Voedingsleer

advertisement
Voedingsleer: theorie
Hoofdstuk 1: Ontwikkeling van de menselijke voedingsgewoonten
Inleiding
Dagelijks verbruik vandaag: ≈ 1,5kg vast voedsel & 2 liter vloeistof
Kwantiteit voedingsmiddelen voldoende beschikbaar … Dit itt 100 jaar geleden
Aanbod bezit voldoende verscheidenheid voor een nutritionele evenwichtige keuze
Vlees, vis, melk, melkproducten, eieren, vetten, olien, suiker, groenten en fruit
Oorzaken?
Industrialisering vd voedingsproductie & Europese landbouwbeleid
Verbetering vd landbouwmethodes ⇒ opbrengst x3 ⇔ 1900
Nieuwe bewaarmethoden ⇒ minder bederf
Verhoging vd efficientie ⇒ internationale aanpak vd bevoorradingsketen
♦ De producten worden in grotere hoeveelheden aangekocht en komen van verder
Door de grotere opbrengsten worden de producten ook relatief gezien goedkoper
Nu: 17,6% van het inkomen gaat naar voeding en drank
1900: grootste deel vh inkomen
1950: 40%
Gevolgen grotere beschikbaarheid en betaalbaarheid
Algemene toename lichaamlengte: 1,65m (1860) → 1,81m (1990)
Hogere levensverwachting:
47 → 80 (bij vrouwen) ;
43 → 73 (bij mannen)
Wegwerken verschil lichaamslengte tussen de sociale klassen
Algemeen
Aantal referenties
Jaren 50:500
Nu: 10000
Voedingsindustrie speelt meer in op de verwachtingen vd consumenten: ongeacht koopkracht, gezinssituatie
Keuze aan voedingsmiddelen nooit zo groot geweest
Wikipedia
Definitie voedingsleer
Kennis vd voedingswaarde van voeding en fysiologische, biologische en chemische processen die in de
menselijke stofwisseling plaatsvinden indien het voedsel wordt opgegeten
Voedingsleer heeft niet alleen aandacht voor de volledigheid vd voeding maar ook aan de totale hoeveelheid
energie die men op eet.
Hiervoor zijn dietisten speciaal voor opgeleid ⇒ voedingspatronen bestuderen en verbeteren
Volledige, gezonde voedings is afhankelijk van volgende factoren
Geslacht
Leeftijd
Dagbesteding
Allergieen
Evolutie vd voedingsleer
Ontstaan: 18e eeuw dankzij vooruitgang in de organische chemie en fysiologie
Ontdekking van de belangrijkste voedingsstoffen voor de mensen
Eiwitten, vetten, koolhydraten, vitaminen, mineralen
In de voedingsleer zijn 4 periodes te onderscheiden
Eerste periode: “klassieke voedingsleer”
Relatie globaal?
Groot verschil in types diëten met een zeer groot gamma aan voedingsmiddelen
Grote overeenkomst dieten op nutrientniveau
Herleiden van de menselijk en dierlijke voeding tot: eiwit, vet, koolhydraten en zouten
KH en zouten zouden elkaar gedeeltelijk vervangen
Eiwitten: minimum/dag nodig voor N-evenwicht
Tweede periode: 1900-1945
Toevoegen van essentiële minorfactoren (vitaminen en sporenelementen) aan hoofdcomponenten
Ontdekking: niet alle eiwitten hebben dezelfde voedingswaarde
Voeding te verdelen in een vijftigtal besstanddelen
Vetten
Koolhydraten
± 20 vitaminen
± 10 AZ
20 chemische elementen
Stijn Vandelanotte
-1-
Voedingsleer: theorie
Derde periode: 1945-1995 → periode optimale voeding
Dagelijks dieet met zeer veel componenten nodig voor optimale voeding !
Kans op afwijking van optimale voeding is veel groter
Wat is optimale voeding bereikt?
Kunnen er nog verbeteringen aangebracht worden
Welke eisen moeten gesteld worden aan optimale voeding?
♦ Besluit: nood aan wetenschappelijk onderzoek!!!
Vierde periode: vanaf de eeuwwisseling
Wetenschappelijk onderzoek
Nieuwe verbanden tussen de voeding en de gezondheidstoestand vd consument
Voeding wordt meer dan een verzadiging van behoeften en krijgt andere functies
Sommige nutrienten hebben naast hun nutritionele waarde ook een positive waarde op het lichaam
♦ Deze nutriënten noemt men: functional foods (of in de VS: health foods)
Enkele definities – terminologie
Voedermiddel, voedsel: hetgeen waarmee men zich voedt (bv brood)
Voedingsstof: voedend bestanddeel uit de voeding (bv gluciden)
Nutriënten:
essentiële componenten
Water ⇒ belangrijkste element
Functie: structuur, regulatie
Aanwezig in: dranken, levensmiddelen
Vetten: triglyceriden, cholesterol, fosfolipiden
Functie: energie bron, structuur, regulatie
Aanwezig in: vetten, olien, vlees, melkproducten
Mineralen
Functie: structuur, regulatie
Aanwezig in: alle levensmiddelen
Vitaminen
Vetoplosbaar: ADEK
Wateroplosbaar: B vitaminen, C
Functie: regulatie
Aanwezig in: alle levensmiddelen
Koolhydraten: Suikers en zetmeel
Functie: energie bron
Aanwezig in: granen, groenten, fruit, melkproducten
Eiwitten: samengesteld uit aminozuren
Functie: energiebron, structuur, regulatie
Aanwezig in: vlees, zuivelproducten, groenten, granen
Functie:
Leveren van energie: KH, EW, LP
Bijdrage aan cel- & lichaamsstructuur
Reguleren van lichaamsprocessen
Eenheid van energie in de voedingswetenschappen → J
Vroeger calorie → weg wegens het isolement tegenover andere wetenschappen waar gebruik wordt gemaakt
van SI eenheden. Om van calorie om te gaan naar J is de factor 4,18 van kracht.
Vuistregel: gemiddelde energie behoefte van de mens: 2500 kcal/dag
Het menselijke gedrag ten overstaan van de voeding
Inleiding
Relatie: mens – milieu – voeding
Mens: biologische, psychologische en sociale dimensies
Milieu: fysisch milieu, sociale structuur en cultureel systeem
Voeding: samenstelling, hoeveelheid en eetmoment
Stijn Vandelanotte
-2-
Voedingsleer: theorie
Benaderingen
Drie verschillende benaderingen
Fysiologische benadering
Doel? Onderzoeken vd verschijnselen die het functioneren op het niveau van cellen organismen bepalen
Beschikbaarheid van voedingsstoffen⇒ bepalen het verloop vh metabolisme
Omdat voedingsstoffen substraten zijn vh metabolisme
Honger en verzadiging ⇒ bepalen de voedselopname
Honger → aanzetten tot opname van voedsel
Eetlust → aanzetten tot opname van bepaalde voedingsmiddelen
Verzadiging → geen signalen meer die leiden tot voedselopname
Essentiële voedingsstoffen
Wat? Absoluut noodzakelijk voor goed verlopen van vele reacties binnen een organisme
Verschil met gewone voedingsstoffen? Deze zijn niet aan te maken door het lichaam zelf
Onderzoek van andere voedingsbestanddelen en niet voedingsstoffen op alle mogelijke schadelijke
eigenschappen. Zoals op:
Voedingsvezels, antioxidantia, stoffen die kanker kunnen bevorderen of remmen
Voedingstoestand: maat voor effect vd vele stoffen
Wat? Geheel van gezondheidsparameters afhankelijk vd voeding, omdat één parameter de
voedingstoestand goed weergeeft zijn er meerder nodig
Voor jongeren is bv de belangrijkste parameter: groei
Hoe bepalen? Aan de hand van de lengt, gewicht, huidplooidikte, soortelijk gewicht, vetmassa
Psychologische benadering
Doel? Onderzoeken vd verschijnselen die de psyche als achtergrond van handelen hebben
Bv: eetgedrag: afwijkingen
→ Anorexia: dwangmatig onderdrukken van eetlust
→ Orthorexia
→ Boulemie: dwangmatige eetlust
Relatie tussen voeding en gedrag
Bv: voedingsmiddelen beïnvloeden de psyche via het remmen of stimuleren vd secretie van hormonen
Bv: genotmiddelen (drank) beïnvloeden de psyche door hun geur of smaak
Gastronomie
Wat? De kunst om met beschikbare componenten het maximum aan sensorische vreugde uit het gebruik
van spijs en drank te halen
Bepaald door: kwaliteit, zorg, kookkunst en omgeving!
Epidemiologische benadering
Doel? Onderzoeken vd relatie tussen het voedingspatroon v/e bevolking en het voorkomen van aan voeding
gerelateerde ziekten (bv hart en vaatziekten)
Methoden voor meten voedselconsumptie
Verbruiksgegevens voor bevolkingsgroepen
Meten consumptie individuen
Stel: ontdekking van correlatie tussen voorkomen v/e ziekte en consumptie bepaalde voeding moet steeds
onderbouwd worden door biochemisch en fysiologisch onderzoek
Toepassingen
Onderzoeken van voedingsgewoonten van bevolkingsgroepen
Aangeven van behoeften en tekortkomingen
BV: Bevolkingsonderzoek vh voorlichtingsbeleid met doelstelling: verminderen vetgehalte vd voeding
Instinct bij voedselkeuze: voorbeelden
Eskimo’s: eten rauwe organen en darminhoud van dieren
Voedingsstoffen en vitamine C goed vertegenwoordigd
Koken van organen: afbraak van vitamine C ⇒ tekort vit C ⇒ scheurbuik
Mexico: wijze van bakken van tortilla’s
De mais wordt geweekt in kalkwater en daarna ontdaan van harde bast voor verdere verwerking
Zonder kalkwater is er een tekort aan calcium
Vrijgeven van nicotinezuur ⇒ geen pellagra in Mexico
Pellagra? Tekort aan niacine (vit B3), komt niet zo vaak voor omdat het lichaam dit kan maken uit het AZ
tryptofaan.
Symptomen van Pellagra? Diarree met bloed, schilferende huidaandoeningen, hoofdpijn
Mens instinctief tot juiste voedselkeuze
Instinct is gericht op voldoening vd fysiologische behoefte aan voedsel, is de drijfveer van de mens. De ervaring
van deze personen leert hen het bruikbare hieruit te behouden. Daarbij heeft die persoon wel een voorkeur voor
bepaald voedsel. Honger, eetlust en het beschikbare voedsel zijn bepalend voor wat hij zal eten.
Stijn Vandelanotte
-3-
Voedingsleer: theorie
De voedingstoestand
Wat? Toestand als gevolg van verschillende voedingsprocessen
Beinvloed door
Kwantiteit en kwaliteit vh opgenomen voedsel
Vertering, resorptie en benutting
Uitwendige omstandigheden
Levenswijze en sociaaleconomische factoren
Behoefte aan voedingsstoffen bepaald door Genetische factoren en Fysiologie van lichaam
Slechte gezondheid → negatieve invloed op fysiologie → invloed op voedingstoestand
Indeling
Aard
Ondervoeding of overvoeding
Gedeeltelijk ⇒ oorzaak: gebrek aan specifieke voedingsstof
Volledig ⇒ oorzaak: meerdere voedingsfactoren
Parameters die de voedingstoestand bepalen
Lengte, gewicht, bloedspiegel, urine
Intensiteit
Overvloeding
Abnormale werking of foutieve door overmatige opname van 1 of meer voedingsstoffen in sommige
weefselcellen
Obesitas: algemene overvoeding → kijk naar je moeder bv :P , wedden dat ze last heeft
Normale voeding
Nutriëntopname laat goede lichaamsstructuur en lichaamsfunctie toe
Onderhoud een passende reserve
Subnormale voeding
Geen invloed op de structuur en functie vh lichaam
Te lage nutriënten opname voor onderhoud voldoende reserve
Minder weerstand vh lichaam tegen stresssituaties
⇒ uitputting Fe-reserve tijdens zwangerschap
Latente ondervoeding
Te kort aan voedsel leidt tot een verstoring van een of andere functie
Dit gebrek is niet merkbaar. Bv Fe-tekort → Hemoglobine tekort → verstoring vd zuurstofopname
Adaptatie is een erg bepalende factor hierin
Het lichaam is instaat om bij grote tekorten en uitputting van de reserves, door bepaalde aanpassingen het
lichaam toch te voorzien van nutriënt. Bv Fe-tekort na bloedverlies → verhoogde Fe-resorptie
Het adaptatievermogen vh lichaam voor onderhoud vd homeostase is beperkt en afhankelijk vd ouderdom
Klinische ondervoeding
Gestoorde structuur door ondervoeding, dit is niet noodzakelijk fysisch vast te stellen
Irreversibele fase
Duur
De tijd is een determinerende factor bij de ontwikkeling van ondervoeding
Aanhoudend tekort v/e bepaalde voedingsstof in het dieet:
Voedingstoestand doorloopt de verschillende stadia: normaal → uitputting van reserve →anatomische gebreken
Verband voedselopname en voedingstoestand
Zie fig…zie cursus p11
Licht deficiente voedingstoestand te verhelpen mits geringe extra opname
Minimale behoeften
Noodzakelijk geringe hoeveelheid voedingsbestanddelen zonder structurele verstoring vd weefsels
Fysiologisch minimum
Hoeveelheid die overeenstemt met structurele gaafheid doch minimale functie
Voor verlaten van de gebieden latente ondervoeding en subnormale voedings is veel meer voedingsstof nodig
De homeostase
Wat? het vermogen om het lichaam op een standvastige toestand houden
Vrij ingewikkeld mechanisme:
langdurige opname onevenwichtig dieet ⇒ te kort schieten van het mechanisme
Kinderen hebben zeer nauwe homeostasegrens (Opname staat in voor onderhoud, groei, reserve-aanleg)… maar
deze vergroot tot men een maximum bereikt, dit is wanneer de persoon het fysiek sterkst is in zijn leven. Naarmate
men ouder wordt zal deze grens weer verlagen
Stijn Vandelanotte
-4-
Voedingsleer: theorie
Afwijkingen
Fenylketonurie: erfelijke afwijking
Malnutritie (wanvoeding): oorzaken:
Verkeerd voedingspatroon
Gebrek aan bepaalde voedingsstoffen
Onwetendheid
Maldigestie
Wat? Niet of slecht verteren van bepaalde componenten uit de voeding
Bv: melksuiker, het enzym dat melksuiker splitst verdwijnt bij mens en dier na zoogperiode
Malabsorptie
Wat? Normale vertering, maar geen normaal darmtransport
Intolerantie
Wat? bepaalde voedingsmiddelen niet kunnen verdragen
Voorkomen? Aversie, allergie voor voedingsmiddel, een intoilerantie tgv/e enzymdeficientie, een farmalogisch
toxicologisch effect of directe irritatie
Toxicologische effecten
Contaminanten → factor bepalend voor het toxicologisch effect
Stoffen die voorkomen in de voeding of onbewust ingebracht met een ongunstig effect op metabolisme
Additieven → factor bepalend voor het toxicologisch effect
Stoffen die bewust zijn toegevoegd
Bereiding voeding → factor bepalend voor het toxicologisch effect
Omzetting van niet-toxische stoffen in toxische stoffen
Microbiologische verontreiniging: vorming van giftige stoffen door op zich niet schadelijke bacterien
Industriele verwerking van de voedingsmiddelen
Ontstaan van 1800
Achard (1799): suiker uit bietwortelen
Mège-Mouriès (1870): margarinefabricatie
Sterke ontwikkeling van industriële verwerking door:
Sterke bevolkingsgroei
De beginnende industrie rond en in de steden
Oorlogen
Veel gebruikte technologische processen in de industriële verwerking
hittebehandelingen, emulgeren, hydrogeneren, uitkristaliseren, roosteren
hierbij worden additieven aangewend met als doel:
verbeteren vd bewaring (antioxidantia)
aantrekkelijker maken (kleurstof)
Stijn Vandelanotte
-5-
Voedingsleer: theorie
Hoofdstuk 2: De spijsvertering van de mens
Inleiding
digestie en absorptie vormen een belangrijk onderdeel vd fysiologie v/e dierlijk wezen
Dankzij de anatomische structuur vh spijsverteringsstelsel zijn volgende stappen mogelijk
Opname
Absorptie
Voedsel en voedingsstoffen ondergaan transformaties tot nieuwe bouwstoffen en energie voor het lichaam
Met deze energie en bouwstoffen kunnen vitale levensprocessen doorgaan
Spijsverteringsstelsel is vatbaar voor ziektes en disfuncties
Bv Gastro-intestinale klachten
Het spijsverteringsstelsel
Functies
Motiliteit → Beweging darminhoud door contractie en relaxatie
Secretie → Vrijstellen secreten uit exocrien klieren of mucosacellen in lumen
Secreet opgebouwd uit: enzymen, emulgatoren, pH modifiers
Digestie → de enzymatische hydrolyse van organische moleculen in kleinere en elementaire eenheden
De enzymen worden geproduceerd door gastheer of bacteriën in darmstelsel
Absorptie → processen voor opname vd elementaire eenheden
Elementaire eenheden? Bv organische moleculen of elementen in mucosacellen, lichaamsvocht
Processen?
♦ Passieve diffusie → water, waterige oplossingen en lagere vetten bewegen onder invloed van een
concentratie gradient
♦ vereenvoudigde diffusie
♦ actief transport → mineralen, sommige suikers, aminozuren bewegen tegen een concentratie
gradiënt in met behulp van pompen, dit vergt echter wel energie
Gastheerbescherming → voorkomen van ongewilde / schadelijke componenten die de functie of structuur verstoren
Hoe? Met een aantal fysische, motiliteits, immuniteits en fagotische elementen
Bouw → zie figuur en vorig jaar verteringsfysiologie
De mond
Functie
Voedsel tot kleine brokstukken herleiden, kauwen (massificatie)
Na het kauwen is het voedsel bolvormig (=bolus)
Vermengen met speeksel
Er wordt bij de mens ongeveer 1,5l speeksel / dag gesecreteerd (pH 7)
pH 7 ⇒ speeksel verzadigd aan Ca, wat voordeliger is voor de tanden
Functies van speeksel
Speeksel bevat ptyaline ≈ α-amylase⇒hydrolyse van zetmeel tot maltose
Vergemakkelijk van het slikken en spreken
Houd de mond vochtig en legt beschermlaagje op de mondholte (bv op de tanden)
Is oplossingsmiddel voor tal van substanties
Heeft bufferend vermogen tegen zuren afkomstig van voedselresten tussen de tanden
3 paar speekselklieren (deze leveren niet dezelfde soorten speeksel (sereus of muceus) en staat onder
controle van bepaalde zenuwsystemen en prikkelingen zoals de reflex van Pavlov)
OPM: Slikken gebeurt door de wil, de rest vh spijsverteringsstelsel tot aan de anus gebeurt onafhankelijk vd wil
De maag
Via de slokdarm (oesophagus) komt het voedsel in de maag terecht ⇒ cardiasfincter moet zich ontspannen.
Maagcontracties : 2 types bewegingen
Tonische contractie = kneden vh voedsel
Peristaltische contractie = zorgt voor de voortbeweging vh voedsel
Bestanddelen van maagsap
HCl (0,4 - 0,5 %)
bevorderd oplosbaarheid, denatureert eiwitten, activeert enzymes
Anionen: Cl, PO4, SO4
Pepsine (uit pepsinogeen)
eiwitsplitsend enzym
Kathepsine
celprotease via maagslijmhuid in de maag
Lipase
splitsing van neutrale vetten in glycerol en vetzuren (VZ)
Mucine
beschermd maagweefsel
water
Stijn Vandelanotte
-6-
Voedingsleer: theorie
Algemene kenmerken van de maag
3 l maagsap secreet / dag
Deze secretie wordt hormonaal geregeld
Dagelijks vloeit er 7,5 l doorheen de pylorus
Speeksel (1,5) + maagsap (3) + water (1,3) + voedsel (1,7l)
De pH van het maagsap ≈ 1 à 2 … dit is nodig voor de pepsinewerking
Ziekten van de maag
Aantasting beschermende slijmlaag vd maag → oorzaak: HCl (bv bij te veel asperines te nemen)
Gevolg: maagzweren
Gastritis → oorzaak: te hoge maagsecretie
Snelheid van de maaglediging is afhankelijk van caloriewaarde van het voedsel
Bepaalde prikkelende stoffen (bv alcohol en cafeine)
Deze stimuleren de maagzuurvorming
Beperkt gebruik tijdens de maaltijd → activatie vd vertering
De dunne darm
Functie
Mengen van de inhoud die van de maag komt met
Secreties van de slijmcellen
Secreties van de pancreas → bicarbonaat en enzymen
Secreties van de galblaas → emulsifeert vetten
Absorptie van de meeste verteerde producten
Algemene kenmerken
Lengte: 2,8m
Verdeeld in 3 stukken
Duodenum (22cm)
Jejunum en ileum (258cm)
Bestaat uit vili en microvili ⇒ absorptieoppervlakte x100 ⇒ lengte 3m en absorptieoppervlak 250m²
Hierdoor is de absorptie van de meeste verteerde producten mogelijk gemaakt
Vetoplosbare geabsorbeerde nutriënten naar het lymfe
Andere geabsorbeerde nutriënten naar het bloed
Pancreas
Pancreassecreties (pH 8,5 → basisch) naar de dunne darm
2000ml pancreassecreet /dag
Gevolg: pH vd darminhoud na de pancreas ≈ 6 à 7
functie van pancreassecreties
neutralisatie vh voedsel die uit de maag komt
enzymatisch afbraak van eiwitten
vorming van inactieve enzymen ⇔ bv trypsinogeen
trypsinogeen → trypsine door enterokinase katalysator die trypsinogeen activeert in de duodenum
samenstelling pancreassap
150mM NaHCO3
neutralisatie van chyme in duodenum
α-amylase
omzetting van zetmeel naar maltose
Lipase
splitsing van neutrale vetten
Cholesterolesterase
splitsing en synthese van cholesterol
Lecithase
splitsing lecithine
Trypsinogeen en chymotrypsinogeen
inactieve vorm van trypsine (geactiveerd in dunne darm)
Carboxylpeptidase
splitst peptiden
Fosfatase
splitst organisch gebonden fosfor af
De lever
Grootste menselijk orgaan
Functies
Galvorming, stockeren glycogeen, vorming ureum, detoxificatie drugs, regeling KH- en LP-metabolisme
Gal
Galvorming gebeurt in de lever en komt in de duodenum terecht
Tussen 2 maaltijden gaat gal gemaakt in de lever naar de galblaas
Vanaf dat er gedeeltelijk verteerd voedsel van de maag naar het duodenum gaat contraheert de galblaas
Samenstelling gal
en functie
Galpigmenten
afbraakproducten van hemoglobine in de lever
Galzouten
emulgeren vet dat dan door lipase kan worden afgebroken
Lecithine
bevorderen vd resorptie van vetoplosbare vitaminen
Cholesterol
Vrije vetzuren
emulgerend werkend fosfolipide
Stijn Vandelanotte
-7-
Voedingsleer: theorie
De dikke darm
Functies: Absorptie van water, natrium en andere mineralen
Algemene kenmerken
Input: 300-500ml materiaal vanuit ileum → Output: 150g fecaliën
Lengte: 110cm
Totale verblijfsduur van voedsel in het spijsverteringsstelsel ≈ 3 – 6 dagen
Aanwezigheid van micro-organismen
Bv: E. Coli, Aerobacter aerogenes , …→ samenstelling afhankelijk van: herbi-, carni-, omnivoren
Functie van deze mo’s
Synthese van bepaalde vitaminen en essentiële AZ
Elke dag komen ≈70g suikers in de dikke darm
Deze worden omgezet tot korte ketenvetzuren (bv acetaat, propionzuur), H2, CH4
Deze VZ worden geabsorbeerd in de dikke darm en omgezet tot CO2
Mo’s
Synthetiseren vitamine K
Eerste levensweken vd mens: daling protrombinegehalte in bloed ⇒ problemen met bloedstolling
Dit risico daalt zodra dat de darmbacteriën vit K synthetiseren
Veroorzaken onwelriekende stoffen
Samenstelling vd microflora = delicaat ecosysteem
Gemakkelijk verstoorbaar
Rol bij de immunologie
Antibiotica: groeieffect bij mens en dier
vermoedelijk heeft dit te maken met de groeiremmingen veroorzaakt door de beïnvloeding vd darmflora
Probiotica:
Positief effecten op Bifidobacterien
Probiotica → productie van azijnzuur en melkzuur→ pH ↓ → remmend effect op putrifierende microflora
Zoals enterobacteriaceae en clostridium
Lactobacillus acidophylus
Hersteller na antibioticakuur of bij spijsverteringsstoornissen (diarree)
De vertering
De vertering van KH
Belangrijkste KH uit dieetkundig standpunt:
Polysachariden (zetmeel, glycogeen)
Disachariden (sucrose, lactose)
Monosachariden (fructose, glucose, galactose)
OPM: in de ppt’s staat er nog meer info over de vernoemde KH, maar dit is meer biochemie
KH
75% vd droge stof van planten
Aanwezig in alle door mens geconsumeerde plantendelen (ook sucrose, maar meer in suikerbiet en –riet)
Afbraak van koolhydraten in het verteringsstelsel
Zetmeel wordt een eerste maal aangetast door ptyaline in het speeksel.
Factoren die de volledigheid vd zetmeeldigestie bepalen
De voedselbewerking
Variabele transitsnelheid ⇒ afhankelijk van samenstelling vd maaltijd (vetten traag)
In de duodenum en jejunum
α-amylase (pancreas) zorgt voor verdere afbraak
Aminozuursequentie van ptyaline en α-amylase is voor 94% identiek
Deze hydrolyseren de 1,4 - α - binding
Geen inwerking op de 1,6 - α - bindingen en eindstandige 1,4-α-bindingen naast vertakkingen
Eindproducten: maltose, maltotriose en α-limit dextrinen
Bij kinderen jonger dan 1 jaar is er een nog lage amylase activiteit in het lumen
In het ileum
Verdere vertering door isomaltase, maltase en door zure hydrolyse van zetmeel
De meeste glucose moleculen worden in het darmstelsel opgenomen
De disschariden moeten worden gehydrolyseerd tot monosachariden dit gebeurt mbv
4maltasen, 2 lactasen, 2 sucrasen
Als 1 vd enzymen ontbreekt ⇒ storingen ⇒ diaree, bloeding, flatulentie
Absorptie van hexosen en pentosen ter hoogte vh duodenum en het ileum vaak door diffusie
Glucose en galactose → actief transport
Fructose: passief transport
Maximale absorptie: 120g/uur
Stijn Vandelanotte
-8-
Voedingsleer: theorie
Functie van koolhydraten
Energiebron
Overmaat glu: opslag als glycogeen die wordt opgeslagen in de lever en in de spieren
Toename vd opname van complexe KH door opname van granen en groenten
Beperken van suikeropname door
Verlaag gebruik van toegevoegde suikers
Beperken van soft drinks, gezoete ontbijtgranen, snoep
Veel fruit eten
Diabetes Mellitus
Wat? persistent hoge bloedglucose waarden
Types
1: geen insulineproductie ⇒ behandelen met insuline
2: cellen zijn resistent tegen insuline ⇒ behandelen met aangepast dieet, beweging, medicatie
Risicofactoren van type 2
Leeftijd, ethniciteit, obesiteit, familiegeschiedenis , te weinig beweging
Metabool syndroom
Wat? insulineresistentiesyndroom – syndroom X
Wat? chronisch stofwisselingsprobleem
Gevolg: gestoorde bloedsuikergehalte, hoge bloeddruk, obesitas, stoornissen in bloedstolling
Gevolg: leiden tot onder meer cardiovasculaire aandoeningen en diabetes type 2 en zelfs kanker
Artificiele zoetstoffen
Saccharine, aspartaam, acesulfame K, sucralose
Relatie KH en gezondheid
Hoge suikeropname
Lage nutriënt inhoud
Tandbederf
Overmaat aan calorien ⇒ overgewicht
Hoge vezelopname
Betere controle bloedsuiker
Mogelijk verminderd risico op kanker en hartziekten
Gezondere gastro-intestinale functie
Vertering eiwitten
Types aminozuren
Essentieel → als ze niet aangemaakt worden door het lichaam en moeten worden opgenomen via voedsel
Niet essentieel → wel aangemaakt door het lichaam en ook aanwezig in voedsel
Conditioneel essentieel → normaal niet essentieel, maar soms wel door speciale omstandigheden
Vertering van eiwitten in de mond
Afbraak, verkleinen en bevochtigen
- in de maag
De digestie van eiwitten. Pepsine zorgt voor de enzymatische hydrolyse van peptidenbindingen ter hoogte van
de AZ fenylalanine of tyrosine. Hierdoor ontstaan kortere ppk’s.
pH optimum van pepsine: 1,6 – 3,2 (dus goed want de pH vd maaginhoud is 1-2)
- in de duodenum
Toevoeging van pancreassap ⇒ pH ↑ ⇒ pepsine wordt inactief.
pH↑ ⇒ trypsine en chymotrypsine, carboxypeptidasen, aminopeptidasen en dipeptidasen worden geactiveerd en
hydrolyseren de al reeds verkort ppk’s
- verdere resorptie AZ in de dunne darm
Resorptie van eiwitten is slechts mogelijk in de eerste levensjaren
Oorzaak? Doordat de immunoglobulines de darmwand onveranderd passeren ⇒ passieve immunisatie van
de jonggeborene, omdat het serum nog geen antilichamen bevat
Resorptie snelheid is omgekeerd evenredig met het molair volume
Pyridoxaalfosfaat (vit B6) is ook betrokken bij de resorptie
4 actieve transportketens die voorkomen en onafhankelijk van elkaar functioneren
Basische aminozuren → histidine, lysine, arginine
Neutrale aminozuren → arginine
Proline en hydroxyproline
Zure aminozuren → asparaginezuur en glutaminezuur
Stijn Vandelanotte
-9-
Voedingsleer: theorie
Vertering vetten
Essentiële vetzuren
Linoleinezuur → niet aangemaakt door het lichaam
Moeilijke resorptie
Oorzaak1: onoplosbaarheid in water
Oorzaak2: relatieve grootte van de moleculen
Samenstelling van de voedingsvetten
Triglyceriden
Structuur: Glycerol + 3 VZ
Functie: energie, reserve, bescherming, drager van vetoplosbare vitaminen
Bron van Omega3VZ: sojaboon, walnood, makreel, tonijn
Bron van omega6VZ: plantaardige olie, noten en zaden
langketen vetzuren,
fosfolipiden
structuur: Glycerol + 2 VZ + fosfaatgroep
functie; component celmembraan, lipidetransport, emulgatoren
bron: eigeel, lever
cholesterol en cholesterolesters
functie: component celmembraan, precursor van andere substanties
bron: alleen dierlijke voeding maar kan ook worden gesynthetiseerd in de lever
Vertering van vetten in de maag
Vetten worden in de maag uit de voedingslipoproteinen vrijgesteld door proteolyse
Vertering in duodenum
Grote rol voor pancreas en galsecreten
Pancreaslipasen ⇒ lipolyse ⇒ ontstaan van vrije VZ, monoglyceriden en lysofosfatidylcholine
Galzouten ⇒ emulsifieren ⇒ ontstaan van micellen
Hierbij ontstaat ook een klare waterige oplossing en worden de vetten naar de darmwand gebracht waarbij
monoglyceriden en VZ opgenomen wroden
Galzouten worden afgezonderd en naar ileum gebracht, waar zij geresorbeerd worden en via de poortader terug
naar de lever gebracht en weer in de gal ingebouwd
Slechts 40-50% vd triglyceriden worden tot monoglyceriden gehydrolyseerd dus ook geabsorbeerd
De VZ worden eveneens geresorbeerd afhankelijk van de lengte van de VZ
Minder dan 10-12 C-atomen ⇒ rechtstreeks via de mucosa in de bloedbaan
Ze worden dan als vrije VZ in complex met albumine rondgevoerd en naar de lever gebracht worden
Dit kan soms ook plaatsgrijpen met langketen VZ indien de herverestering tekort schiet
Meer dan 12 C-atomen ⇒ herverestering tot triglyceriden in de mucosa
In enterocyten: transport van geabsorbeerde VZ door VZ-bindend proteine naar ER waar het omgezet
wordt mbv CoA-synthase tot een actief CoA derivaaat
De VZ worden herveresterd ⇒ nieuw lipide ontstaat
Nieuw lipide omhullen met laagje bestaande uit lipoproteinen, cholesterol en fosfolipiden
Hierdoor ontstaan nieuwe chylomicronen (= nieuw gevormd lipoproteine), onder deze vorm komen
vetten in de lymfe terecht
♦ Samenstelling van chylomicronen in de lymfe
Triglyceriden 86-91%
Cholesterolester 0,8-1,4%
Vrij cholesterol 0,8-1,6%
Fosfolipiden
6-8%
Proteine
1-1,5%
VLDL : Very Lov Density lipoprotein
Lever is de syntheseplaats. De lipide wordt gepakt met proteinen en getransporteerd naar andere
lichaamsdelen
LDL: low density lipoprotein
Afgeleid van VLDL, circuleren door het lichaam, beschikbaar voor cellen voor aanmaak nieuwe
membranen, hormonen of opslag
LDL receptoren op levercellen verijwderen LDL uit circulatie
HDL : high density lipoproteins
Vervoert cholesterol en andere lipiden van cellen terug naar de lever voor recyclage of verwijdering
Stijn Vandelanotte
-10-
Voedingsleer: theorie
Hoofdstuk 3: energie en energienormen
Inleiding
De kleine celentiteit is de oorsprong van de energie levering onder de vorm van ATP
Berekeningen obv de celactiviteiten?
Moeilijk te bepalen ⇒ Men beperkt zich tot het beschouwen van de energiewisseling over het ganse lichaam
Hieruit leidt men uiteindelijk de voedingsnormen
Conventionele energie stroom
Bruto-energie
Totale energie van voedingsmiddel → bepalen met een bomcalorimeter
Opsplitsen in schijnbare verteerbare energie en de faecale energie
Schijnbare energie
♦ Energie voor uitwendige verliezen (haar, nagels, zweet)
♦ Urinaire energie afkomstig van het endogeen metabolisme en residuen afkomstig van onvolkomen
metabolisme voedingsstoffen
♦ Gasvormige energie
♦ Metaboliseerbare energie: netto-energie en specifiek dynamische werking
Specifiek dynamische werking
Wat? warmte als gevolg van vertering en absorptie van voedsel
Bv: energie voor kauwen, klierwerking, darmwerking, energie in intermediair metabolisme
Maximum na voedselopname en gaat terug naar minimum net voor de nieuwe voedselopname
Tijd bereiken minimum SDW
♦ Mens: 8-12uur
♦ Enkelmagigen: 12-24u en Meermagigen: 2-3 dagen
Netto-energie
Netto-energie voor onderhoud
Energie voor basaal metabolisme, activiteiten voor het onderhouden, thermostatische warmte
Productie
Energie voor productie van melk, ei, foeutus, wol, groei
Faecale energie
Niet verteerde voedingsmiddelen
Inwendige oorsprong (verteringssapen, cellen vd darmmucosa)
Biologisch schema voor energie stroming
≠ conventionele schema
= werkelijke energie verdeling
Bepaalde onderdelen zijn weinig of niet analytisch te bepalen
Faecale energie: Onverteerde voedingsmiddelen, Warmte verteringsenergie , Gasvormige energie
Urinaire energie:Residuen onvolkomen metabolisme
SDW:Warmte van nutriëntmetabolisme
Netto energie voor onderhoud: Endogeen urinaire, metabolisch faecale en uitwendig verlies energie
Het basaal metabolisme
Wat? de energie afgifte van een mens in toestand van volledige rust, bij een temperatuur rond thermoneutraliteit en
nadat vertering en resorptie vh opgenomen voedsel is beeindigd ⇔ SDW = 0
Wat? onderdeel vd netto-energie voor onderhoud
Formule = NE0 = BM + Aktonderhoud + Thermoneutraliteit
Thermoregulatie en thermoneutraliteit en rusttoestand
Afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Men onderscheid 3 verschillende
temperatuurzones
Komfortzone:
Constant gehouden lichaamstemperatuur met minimum inspanning
Minimale vochtevaporatie
Bloedvaten: geen vasoconstrictie of dilatatie
Koude zone
Stijgen warmteproductie om constante lichaamstemperatuur te behouden
Bloedvaten vertonen vasoconstrictie
Te lage omgevingstemperatuur → warmte afgifte > productie ⇒ afkoelen van het lichaam
Hittezone
Vasodillatatie
Zweten
Bepaalde temperatuur → opwarming > afkoeling door warmteafgifte ⇒ stijgen lichaamstemperatuur
Rusttoestand bij basaal metabolisme = geen spierarbeid (gemakkelijk bij de mens)
Stijn Vandelanotte
-11-
Voedingsleer: theorie
Invloedsfactoren
Lichaamsmassa: meer cellen & weefsel ⇔ meer activiteit
Lichaamsoppervlakte ~ warmteverlies
Lichaamssamenstelling: activiteit van spieren > vet
Leeftijd ⇒ metabolisch weefsel ↑ → BM ↑ + verouderen → vetaandeel ↑ en BM ↓
Geslacht ⇒ vrouwen hebben kleiner lichaamsoppervlak en hebben meer vet ⇔ BM ↓
Gezondheid
Klimaat
Voedingstoestand
Formulering vh basaal metabolisme
Goede correlatie tussen BM & lichaamsoppervlak, wat in exponentieel verband staat met het lichaamsgewicht
Formule: BM = a. Gn
Verschillende exponenten maar n = 0,75 is algemeen aanvaard
⇔ Gn = metabolisch gewicht
BM = 70 G0,75 kcal/dag
BM = 300 G0,75 kJ/dag
Energiebehoefte
De energiebehoefte voor onderhoud
Wat? energiebehoefte vh lichaam om in energetisch evenwicht te blijven
Formule? NE0 = BM + SDW + Thermostatischte warmte + Aktonderhoud
Hierin wordt verondersteld dat het lichaam zich in de komfort zone bevindt. De dekking van het BM neemt
ongeveer 75% vd energiebehoefte voor onderhoud in beslag aldus BM = 0,75.NE0
De energiebehoefte voor arbeid
Spiercontractie = energie verbruikend
Hierbij wordt chemische energie omgezet in mechanische energie
Energiebron
Organisch P-derivaat ATP
Fosfocreatine: fosforhoudende rijke bron (ATP vorming)
Rustfase: creatine + ATP ⇒ fosfocreatine
Bij spierarbeid: vorming ATP uit ADP
Bij spieroefening: uitzetten van bloedvaten ⇒ bloed vlugger zuurstof aanbrengen
Vorming ATP in lichaam uit bepaalde voedingsstoffen
Aeroob: oxidatieve fosforylatie
Glucose + 2 ATP (of glycogeen + ATP) → 6CO2 +6H2O + 40 ATP
Vrije vetzuren → CO2 + H2O + ATP
Anaeroob: glycolyse
Glucose + 2 ATP (of glycogeen + ATP) → 2 melkzuur + 4 ATP
Hieruit kunnen we besluiten dat spieren zowel in aerobe al anaerobe toestand kunnen functioneren.
Stel zeer grote spierenarbeid
De metabolische omzettingen kunnen 100x meer toenemen dan bij spier in rust
Probleem: bij te intense spierarbeid kan een O2 tekort optreden
Vanaf dan treedt er een anaerobe toestand op zodat glucose omgezet kan worden tot melkzuur en ATP, dit
proces kan niet blijvend doorgaan.
De melkzuur kan niet voldoende snel afgevoerd worden ⇒ melkzuurophoping ⇒ pH ↓ ⇒ enzymsystemen
zullen minder goed of geheel niet verder meer functioneren. Doch kan voor een korte tijd langs deze weg
heel wat spierenarbeid verricht worden, alvast belangrijker dan gedurende normale aerobe omstandigheden.
Hierbij denken we bv aan sprinten. Door training kan deze mogelijkheid nog bevorderd worden
Het rendement vd omzetting van omzetbare energie naar uitwendige arbeid blijkt echter laag te zijn
Behoefte voor lactatie
•
Energie-inhoud melk = 730 kcal/l met een rendement van omzetbare energie naar netto energie van 60%
o 730kcal/0,6 = 1200kcal/l ⇒ dagelijks: 1,2 kcal/ml.aantal ml/dag
Behoefte voor zwangerschap
•
•
Energiebehoefte groei foetus + energiekost moeder
Zwangerschap → Gemiddeld 285 kcal/dag voor 9 maand (eerste 3maand 150kcal, laatste 6maand 350 kcal)
Behoefte voor groei
•
•
•
Energie voor aanmaak van nieuw weefsel en onderhoud van het reeds bestaande weefsel
Samenstelling groeiend weefsel varieert in de tijd
Rendement omzetting energie naar groei ligt vrij laag
Stijn Vandelanotte
-12-
Voedingsleer: theorie
Hoofdstuk 4: De belangrijkste omzettingen van voedingsstoffen
Metabolisme
Algemeen
Energiebron: chemische energie in KH, LP en EW
Katabolisme: afbraak van verbindingen naar kleinere componenten
Anabolisme: aanmaak van grote verbindingen vanuit kleinere componenten
Voedselenergie ⇒ circulaire energie
1: digestie, absorptie en transport
2: afbraak vd moleculen
3: energietransfer naar vorm die cellen kunnen gebruiken
Gluciden
Samenstelling en indeling
Wat? dit is een nieuwe benaming voor koolhydraten vermits de meeste verbindingen beantwoorden aan de algemene
formule: CX(H2O)-nAndere suikers
Desoxyribose C5H10O4
Glucosamine C6H13O5Na
Indeling
Monosachariden
Ingedeeld obv aantal C-atomen of obv aanwezigheid aldehyde of ketogroep
Ringvormige structuur:
Pyranose (6ring) of furanose (5ring)
Aantal chirale C-atomen
waarbij zowel met de voorstellingswijze als met de nomenclatuur moet rekening gehouden worden
disachariden
indeling volgens de wijze waarbij de 2 monosachariden verbonden worden
trehalose type: niet reducerend: binding ter hoogte van twee hemi-acetal-OH-groepen
maltose type: wel reducerend: binding tussen één hemi-acetal OH-groep en alcoholische OH-groep
polysachariden
komen talrijk voor in de natuur: zetmeel (amylose + amylopectine), glycogeen, cellulose, inuline, pectine
Metabolisme
De meeste omzettingen leiden uiteindelijk tot het ontstaan van energierijke verbindingen zoals ATP
Daarnaast kunnen bruikbare reserves voor het organisme gevormd worden
Vertering → vrijstelling van sachariden
Glucose, fructose en galactose (deze laatste 2 worden in de lever omgezet tot glucose)
Xylose, arabinose, ribose worden in minder mate vrijgesteld
Intermediair metabolisme gluciden
Glycolyse (Embden-Meyerhof-Parnas): oxidatie van glucose naar pyruvaat
Krebs-cyclus: algemene oxidatieve afbraak van gluciden, LP, EW met afbraak van acetyl CoA tot CO2 en H2O
Pentosefosfaat cyclus of HMF: directe oxidatie van glucose
Glycogenese: vorming van glycogeen uit glucose
Gluconeogenese: vorming van glucose of glycogeen uit niet-gluciden
Verloop
Glycolyse
Glu ⇒ 2 pyruvaten
Transfer elektronen naar NAD in anaerobe cyclus
Productie ATP = 2 ATP
Pyruvaat → acetyl CoA
Vrijstelling CO2 en transfer elektronen naar NAD in aerobe reactie
Citroenzuurcyclus
Vrijstelling CO2
Productie GTP (tvm ATP) en transfer elektronen naar NAD en FAD
Elektronentransportketen
Accepteren elektronen van NAD en FAD
Grote productie van ATP en H2O
Totaal van glucose afbraak
38 ATP (rendement ≈ 40%)
Productie van H2O en CO2
Glycolyse en krebscyclus leveren ook interesante intermediaire verbindingen als α ketozuren
Stijn Vandelanotte
-13-
Voedingsleer: theorie
De vorming van glycogeen
Waar? Vooral in de lever en in de spieren
Na KH-rijke maaltijd: lever: 5% glycogeen ≈ 100g
Na 12-18u vasten: hoeveelheid glycogeen opgebruikt
Spieren: ≈ 250g bij een volwassen persoon van 70kg
Verloop glycogenese
Vorming glucose- 6-fosfaat (zie ook glycolyse)
Omzetting tot 1-fosfaat-derivaat
Reactie met UTP (uridine trifosfaat) ⇒ UDPG (uridine difosfaatglucose)
Uiteindelijk wordt glycogeen gevormd
Dit alles wordt enzymatisch gecontroleerd
Afbraak van glycogeen of glycogenolyse
Enzym fosforylase werkt specifiek op de 1,4 binding van glycogeen
Fosforylase kan actief of inactief voorkomen
Gestimuleerd door de hormonen epinefrine en glucagon (pancreashormoon)
Insuline vertraagd de glycogenolyse
De lipiden
Algemene kenmerken
Heterogene groep verbindingen
1 kenmerk gelijk voor alle lipiden, onoplosbaar in water , wel oplosbaar in ether, chloroform en benzeen
De lipiden omvatten de vetten, olien, wassen en verwante verbindingen
Indeling
Enkelvoudige lipiden: esters van VZ met alcohol
Vetten: esters van VZ met glycerol
Wassen: esters van VZ met hogere alcoholen
Samengestelde lipiden
Fosfolipiden: naast VZ nog fosforzuurverbindingen veresterd aan glycerol
Cerebrosiden: glycolipiden; bevat glucidenverbinding en N, maar geen P
Overige: bv lipoproteinen
Afgeleide lipiden
Door hydrolyse van hierboven vermelde verbindingen ontstaan bv vrije vetzuren
Vetzuren
Algemeen
Belangrijk bestanddeel van vetten
Ontstaan na hydrolyse van vetten
In de natuur: vetten hebben altijd een even aan C-atomen (synthese via 2C-eenheid)
Opbouw: rechtlijnige KWS-keten met aan het uiteinde een zure groep
Indeling
Verzadigde vetzuren ⇒ formule (CnH2n+1COOH)
Onverzadigde vetzuren ⇒ een of meer dubbele verbindingen
Stofwisseling ⇒ vetten hebben verschillende functies
Vetten worden verbrand tot CO2, H2O waarbij warmte vrijkomt
Eisen om verbranding toe te laten: bij lichaamstemperatuur, talrijke enzymen en koolhydraten
Lever = centrale rol in vetstofwisseling
Vetweefsel is metabool zeer actief, dit moet niet aanzien worden als een inactieve stockeringsplaats
Bij een dieet in calorisch evenwicht is er nog steeds afbraak en opbouw van vetweefsel
Samenstelling vd lipiden in het plasma
Triglyceriden → 45%
Fosfolipiden → 35%
Cholesterol → 15%
Vrije VZ → 5%
Andere
Gemiddeld 570mg/100ml plasma
TGL treden de bloedbaan binnen vanuit de voeding als chylomicronen
TGL treden de bloedbaan binnen vanuit de lever als LDLP = low density lipoproteinen
Vrijstelling vet uit vetweefsel ovv. Vrije VZ daarna gecomplexeerd als albumine-VVZ-complex
Samenstelling vd lipoproteinen in het plasma
Chylomicronen , LDLP, HDLP, Albumine-VVZ
Stijn Vandelanotte
-14-
Voedingsleer: theorie
Lipoproteinen
Verschil densiteit: verhouding vet/eiwit bij lipoproteinen ⇔ Densiteit ↑ ~ eiwitgehalte
Zeer heterogene groep
Onderscheiden mbv centrifugatie, elektroforese, immuno-elektroforese
Densiteit ≈ 0,91 – 1,31
VLDLP (88% lipiden) → LDLP (75% lipiden (waarvan 65% cholesterol))
Transporteren endogene TGL gesynthetiseerd in de lever naar de weefsels voor energievoorziening
Na het verlies vd TGL worden VLDLP omgezet in LDLP, deze LDLP zijn instaat om cholesterol naar de
cellen te vervoeren en af te zetten.
De LDLP kunnen ook in de lever gesynthetiseerd worden
HDLP (50% lipiden en 50% EW)
Ontstaan in de lever en in de darm of ontstaan uit oppervlaktemateriaal afkomstig van de TGL-rijke
lipoproteinen die lypolyse hebben ondergaan.
Transporteren cholesterol vanuit de weefsel naar de lever voor afbraak tot galzuren
Chylomicronen
Functie: transporteren exogene vetten
Opbouw: 2,5 % EW en 80-90% TGL
TGL in chylomicellen: intervasculair door lipoproteinelipase gesplitst in glycerol & VZ
VZ door vetweefsel opgenomen en mbv α-glycerofosfaat (uit glucose) veresterd en opgeslagen als TGL
Vetmetabolisme in het adipose weefsel
Werking: lipolyse en verestering ⇒ de processen verlopen niet langs dezelfde weg
Procescontrole door: nutrionele, metabolisme en hormonale factoren
De resultante tussen beide is bepalend betreffende de grootte vd VVZ hoeveelheid in het vetweefsel
Dus ook in het bloed ⇒ beinvloed processen in andere weefsels zoals in spieren en lever
Synthese van TGL uit acyl CoA en α-glycerofosfaat
Het glycokinase voor de vorming van α-glycerofosfaat uit glycerol is niet erg actief in vetweefsel ⇒
glycerol als uitgangscomponent voor TGL synthese niet van grote betekenis
α glycerofosfaat komt vooral van glucose
Afbraak van TGL in het adipose weefsel door een adipose-lipase ⇒ ontstaan van VVZ en glycerol
Glycerol → niet in adipose weefsel aangewend worden wel in de lever voor de vorming van glycerofosfaat
VVZ → omzetten tot acyl CoA in vetweefsel of diffusie in plasma
Glucose gehalte bepaalt de richting vd VVZ
Glucosegehalte in vetweefsel ↑ ↔ VVZ gehalte in plasma ↓
Ook glucose verbruik voor energie
♦ Dalen beschikbaarheid voor glucose voor α-glycerofosfaatvorming
♦ Energieproductie: oxidatie vetzuren zodat glucose behouden wordt als bron α-glycerofosfaat
Adipose- lipase wordt hormonaal gecontroleerd.
Inhibatie vh lipase door insuline ⇒ VVZ-gehalte in plasma laag ⇒ bevorderen afbraak glucose tot CO2
Activatie vh lipase door ACTH, TSH, epinefrine
Andere
De spiercellen nemen uitsluiten VZ op en metaboliseren deze vrijwel direct
De VVZ transporteren energie vh vetweefsel naar bv spieren en lever
Lipiden in de lever
Algemeen
De lever kan ongesplitste TGL uit het bloed extraheren
⇒ deze ombouwen tot meer lichaamseigen TGL en vermengt met nieuw gesynthetiseerde TGL uit bv. KH
In normale omstandigheden kan slechts een beperkte hoeveelheid vet in lever gestockeerd worden
Bij een te hoge vetaanrijking ⇒ vettelever ⇒ weefselbeschadiging of cirrose
Oorzaken
♦ Hoge gehaltes VVZ in plasma (bij vetrijk dieet doch arm aan KH)
♦ Blokkering vorming van plasmalipoproteinen
OPM 1: Vitamine E → functie: bescherming tegen vette lever
OPM 2: alcoholisme → vetacuum
synthese van:
zowel LDLP als HDLP
TGL → voor de vorming TGL kunnen afkomstig zijn van:
Door synthese in de lever van acetyl CoA (van KH) = belangrijkste weg
Uit het plasma
Uit chylomicellen
FLP
Galzouten
Ketonlichaampjes
Stijn Vandelanotte
-15-
Voedingsleer: theorie
De eiwitten en aminozuren (EW en AZ)
Algemeen
Aminozuren
Opbouw
1 of meer carboxyl groepen = COOH
1 of meer aminogroepen = NH2
Vooral α aminozuren → NH2 groep en COOH groep of hetzelfde koolstofatoom
Voorkomen: Meer dan 80 in de natuur, waarvan 20 belangrijke AZ
Essentiële AZ
Geen synthese door mens zelf ⇒ opname via voeding
Lysine, tryptofaam, histidine, fenylalanine, leucine, isoleucine, threonine, methionine en valine
Groene planten en een aantal bacteriën synthetiseren alle fundamentele AZ
Eiwitten
Hoog moleculaire stoffen
Biologische functie: biokatalysator, hormonen, structuurelement, transport, spiercontractie, antigen-antilichaam
Grote variaties vd functies door de variaties in combinatie vd 20 natuurlijke AZ
Denatureerbaar
Minder oplosbaar
Verdwijnen vd helixstructuur en splitsen H- en S- bruggen
Beter toegankelijk voor proteolytische enzymen
Samenstelling en bouw van eiwitten
Een eiwit wordt gekenmerkt door
Een primaire structuur of aminozuursequentie
Een secundaire structuur = ruimtelijke ordening
Een tertiaire structuur = ruimtelijke ordening
Soms ook een quarternaire structuur
De classificatie van de eiwitten is vooral gebasseerd op de oplosbaarheid
Indeling
Holoproteinen: bevatten uitsluitend AZ of afgeleiden.
Bevat de albuminen, globulinen, gluteninen en scleroproteinen
Heteroproteinen: bevatten AZ en een prosthetische groep
Bevat de nucleoproteinen, glycoproteinen, lipoproteinen en fosfoproteinen
De fundamentele aminozuren
1. apolaire zijketen
2. Zijketen met hydroxylgroep
3. Zijketen met een carboxylgroep
4. Zijketen met een amidegroep
5. Zijketen met zwavel in de groep
6. Zijketen met een basische groep
Stijn Vandelanotte
Glycine
Alanine
Valine
Fenylalanine
Leucine
Isoleucine
Tryptofaan
Gly
Ala
Val
Phe
Leu
Ile
Trp
G
A
V
F
L
I
W
Proline
Pro
P
Serine
Threonine
Tyrosine
Asparaginezuur
Glutaminezuur
Asparagine
Glutamine
Methionine
Cysteïne
Histidine
Arginine
Lysine
Ser
Thr
Tyr
Asp
Glu
Asn
Gln
Met
Cys
His
Arg
Lys
S
T
Y
D
E
N
O
M
C
-16-
Zijketen R ipv COOH-CH(NH2)-R
-H
- CH3
-CH-(CH3)2
-CH2-Fenyl
-CH2-CH-(CH3)2
-CH-(CH3)-CH2CH3
-CH2-OH
-CH(OH)-CH3
-CH2-p-Ph-OH
-CH2-COOH
-CH2-CH2-COOH
-CH2-CO-NH2
-CH2-CH2-CO-NH2
-CH2-CH2-S-CH3
-CH2-SH
-CH2-cycl(C=CH-N=CH-NH)
-CH2-CH2-CH2-HN-(HN)=C(NH2)
-CH2-CH2-CH2-CH2-NH2
Voedingsleer: theorie
Het metabolisme vd aminozuren
Eiwitten worden gemetaboliseerd door tussenkomst vd passende enzymen
Schematisch verloopt dit als volgt
Eiwitten → polypeptiden + enkele AZ
Polypeptiden → oligopeptiden + enkele AZ
Oligopeptiden → dipeptiden + enkele AZ
Dipeptiden → AZ
OPM:
Afsplitsen van NH2 ⇒ conversie in ureum voor excretie
Eindproducten: ATP, H2O, CO2, ureum
Factoren die een rol spelen bij de proteolytische reacties zijn:
HCl: activeert pepsinogeen tot pepsine
Pepsine: endopeptidase (naast aromatische AZ)
Trypsine: endopeptidase (naast lysine of arginine)
Chymotrypsine: endopeptidase (naast aromatische AZ)
Elastase: endopeptidase (naast neutral alifatische AZ, bv valine)
Carboxypeptidase: exopeptidase
Aminopeptidase: exopeptidase
Dipeptidase
Eiwitten in darmlumen
Gering gedeelte vh eiwit in het darmlumen is afkomstig van voedingseiwitten
Grootste gedeelte vh eiwit in het darmlumen is afkomstig van endogene bronnen
Verteringssecreten (60-260g/dag)
Afgestoten cellen (90g/dag)
Al dit eiwit kan gehydrolyseerd en geresorbeerd worden
Functie: mobiele eiwitreserve
Overmaat endogeen eiwit → verdunnen exogene eiwit → verzwakken grote verschillen in samenstelling
⇒vermijden grote fluctuaties in AZ-aanbod voor resorptie en transport
Dit mechanisme werkt enkel als het lichaam goed gevoed is en er direct beschikbare eiwitreserve in de
klieren vh spijsverteringskanaals aanwezig is
Eiwitten in het bloed
AZ-absorptie in Darmucosa via actief proces
Via mucosa naar poortader gevoerd
AZ gehalte in portaal veneus bloed ⇒ stijgt aanzienlijk na maaltijd
AZ gehalte in arterieel bloed ⇒ stijging nauwelijks merkbaar
Oorzaak: 80% vd aangevoerde AZ worden opgenomen in de lever
AZ concentratie in bloed: 30 – 40mg/100ml
Eiwitten in de cellen
Transport van bloed naar cellen → actief ! anders zijn de concentraties
veel te laag
Dergelijk actief transport is er ook in de nieren en de darm
Met urine gaat normaal weinig AZ verloren
AZ ondergaan veel reacties
Oorzaak : ze bevatten naast C, H en O ook N en S
AZ ≈ enige N-bron voor de bouw van N-houdende verbindingen
N houdende verbinden? Bv ureum, peptiden eiwitten en andere AZ
⇒ groot aantal enzymen vereist
Een foutje is snel gebeurt ⇒ veel mogelijkheden die kunnen leiden tot een defect, leidend tot een
afwijkende synthese van enzymen of coenzymen waardoor het ook gemakkelijk is te begrijpen dat er
zeer veel stofwisselingsziekten bestaan, doch komen ze niet frequent voor
♦ Aangeboren stofwisselingsziekte = inborn error of metabolism
♦ Andere reden voor stofwisselingsziekte = acquired
Gevolg van stofwisselingsziekte
♦ Accumulatie van een tussen product
♦ Reacties in een afwijkende richting
Stijn Vandelanotte
-17-
Voedingsleer: theorie
AZ stofwisseling: 2 soorten reacties van algemeen belang
Oxidatieve desaminering
Waar? In lever en nieren
Wat? de verwijdering van de aminogroep
Katalysator?
Meestal: L-‘aminozuur’-oxidase
♦ Dit enzym is niet actief voor glycine, dicarboxy-, diamino-, β-hydroxy-AZ
L-glutaminozuur-dehydrogenase → zeer actief in diverse weefsels
♦ Uit glutaminezuur wordt ketoglutaarzuur gevormd
Transaminering
AZ-synthese
Glutaminezuur-pyrodruivezuur (GPT)
Glutaminezuur-oxaalzuur (GOT)
Klinische chemie: GOT en GPT hebben een speciale betekenis ivm de opsporing van weefselbeschadiging
Hartinfarct ⇒ GOT-gehalte ↑
AZ leveren ATP wanneer zij gemetaboliseerd worden tot CO2, H2O en NH3
Volgende tabel geeft de netto ATP uit de verschillende AZ
AZ-samenstelling en berekende ATP-opbrengst /mol AZ ⇒ volledige ATP opbrengst berekenbaar
20% meer energie nodig voor de ATP synthese uit eiwitten tov andere voedingsstoffen
Deze verliespost noemt men: specific dynamic action of heatincrement
⇔ met eiwitten zal er meer warmte geproduceerd worden
Volgende tabel geeft de vergelijking vd ATP synthese uit verschillende voedingsstoffen
Stijn Vandelanotte
-18-
Voedingsleer: theorie
Hoofdstuk 5: De behoefte aan voedingsstoffen
De gluciden of koolhydraten
Algemeen
In een uitgebalanceerd dieet: 60% energie geput uit KH
Westerse wereld: % KH ↓
Behoefte volwassene ≈ 400g KH/ dag
De nederlandse voedingsmiddelentabel geeft een overzicht vd samenstelling vd diverse levensmiddelen
KH: som aanwezige verteerbare KH: zetmeel, saccharose, lactose, maltose, fructose en glucose
NIET het verschil zoals de zgn Weende-methode → komt vaak in buitenlandse tabellen voor
Voeding zonder KH → ernstige storingen
Ophoping van ketonen als aceton, acetoacetaat en β-hydroxyboterzuur in het bloed
Deze 3 substanties noemt men ketonlichamen
Verwantschap tussen deze ketonlichamen
Normale omstandigheden
Concentratie ketonen in het bloed: 1mg/100ml bloed
Concentratie ketonen in de urine: 1mg/dag uitgescheiden
Hogere gehalten ⇒ ketonurie
Oorzaak 1: extreme hongertoestanden bij een tekort aan KH
Oorzaak 2: aanwezigheid VVZ
Oorzaak 3: bij bepaalde ziekte toestanden , bv suikerziekte
Ketonen toegevoegd aan het bloed
Bij niet-herkauwers via de lever
Soms condensatie van acetyl-CoA → acetoacetyl-CoA → De lever bevat deacylase
⇒ontstaan van vrij acetoazijnzuur
⇒ vorming van β-hydroxyboterzuur en aceton
Helaas is dit nauwelijk of zeer moeilijk in de lever metaboliseerbaar ⇒ diffusie naar bloedbaan
Acetoacetaat = uitgangsstof
♦ ontstaat uit acetoacetyl CoA
deze wordt gevormd na β oxidatie van VVZ of door condensatie van acetyl-CoA
buiten de lever: reactivatie vd gevormde acetoacetaat tot acetoacetyl CoA
♦ hiervoor vereiste enzymsystemen komen niet in de lever voor
♦ omzetting kan gebeuren volgens 2 manieren:
met een transferase
met een thiokinase
Bij de herkauwers via de pensflora
β-hydroxyboterzuur is het meest voorkomende keton in bloed en urine
Normaal glucose gehalte in bloed: 0,08 – 0,12%
Glucose gehalte na een maaltijd: 0,18 %
Doch, 2 à 4u later kan dit dalen tot 0,06-0,07 %
Door meer, maar kortere maaltijden kan deze daling beperk worden
Extreme gevallen
Ketonlichamen kunnen een pH daling veroorzaken
Oorzaak: onvoldoende glucose aanwezig →onvoldoende pyruvaat
♦ Pyruvaatcarboxylase: pyruvaat + CO2 → oxaalazijnzuur
⇒krebscyclus op gang houden
In tegengesteld geval: opstapeling van acetyl CoA
Ketonenmetabolisme algemeen
Cellulose gehalte van ons dieet
1953: voedingsvezel → definitie: mengsel van hemicelluose, cellulose en lignine
1972: voedingsvezel → definitie: “dat deel vh voedsel dat afkomstig is van planten en door de mens weinig of
niet verteerd wordt en samengsteld is uit hemicellulose, cellulose, pentosanen, pectinen en lignine”
Nu: voedingsvezel → definitie: “ endogene componenten van plantenmateriaal in het dieet die resistent zijn aan
verteringssecreten vh bovenste deel vh menselijk gastro-intestinaal stelsel. Ze bestaan uit hoofdzakelijk uit
niezetmeelkoolhydraten (NSP) en lignine en kunnen geassocieerd zijn met componenten als overteerbaar
structureel proteine”
Opm: voedsel bevat weinig lignine → vandaar dat men nu spreekt over NSP = non starch polysacharides
De biologische effecten toegeschreven aan voedingsvezel
Normaliseren van vetgehalte in serum
Verlagen post-absorptieve glucose piek
Regelen colonaire werking (beweging)
Bepaalde CEC
Waterabsorptie
Binden galzouten
Stijn Vandelanotte
-19-
Voedingsleer: theorie
De vetten
De Nederlandse voedingsraad of FAO-WHO commissie
Advies 1: vetverbruik ≈ 30 -40% % vd totale hoeveelheid vereiste energie
Advies 2: beperken gebruik verzadigde vetten
Vooropgestelde verdeling
1/3 VVZ
1/3 enkelvoudige onverzadigde VZ
1/3 meervoudige onverzadigde VZ
Vet mag ontbreken in je dieet? Eigenlijk niet, want:
Voordeel met vetten? Het kan je voedselvolume reduceren voor eenzelfde energie te bekomen
Fysiologische redenen voor vet in je dieet
Vet remt oa. Maagsapafscheiding en maagbeweging
Voedsel blijft langer in de maag en je krijgt een langer verzadigingsgevoel
Vet geeft meer smaak
Sommige vitamines zijn oplosbaar in vet: ADEK
Bepaalde vetzuren zijn essentieel, bv linolzuur en linoleenzuur
Voorbeelden van vetrijke voedingsmiddelen
Boter: samenstelling varieert met de seizoenen
bevat van nature enkele vitaminen
Margarine: vet van plantaardige oorsprong
soms verplichting van toevoegen A- en D-vitaminepreparaten
Slachtvetten: vet rijk aan stearinezuur
Plantaardige olien
* Dierlijke vetten: cholesterol, zoösterol
* Plantaardige vetten: fytosterolen
Relatie vet en gezondheid
afhankelijk van:
Vetzuursamenstelling
Hoeveelheid vet in de voeding
In westerse landen: 40% vd totale energie uit vet met hoog % verzadigde VZ
Gebruik van boter en margarine → Relatie met de risico’s van hard en bloedvatenaandoeningen
Risicodragende factoren
Erfelijke factoren
Voedingsgewoonten (bv cholesterolgehalte)
Levensgewoonten: roken, lichaamsbeweging, stresstoestanden
Het geslacht en de leeftijd: hormonale bescherming vrouw tot menopauze
OPM: sommige v. deze factoren kunnen oorzaak zijn vd ↑ vh serumcholesterol en de bloeddruk bij de persoon
Serumcholesterol:
2 types
LDL
♦ Functie: transport van cholesterol naar de cellen, waar de cholesterol een bouwsteen is
♦ LDL gehalte: LDL moet slechts in geringe hoeveelheid aanwezig zijn, deze hoeveelheid wordt al
bereikt met een voeding arm aan verzadigde VZ
HDL
♦ HDL gehalte afhankelijk van
Vooral genetische factoren → kan weinig verholpen worden
HDL gehalte ↑ ~ zware spierarbeid en matig gebruik van alcohol
HDL gehalte ↓ ~ roken en zwaarlijvigheid
♦ HDL moet hoog zijn als LDL hoog is!!!
Individueel gezien: serumcholesterol is beperkte risico factor
Globaal gezien: serumcholesterol is groot risico
Bevolkingen met serumcholesterol 150mg% (40-50jaar) → bijna geen coronaire sterfte
Bevolkingen met serumcholesterol >275mg% (40-50jaar)→ hoge coronaire sterfte
Bloeddruk
Belang? Het is de kracht die de LDL door de vaatwand perst
Zoutinname → hypertensie
Opgelet: gehalte aan erucazuur
Zeer hoog bij bepaalde Brassica-soorten en visoliën
Grote hoeveelheden erucazuur → groeistoornissen en hartaandoeningen
Stijn Vandelanotte
-20-
Voedingsleer: theorie
OPM: Atherosclerose
Wat? ophoping van vetachtige substantie in het lumen vd bloedvaten
Gevolg? Ontstaan van vernauwingen
Atheromen
1. Deze zijn rijk aan cholesterol en vetten
2. Concentratie cholesterol en LDL partikels ↑ ~ snelheid vd afzettingen ↑-hinderen
4. Gevolg: ontstaan van thromi door aggregatie vd bloedplaatjes aan de gevormde plakketten
Deze aggregatie wordt tegengegaan van metabolieten van arachidonzuur uit linoleenzuur
Verhouding vd poly-onverzadigde vetzuren/verzadigde vetzuren beinvloed de concentratie aan
plasmacholesterol
♦ Poly-onverzadigde VZ (PUFA) houden de cholesterolconcentratie aan banden
♦ ⇔ aantal PUFA’s ↑ → aantal LDL en hoeveelheid cholesterol ↓
Vetvervangers
Verschillende samenstellingen
Olestra
Sucrose + VZ
Niet verteerbaar → zero kcals
Reductie absorptie vetoplosbare vitaminen
De eiwitten
De eiwit of N- stroming
Onderscheid tussen de conventionele (meetbare) en de biologische
(werkelijke) stroming (tvm de elektriciteit)
De endogene N
Figuur 1: conventionele N-stroming
Wat? de minimale urinaire N-uitscheiding gemeten met een
stikstof vrij dieet.
Oorsprong? Afkomstig vd afbraak van celmateriaal
Compensatie door? Een hoeveelheid N afkomstig uit de voeding
Behoefte ≈ 1,4.70.G0,75
Feacale N
Samenstelling
Metabolische N
Die hoeveelheid die wordt uitgescheiden via de faeces
bij een N-vrij dieet en is afkomstig van endogene
afscheidingen
≈ 30% vd endogene N
niet-verteerde N-verliezen
andere N-verliezen
Figuur 2: biologische N-stroming
Oorzaken? Huid, haar, nagels, zweet
Voor de huid bedraagt dit verlies 10% vd endogene N
Voor de andere verliezen ongeveer 5% vd endogene N
De minimale N behoefte bij onderhoud is aldus de som van metabolische N, endogene N en uitwendige N-verliezen
Formules: 1,4.70 G0,75 + (0,3 + 0,1 + 0,5).1,4.70.G0,75 = 140.G0,75 mg/ dag = 875.G0,75 mg eiwit/dag
De eiwitbehoefte
Algemeen:
Geen eiwitopname
→ toch is er nog uitscheiding van N (endogeen metabolisme – celafbraak) ≈ 3g N uitscheiding/dag
Geen opname van EW door een organisme → negatieve N-balans
Hoeveelheid N-uitgescheiden via urine bij N-vrij dieet = het endogeen minimum.
In dit geval wordt het eiwitreserve aangesproken
Mens: labiele eiwitreserve ≈ 800g
→ deze wordt weer aangevuld bij opname EW uit dieet
→ bij overmaat uitscheiden via urine
Stel samenstelling vh dieet-eiwit = lichaamseiwit
Eiwitreserve aanvullen zonder N-uitscheiding (zie figuur rechtsonderaan)
Samenstelling voedingsEW ≠ lichaamsweiwit ⇒ deel AZ niet benut en wordt uitgescheiden
Symboliek figuur
Bij een bepaalde hoeveelheid eiwit in het dieet wordt evenwicht bereikt (punt C)
Dit is het balansminimum (BM)
Verhouding EN/BM → hieruit kan de biologische waarde bepaalt worden
Hoe vlugger BM bereikt wordt → hoe groter de biologische waarde
Stijn Vandelanotte
-21-
Voedingsleer: theorie
De voedingswaarde v/e eiwit
Wat? de mate waarin een eiwit in staat is om lichaamseiwitten te vormen
Bepaald door
de eiwitopname
= resultante is vd vertering (afbraak enzymes) en de resorptie (de passage v. nutriënten door de
darmwand)
De benutting
= maat voor de mate waarin de aminozuren aangewend worden voor de vorming van lichaamseiwitten
Eiwitbehoefte voor onderhoud
Berekenen van de eiwitbehoefte?
Men moet er rekening meehouden dat:
Een surplus aan N is dat terug gevonden wordt in de urine en dat omgekeerd evenredig is met de
biologische waarde vh eiwit (BW)
Er een uitscheiding is van onverteerde N in de faeces die in rekening gebracht wordt door de
verteringscoefficient (VC)
In formule
G / dag = 0,875. G0,75 / BW.VC = 0,875. G0,75 / NEB (= netto eiwitbenuttiging)
OPM1: FAO nam aan dat afhankelijk vh individu men een toeslag van 30% in rekening moet brengen
OPM2: om de variatie in EW-beschikbaarheid in het dieet te omvatten wordt nog een toeslag van
30% aangenomen
De eiwitbehoefte wordt vervolgens gegeven door: Eonderhoud g/dag = 1,3.1,3.0,875G0,75/NEB
OPM: de eiwitbehoefte is afhankelijk van tal van factoren
Individuele belasting ~ stress, infecties ..
Zware arbeid
Intensieve sportbeoefening
OPM: eiwitten worden slechts volledig benut als het lichaam voorzien wordt van voldoende energie. Bij het gebruik
vd EW als energieleverancier heeft bijgevolg verspilling plaats
Eiwitbehoefte voor lactatie
Berekend volgens hetzelfde principe als voor onderhoud
Waarom? We veronderstellen dat de efficientie vd vorming van melkeiwitten analoog is als die vd lichaamsEW
Berekening adhv de samenstelling en de hoeveelheid melkproductie
Moedermelk bevat 12g EW/ L
Formule: Elactatie g/dag = 0,012(g/ml) . x (ml/dag).1,3.1,3 / NEB
Rekening houdend met de individuele variaties en de eiwitbeschikbaarheid
Eiwitbehoefte voor zwangerschap
N-gehalte vd foeutus fetale membranen en de moederlijke weefsels ↑ ~ zwangerschap vordert
De behoefte kan men berekenen voor de 4 kwartalen vd zwangerschap, rekening houdende met
Gemiddelde gewichtstoename van 12,5 kg
Gemiddeld gewicht v/e baby van 3,3 kg
Veiligheidsmarges voor de individuele variaties en de eiwitbeschikbaarheid
Eiwitbehoefte voor groei
Afhankelijk van de lichaamssamenstelling en de groei → dus ifv de ouderdom
FAO stelt voor een leeftijd van 6maand 42mg N/kg gewicht/dag voor
Op 17jarige leeftijd is dit nog slechts 1,5mg N/kg gewicht /dag
Aanbevolen eiwithoeveelheden voor menselijke voeding
Bij een goede evenwichtige voeding: N-evenwicht bij N-opname van 30g EW/dag
Bij een vegetarische voeding: hogere hoeveelheid EW-opname per dag vereist
Oorzaak: dierlijke EW (vlees, melk, kaas) bezitten een hogere BW dan plantaardige EW
Dit is niet schadelijk voor de gezondheid, wel letten op AZ-tekorten.
Peulvruchten bevatten weinig methionine ⇒ aanvullen met melk en kaas
Vegetarisme is niet altijd gewild → kan leiden tot Vit B12 tekorten
Een voeding met net de nodige hoeveelheid EW → niet aan te raden
Een veiligheidspercentage van 50-100% wordt daarom beter voorzien
Oorzaak? Het is erg moeilijk, gelet op de AZ-samenstelling vd levensmiddelen, zeer exact de juiste benodigde
hoeveelheid EW in dieet te bepalen.
Stijn Vandelanotte
-22-
Voedingsleer: theorie
Hoofdstuk 5 Addendum I: Essentiële vetzuren in onze voeding
Inleiding
Aandacht voor voeding ↑ → aandacht voor kwantiteit ↓, maar kwaliteit ↑
Voedingsproducten worden meer dan verstrekkers van voedingsstoffen ⇒ Functional foods
Behandeling tegen ziektes, bescherming vd gezondheid, bevordering vd lichaamfuncties
Preparaten die ons dagelijks dieet verrijken met vitaminen, mineralen essentiële AZ, …
Vetten, cholesterol en poly-onverzadigde VZ
Algemeen
We eten te veel vet en zeer onevenwichtige samenstelling vh vet
Cholesterol en pufa’s:
Functie: bouwstenen vd celmembranen
Oorsprong: synthese in de lever en transport via bloedbaan
Ook via voedsel (van dierlijke oorsprong)
♦ Binnentreden van vetachtige componenten in de bloedbaan → inbouw in celmembranen
♦ Lever is regulator: synthese ↑/↓ afhankelijk van tekort of overmaat in voeding
Synthese vd LC-PUFA’s
Werking? Start met de opname van plantaardige essentiële poly-onverzadigde vetzuren.
Essentiële VZ? VZ die het lichaam niet zelf kan aanmaken en dus moeten opgenomen worden via voeding
Voorbeelden: Linolzuur en linoleenzuur
Linolzuur (poly-onverzadigd VZ)
♦ Opbouw? VZ met 18 C-atomen en 2 dubbele bindingen (1e dubbele binding op het 6e en 7e Catoom) → Notatie: C-18:2,ω-6
♦ Voorkomen? Vooral in plantenzaden als aardnood, mais, zonnebloempit
Linoleenzuur (poly-onverzadigd VZ)
♦ Opbouw: VZ met 18 C-atomen en 3 dubbele bindingen → Notatie: C-18:3, ω-3
♦ Voorkomen? Vooral in groene bladgroenten als brocoli, spinazie en bepaalde zaden zoals soja en
noten
Belang van deze VZ? Ze kunnen omgezet worden tot respectievelijk omega 6 en omega 3 LC-PUFA’s
♦ Vroeger was de mens afhankelijk van een instinctief dieet en was de verhouding linol- en
linoleenzuur evenwichtig ⇒ verhouding 1:1
♦ Nu : verhoudingen van 10:1 tot zelfs 20:1
♦ De omega 3- LC-PUFA’s omzetreacties gaan trager dan omega 6 ⇒ minder efficiënt!
Belang vd verhouding van LC-PUFA’s
♦ Fysicochemische eigenschappen vd celmembraan → elasticiteit, permeabiliteit
♦ Verstoring vd 1:1 verhouding → verstoring vd synthese van o.a. EPA en DHA
⇒ verstoring in de verhouding vd in ons lichaam aanwezige eicosanoiden
♦ De verstoring van dit evenwicht wordt beschouwd als belangrijkste factor met een invloed op de
algemene gezondheid
Chronische infecties
Aantasting vh auto-immuunsysteem
Diabetes, kankers, bloeddrukregulatie
Cardiovasculaire toestand
Arteriosclerose
Coronaire hartziekte
Stijn Vandelanotte
-23-
Voedingsleer: theorie
Oplossing
Aanrijking van diëten met linoleenzuur
Meer voeding met ω-3 VZ of ω - 3 – LC – PUFA’s → verhouding ω-6 / ω-3 ↓
Waar vind men ω-3? Mariene oliën, vette vis → deze bevatten EPA en DHA (dit zijn ω-3 VZ)
Waarom eten we zo weinig mariene producten? Geen appreciatie, kostprijs, beschikbaarheid
Amerika → aanrijking met dagdagelijkse voedingsmiddelen met ω-3
Probleem? Incorporatie van ω-3 VZ is echter niet gemakkelijk → gevoelig voor oxidatie → afwijkende
visgeuren en aroma ⇒ aanpassingen vh productieproces, de productbehandeling en de productsamenstelling
zullen noodzakelijk zijn om deze nadelige afwijkingen gedeeltelijk of volledig te voorkomen
Gezonde eieren
Eieren → Komen vaak gedeeltelijk of volledig voor in onze voeding
Samenstelling vetachtige componenten v/e ei: nutritionele lipiden, TGL, fosfolipiden en cholesterol
De samenstelling vd VZ in eigeel TGL kan beïnvloed worden door de voedersamenstelling vd kip
Inbouw ω-3 VZ plantaardige oorsprong (linoleenzuur) in TGL ten koste van mono-onverzadigde (niet
essentiële vetzuren)
Dit heeft geen invloed op het vetmetabolisme in lichaam
Omdat ω-3 en 6 beiden met zelfde snelheid verwerkt en ingebouwd
Vetzuursamenstelling voeding postief beïnvloeden door
Meer ω-3 linoleenzuur te voorzien dan ω-6 linolzuur ↔ in onze huidige diëten net andersom
⇒ meer aanmaak ω-3 LC-PUFA’s
In de voeding direct ω-3 LC-PUFA’s (EPA, DHA) voorzien
Hoofdstuk 5 Addendum II: Voedingsvezel
Inleiding
Voeding arm aan voedingsvezel ⇒ hoge prevalentie beschavingsziekten (obesitas, galstenen, diabetes, …)
Ruime inname voedingsvezel is gewenst
Goede voeding? Hoeveelheid voedingsvezel van 3g/MJ = 25% dan huidig gemiddelde
Wat is voedingsvezel?
Discusie
Meningsverschillen over welke voeding tot de voedingsvezel mag gerekend worden
Hernieuwde belangstelling voor de betekenis vd darmflora voor de gezonheid
De metabolische activiteit vd darmflora wordt beinvleod door de voedingsvezel
Definitie vroeger
Voedingsvezel als aanduiding voor structuurbestanddelen van plantencellen (lignine en niet-zetmeel
polysachariden) bestand tegen verteringsenzymen
Later → deze definitie is te beperkt
Bepaalde reserve KH inuline en bepaalde slecht verteerbare zetmeelfracties, aangeduid als ‘resistant starch’
Resistant carbohydrates: niet-verteerbare oligosachariden, lactulose, bepaalde suiker alcoholen en zelfs lactose
Sommige van deze Resistent carbohydrates worden aanzien als prebiotica → bv inuline en fructooligosachariden
Definitie prebiotica: een niet-verteerbaar ingredient van voedingsmiddelen dat op selectieve wijze de
groei en/of metabole activiteit bevorderd van één of meerdere soorten bacteriën in het colon
Nu: stoffen met voedselvezelwerking
Dit is een reeks heterogene voedingsbestanddelen die allen resistent zijn tegen verteringsenzymen en een
koolhydraat karakter hebben
Het is moeilijk om te bepalen met 1 definitie of 1 analyse
Voorkomen van voedingsvezels
als cellulose, hemicellulose en lignine →Vooral in graanproducten
als pectine en inuline → groenten en fruit
pectine: gebruikt als hulpstof in de voedingsmiddelenindustrie
inuline: gebruikt als ingredient in de voedingsmiddelenindustrie
als lactulose → gebruikt als geneesmiddel
Stijn Vandelanotte
-24-
Voedingsleer: theorie
De werking van voedingsvezel
algemeen
afhankelijk vd aard vd betreffende stof
ze hebben niet allemaal dezelfde werking
werking in maagdarmkanaal → onderscheid tussen wateroplosbare en vetoplosbare verbindingen
onder de oplosbare verbindingen kan men onderscheid maken tussen stoffen met genererende (viskeuze) en
zonder genererende eigenschappen
Algemen werking: anti-constipatie-effect
werking voedingsvezel → passage vh voedsel door maagdarmkanaal versnellen en het volume en vochtgehalte vd
faeces verhogen
hoe?
Door de waterbindende eigenschappen vd onoplosbare vezelfractie ⇒ reden vd toename vh faeces volume
Doordat de oplosbare vezelfractie ook bijdraagt bij het ‘bulking effect’ door de toename in bacteriele massa
Waar?
Voornamelijk in de dikke darm
Werking in maag en dunne darm
Beperkte werking in maag en dunne darm
Effecten
Voedselvezel verhoogt volume vd maaltijd en maaginhoud ⇒ bijdrage aan verzadigingsgevoel
Oplosbare voedingsvezel ⇒ positief effect op de absorptie van mineralen
Bv Guargum (oplosbare vezel met een viskeus karakter) ⇒ na begin van de maaltijd ⇒ remming vd
maaglediging
Dit kan een verklaring zijn voor het feit dat voedingsvezels met viskeuze eigenschappen (bv ook pectine),
de absorptie van glucose in de dunne darm vertragen (diabetes)
Bv Resistant starch ⇒ na begin vd maaltijd ⇒ beïnvloed glucose- en insulinerespons in gunstige zin en
verhoogd de verzadigingswaarde vd maaltijd
Binding van galzouten en cholesterol ⇒ cholesterolgehalte in het bloed ↓
Werking in het colon
Werking vd voedingsvezel in de colon is nauw verbonden met de fermentatie door darmflora van oplosbare vezels
Effecten
Stimulering vd bacteriele groei
Vorming van KKVZ, melkzuur en in geringe mate ook vertakte keten VZ
Verlaging vd pH
pH ↓ → oplosbaarheid van mineralen en sporenelementen ↑
pH ↓ → activiteit vh microbiële enzym 7-α-steroid-hydroxylase ↓
Vorming reukloze gassen CO-2-, H-2- en CH-4Verlaging vd proteolytische waarde
⇒ geringere vorming van eiwitafbraakproducten die darmwand of blaas kunnen irritere
Conclusie
De naam “voedingsvezel” → geen goeie verzamelnaam voor alle voedingsbestanddelen met voedingsvezelwerking
Beter: voedingsvezel vervangen door bestanddelen met voedselvezelwerking
De enorme heterogeniteit in bestanddelen met voedingsvezelwerking compliceert de analyse van voedingsvezel in
voedingsmiddelen
De gunstige effecten van oplosbare vezels (Vorming van toxische stoffen ↓) ondersteund wordt door het bulking
effect vd onoplosbare vezels. Dit doen ze door de concentratie vd toxische stoffen de doen dalen. Samen met de
kortere passage tijd verklaren deze effecten van voedingsvezel het lagere risico op colonkanker.
Stijn Vandelanotte
-25-
Voedingsleer: theorie
Hoofdstuk 6: De vitaminen → alles van gewichten moet je niet kennen!!!!!
Inleiding
Wat?
heel kleine hoeveelheden organische verbindingen (enzymatische katalysatoren) levennoodzakelijk in lichaam
Meestal niet of onvoldoende gevormd in het lichaam → essentieel → toevoer via dieet
Soms ook gedefinieerd als fysiologische stoffen (hoge dosis) bepaalde farmacodynamische eig. verkiijgen
Biokatalysatoren overvloedig aanwezig in sommige weefsels
Gevolg 1: Bevordering van uitwisseling
Gevolg 2: levenskracht toename
Gevolg 3: slijtage vertraagd
Behoefte aan vitaminen stijgt tijdens infectieuze processen
Ziekten van vroeger aanzien als hongerziekten
Begin 19e eeuw: gebreksverschijnselen door ontbreken bepaalde voedslelfactoren
Vanaf 1930 begon men met de fabricage van synthetische vitaminen
Verschil tussen dietisch en metabolisch essentiële vitamines
Niet alle metabolisch essentiële vitamines zijn dietisch essentieel
Metabolische behoefte voor vitaminen is kwalitatief dezelfde voor alle species
Dietische behoefte voor vitaminen is kwalitatief verschillend volgens species
Voorbeeld: vitamine C
Metabolisch essentieel voor vele species
Dietisch essentieel voor slechts aap, mens en cavia
Indeling van de vitaminen
Volgens hun oplosbaarheid in water of vet (=klassieke indeling)
Vetoplosbare vitaminen lossen enkel op in vet en kunnen slechts door vetoplossende solventen uit het
voedingsmiddel gehextraheerd worden … vitaminen A, D, E en K
Geabsorbeerd zoals vet in het lymfestelsel
Grotere hoeveelheden ⇒ toxiciteit
Precursoren
Minder gevoelig kookproces
Wateroplosbare vitaminen lossen enkel op in water en kunnen door water uit de voedingsmiddelen geextraheerd
worden … vitaminen vd B-groep en vitamine C
Geabsorbeerd in bloedstroom
Opgeslagen in kleine hoeveelheden
Gevoelig voor kookproces
Volgens hun werkingsprincipe
Groep 1: Gebonden in organisme aan eiwitten en enzymen
Zeer specifieke rol
Onvervangbaar
Kleine molecuulveranderingen → grote invloed
Bv: verstoren enzymfunctie, irreversibel vastleggen substraat ⇒ anti-vitamine
B-vitamines en vitamine K
Groep 2: enkel voor bepaalde organen en specifieke functies
Stimulatie enzymen; inductief werkzame enzymes
Weinig specifiek
Geen anti-vitamines
A, D, E en K
Hypervitaminose
Groep 1 → hypervitaminose niet mogelijk
Oorzaak: voor de binding vh vitamine als coenzym moeten ze in een 100-voudige overmaat aanwezig zijn
Groep 2 → hypervitaminose wel mogelijk met toxische verschijnselen.
Sterk aanbod → vastleggen vitaminen door lever
….
Enkel mythes
If a little is good, then a lot is better
Energy boosters
Vitamins in de voiding
In natuurlijke bronnen: in alle voedingsgroepen
In aangerijke voiding
Stijn Vandelanotte
-26-
Voedingsleer: theorie
Vitamine A (retinol)
Algemeen
Alle dieren hebben dietische behoefte aan vitamine A
Planten hebben geen vitamine → wel de provitamine caroteen
Vitamine A is een kleurloze substantie, aanwezig in onverzeepbare fractie van vetten
Formule: C20H29OH → verzadigd alcohol
Carotenoiden
Functie: Bron van vitamine A, Antioxidant, Andere gezondheidsbevorderende eigenschappen
Bron: Geel-oranje groenten, Appelsienen, Donkergroene
bladgroenten
Rol van Vitamine A
Groei en reproductie
Weefselstofwisseling ovv vitamine A-zuur
Sperma ontwikkeling
Normale ontwikkeling vd foeutus
Beenderontwikkeling
Controle vd activiteit vd osteoclasten & osteoblasten van het kraakbeen
⇒ hierdoor ontstaat vervorming vd beenderen (ook van schedelbeenderen en ruggewervel)
⇒ hierdoor ontstaan er drukverschijnselen op de zenuwen
⇒ blindheid, doofheid en verlamming (=ataxie)
Zienproces
Eptiheliale klierfunctie oog (ademhalingswegen, verteringsstelsel en urogenitaalstelsel)
Tekort vitamin A: meerlagig, gekeratiniseerd en afschilferend epitheel
Gevolg: afname weerstand vd epithelia tegen binnentreden van infectieuze organismen
Belangrijk is gewoon de opname van een minimale behoefte vitamine A
Opm: overmatige inname van vitamine A verhoogt de weerstand van de epitheelcellen echter niet
Hersynthese rhodopsine
Wat is rhodopsine?
Donkerrode kleurstof, die zich in de staafjescellen vh retina bevind
Verbinding van II-cis-retinal (=gezichtsgeel) en een chromoproteine (het opsine of scotopsine)
Functie? Zien in het schemerduister mogelijk maken
Werking: Rhodopsine wordt in het schemerduister aangetast door lichtinvloed
♦ Overdag zijn de staafjescellen grotendeels beschermd tegen belichting
♦ Schermerduisternis ⇒ Fotochemische reactie: rhodopsine → II-trans-retinal + opsine
⇒zenuwimpuls ⇒ zien in duister
♦ Volledige duisternis: trans-retinal → II-cis-retinal door overmaat vitamine A in het bloed
Te kort aan vitamine A
Schemerblindheid doordat er onvoldoende regeneratie is van rhodopsine (zie ook werking)
Afname vh adaptatievermogen aan zwakke lichtsterkten
Verhoorning vd traanklieren
Uitdrogen conjuctiva (bindvlies) & matte & droge cornea (hoornvlies) ⇒ xerophtolmia
Verval cornea met zweervorming ⇒ keratomalacia
Geluid en gehoorsterkte
Te kort aan vitamine A
Degeneratieve veranderingen vd gehoorzenuwen, evenwichtscentra en orgaan van Corti
Orgaan van corti? Belangrijk voor de overdracht van geluidsgolven naar de zenuwprikkel
Opname en behoefte
Algemeen
In de voeding: 10% retinol en 90% reteïnezuurester
Opname gebeurt in darmmucosa ovv retinol
In darmepitheel: terugveresterd en via bloed of lymfe naar lever gevoerd
Functie van lever: productie vd retinol-binding-protein (RBP)
⇒ transport van retinol in serum
Normale waarden: 40-60µg/100ml
Opslag? In de lever
Deficientie vanaf bloedwaarden <20µg/100ml
Vitamine A eenheid = retinol –equivalent (RE)
⇒ RE = 1µg retinol = 6µg carotene = 12µg caroteinoiden
Bronnen
Dierlijke producten: melk, kaas, boter en lever → retinol
Groenten en fruit: → β-caroteen
Stijn Vandelanotte
-27-
Aanbevolen hoeveelheid vit A mens/dag
- Kinderen <6 jaar
300 RE
- Oudere kinderen
400-700 RE
- Volwassenen
750 RE
- Zwangerschap
750 RE
- Lactatie
1200 RE
Voedingsleer: theorie
Langdurige absorptie hoge dosis vit A → beenderen gevoelig voor fracturen
Vitamine D (calciferol)
Algemeen
Anti-rachitisvitamine
Wordt gevonden in de onverzeepbare fractie van vetten en olien
Sterolderivaat met 2 actieve vormen
Vitamine D2 (ergocalciferol)
Gisten en schimmels produceren het provitamine van D2 (ergosterol)
⇒omgezet tot vitamine D2 na bestraling
Vitamine D3 (cholecalciferol) → uitsluitende D3 in de natuur
Rol van vitamine D
Vereist voor normale calcificatie groeiend been
Hoeveelheid verschilt volgens
de Ca/P verhouding → ideaal is 2/1
hoe onevenwichtiger verhouding → hoe meer vit D nodig is
bij goede verhouding en goede voorziening van Ca en P ⇒ minimale behoefte aan vit D
bij grote tekorten kan een grote hoeveelheid vit D het tekort niet compenseren
de species
Vit D oefent een invloed uit op het Ca en P-metabolisme door:
Verhoogde Ca-resorptie in de dunne en dikke darm
Verhoogde afzetting van Ca-zouten in been en tanden
Omzetting van organisch → anorganisch P (dmv alkalisch fosfatase)
Positieve invloed op citroenzuur gehalte in het bloed
Gebrek aan vit D
Gevolg bij kinderen: rachitis! = niet verkalken vh skeleten
Gevolg bij volwassenen: osteomalacie
oorzaken
verlies capaciteit aanmaak en activatie vit. D
drinken van weinig zuivelproducten
lage blootstelling aan de zon
Opname en behoefte
2 belangrijke bronnen voor de mens
De voeding
50% vh vit D wordt opgenomen
Resorptie in de dunne darm
Transport in chylomicronenfractie via lymfe en opstapeling in de lever
Synthese in de huid
Darmwand: cholesterol → provit D3 (7-dehydrocholesterol) → transport naar huid → oiv zonlicht → D3
Provit D2 wordt in organisme niet omgezet
Normaal is deze bron bij volwassenen voldoende , afhankelijk vd klimatologische omstandigheden
Vitamine D eenheden in µg
1UI = 0,025 µg
Aanbevolen dagelijkse hoeveelheid
10µg kinderen <6 jaar en tijdens zwangerschap
2,5µg oudere kinderen en volwassenen
Bij langdurige hoge dosis vit D ⇒ hypervitaminose mogelijk
Vitamine E (tocoferol)
Algemeen
Wordt gevonden in de niet-verzeepbare fractie van vetten en oliën
Vooral plantaardige oliën met hoog linolzuurgehalte bevatten gewoonlijk veel vit E
Vorming vd haemgroep = deel van katalase (een enzym dat de gevormde peroxiden vd vetoxidatie degradeert)
Opname en behoefte
In de voeding: ≈ 25% wordt geresorbeerd
Transport via lymfe → lever ~ als labiele reserve
Deficientie → hemolyse
Bij kinderen: haemolytische anaemie (bij volwassenen zijn er geen deficiente symptonen)
Behoefte
Afhankelijk vh gehalte aan poly-onverzadigde VZ
10-25mg/dag → overdosis komt zelden voor
Stijn Vandelanotte
-28-
Voedingsleer: theorie
Bron: noten, zaden, olie, margarine, dressing
Rol van vitamine E
belangrijk bij voortplanting van de rat
Erg gebrek ⇒ Afsterven embryo’s en ontaarding
kiemepitheel testes ⇒ irreversibele letsels
Minder erg gebrek ⇒ verlamming van de jongen
Ook belangrijk bij de hamster, hond, haan, niet bij de muis en ook bij herkauwers is het niet bewezen
Belangrijk bij spierweefsel
Gebrek ⇒ nutritionele spierdystrofie (kalf, rund, kip) en stiff lamb disease (lam, geitjes)
Deze spierdystrofie komt vooral voor in de skeletspieren, soms hartspier en de gladde spieren
Gevolgen van ziekte: stijfheid, spierzwakte en verlamming door degeneratieve veranderingen in de spier en
verhoogde creatine uitscheiding
Gebrek ⇒ nutritionele encephalomalacie bij kuikens van 3 à 5 weken
Gevolgen van ziekte: verweking van de kleine hersenen ⇒ ongecontroleerde gang = crazy chicken disease
Hoog sterfpercentage!!
Gebrek ⇒ ontaarding vh depotvet met oxidatieve ranzigheid vh vet in vivo waarbij het vet een gele kleuring
ondergaat (yellow fat disease)
Gebrek ⇒ destructie van de erythrocyten
Vitamine K (fyllochinon K1; Farnochinon F2)
Algemeen
Vit K1: planten en voeders van dierlijke oorsprong, afhankelijk vh dieet dat de dieren ontvingen
Vit K2: komt voor in de lever en wordt ook gesynthetiseerd door darmbacterien
Andere soortgelijke verbindingen met vit K-activiteit werden vervolgens gesynthetiseerd (bv K3)
Deze synthetische vitaminen worden menadion-preparaten genoemd
Bronnen: groene groenten, lever , eigeel
De rol van vit K
Belangrijkste functie gesitueerd bij de bloedstollingsprocessen omdat het de synthese reguleert van volgende stoffen
Prothrombine
Proconvertine
Plasmathroboplastine
Stuart-factor
De precieze moleculaire werking van vit K is nog ongekend
Antagonist van vit K → de zgn coumarines
Bv voor rattenvergif
Bv bij behandeling v/e trombose
Rol bij beendervorming
Opname en behoefte
Geresorbeerd met de vetten
Via lymfetransport naar lever waar het zijn werking uitvoert
Weinig vitamine K weerhouden
Weinig of geen vitamine K reserve
Uitscheiding via gal en urine
Dagelijkse behoefte: 1,5µg/ kg lichaamsgewicht
Gebrek aan vitamine K?
Komt zelden voor
Indien toch ⇒ verlengde bloedstollingstijd ⇒ risico bloeding en bloedverlies ↑
Pasgeboren baby’s krijgen een injectie
Vitamine B1 (thiamine)
Algemeen
Opbouw: thiamine = pyrimidinekern verbonden met een thiazolgroep
Structurele veranderingen aan de thiamine-molecule
Biologische activiteit ↓↓↓↓↓↓
Vorming van antivitaminen
Hitte en lichtgevoelig
Bronnen: biergist en graangewassen, varkensvlees, noten
Functie
Co-enzym E-metabolisme
Helpt synthese neurotransmitters
Stijn Vandelanotte
-29-
Voedingsleer: theorie
Rol van thiamine
Thiaminepyrofosfaat (TPP) is de actieve vorm van vit B1
Lever: omzetting van thiamine dmv ATP ⇒ TPP en AMP
TPP is het coferment vd oxidatieve decarboxylatie van
pyrodruivenzuur → acetyl-CoA
α-ketoglutaarzuur → succinyl-CoA
TPP is dus belangrijk in de koolhydraat-stofwisseling
Acetyl-CoA is een belangrijk intermediair bij de VZ synthese en de sterolvorming
Voorkomen van TPP: Vooral in de bloedcellen: ≈ 10µg/100ml
Voorkomen van thiamine: overal (hersenen, lever, nieren, hart)
Reserves zijn zeer beperkt ⇒ opname via de voeding is vereist!
Opname en behoefte
algemeen
Enkel absorptie in vrije vorm in de duodenum (max 15mg/dag)
TPP in de voeding wordt door de spijsverteringsfosfatasen gehydrolyseerd
Geen opstapeling mogelijk
TPP in het lichaam gemetaboliseerd → metabolieten via de urine uitgescheiden
Gebrek aan thiamine
Gevolgen ⇒ opstapeling pyrodruivenzuur en melkzuur ⇒ verzuring vh bloed ⇒ verstoring vd energielevering
Hart en hersenen zijn erg gevoelig voor minder energie
Waterhuishouding is ook gevoelig
Beri-beri-ziekte
♦ 3 types
Infantiele vorm: op jonge leeftijd (2-5maand) of bij borstvoeding (gebrek bij moeder)
Natte vorm: oedemen
Droge vorm: atrofie vd spieren en zenuwen
♦ Beschadiging van zenuwstelsel, hart en spieren
♦ Onbehandelde beri-beri kan fataal zijn en algemene verlamming geven
♦ Komt vooral voor in rijstetende landen door het eten van te ver geslepen rijst
Oorzaken: ondervoeding of alcoholisme
Alcohol: nadelig voor de opname en beschikbaarheid omdat:
Alcohol is calorierijk
Alcohol de darmpabsortpie van thiamine benadeelt
Alcohol het leverweefsel aantast ⇒ verstoren van belangrijke fysiologische processen
Thiaminebehoefte
Uitgedrukt obvd hoeveelheid energie die geleverd wordt door de KH en vetten in het voedselpakket
Aanbevolen: 0,4mg thiamine/4,2 MJ → Dagelijkse behoefte ≈ 1,5mg vit B1
Vitamine B2 (riboflavine)
Algemeen
Bestanddeel van enzymen (flavoproteinen) die betrokken zijn bij de energiestofwisseling in de krebscyclus
Opbouw: dimethyl-iso-alloxazinekern met het alcohol van ribose als zijketen
Sterk reducerende stoffen zetten het riboflavine om tot een kleurloos leukoderivaat dat aan de lucht terug
geoxideerd wordt
Vernietigd door lichtinwerking
Bronnen: melk en zuivelproducten, integrale en aangerijkte granen
Functie: coenzym bij energiemetabolisme en ondersteunen vd antioxidantia
Rol van vitamine B2
Fosforylatie bij opname in de darmwand en naar de lever als FAD (75%) en verder ontstaat het ook als FMD
FAD en FMD zijn beiden prosthetische groepen van diverse enzymsystemen = flavoproteinen
FAD en FMD zorgen zijn dus H-/e- overdragers en zijn belangrijk bij de energievoorziening
Het oxidatieproces levert energie die deels kan opgeslagen worden ovv ATP.
De ademhalingsketen is niets anders dan een transportsysteem van H of van é waarbij ATP ontstaat
Het flavoproteine belangrijk als/bij
Dehydrogenase vh NAD-NADH2
De omzetting van barnsteenzuur tot fumaarzuur
Het Metabolisme en synthese van VZ
Het metabolisme van purines
De oxidatieve deaminatie van AZ
vitamine B2
Stijn Vandelanotte
-30-
Voedingsleer: theorie
Opname en behoefte
Resorptie van riboflavine gebeurt in de darm (tijdens de opname wordt het gefosforyleerd)
Voorkomen riboflavine: in alle weefsels met een hogere concentratie in de lever, nieren en hart
Uitscheiden riboflavine: via de urine
Gebrek?
Treedt pas op na zeer lange tijd van deficientie en als het er is, komt het samen met deficienties vd
wateroplosbare vitamines
⇒ ontstaan van laeses vd muceuze membranen bij cellen met een zeer intensieve stofwisseling
Bv :lippen, tong, ogen
Alle symptonen van pellagra
Oorzaken: alcoholisme en ondervoeding
Vitamine B6 (pyridoxine)
Algemeen
Vooral belangrijk in de eiwitstofwisseling
essentieel voor de omzetting van het AZ tryptofaan → nicotinezuur
men spreekt vaak over een pyridoxine groep: verschillende verbindingen die gemakkelijk overgaan in mekaar
vitamine B6 neemt deel in talrijke metabolische reacties
er werden reeds een 60-tal enzymatische systemen ontdek waarbij dit vitamine een co-enzymfunctie heeft
bronnen: vlees, vis, gevogelte, lever, aardappelen, bananen, watermeloenen
Rol van vitamine B6
De actieve vorm van pyridoxine is pyridoxaalfosfaat (B6-P)
B6-P is een coenzym van de deaminatie, decarboxylatie, transaminatie, transsulfuratie
Deficienties komen zelden voor
Oestrogene hormonen stimuleren de synthese van nicotinezuur of vit PP
Als deze metabolische weg frequent wordt gebruikt ⇒ veel vit B6 nodig
⇒toch tekort mogelijk bij te weinig beschikbaarheid van B6
⇒omzetting
tryptofaan → nicotinezuur kan niet volledig doorgaan + ophoping van tussenmetabolieten ⇒uitscheiden via
urine ⇒ indicatie voor gebrek aan vitamine B6
Gebreksverschijnselen: anaemie, zenuwachtigheid, hyperactiviteit
Hypervitaminose: bij langdurig hoge dosis ⇒ permanente zenuwstelselschade
Opname en behoefte
Vitamine B6 wordt gemakkelijk geresorbeerd
Geen reserve aanleg
Normaal dieet: 2mg vit B6/dag
Aanbevolen hoeveelheid? Afhankelijk van de energetische waarde vh dieet en het eiwitgehalte
Vitamine B12 (cobalamine)
Voorkomen? Onder diverse vormen aanwezig in het organisme die algemeen aangeduid worden als cobalamines
Biochemische functies
Synthese van DNA (reductase van ribose tot desoxyribose)
Purine- en pyrimidinestofwisseling
Metabolisme in het zenuwstelsel
Synthese van talrijke AZ
Synthese van choline (=belangrijk bij de zenuwwerking)
Gebrek aan vitamine B12
Eerst waarneembaar in de sneldelende cellen (bv rode bloedcellen)
Gevolgen: perniceuze anaemie (megaloblastische anaemie)
Dit komt neer op een groot aantal in “embryonaal” stadium verkerende RBC
Normaal komt dit niet voor, tenzij bij extreme vegetariërs
Oorzaken van tekort
Onvoldoende maagsecretie
→ moeilijke vrijstelling van vitamine B12 uit eiwitten
→ een deficit aan de ‘intrinsic factor’ (de factor waaraan vit B12 moet gebonden worden vooraleer het kan
geresorbeerd worden
Dagelijkse behoefte: zeer gering (0,1 – 1µg) → co-enzym van slechts beperkt aantal enzymen
Vitamine B12 absorptie
Speekselklieren: R-proteine
Maag: intrinsieke factor (IF) in maag: B12-R
Pancreasenzym: partiele degradatie ⇒ R B12 vrij binden aan IF ⇒ B12-IF
Ileum: B12-IF bindt receptor en absorptie na 3-4u ⇒ B12 komt in de circulatie ovv transcobalamine
Is er geen goede absorptie van B12 ? extra B12 opnemen via injectie of met een overmaat via de voeding
Stijn Vandelanotte
-31-
Voedingsleer: theorie
Vitamine B3 (nicotinezuur of ook soms vit PP (zie eerder))
Algemeen
Er zijn 2 gelijkaardige actieve stoffen met vitaminewerking gekend
Nicotinezuur (niacine)
Nicotinamide (niacinamide)
Dit zijn beiden pyridinederivaten
Nicotinamide is een component vd coenzymen NAD (nicotinamide adenine dinucleotide) en NADP
(nicotinamide adenine dinucleotidefosfaat)
Enzymes die NAD en/of NADP belangrijk voor
(samen met de flavo-enzymes) de celrespiratie
Meerdere reacties mbt KH, LP en EW-metabolisme
Functie (zelfde als cobalamine)
Co-enzym bij energiemetabolisme
Ondersteunt de VZ synthese
Bronnen: integrale en aangrerijkte granen, vlees, vis, gevogelte
Synthese van nicotinezuur uit tryptofaan (behalve bij herkauwers
Indien voldoende tryptofaan → geen dietische behoefte aan nicotinezuur
Tekort aan tryptofaan → EW-synthese heeft voorrang op de vit-synthese
Nicotinezuurbehoefte is dus afhankelijk vh tryptofaangehalte in het dieet
Ernstige tekorten → pellagra = ziekte van de 3 D’s (dermatitis, diarre en dementie)
Vandaar: Vit PP staat voor pellagra preventieve factor
Aanbevolen hoeveelheid nicotinezuurequivalenten: 1 EN = 1mg nicotinezuur
Panthotheenzuur (vitamine B5)
Algemeen
Bestanddeel van Coenzym A (= panthotheenzuur, adenosine3P, pyrofosfaat en het mercapto-ethylamine)
CoA heel belangrijk in het intermediair metabolisme
Acetyl-CoA is betrokken bij het metabolisme vd KH, LP en EW
CoA ook belang bij de synthese van hormonen met een sterolstructuur (corticosteroiden vd bijnierschors)
Dit staat mede onder de invloed vh ACTH of “adreno cortico tropic hormone” van hypofyse
♦ Stress → ACTH productie ↑ → synthese vd corticosteroïden ↑
⇒ aanbreng van panthotheenzuur is dan aanbevolen
Panthotheenzuur opgebouwd uit: pantoïnezuur en β-alanine
Andere functie: belangrijk bij de wondgenezing
Zelden gebreksverschijnselen door de ruime variatiemogelijkheden in het dieet
Extreme situaties met gebrek
→ braken en verbranding vd huid (burning feet syndroom)
→ of stoornissen van de groei, de voortplanting, de huid, de vertering, de zenuwen
Bronnen: bijna overal
Biotine
Algemeen
Optisch actief → enkel het rechtsdraaiend vertoont
Vitamine-eigenschappen.
α-vorm komt voor in eigeel
β-vorm komt voor in de lever
Bestanddeel van meerdere enzymsystemen
CO2 fixatie en decarboxylatie
Rol in CO2-opname bij omzetting pyrodruivenzuur → oxaalazijnzuur
Rol decarboxylatie bij de omzetting van oxaalbarnsteenzuur → α-ketoglutaarzuur
Gebreksverschijnselen komen niet voor bij de mens
Avidine
Wat? antagonist van biotine
Zorgt ervoor dat biotine onresorbeerbaar is
Dit zorgt slechts voor problemen als wekelijks meer dan 50 rauwe eieren gegeten worden
Verlies van zijn bindende eigenschappen na verwarmen tot 100°C
Aanbevolen hoeveelheid biotine? Voor volwassenen 100-300µg/dag
Functies: AZ-, VZ-, DNA synthese
Bronnen: bloemkool, lever, pindanoten, kaas
Stijn Vandelanotte
-32-
Voedingsleer: theorie
Foliumzuur
Algemeen
In het organisme in 2 stappen gereduceerd tot THFA of tetrahydrofolic acid
THFA is de uitgangsstof voor verschillende derivaten
Deze derivaten worden actief betrokken bij het metabolisme van tal van AZ
Bv: het katabolisme van histidine waaruit glutaminezuur en een Cl-verbinding ontstaat
Bronnen: in bladeren van bepaalde groenten (bv spinazie), lever, eieren, aardappelen
Functies:
Een aantal glutaminezuur-functies bij natuurlijk foliumzuur
Synthetische hebben slechts 1 glutaminezuur
Co-factor in verschillende enzymsystemen met rol in
de transformaties van metabolisme van de C1-verbindingen
de vorming van purine en pyrimiden → belangrijk bij de vorming van nucleïnezuren
rol bij de interconversie van serine en glycerol
gebrek:
verstoring van de snelgroeiende weefsels (zie ook vit B12 )
zenuwstelsel is ook onderhevig aan tekorten
aanbevolen hoeveelheid? ≈ 400µg foliumzuur/dag
Vitamine C (L-ascorbinezuur)
algemeen
naam vit C of ascorbinezuur? Door zijn antiscorbutische werking: ascorbinezuur (scorbut = scheurbuik)
2 vormen: gereduceerde en geoxideerde vorm
Voorkomen: in alle levende weefsels als component vh redoxsysteem vh celmetabolisme
Gebrek
Bij de mens, aap en rat: Scorbut of scheurbuik
Andere species hebben nooit vit C deficientie
Degeneratie vd spieren
Ruwe huid
Scorbutis of scheurbuik?
Symptomen:
Eerst: Grote vermoeiheid en reumatische klachten
Daarna: bloedingen vh tandvlees, spieren, onder de huid en in gewrichten (zeer pijnlijk!)
Pijnlijke ademhaling door zwellingen aan ribben
De beenderen worden broos
Vitamine achtige verbindingen: choline, carnitine, inositol, taurine
Functies?
Vorming van collageen
Het Fe-metabolisme ⇒ haemgroep-vorming wordt beinvloed door vit C
Relatie tussen vit C concentratie en cytochroom P 450 (een bestanddeel vd haemgroep)
Vorming van Tyrosine
Anti-oxidant
Aanmaak hormonen, galzouten, serotine, DNA
immuniteit
Versterken van het weerstandsvermogen
Tegen bacteriën: door de rol van vitamine C bij de synthese van antilichamen.
In deze antilichamen is cysteine ingebouwd, de synthese van cysteine is echter deels afhankelijk van
vit C omwillen van zijn rol in de redoxsystemen
Tegen virale infecties: doordat vitamine C de virale nucleoproteinen en vetachtige substanties zou verstoren
Hierdoor kunnen nucleasen vh organisme het virus aantasten
Beïnvloeden van de cyclische AMP en GMP
Deze zijn belangrijk bij de secreties van hormonen
Toename van werkkracht oiv vit C: hoge vt C (1g/dag) → meer VZ in bloed → meer AMP
Aanbevolen hoeveelheid? → Verdeelde meningen
Algemeen: 100mg/dag
USA: 250 mg/dag
Aanwezigheid v/e pool aan vit C bij de mens ⇒ 20-50mg/kg lichaamsgewicht
Bij een niet-stresstoestand: katabolisatie van 1 à 1,7mg/dag
Bij verhoogde inspanning of stress: katabolisatie van 6-7 mg/dag
Bronnen:
Fruit: citrus, aardbeien, kwi
Groenten: tomaten, aardappelen, broccoli
OPM: hoog gehalte aan vit C in bijnierschors? Hypothes: vit C beinvloed de vorming van corticosteroide hormonen
Stijn Vandelanotte
-33-
Voedingsleer: theorie
Hoofdstuk 7: De mineralen
Inleidende dia’s
Water
Belangrijkste compartimenten
Intracellulair vocht
Extracellulair vocht
Waterbalans
Input: drank, voedsel metabolisme
Output: nieren, huid, longen, faeces
Andere invloedsfactoren
Alcohol en cafeine
Dehydratatie
Functies
Vervoert nutriënten en afval
Smeren vd gewrichten
Participeerd in chemische reacties
Behoud lichaamstemperatuur en afkoeling
Onderhouden vd pH balans
Elektrolyten (mineralen)
De belangrijkste positief geladen ionen (kationen): Na+ en K+
Na+ : extracellulaire vloeistof
K+: intracellulaire vloeistof
Na-K pomp: behoud Na/K balans
De belangrijkste negatief geladen ionen (anionen): Cl- en PO-43
Algemeen: mineralen!
Wat? levensnoodzakelijke elementen
Functies in levende materie? Belangrijk bij:
In stand houden van de elektroneutraliteit
Handhaven vd osmotische druk
Invloed op oplosbaarheid colloiden
Onderdeel bepaalde buffersystemen
Prikkeloverdracht
Component van bepaalde enzymsystemen → invloed op metabolisme
Functies bij hogere organismen
Vooral tanden en beenderen ⇒ rol in eigenlijke opbouw vh lichaam
Hoeveelheid mineralen in het lichaam: zeer fijne regeling binnen bepaalde grenzen
Uitscheiding mineralen compenseren via voeding
Bij een volwassen: ≈ 15-25g / dag uitscheiding
Voortdurende omwisseling
Cellen wisselen ionen met extracellulair vocht
Opbouw en afbraak cellen vereisen binding en vrijstelling van mineralen
Prikkeling en prikkeloverdracht: verschuiven vh mineralenbestand
Afscheiding secreteren of water (verschil osmotische druk) verbonden met uitscheiding mineralen
Natrium (Na)
Rol en verdeling
De grootste hoeveelheid (± 142 meq/l) in extracellulair vocht → regelen osmotische druk
Kleinere concentratie in intracellulair vocht (15meq/l)
Dit komt voor in het skelet (20g) en is voor 2/3 uitwisselbaar
Totale hoeveelheid Na in menselijk lichaam ≈ 75g
Samen met K en Cl verantwoordelijk voor de prikkelgeleidbaarheid
Basis vd prikkeloverdracht: verandering in membraanpermeabiliteit ⇒ verandering in kationen-bestand langs
bepaalde membranen
Dit fenomeen treedt op in verschillende opeenvolgende zones ⇒ zenuwimpuls kan zich voortplanten tot de
spierfibrillen ⇒ contractie
Belangrijkste tegenion vd HCO3-/HCO-32 buffer
Activator van bepaalde enzymsystemen
Stijn Vandelanotte
-34-
Voedingsleer: theorie
Opname en uitscheiding
Eigenschappen
Zeer goed oplosbaar en snelle opname in darmsysteem
Via actief transprot vanuit darm opgenomen en via interstitiele vocht getransporteerd naar het bloed
Na-opname mens: gem 4,6g/dag
Na-overmaat
Stijging osmotische druk →ADH-pressine hormoon productie ↑→ wateropname↑→ osmotischedruk↓
Stijging osmotische druk → Na-opname door het skelet → osmotisch druk ↓
Na-tekort
Productie aldosteron in bijnierschors → Na-reabsorptie in distale tubuli ↑
Mobilisatie van skelet natrium
Normale mens → zeer nauwkeurige regelmechanismen ⇒ Na-balans verschilt nooit meer dan 2%
Zelfs al wordt de normale balans veranderd door een grote opname, zweet, braken of diarree
Uitscheiding via zweet bij normale mens en gematigd klimaat ≈ 150mg/dag
Moedermelk bevat gemiddeld 20mg Na/100ml
Storingen ivm natrium
Na-tekort
Daling osmotische druk → dehydratatie
Daling bloedvolume, verslapping vd aders, lage bloeddruk en zeer snelle hartslag
Zenuwsysteem: apathie en coma
Verteringsstelsel: minder beweging, verminderde eetlust, braken en diarree
Hoeveelheid urine ↓ en is Na vrij
Vermoeide spieren en krampen
Na teveel
Stijging osmotische druk ⇒ waterophoping , oedeem, hoge bloeddruk, bloedarmoede, vergroot hart en nieren
Kalium (K)
Rol en verdeling
Voorkomen:
Vooral intracellulair (145meq/L) → regelen vd osmotische druk
Deels extracellulair (5meq/L)
Totale K inhoud van een gemiddeld volwassen lichaam ≈ 152,5g
Andere functies:
Samen met Na en Cl verantwoordelijk voor de prikkelgeleidbaarheid
K draagt bij tot de zwelling en de functionering vd eiwitten
Activatie van sommige enzymen
Tegenion van fosfaatbuffersystemen
Opname en uitscheiding
Gemiddelde K-dagopname ≈ 4g/dag
Actieve resorptie gebeurt in de dunne darm, wel trager dan Na
In de darm is er een endogeen verlies van ongeveer 300mg/dag
K wordt volledig gefilterd in de glomerulus
Grootste gedeelte wordt tubulair gereabsorbeerd door actief transport
Klein deel wordt gesecreteerd
Regeling van de K balans berust op 2 factoren
1) kaliumconcentratie vd renale tubulaire cellen
K opname ↑ → K concentratie in de cellen ↑ → vergemakkelijkt de secretie in het nierlumen
2) aldosteron
Verhoogd de tubulaire K-secretie
De cellen vd bijnierschors (deze scheiden aldosteron af) zijn gevoelig voor verandering vd K-concentratie
in het extracellulaire vocht
K-concentratie in extracellulaire vocht ↑ → aldosteronproductie ↑ → secretie ↑
Via zweet wordt onder normale omstandigheden 100mg/dag K uitgescheiden
Moedermelkbevat ≈ 50mg/100ml
Storingen
K-tekort: apathie, nausea, lagere bloeddruk, spierzwakte en evt. zelfs hartstilstand
K-teveel: voortdurend hyperkaliaemi: spierstoornis, collaps bloedsomloop en ook hartstilstand
Stijn Vandelanotte
-35-
Voedingsleer: theorie
Chloor (Cl)
Rol en verdeling
Voorkomen
Hoofdzakelijk extracellulaire vocht (104meq/l) → regelen osmotische druk
Deels in intracellulaire vocht (10meq/l)
Als het anion in HCl in maagsap → ≈ 10g/dag chloride uitscheiden
Opname, uitscheiding en storingen
Opname mens: ≈ 80-320 meq/dag
Zeer goed oplosbaar
Opname in het begin van de dunne darm
Volgt Na
Cl-overmaat → niet gekend
Opgevangen door ADH
Gedeeltelijk weggewerkt via urine
Cl-tekort → spierzwakte
Teniet gedaan door aldosteron
Geringe, met Na en K gelijklopende uitscheiding via faeces en zweet
Calcium
Rol en verdeling
Voorkomen: grootste gedeelte Ca (1250g) in skelet
Het skelet:
Ontstaat uit osteocyten
= organische matrix → opgebouwd uit collageenvezels samengekit door chondroitinesulfaat
Langs bloedvaten tussen de osteocyten: aanvoer van mineralen
In een eerste fase: vorming Ca3(PO4)2
In een tweede fase: vorming kristallijne apatiet = Ca5(OH,Cl,F).(PO4)3
In dit kristallijne netwerk vind men ook nog kleine hoeveelheden Na, K, Mg en SO-42
Verlenging en verbreding vh been door osteoblasten
In het midden vh been werken de osteoclasten die enzymen afscheiden om mineralen op te lossen en aldus
vh been een holle doch stevig structuur maken
Skelet neem intensief deel aan het dynamisch evenwicht en Ca wordt voortdurend neergeslagen en opgelost
Functie van Ca
Regeling vd spiercontractie
Werking
Normaal is er geen Ca binnenin de cel
Zenuw prikkel → spiercel aanzetten → wijziging in permeabiliteit → Ca stroomt cel binnen
Ca in cel → blokkering van 2 remeiwitten (troponine en tropomyosine) → onblokkering van de 2
spiereiwitten (acitne en myosine) → spiereiwitten schuiven over elkaar → samentrekking vd spier
Spier terug tot rust? Uitpompen van Ca door actieve pomp → remeiwitten blokkeren de spiereiwitten
Besluit: onmisbaar voor het hart en longfunctie
Aanwezig in het extracellulaire vocht (5meq/L) waarvan voor 60% in ionvorm , rest als citraat en serumeiwitten
Belangrijk voor zenuwgeleiding en prikkelbaarheid
Activator van enzymen of biologische systemen
Opname en uitscheiding van Ca
Resorptie voor al in bovenste deel vd dunne darm
Absorptie van Ca is zeer sterk beinvloedbaar
Bevorderd door
vit D, EW en AZ, lactose
inhibitie door
oxaalzuur, fytinezuur enVZ
Verhouding Ca/P buiten de grenzen van 2/3 – 3/2 → vermindering van Ca opname
Spijsverteringssappen: scheiden 50mg Ca/dag uit in de darm → deel Ca in faeces is dus van endogene oorsprong
Wanneer het skelet en de zachte weefsels verzadigd zijn met Ca → uitscheiden van 250mg Ca/dag
Ca-uitscheiding via urine: sterk afhankelijk van de opname
Zuivelrijk dieet: tot 1g/dag
Normaal dieet: gem. 230mg/dag
Stijn Vandelanotte
-36-
Voedingsleer: theorie
Voor de spierprikkeling en contracties is een constante bloedconcentratie vereist.
Calciaemie
gestuurd door 2 hormonen
Parathyroid (PTH): hormoon van de bijschildklier
Calcitonine (CTN): door schildkliercellen
Verlaging Calciaemie → productie PTH ↑ , dit PTH werkt samen met het derivaat van vit D voor ..
Stimuleert de osteoclasten
Stimuleert de Ca-absorptie door bevorderen vh actief transport in darmwand en het stijgen van
tubulaire reabsorptie van Ca in de nieren
Reduceert renale reabsorptie PO-43
Verhoging Ca-concentratie → productie CTN
dit verhoogt het neerzetten van Ca in het skelet
verlaagt te tubulaire reabsorptie
vermindert absorptie uit de darm
Storingen in verband met Ca
Verlaagde Ca-bloedspiegel
verstikkingsdood
Verhoogde pirkkelbaarheid van zenuwcel en spiercelmembranen ⇒ hypocalcemische tetanie ⇒ spierkrampen↑
Ca – tekort
Rachitis = onvoldoende gecalcifeerde beenderen
Beenderen die onder druk staan buigen door en vervormen
Osteomalacie: rachitis bij volwassenen = sterke decalcifiering vh skelet ⇒ vervorming ruggengraat, borst, …
Osteoporose: storing met reductie vh totale beenamssa, matrix en mineralen ⇒ poreuze en breekbare benen
Ca – overmaat
Aritmiek vd hartspier en verminderde neuromusculaire prikkelbaarheid
Fosfor
Rol en verdeling
Voorkomen als fosfor → structurele rol in het beenkristal
75% vd totale lichaamsfosfor (750g) in skelet … ⇔ Ca/P verhouding is 2/1
In het intracellulaire vocht (90meq/L) → is daar 1 vd belangrijkste buffersystemen
In het extracellulaire vocht (2meq/L)
Voorkomen als fosfaat → talrijke biologische moleculen: NADP, Nucleinezuren ATP, ADP, fosfolipiden
Opname en uitscheiding
Hoofdaandeel opgenomen met de voeding (organisch gebonden)
Darmfosfatasen
Afsplitsing van fosfaat (anders geen resorptie mogelijk) → resorptie van fosfaat
Resorptie wordt tegengewerkt door factoren die fosfaat doen neerslaan zoals: Fe, Al, Cu en hoge pH
Opname per dag? Gemiddeld 600mg/dag waarvan 150mg door resorptie en 50mg door endogene secretie
De extracellulaire concentraties van Ca en fosfaat zijn afhankelijk van elkaar
Dit wordt bepaald door een constant ionenproduct
Fosfaatconcentratie ↑ ⇒ afzetting van extracellulair Ca (en omgekeerd)
Extra gevolg: invloed van PTH en CTN omgekeerd als bij Ca
PTH zal Ca en P vrijstellen uit skelet
⇒ fosfaatspiegel ↑ doch zal de renale reabsorptie ↓ ⇒ fosfaatpeil ↓ en Ca-peil wordt hersteld
Storingen
Zelden omdat P overal aanwezig is
Echter een te geringe opname van P ⇒ rachitis en andere beenderstoornissen
Een te grote opname van P ⇒ tubulaire nefritis
Stijn Vandelanotte
-37-
Voedingsleer: theorie
Magnesium
Rol en verdeling
Totale hoeveelheid Mg in het lichaam is ongeveer: 20-28g
In het skelet (13g): ingebouwd in apatiet
Intracellulair (15meq/L):
Spiercellen (6g) , lever, hart en pancreas bezitten ook een behoorlijke hoeveelheid Mg
Extracellulair vocht: 50% ionisch en 50% gecomplexeerd of eiwitgebonden
Betrokken bij/als
Cofactor van bijna elke fosfaat transfer
Vorming van acetyl CoA
Synthese van DNA en RNA
Aanhechting van RNA aan ribosomen
Neuromusculaire transmissie en activiteit
Opname en uitscheiding
Vergelijkbaar met Ca
Gestimuleerd door: zure pH of lactose
Geinhibeert door: fytaat, oxalaat, VZ, hoge fosfaatconcentraties
Absorptie omgekeerd evenredig met Ca
Oorzaak: Ca en Mg zijn in competitie voor dezelfde transportmechanismen doorheen de darmwand
De nieren zijn de eerste regelaars vd Mg-homeostase
Lage Mg-conc: bevordert renale absorptie
Hoge Mg-conc: bevordert urinaire secretie
Storingen
Mg tekort
Groeivertraging, overprikkelbaarheid, kramp tetanie, delirium, metabolismestoornissen
Mg te veel? Komt niet voor
Zwavel
Rol en verdeling
Bouwsteen vd AZ methionine en cysteine
Voorkomen als sulfaat: in mucopolysachariden (als chondroitinesulfaat en cerebrosiden)
De HS groep is biologisch actief in CoA
Rol in detoxificatie van bepaalde metabolieten
Opname en uitscheiding
Belangrijkste opname van zwavel
Ovv methionine en cysteine
Sulfaat kan ook opgenomen worden
Meeste afbraak eindigt op sulfaat wat uitgescheiden wordt via de urine
Storingen
Komen zelden voor
Stijn Vandelanotte
-38-
Voedingsleer: theorie
Hoofdstuk 8: De sporenelementen
Inleiding
Wat? levensnoodzakelijke bestanddelen van enzymen, hormonen, eiwitten in zeer kleine hoeveelheden
Gebrek: specifieke gebrekssymptomen
Oorzaken: afwezigheid in dieet, omdat ze niet geresorbeerd kunnen worden, door interactie met andere sporen
Functie
Sommigen hebben een zeer specifieke werking en zijn onvervangbaar door een ander element
Bv: Fe in de Haemgroep van haemoglobine en myoglobinne
Sommige van deze sporen elementen spelen geen fysiologische rol
Ze komen in zeer kleine concentraties voor en kunnen worden aanzien als verontreiniging van lucht,
bodem, …
Concentratie in lichaam: <50mg/kg
Werking: biokatalytisch door de geringe concentratie
Bewijs: sporen zijn meestal onderdeel van enzymen, hormonen en eiwitten
Bv: enzymsysteem
Sporen element kan het actieve centrum vormen
Zorgen voor de binding van substraat aan het enzym
In de lever: lever = depotorgaan van de sporenelementen
Te kort of overmaat → lever werking → respectievelijk vrijstelling naar bloed of vastlegging
Daling van leverreserve → daling in bloedpeil
Bloedanalyse of leverbiopsie geven de status weer van de sporenelementen
Ijzer
Rol en verdeling
Volwassen persoon: 4g Fe
75% als hemoglobine
5% als weefselijzer (myoglobine)
15% als Fe-reserve
opgeslagen in lever, milt, beenderen en darmslijmhuid
voorkomen ovv:
ferritine: eiwitcomplex per molecule 6 Fe-ionen
hemosiderine: colloidal mengsel van ijzer(III)hydroxide
siderofiline: ijzerhoudend β-globuline
Opname en uitscheiding
Via voedingsmiddelen als anorganische en organische verbindingen
Anorganische verbindingen: ferri-ion is zeer slecht oplosbaar en opneembaar. Ferro-ion omgekeerd
Fe resorptie gestimuleerd door factoren die reducerend milieu handhaven → bv vit C
Fe resorptie geinhibeerd door fytaat of fosfaat → ze doen Fe neerslaan
Organische verbindingen: Fe uit niet-haemverbindingen worden weinig opgenomen
Haem-Fe is beter opneembaar
Oplossing van Fe uit organische moleculen vooral HCl uit maagsap belangrijk
Opname vooral in duodenum
In darmmucosa: Fe opslag als ferritine
Aanvoer via transferrine
Is het darmferritine verzadigd ⇒ geen Fe meer
Vanuit ferritine wordt Fe gemobiliseerd (Cu is hierbij van belang)
Transportmoleculen brengen Fe naar verbruikspunten en/of andere reserve plaatsen
Hemoglobine
Opgebouwd in merg vd borstbeenderen, schedelbasis, opperarmen en benen
Afbraak in lever en vrijgestelde Fe naar depots
Uitscheiden van Fe gebeurt via gal en darm (dus faecaal)
Vrouwen verliezen grote hoeveelheden ijzer tijdens de menstruatie
Storingen
Gebrek: bloedarmoede
Hypochrome microcytaire anaemie (kleiner en minder gekleurde bloedcellen)
Fe gehaalte daalt tot ½ of 1/3 vd normale waarde
Zuurstof toevoer ↓ → vermoeidheid en lusteloosheid
Gebrek tijdens zwangerschap → aangeboren afwijkingen bij de foeutus
Jonge wezens worden normaal geboren met een voldoende ijzerreserve voor de eerste maanden
Stijn Vandelanotte
-39-
Voedingsleer: theorie
Overmatige opname ⇒
hemosiderose → Fe opstapeling als hemosiderine in de lever zonder weefselbeschadiging
hemocromatose → Fe opstapeling als hemosiderine in de lever met weefselbeschadiging en disfunctie
Referentie persoon
Fe verlies: 1mg/dag
Slechts 8% vh ijzer is resorbeerbaar ⇒ een opname van 12mg/dag (tot 18 voor vrouwen) is aanbevolen
Voedingsmiddelen bezitten weinig Fe, behalve vlees en orgaanvlees ⇒ grote kans op Fe gebrek
OPM: in Zweden en VS is ijzersulfaat als voedingsadditief toegelaten
Koper
Rol en verdeling
Voorkomen in volwassene: 80mg Cu
60% in weefsels
20% in skelet
10% in lever
In bloedplasma ovv verschillende vormen (belangrijkste is ceruloplamine = een koperhoudend eiwit)
Functie
Cofactor van verschillende enzymen.
Ijzermobilisatie uit de reserve → hemoglobine vorming
Vrijstelling van energie in de ademhalingsketen
Vorming van fosfolipiden
Synthese van collageen in bindweefsel en skelet
Opbouw vd onderhuid en haar pigment → Cu is cofactor voor tyrosinase (tyrosine → melanine)
Opname en uitscheiding
Cu-absorptie in maag en eerste deel vd dunne darm
HCl speelt hierbij een belangrijke rol bij het vrijmaken van Cu uit organische moleculen en complexen
Absorptie van een gezonde mens: 0,03-0,06mg/dag
Via eiwitmolecule
Antagonisme tussen Cu en Zn-opname via dat eiwitmolecule
Na absorptie: opslag in de lever
Analoog mechanisme als Fe-opslag
Binnenin een cel wordt Cu gebonden als een EW-complex
Uitscheiding gebeurt via gal en darm (dus faecaal)
Aanbevolen opname: 3mg/dag
Storingen
Cu gebrek
anaemie door de rol in de Fe mobilisatie
een onvolledige crosslinking met collageen ⇒ geen maturatie vh bindweefsel ⇒ breekbaar bindweefsel en
beschadiging bloedvaten
zenuwdysfunctie door gewijzigde energiemetabolisme
verandering vd pigmentatie
Twee genetische afwijkingen gebonden aan koper
Menkes syndroom: geen Cu-vervoer door membranen ⇒ hersendegeneratie ⇒ dood
Wilsonziekte: overmatige Cu-opstapeling in weefsels (lever) ⇒ geelzucht, haemolyse, versnelde ademhaling
Zink
Rol en verdeling
Menselijk lichaam bevat ongeveer 2-4 g Zn
Voorkomen: alle weefsels (lever, nieren, pancreas, hersenen)
Functie:
cofactor van meerdere enzymsystemen (alcoholdehydrogenase, alkalisch fosfatase)
stabiliseren niet-enzymatische bestanddelen (AZ, albumine, nucleoproteinen)
Opname en uitscheiding
gemakkelijk gecomplexeerd
resorptie in de darm → peptiden en AZ bevorderen de resorptie
Zn wordt geconcentreerd in pancreas, lever, milt en eventueel in de foetus
Opm: opgeslagen Zn wordt snel weer afgegeven
Via pancreassap weer naar darm en via darm uitgescheiden (dus via faeces)
Stijn Vandelanotte
-40-
Voedingsleer: theorie
Storingen
Gebrekssymptonen
Gestoorde groei en dwerggestalte
Onvoldoende ontwikkeling van de gonaden
Verlies van geur en smaak
Huidaandoeningen
Slechte wondgenezing
Te grote Zn-aanvoer
Gestoorde mineralisering vh skelet
Levernecrose
Gestoorde geslachtsfuncti
Dood?
Jodium
Rol en verdeling
Volwassene bezit ongeveer 10mg I
Voorkomen
90% in schildklier (1% als jodide , 99% organisch gebonden)
Organische componenten: thyreoglobuline , thyroxine en trijoodthyronine
♦ Thyroxine (T4) is schildklierhormoon en reguleert de verbrandingssnelheid van cellen en het
basaal metabolisme
♦ Trijoodthyronine (T3) is veel actiever
Jodiumconcentratie vh bloed en andere weefsels ligt veel lager
Opname en uitscheiding
Opname via voeding als jodide
Aanbevolen hoeveelheid per dag: 150µg/dag
Zeer goed diffundeerbaar
Resorptie vanaf de maag
Uitscheiding hoofdzakelijk via urine
Storingen
I gebrek
Thyroxine is regulator vd verbrandingssnelheid ⇒ weerslag op basaal metabolisme
Vergroting vd schildklier of hyperplasie (krop) → daling in klieractiviteit of hypothyrodie → myxoedeem
Myxoedeem? Sterke zwelling door onderhuidse opstapeling van mucoproteinen
Tijdens zwangerschap ⇒ cretinisme kind
Endemische krop is een gebrek die optreedt bij bevolkingsgroepen door een tekort aan I in het milieu
Oplossing? Joderen van het drinkwater
Gebreksverschijnselen door voedsel dat schildklierremmende stoffen als thiocyanaten en cyanaten bevat. Deze
stoffen remmen de I-opname door de schildklier waardoor gebrek optreedt
I overmaat
Toxische krop
Vergrote krop: hyperthyroidie
Overmatige verbranding en zweten
⇒ ziekte van Basedow (overdadig zweten, overexciteerbaarheid, snelle pols, uitpuilende ogen
Fluor
Rol en verdeling
Niet bewezen dat het onmisbaar is
Voorkomen: in kristalstructuur vd tanden en beenderen
Niet noodzakelijk
Substitutie van Cl of OH door F ⇒ verbeterde fysiochemische eigenschappen vh basiskristalrooster
Opname en uitscheiding
Zeer snelle diffusie (tvm chloor en jodium)
Vrij vroege opname in maagdarmkanaal
Uitscheiding bijna uitsluitend via urine
Belangrijkste hoeveelheid opgenomen fluor wordt vastgelegd (opgeslagen) in de beenderen en tanden
Aanbevolen hoeveelheid? 1,5-4,5mg/dag
Stijn Vandelanotte
-41-
Voedingsleer: theorie
Storingen
Gebrek aan F: tandcariës
Oorzaak: de eigenschap om onoplosbare zouten aanmaken met Ca, Mg, Fe, Cu, Zn en Mn
Mg is cofactor van somige enzymen die de koolhydraatafbraak katalyseren ⇒ melkzuur vorming
⇒microflora in mond maken voortdurend melkzuur aan ⇒ aantasting tandglazuur
Hierbij treedt fluor op als remmer vd mondflora
Overmaat
Fluorose: witte vlekken op tanden
Sclerose (verharding) en exostose (uitgroei) vd beenderen
Mangaan
Rol en verdeling
Volwassene bezit ongeveer 20-30 Mn
Voorkomen: vooral in been, lever, pancreas, hypofyse, darmmucosa
Functie: cofactor van meerdere enzymen
Bij de vorming van mucopolysachariden, collageen, alkalisch fosfatase ivm de mineralisatie vh been
Bij de voortplanting
Bij het centrale zenuwsysteem
Opname en uitscheiding
Kleine absorptie over ganse dunne darm
Absorptie in competitie met calcium en ijzer
Reserve plaat: lever (homeostasis)
Meestal uitgescheiden via gal en darm (dus faeces)
Storingen
Gebrek
Beenderdeformatie
Storing bij de geslachtsfuncties
Overmaat
Beinvloedt het centrale zenuwsysteem
Rol andere sporen elementen
Kobalt:
Structuurelement van vit B12
Lage toxiciteit
Molybdeen
Essentieel voor xanthine oxidase (vorming van urinezuur)
Chroom
Onderdeel van glucose tolerantiefactor
Bronnen: Paddestoelen, donkere chocolade, noten
Selenium
Onderdeel van anti-oxidant enzym
Thyroidemetabolisme, immuunfunctie
Bronnen: orgaanvlees, vis, zeevruchten
Gebrek: verhoogt risico op sommige infecties
Overmaat: haar en nagels worden broos
Silicium
Collageenvorming en been verkalking
Vanadium
Mineralisatie, voortplanting, lipidenmetabolisme
Nikkel , tin, arseen
Essentieel, maar de metabolische werking is nog niet gekend
Lood, cadmium, kwik
Toxish!
Stijn Vandelanotte
-42-
Voedingsleer: theorie
Hoofdstuk 9: voedingsstoornissen
Oorzaken van gebreksziekten
Algemeen
Aanvoer nutriënten moet in die mate gebeuren dat de persoon voorzien wordt in zijn behoefte
Behoefte: Niet altijd constant en afhankelijk van uitwendige omstandigheden
Meeste bepalende factoren zijn goed gekend, andere slechts weinig
Veiligheidsmarges → omschrijving vd behoefte door verschillende gespecialiseerde organisaties
Voedingstoestand van bepaalde nutriënten is niet zo optimaal als vroeger verondersteld werd
Oorzaken van gebreksziekten
Primair voedselgebrek
Door tekort aan voedsel → leidt tot honger (vooral in ontwikkelingslanden)
Verlies aan nutriënten gedurende bewaring en bereiding
Verminderde nutrientopname
Armoede en onwetendheid
Gebrek aan motivatie
Anorexia
Voedsel taboes en grillen
Tandprolbemen
Chronische ziekte
Slechte vertering en absorptie
Absorptie stoornissen
Parasitaire infecties
Ouderdom
Verhoogde behoeftes
Toegenomen fysische activiteit
Snelle groei
Infecties bv vitamine febrek
Zwangerschap en lactatie
Geneesmiddelen
Andere oorzaken
Andere compenenten vh dieet met een invloed op de behoefte
Overdadige verliezen (zweten, diaree)
De meest frequente gebreksziekten
Gebreksziekten veroorzaakt door vitaminen
Vit B2 gebrek door lage absorptie ervan uit plantaardige producten
Ontbreken van een der B vitaminen is echter niet zo frequent , meestal is er een meervoudige deficientie
Vit A
Gebrek: door een te lage opname van vet
overmaat: vooral in landen waar veel palmolie verwerkt wordt hypervitaminose A aangetroffen
vit C gebrek door afwezigheid van verse groenten en fruit en door bewaring
vit E gebrek door te lage vetopname
gebreksziekten veroorzaakt door sporenelementen
Fe gebrek
Moeilijk absorbeerbaar Fe uit plantaardige en dierlijke producten
Aanwezigheid van voedselcomponenten die Fe opname benadelen ⇒ vorming onoplosbare, niet
absorbeerbare componenten
I gebrek
Vooral in bergstreken en gebieden die weinig of geen mariene producten gebruiken
In ontwikkelde landen is bij sturing wel mogelijk
Stoornissen in het maagdarmstelsel
Indigestie
Stoornis bij vertering van voedsel ⇒ misselijkheid, opgeblazen gevoel, kramp
Maagstoornis
Te langzaam ledigen ⇒ opgeblazen gevoel bv door vetrijke maaltijd
Te snelle verwerking ⇒ te veel maagzuur
Darmstoornis
Afweerverschijnselen in de darm (tegen bedorven eten, giftige bestanddelen) ⇒ braken
Stijn Vandelanotte
-43-
Voedingsleer: theorie
Maagzweer / ulcus
Gevolg van autodigestie vd mucosamembraan door de maagsecreties, maagzuur moet aanwezig zijn
Factoren die bijdragen tot ontstaan maagzweer
Te grote afscheiding van maagsap
Te gering beschermende functie vh maagslijmvlies door een te geringe afscheiding van mucine
Invloed van autonoom zenuwstelsel
Beschadiging vh slijmvlies oiv geneesmiddelen (bv aspirine) of bepaalde voedingsstoffen (alcohol)
Behandelende maatregelen
Vermindering van stimulerende middelen
Neutraliseren van zuurexcreties
Bufferen vd secretie door kleine en veelvuldige maaltijden
Mucosa beschermen door vloeibare en zachte voeding
Constipatie
Wat ? Een gevolg v/e te trage voortbeweging van faeces
Oorzaken?
Weinig actieve darmwand beweging
Te sterke wateronttrekking aan de darminhoud
Behandelende maatregelen
Verhoging ruwvezelgehalte in het dieet
Laxeermiddelen die peristaltiek bevorderen en water onttrekken aan darmwand
Diarree
Wat? faeces met teveel vocht
Oorzaak? Te snelle voortbeweging of te geringe onttrekking van vocht in dikke darm
Functionele diarree
Veroorzaakt door neuro-musculaire overactiviteit door emotionele toestanden
Organische diarree
Irritatie of ontsteking vh slijmvlies darmepitheel door bacteriele, virale, protozoaire, chemische factoren
Gebrek aan bepaalde voedingsfactoren: te trage regeneratie vh darmepitheel
Speendiarre
Bruuske overschakeling van melkvoeding op zetmeelrijke voeding die onvoldoende verteerd wordt
Behandelende maatregelen
Compensatie van verlies aan water, elektrolyten, zout, glucose en vitaminen
Geneesmiddelen die infecties tegen gaan of een kalmerende werking hebben of toxinen adsorberen
Malabsorptie stoornissen
Wat? talrijke stoornissen die leiden tot absorptieproblemen ⇒ bepaalde vorm van secondaire ondervoeding
Oorzaken?
Een onvoldoende vertering door te weinig enzymensecretie
Een slecht verwerking vh absorptief mechanisme
Problemen bij transporteren vd verteringsproducten doorheen de darmmucosa en in de darmlymfe kanalen
Voorbeelden
Lactase gebrek: aangeboren of rasgebonden of door storing vd darmmucosa
Steatarree: onvolledig verteerbarheid vd opgenomen vetten ⇒ vetdiarree
Coeliakie:
Glutenallergie door gebrek aan enzym dat gliadine volledig afbreekt
Kenmerken coeliakie: malabsorptie van vet, stikstof, vitaminen, mineralen, water
Oplossing? Glutenvrij dieet
Stoornissen in de lever
Algemeen
Zeer belangrijk orgaan voor het herstel van beschadigde cellen en verloren gegaan weefsel te heropbouwen
Ookal is het voor 80% beschadigd, toch kan het zijn werk nog uitoefenen
Continue leverbeschadiging door: geneesmiddelen, alcohol, toxinen ⇒ leverfunctie is blijvend verstoord
Verantwoordelijk voor ¼ vh basaal metabolisme
Regulerend en sturend voor alle metabolismes
Essentiële functies:
Inactivering van hormonen
Detoxifiering van giffen
Productie van galzuren en cholesterol
Stijn Vandelanotte
-44-
Voedingsleer: theorie
Galstenen
Wat? gal verliest mogelijkheid om cholesterol in oplossing te houden ⇒ Afzetting van cholesterol ovv
kristallen die uitgroeien tot stenen en cholesterol, galpigmenten, galzuren en calcium bevatten
Kern is eiwit en kan bacteriën bevatten
Galstenen blokkeren de galafvoer ⇒ vermindering vetvertering en stuwing galpigment (⇒ geelzucht)
Stenen die niet spontaan afgevoerd worden moeten chirurgisch verwijdert worden
Cirrose
Proces: lever vervetting → necrose (afsterven cellen) of fibrose (afzetten van bindweefsel)
De eigenlijke cirrose omvat een verwassing vh afgezette bindweefsel
De eerste fase is reversibel
Oorzaken kunnen zijn
Een gebrek aan lipotrope factoren
Overmatig gebruik van alcohol
Opnemen van bepaalde alkaloiden
Opname van aflatoxinen
Hepatitis
Wat? een acute ontsteking vd levercellen door chemische producten of mo’s
Symptomen
Algemene malaise, vermoeidheid,slechte eetlust,gele huid en slijmvliezen door te hoge productie galzouten
De lever zal zich herstellen als het de kans daartoe krjgt
Maatregel
Vetarme, licht verteerbare, niet eiwitarme voeding
Voorkomen door: lever belasten met producten dienen ontgiftigd te worden (alchohol, geneesmiddelen)
Stoornissen in de koolhydraatstofwisseling
Diabetes
Primaire vorm
Werking: insuline tekort → glycaemie ↑ → glucose wordt in urine uitgescheiden
Glucose tekort→ EW wordt als energiebron gebruikt → niet efficiente benutting van eiwit
glucose tekort → vet wordt onvolledig verbrand ⇒ ketonurie
juveniele vorm
afwezigheid van insuline en is sterk ketotisch
mature vorm
te gering of een niet harmonische insuline afscheiding
Hypoglycaemie
Oorzaak: te sterke glucose verwijdering uit het bloed → glycaemie < 50mg/100ml
Fructosaemie
Stijging vd fructose-concentratie in het bloed door de remming vd omzetting van fructose naar glucose
⇒ vrijstelling van glucose uit de lever ↓
Oplossing: Suiker en fruit vermijden
Galactosaemie
Wat? opstapeling van galactose in het bloed
Oorzaak? Gebrek aan enzym dat galactose omzet in glucose
Galactose spiegel ↑ → glycaemie ↓
Oplossing: vermijden melksuiker
Storingen in de vetstofwisselingen
Vetgebrek: voldoende energie, doch te weinig ovv vet ⇒ een tekort aan vetoplosbare vitaminen
Obesitas
Overmatige vetvorming
rekenkundig
Gewicht > 120% standaardgewicht
% Vet > 20% van gewicht (bij mannen) en 30% van gewicht (bij vrouwen)
Oorzaak: constante positieve energie balans
Atherosclerose of aderverkalking
Werking: Afzetting van zacht vet in vaatwanden →ontstaan van plaketten van bindweefsel en vet → vergroten
van die plaketten en lumen verkleinen → risico op klontervorming ↑
Bij volledige verstopping vd bloedbaan ⇒ kans op hartinfarct
Bepalende factoren: erfelijk en levensgewoonten (roken, voeding, stress, tekort aan beweging)
Stijn Vandelanotte
-45-
Voedingsleer: theorie
Storingen in de eiwitstofwisseling
Jicht
Wat? een karakteristieke artritis van bepaalde gewrichten
Oorzaak? Neerslaan van urinezuurkristallen door een stijging vd urinezuurconcentratie in het bloed
De urinezuur pool in het lichaam is afkomstig vd afbraak van purinebasen adenine en guanine afkomstig van
endogene afbraak of exogene aanvoer
Behandelende maatregelen: matig alcohol en vetopname, uitsluiten van orgaanvlees
Te veel eiwit
Gevolg: overbelasting vd nieren door een overmatige verwerking en uitscheiding van afbraakproducten
Verhoogde behoefte aan wateruitscheiding ⇒ dehydratatie
Te rijke eiwitvoeding → kans op absorptie van peptiden ↑ → allergische reacties
Eiwit-energie-ondervoeding
Wat? protein-energie-malnutrition = meest verspreide ondervoedingstoestand
Kwashiorkor
Wat? uitgesproken eiwitgebrek na het spenen
Gevolg? Groeistilstand, afbraak van spierweefsel , apathie, oedeem
Maramus
Wat? equivalent voor honger
Gevolg? Groeivertraging, vet en spierweefselafbraak, geen oedeem
Beoordelen vd ondervoedingstoestand?
Door antropometrische metingen
Verhouding: gewicht/lengte = index voor de huidige toestand
Verhouding: lengte/ouderdom: index van voorbije voedingstoestand
Indeling:
Normaal
Ondervoed, maar niet vertraagd = acute ondervoeding
Ondervoed en vertraagd = acute en chronische ondervoeding
Niet ondervoed, wel vertraagd = ondervoeding in het verleden
Voorbeelden van antropometrische metingen: armomtrek, huidplooi, oedeembepaling
Hoofdstuk 11:
Moleculaire gastronomie:
gebruik van wetenschappelijke principes voor begrijpen & verbetering van levensmiddelenbereiding, thuis & in
restaurants (Peter Barham)
Onderzoeksdomein
Een discipline die deel uitmaakt van levensmiddelen-wetenschappen, maar waar onderzoek zich focust op
culinaire transformaties (voornamelijk thuis of restaurant ) & eetproces op zich, eerder dan bestuderen
chemische & fysische eigenschappen afzonderlijk ingrediënten (This)
Stijn Vandelanotte
-46-
Voedingsleer: theorie
Hoofdstuk 10: nieuwe trends in de voeding
Novel foods en functional food
Algemeen
Ontwikkelingen in de biotechnologie, moleculaire biologie en gentechnologie
⇒ explosie van nieuwe voedingsproducten, ingredienen
Door deze komst van nieuwe producten is er nood aan richtlijnen voor de veiligheidsevaluatie
International Life Science institue heeft een document opgesteld
Definities
Functional foods: kunnen “novel” zijn, maar niet strikt noodzakelijk
Hun doeltreffendheid is van belang
Ontwikkeld, gemodificeerd of behandeld om:
Naast traditionele nutritionele waarde een positief effect te hebben
Traditionele nutritionele eigenschappen beïnvloeden door bv
Toevoegen van positieve componenten
Verwijderen of vervangen van negatieve componenten
Equilibreren vd nutritionele samenstelling
Novel foods: kunnen hun “novel” eigenschap verliezen met de tijd
Moeten hun veiligheid bewijzen
Voedingsmiddelen of ingredienten die binnen EU tot op heden niet in significante hoeveelheden verbruikt of
toegepast werden ↔ toch waren deze producten soms reeds ingeburgerd in andere culturen en recentelijk op de
europese markt
Na de inburgering ⇒ verlies van novel karakter
Categorieen van novel foods en novel ingredients
NF en NI die samengesteld uit GGO’s of GGO’s bevatten
NF en NI die geen GGO’s bevatten maar wel erdoor geproduceerd
NF en NI met vrijwillig gemodificeerde primaire moleculaire structuur
NF en NI bestaande uit of geproduceerd uit plantaardige en dierlijke producten met uitzondering van deze
die op traditionele manier bekomen zijn
NF en NI die bekomen zijn door niet-conventionele productieprocessen indien deze processen leiden tot
verandering in de samenstelling en/of structuur van voedsel of ingredienten en indien deze verandering de
nutrionele waarde, het metabolisme of de aanwezigheid van nadelige componenten beïnvloeden
Oorspronkelijk Japens concept van functionele voeding
Doelstellingen
Consumptie door en voor brede bevolkingsgroep
Voorkomen van voedingsgerelateerde ziekten
Voorkomen van storingen (osteoporose, arteriosclerose, constipatie, verstoorde darmflora)
Niet verwarren met voedselspecfieke voeding voor bv zuigelingen, diabetici
Nutricals (micronutrienten) en nutracals (compenenten met positief gezondheidseffect
Geen echte voedingsmiddelen ⇒ voedingssuplementen
Doeltreffendheid evaluatie van functional foods
Producenten die gezondheidsclaim willen koppelen aan hun product
Opgelet! Beperking vh product
Opgelet! Handelswetten: geen medische claims
Opgelet! De consument mag niet verleid worden door de gezondheidsclaim → discusie hierover
Ten 1e: er is niet altijd een goede scheiding tussen gezondheidsclaims en medische claims
Ten 2e: geen wetgeving mbt de aard vh bewijsmateriaal om de claim te rechtvaardigen
Gezondheidsclaims gebruiken zonder het nodige bewijs schaadt zowel de producenten vd producten als het imago
van functional foods → afspraken mbt:
De vereisten gerelateerd aan kwaliteitszekerheid vd studie
Aantal en categorieen van vrijwilligers betrokken bij de studie
Duur vd studie
Stijn Vandelanotte
-47-
Voedingsleer: theorie
Veiligheidsevaluatie van Noval foods
Producenten zijn verantwoordelijk voor de veiligheid en bewijs
Algemene gegevens nodig voor het beoordelen
Naam, benaming
Bron (plant, dier, mo)
Oorsprong (traditionele selectie, cultivatie, GMO)
Productie of bereidingsmethode
Bewijs veiligheid in gebruik
Doelgroep
Verwacht gebruik
Nutritionele evaluatie informatie
Gangbaar en maximum consumptieniveau
Samenstelling
Producten waarin ingredient zal in verwerk worden
Implicaties voor gevoelige bevolkingsgroepen
Biobeschikbaarheid nutriënten
Effecten vd inname op nutriënten
Effecten op darmflora
Toxicologische informatie
Toxicokinetische gegevens
Gegevens betreffende genotoxiciteit
Potentiele allergeniteit
Potentiele kolonisatie in spijsverteringsstelsel
Potentiele overdracht genetisch materiaal in spijsverteringsstelsel
Potentiele pathogeniteit
Ook kan er nood zijn aan specifieke studies voor informatie voor de veiligheidsevaluatie (tolerantie studie, analyse
darmflora, subchronische toxiciteitstudie in voederproeven
Probiotica, prebiotica en synbiotica
Inleiding
Begin 20ste eeuw: beperkte interesse in de bacteriën vh maagdarmkanaal
Niet uitgebalanceerd dieet ⇒ darmputrificatie
⇒ schadelijk voor de gezondheid en beperkt de levensduur
⇒ opname melkzuurbacterien door consumtie van yoghurt: voorkomen bederf
Men ontdekte dat de melkzuurfermenters in yoghurt niet resistent zijn tegen het maagsap en de galzuren ⇒ nooit de
intact vd distale ileum en dikke darm bereiken
De daaropvolgende jaren verminderde de interesse voor de microflora
Sinds 1980 herstelde de interesse in de darmflora en het belang voor de menselijke gezondheid
Samenstelling en belang vd darmflora
Gehalte aan bacteriën in het Spijsverteringsstelsel
In de maag: 10³ - 104 /ml → dominante G+ bacterien
Distale ileum: 106-107/ml → G- bacterien
Colon: 1011-1012/ml → G- bacteriën
De belangrijkste aanwezige bacteriën zijn de: bacteriodes, bifidobacteria, enterobacteriaceae
Ook schimmels en gisten komen voor
Studie met aseptisch gekweekte dieren → inzicht in de fysiologische significantie vd darmflora
→ deze dieren ontwikkelden geen darmflora ⇒ ze vertoonden volgende kenmerken
Geen darmflora
Geen intestinale plasmacellen
Een tragere darmpassage
Lagere darmmotiliteit
Een vertraagde maaglediging
Een versnelde KH-opname
Studie:
Darmflora beinvloed immuunsysteem en darmfunctie
helpt het voorkomen van pathogene bacteriën als salmonella
darmflora vullen de vertering aan voor wat betreft moeilijk verteerbare KH
darmflora vervult een rol in het vetmetabolisme en de synthese van vit K
Stijn Vandelanotte
-48-
Voedingsleer: theorie
factoren die de darmflora verstoren en zorgen voor kolonisatie van ongewenste MO
antibiotica behandelingen
voedselcontaminatie (salmonella)
virale infecties
stress, verminderde maagwerking
verlaagde darmmotiliteit
besluit: een evenwichtige darmflora is een voorwaarde voor een vrij stabiel ecosysteem waarin zowel
gastheergerelateerde als antagonistische interacties tussen darmbacterien een rol spelen
Gastheergerelateerd: Darmflora beschermende rol tegen indringende bacteriën → volgende factoren v. belang
Maagzuursecretie
Gal en pancreassecretie
Darmmotiliteit en peristaltiek
Afstoting epitheelcellen
Secretie van immunoglobulines
Lysosomale en macrofage activiteit
De antagonistische interacties kunnen ingedeeld worden in:
Indirecte interactie
*Directe interactie
Splitsen van galzouten
Competitie voor substraten
Vorming van secundaire galzouten
Competitie voor aanhechtingsplaats
Inductie vh immuunproces
Vorming van groei inhibitoren
Stimulatie van intestinale peristaltiek
pH daling
Probiotica, prebiotica en synbiotica
definities
probiotica
levende MO die, wanneer ze in bepaalde hoeveelheden opgenomen worden een positief effect hebben
dit sluit relatief goed aan bij de definitie van functional foods
prebiotica
organische componenten, andere dan mo’s, die bij inname door de mens een positief effect hebben op de
gezondheid door het bevorderen vd eigenschappen vd darmflora
Toepassing en activiteit van probiotica
voor het eerst gebruikt bij gefermenteerde zuivelproducten
de meest toegepaste stammen zijn: lactobacillus casei en lactobacillus acidophilus van menselijke oorsprong
deze melkzuurfermentors zijn in staat de maag en de dunne darm te passeren zonder kolonisatie v deze organen
volgende effecten van probiotica zijn wetenschappelijk bewezen
reductie van lactose intolerantie symptomen
reductie vd duur van diarree veroorzaakt door rotaavirus, antibiotica of E. coli
reductie van bacteriele enzymen: nitroreductase, betaglucorondinase en urease
effecten op het immuunsysteem
volgende effecten worden onder de noemer mogelijke effecten geplaatst
verlaging LDL cholesterol
competitieve exclusie van enteropathogenen
kankerpreventie
verhoogde resistentie tegen infecties
volgende effecten worden beschouwd als potentiele risico’s
toediening van probiotica aan kinderen met onvoldoende ontwikkelde darmflora
toediening van probiotica aan patienten met een auto-immuun ziekte
Toepassingen en activiteit van prebiotica
wat? vooral KH die niet of onvolledig afgebroken worden door de spijsverteringsenzymen en die ileum en colon
bereiken ⇒ fermentatie door darmflora
fermentatieproducten: CO2, H2O , KKVZ en andere organische zouten
bv: specifieke oligo-sachariden, zetmeelfracties, lactose, pectinen
werking? Is voedingsvezel gelijkaardig
intestinale pH ↓ ⇒ activiteit 7-α-hydroxylase ↓ ⇒ vorming secondaire galzouten ↓ (cytotoxisch)
Gebruikt door MO als C-bron, samen met de aanwezige N en S (via de eiwitafbraak)
Deze S kunnen niet meer omgezet worden tot producten met darm-irriterende werking (H2S, indol, NH3)
De organische zuren uit de fermentatie verhogen de osmotische waarde vd darmcomponenten ⇒ darmtransit ↑+
Sommige prebiotica zoals fructo-oligosachariden worden verondersteld bifidogeen te zijn
Bifidobacterien? Bactericide werking
Hun aanwezigheid
⇒ wijst op gezonde, evenwichtige darmflora
⇒ zorgt voor een extra afweer tegen kolonisatie door pathogene mo’s
Stijn Vandelanotte
-49-
Download