Spelling H1 t/m H6 Klas 1 havo/vwo In deze powerpoint kun je stap voor stap door de theorie: • Hoofdletters • Leestekens • Verkleinwoorden • Voltooid deelwoord (vd) • Onvoltooid deelwoord (od) • Het meervoud op -en • Het meervoud op –s • De stam van het werkwoord • Laatste letter: -t of –d? • Sterke en zwakke werkwoorden • Bijvoeglijke naamwoorden • Directe en indirecte rede • De persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt) • De persoonsvorm verleden tijd (pvvt) robertdouw.nl | 2016 Hoofdletters In je boek: blz. 31-32 Je schrijft een hoofdletter: - aan het begin van een zin; bij namen; bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid. GEEN hoofdletter krijgen: - de namen van dagen; de namen van maanden; de namen van seizoenen; de namen van windstreken. zondag, maandag, dinsdag, woensdag… januari, februari, maart, april, mei, juni… lente, zomer, herfst, winter noord, oost, zuid, west, zuidoost, noordwest… Lees verder op de volgende dia In je boek: blz. 32 Hoofdletters bij tussenvoegsels - Tussen iemands naam of voorletter(s) en achternaam: zonder hoofdletter: Jan van der Zwan J. van der Zwan professor Margriet van den Broek-van het Hof - Als de voornaam of voorletter ontbreekt, schrijf je alleen het eerste tussenvoegsel met hoofdletter . meneer Van der Zwan professor Van den Broek-van het Hof Lees verder op de volgende dia In je boek: x Hoofdletters en kleine letters Schrijf je met de hand? Zorg dat duidelijk te zien is wat een hoofdletter en wat een kleine letter is. Dit zijn HOOFDLETTERS: A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Dit zijn kleine letters: a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z Lees verder op de volgende dia De theorie toegepast: Hoofdletters en kleine letters Lees verder op de volgende dia of ga terug naar het begin Leestekens In je boek: blz. 32/241 Zo gebruik je leestekens: - een gewone zin eindig je met een punt; een vragende zin eindig je met een vraagteken; een zin die je extra nadruk wilt geven eindig je met een uitroepteken. om een zin beter leesbaar te maken gebruik je een komma: Als er in de zin twee persoonsvormen naast elkaar staan: Als jij de boodschappen doet, zet ik intussen de tent op. Tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en): Ik verkoop armbanden, oorbellen, kettingen en ringen. Na een naam of uitroep aan het begin van de zin: Hé jongens, wacht eens even op ons! Lees verder op de volgende dia In je boek: blz. 241 Voor een naam of uitroep aan het eind van de zin: Heb jij Marloes ook gezien, Henk? Voor het woord maar, als dit woord een tegenstelling aangeeft: Mijn broertje wil naar Spanje, maar ik ga liever naar Noorwegen. Voor doordat, nadat, omdat, terwijl, want, voordat, zodat, zodra. - als je iets aankondigt gebruik je een dubbele punt: Dit is de uitslag: Jessica heeft de partij gewonnen met 7 tegen 6. Ik verkoop sieraden: armbanden, oorbellen, kettingen en ringen. - bij een citaat (als je iemands woorden letterlijk weergeeft) gebruik je aanhalingstekens: Lees verder op de volgende dia In je boek: blz. 242 Als het citaat achterin de zin staat, kondig je het citaat aan met een dubbele punt: Tarek zei: ‘Morgen stappen we om vier uur in het vliegtuig’. Als het citaat voorop staat, gebruik je geen dubbele punt. Let in deze zin ook op de komma aan het eind van het citaat: ‘Morgen stappen we om vier uur in het vliegtuig,’ zei Tarek. Lees verder op de volgende dia De theorie toegepast: Leestekens Lees verder op de volgende dia of ga terug naar het begin Verkleinwoorden In je boek: blz. 33 Van zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken. Dit doe je door er -je, -kje, -pje, -tje of -etje achter te zetten. Let op bij woorden die op een klinker eindigen: pyjama – pyjamaatje paraplu – parapluutje café – cafeetje tosti – tostietje auto – autootje baby – baby’tje Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: blad – blaadje Lees verder op de volgende dia De theorie toegepast: Verkleinwoorden Lees verder op de volgende dia De stam van het werkwoord In je boek: blz. 75 De stam is de kortste vorm van het werkwoord. Het is de ik-vorm in de tegenwoordige tijd: loop, fiets, werk, praat, zwem, enz. Lees verder op de volgende dia fietsend / fietsende trainend / trainende lopend / lopende De stam: -t -end(e) ge- -t/-d/-en gefietst getraind gelopen (hij/zij/het) fietst (hij/zij/het) traint (hij/zij/het) loopt -en Bijv.: fiets train loop (wij/zij/jullie) fietsen (wij/zij/jullie) trainen (wij/zij/jullie) lopen Lees verder op de volgende dia In je boek: 75 Je vindt de stam door het hele werkwoord ‘in te korten’: fietsen fiets werken werk juichen juich Soms komt er een letter bij of gaat er een letter af: lopen loop zeggen zeg Soms verandert er een letter: blozen bloos graven graaf Als het hele werkwoord op -den eindigt, schrijf je de stam met een d: worden word vinden vind laden laad Als het hele werkwoord op -ten eindigt, schrijf je de stam met een t: heten heet schatten schat bijten bijt Lees verder op de volgende dia In je boek: x Een apart geval zijn de onregelmatige werkwoorden. In het Nederlands zijn dat er zes: hebben: zijn: zullen: kunnen: mogen: willen: ik heb ik zij ben ik zul zal ik kun kan ik moog mag ik wil jij hebt jij zijt bent jij zult jij kunt jij moogt mag jij wilt hij/zij hebt heeft hij/zij zijt is hij/zij zult zal hij/zij kunt kan hij/zij moogt mag hij/zij wilt wil Lees verder op de volgende dia In je boek: 75 Bij scheidbare werkwoorden heeft de stam twee vormen: - een gesplitste vorm: aankomen terugvinden - kom aan vind terug ‘Hoe laat kom je aan?’ ‘Vind dat maar eens terug!’ een niet-gesplitste vorm: aankomen terugvinden aankom terugvind ‘Ik denk dat ik om 8 uur aankom.’ ‘Reken maar dat ik het terugvind!’ Lees verder op de volgende dia De theorie toegepast: Scheidbare werkwoorden Lees verder op de volgende dia of ga terug naar het begin Laatste letter: een -t of -d? In je boek: blz. 73 Een t-klank aan het eind van een woord: schrijf je d of t? Als het woord geen persoonsvorm is, gebruik je de verlengproef: Maak het woord langer door er -e, -en of -eren achter te zetten. Als je dan een t hoort, schrijf je een t aan het eind: witte wit gelakte gelakt wanten want Als je dan een d hoort, schrijf je een d aan het eind: rode rood geslaagde geslaagd kinderen kind Lees verder op de volgende dia De theorie toegepast: Laatste letter: een -d of -t? Lees verder op de volgende dia of ga terug naar het begin Sterke en zwakke werkwoorden In je boek: blz. 201 Bij sterke werkwoorden verandert in de verleden tijd de klank: kijken keek, keken vriezen vroor, vroren geven gaf, gaven Bij zwakke werkwoorden verandert de klank niet: spelen speelde, speelden werken werkte, werkten raden raadde, raadden Lees verder op de volgende dia of ga terug naar het begin De pvtt (persoonsvorm tegenwoordige tijd) In je boek: blz. 117 Dit zijn de spellingregels voor de pvtt: 1. Ik erbij of jij erachter: alleen de stam: ik loop, loop ik, loop jij ik vind, vind ik, vind jij 2. Anders in het enkelfout: stam + t: jij loopt, hij loopt, zij loopt jij vindt, hij vindt, zij vindt 3. In het meervoud: het hele werkwoord: wij lopen, jullie lopen, zij lopen wij vinden, jullie vinden, zij vinden Lees verder op de volgende dia De theorie toegepast: De persoonsvorm tegenwoordige tijd Lees verder op de volgende dia of ga terug naar het begin De pvvt (persoonsvorm verleden tijd) In je boek: blz. 201 De persoonsvorm in de verleden tijd bij zwakke werkwoorden: 1. Enkelvoud: stam + de of te: (ik/jij/hij/zij/het) speelde (ik/jij/hij/zij/het) raadde (ik/jij/hij/zij/het) werkte (ik/jij/hij/zij/het) lustte 2. Meervoud: stam + den of ten: (wij/zij/jullie) speelden (wij/zij/jullie) raadden (wij/zij/jullie) werkten (wij/zij/jullie) lustten Lees verder op de volgende dia In je boek: blz. 243-244 De persoonsvorm in de verleden tijd bij sterke werkwoorden: 1. Gebruik de verlengproef om erachter te komen of een woord op een -d of een -t eindigt: wij vonden, dus: ik vond wij vochten, dus: ik vocht Let op: een persoonsvorm verleden tijd eindigt nooit op -dt. 2. Schrijf het woord zo kort mogelijk. Gebruik geen dubbele letters, behalve als dat voor de uitspraak nodig is: rijden reden bijten beten snijden sneden vechten vochten vinden vonden - weten wisten Maar: hebben hadden (en niet haden, want dan spreek je het verkeerd uit). Lees verder op de volgende dia De theorie toegepast: De persoonsvorm verleden tijd Lees verder op de volgende dia of ga terug naar het begin Voltooid deelwoord In je boek: blz. 159 Het voltooid deelwoord is één van de vormen van het werkwoord. Het woord ‘voltooid’ betekent dat het afgelopen is: Ik heb hard gewerkt. Als het voltooid deelwoord in het gezegde (alle werkwoorden van de zin) voorkomt, staat er altijd een vorm bij van zijn, hebben of worden: Mijn zus is vertrokken. Ik heb hard gewerkt. De brug wordt hersteld. Lees verder op de volgende dia In je boek: blz. 159 Zo schrijf je het voltooid deelwoord (vd): Als het voltooid deelwoord op -en eindigt, spreekt het voor zich: (zij is) bevallen (wij hebben) gegeten (jij werd) herkozen Als het voltooid deelwoord op een -d of -t eindigt, gebruik je de verlengproef om de laatste letter te vinden: Je hebt je verslik… Verlengproef: verslikte Dus: Je hebt je verslikt. Ik was verdwaal… Verlengproef: verdwaalde Dus: Ik was verdwaald. Lees verder op de volgende dia In je boek: x In plaats van de verlengproef kun je ook ‘t ex-kofschip gebruiken: Werkwoord: relaxen Stam: relax De x komt voor in ‘t ex-kofschip, het voltooid deelwoord krijgt een -t. Voltooid deelwoord: gerelaxt Werkwoord: verhuizen Stam: verhuiz De z komt niet voor in ‘t ex-kofschip, het vd krijgt een -d. Voltooid deelwoord: verhuisd Lees verder op de volgende dia of ga terug naar het begin Onvoltooid deelwoord In je boek: blz. 159 Het onvoltooid deelwoord is één van de vormen van het werkwoord. Het woord ‘onvoltooid’ betekent dat het niet afgelopen is: Ik zit zuchtend mijn repetitie te leren. Zo schrijf je het onvoltooid deelwoord (od): Het onvoltooid deelwoord is het hele werkwoord met -d of -de erachter: lopend fietsend schreeuwend zuchtend aarzelend of of of of of lopende fietsende schreeuwende zuchtende aarzelende Lees verder op de volgende dia De theorie toegepast: Voltooid en onvoltooid deelwoord Lees verder op de volgende dia of ga terug naar het begin Het meervoud op -en In je boek: blz. 115 De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op –en. Soms zet je alleen -en achter het woord: boer boeren prooi prooien kast kasten Soms moet je de laatste letter verdubbelen: klas klassen bed bedden slof sloffen Soms moet je een a, e, o of u weghalen: schaar scharen been benen sloot sloten Soms moet je een f veranderen in een v: brief brieven golf golven raaf raven Lees verder op de volgende dia In je boek: blz. 115 Soms moet je een s veranderen in een z: huis huizen spons sponzen pees pezen Als het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën: zee zeeën slee sleeën orchidee orchideeën Als het enkelvoud eindigt op -ie, maak je het meervoud met -ën of -n: knie knieën • • bacterie bacteriën Let hierbij op de klemtoon in het enkelvoud. Als er –n achter komt, krijgt de e die er al stond een trema (puntjes erop), zoals je hierboven kunt zien bij bacteriën. Lees verder op de volgende dia De theorie toegepast: Het meervoud op -en Lees verder op de volgende dia of ga terug naar het begin Het meervoud op -s In je boek: blz. 157 Sommige zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op –s. Vaak hoef je alleen maar een -s achter het woord te zetten: tafel tafels computer computers abonnee abonnees Soms moet je een apostrof (’) voor de s schrijven: • Bij woorden op -a, -i, -o, -u of -y, zoals : agenda agenda’s hobby hobby’s • polo polo’s mini mini’s accu accu’s Bij afkortingen, zoals: mp3 mp3’s BMW BMW’s F16 F16’s toa toa’s Lees verder op de volgende dia In je boek: blz. 157 Let op! Bij woorden die eindigen op twee of drie samenklinkende klinkers, schrijf je in het meervoud de -s aan het woord vast: bureau bureaus milieu milieus radio radio’s alinea alinea’s injectie injecties Maar: want in ra-di-o en a-li-ne-a klinken de klinkers niet samen. Lees verder op de volgende dia De theorie toegepast: Het meervoud op -s Lees verder op de volgende dia of ga terug naar het begin Bijvoeglijke naamwoorden In je boek: blz. 199 Veel bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte en een lange vorm: Die jas van jou vind ik erg mooi. Dat is een mooie jas. Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord: Soms hoef je alleen een –e achter het woord te zetten: klein kleine sterk sterke mager magere Soms moet je er een -e achter zetten en de laatste letter verdubbelen: fris frisse glad gladde dof doffe Lees verder op de volgende dia In je boek: blz. 199 Soms moet je er een -e achter zetten en een a, e, o of u weghalen: vaag vage hees hese rood rode guur gure Soms moet je er een -e achter zetten en een -f veranderen in een -v-: lief lieve half halve doof dove Soms moet je er een -e achter zetten en een -s veranderen in een -z-: boos boze grijs grijze reukloos reukloze Sommige bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met een deelteken of trema (twee puntjes boven een klinker). Zo voorkom je dat het woord verkeerd wordt uitgesproken: officieel officiële reëel reële Lees verder op de volgende dia In je boek: blz. 199 Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zeggen van welke stof iets gemaakt is. Ze hebben maar één vorm. Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op -en: een houten schuur een gouden beker een zilveren ring een blikken bromtol maar niet altijd: een nylon jack een platina album een aluminium fietsframe een suède laars Lees verder op de volgende dia De theorie toegepast: Bijvoeglijke naamwoorden Lees verder op de volgende dia of ga terug naar het begin Directe en indirecte rede In je boek: blz. 242 Er zijn twee manieren om iemands woorden weer te geven: In de directe rede neem je iemands woorden letterlijk over, tussen aanhalingstekens: Agnes riep: ‘Ik heb er geen zin meer in!’ In de indirecte rede omschrijf je wat iemand zegt, zonder aanhalingstekens: Agnes riep dat ze er geen zin meer in had. In de indirecte rede veranderen vaak het onderwerp en het gezegde, vergeleken met de originele zin. In de voorbeeldzin hierboven verandert Ik in ze en heb wordt had. Het woordje dat is erbij gekomen. Lees verder op de volgende dia De theorie toegepast: Directe en indirecte rede Dit is de laatste dia. Ga terug naar het begin