een patroon gebonden. VB de vissers van het quartier Saint-Jean in Marseille waren in de 17de eeuw cliënten van de machtige familie Valbelle. Zoals de meeste gilden een patroonheilige hadden, hadden ze ook één patroon in deze wereld, meestal een machtig man in het stadsbestuur. Deze patroon kon hen helpen in onderhandelen over belastingen, militaire aangelegenheden, … Het belangrijkste netwerk waarin de vroegmoderne mens functioneerde was zijn familie. Wie machtig of rijk was kon erop rekenen dat ook zeer verre of voorheen onbekende familieleden een beroep op hem zouden doen. Wie de mogelijkheid had om een cliënteel op de bouwen en patronage te vergeven, zorgde er dan ook voor in de eerste plaats dat zijn familieleden geholpen werden. Men rekende erop dat familieleden betrouwbaar waren en men vergrootte zo zijn aanzien in de familie. Het familienetwerk kon hulp bieden maar oefende ook een grote sociale controle uit. Het onderhouden van het familienetwerk en de eer van de familie was van vitaal en collectief belang. Een goede huwelijkspolitiek was heel belangrijk. Het kon financieel zeer voordelig zijn, maar eveneens kon het toegang tot patronage verschaffen of het cliënteel van de familie uitbreiden. Vaak ook behoorden mensen nog tot andere netwerken, door beroep, studie of geloof en wendden ook die contacten aan om patroons te vinden. Het verwerven en behouden van patronage was status buitengewoon belangrijk, zeker voor diegenen die een makelaarsfunctie vervulden. Van de cliënt werd verwacht dat hij al het mogelijke deed om zijn patroon van dienst te zijn; dat kon variëren van het overbrengen van een boodschap tot het uitlenen van miljoenen. Mousnier en zijn leerlingen legden het accent op het duurzame, vriendschappelijke en duurzame karakter van de relaties tussen patroon en cliënt. Terwijl de Anglo-Amerikaanse historici meer oog hebben voor de machtspolitieke aspecten van patronage en het opportunisme van veel cliënten. Soms bestonden er wel emotionele banden maar meestal hadden cliënten ook verschillende patroons. Patronage betekende vooral een strijd om dienst en wederdienst. Patronage en principes Het pragmatisme dat de basis vormt van patroon-clientverhoudingen verdraagt zich slecht met religieuze of politieke verdeeldheid. De religieuze veranderingen en conflicten van de zestiende eeuw werkten dan ook aanvankelijk vernietigend op bestaande patronagenetwerken. Binnen families, clientèle en koninkrijken werden de oude loyaliteiten plotseling bedreigd door de heftigheid van het religieuze debat. Patronagenetwerken waren echter zo belangrijk dat families al spoedig strategieën ontwikkelden om de nieuwe verdeeldheid het hoofd te bieden. Sommige Franse families splitsten zich in een katholieke en hugenootse tak, om alle wegen voor de bevordering van de familie open te houden. Spoedig ontstonden er ook nieuwe clientèle nu gegroepeerd naar godsdienstige overtuiging. Behalve religieuze overtuiging zorgden vanaf de 17de eeuw ook verschillen van mening over de ordening van de staat er in toenemende mate voor dat er de partijen op min of meer ideologische grondslag ontstonden. Het patronagesysteem was dus heel flexibel, en bleef lange tijd voldoen. Dat was te danken aan het feit dat het systeem zijn grenzen kende. Wie uitsluitend de eigen familie bevoordeelde, giften aannam zonder er iets voor terug te oden, welbewust fraude pleegde of volstrekt onbekwame lieden aanstelde, kon zeker op kritiek of strafvervolging rekenen.