- Scholieren.com

advertisement
Leren toetsweek alle toetsen samenvattingen:
1. Engels: prestent continous, present simple, past simple, prounous en questions and
negations of all above
2. Aardrijkskunde: hoofdstuk 7: natuurrampen in Japan
3. Science: paragraaf 6.1, 6.2, 6.3, 7.1 en 7.2
4. Frans: vocabulaire, grammer en expressions hoofdstuk 7
5. Latijn alle grammatica hoofdstuk 8 en een verhaal omzetten in je eigen woorden
6. Geschiedenis: paragraaf 6.1 en 6.2 ( leer de vaardigheden er komen veel
vaardigheidsvragen)
7. Beeldende vorming: hele beeldende begrippen boekje
8. Wiskunde: paragraaf 8.5, 8.6, 9.1, 9.4, 9.5
9. Nederlands: hoofdstuk 4 paragraaf 1, 3 en 5 en hoofdstuk 5 paragraaf 3 en 5
10. Lasergamen kaartje Raja
Science: de leervragen en extra informatie uit boek
Wortels: de wortels van een plat nemen water op en zorgen voor de stevigheid van een plant
Stengel: de stengel van een plat vervoert water en mineralen vanuit de wortels van de plant
naar de bloemen en bladeren en weer terug en houd de plant overeind.
Bladeren: in de bladeren vind fotosynthese plaats, hier slaat de plant zijn energie dus op.
Bladnerven: de bladnerven voervoeren water en opgeloste stoffen en geven stevigheid aan
het blad.
Bloemen: de bloemen zorgen ervoor dat een plant zaden kan vormen. Door deze zaden kan
een plant zich voortplanten
Planten komen aan hun energie door de huidmondjes waarmee een plant koolstofdioxide uit
de lucht haalt en met de wortelharen haalt een plant mineralen en voedingstoffen uit de
grond.
Fotosynthese is het fabricageproces in de bladgroenkorrels. Om dit proces te starten is er
water, koolstofdioxide en zonlicht nodig. Vanuit deze twee stoffen en een energiebron maakt
een plant lucht en glucose (suikers). Het reactieschema van fotosynthese ziet er zo uit:
6 H2O+6 CO2= 6 O2+C6H12O6
Een plant maakt in het licht veel meer zuurstof dan hij kan gebruiken, daarom geeft hij de
rest van de zuurstof af aan de lucht, in weinig licht verspreid de plant de koolstofdioxide en
de zuurstof door de plant en bij helemaal geen licht haalt de plant de zuurstof uit de lucht en
verbrand de opgeslagen glucose
Etioleren is het wit blijven en de abnormale groei van de delen van een plant die groeien
zonder licht (ondergronds)
Glucose wordt in een plant in verschillende stoffen omgezet: zetmeel, eiwitten en vetten. Bij
het maken van deze stoffen gebruikt een plant de mineralen die hij opneemt met zijn
wortelharen. Zetmeel en vetten worden als reserve voedsel bewaard en eiwitten gebruikt een
plant voor de groei.
De opslag van reservestoffen in de winter kan gewoon in de wortels, maar sommige planten
hebben speciale organen voor die opslag: knollen en bollen. knollen zijn eigenlijk verdikte
wortels en bollen bestaan voor het grootste deel uit dikke bladeren die heel dicht tegen
elkaar aan liggen. Deze bladeren zijn dik door de reservestoffen die er in zitten.
Ook in zaden zitten veel reservestoffen, meestal zetmeel, olie of vet. Als een plant of zaadje
deze reservestoffen in het voorjaar weer nodig heeft, zal hij ze weer omzetten in glucose
zodat er weer verbranding plaats kan vinden waarmee een plant energie kan opwekken. Deze
omzetting en groei uit zaden heet kiemen of ontspruiten.
Celwand: dit is een stevige laag om de cel. Het bestaat uit celluose (een taaie vezelige stof).
De celwand kan houtstof of kurk bevatten
Celmembraan: dit is een vlies om het cytoplasma. Het celmembraan regelt welke stoffen de
cel in en uit gaan
Cytoplasma: dit is een stroperige vloeistof. In het cytoplasma liggen de celkern en de
bladgroenkorrels
Celkern: de celkern is een klein bolletje in de cel. De celkern regelt alles wat er in de cel
gebeurt.
Bladgroenkorrels: dit zijn kleine groene bolletjes in het cytoplasma. De bolletjes zijn groen
door een kleurstof (bladgroen). Al deze bolletjes samen geven de plant een groene kleur. In
de bolletjes wordt lichtenergie opgeslagen in de vorm glucose. De glucose gebruikt de cel als
voedingsstof.
Intercellulaire ruimte: dit zijn kleine holtes gevuld met lucht. Ze liggen tussen de wanden
van de cellen
Kruidachtige planten blijven recht staan door water. In een cel vult de vacuole zich met
water waardoor de vacuole uitzet en tegen de celwand aan drukt. Hierdoor wordt de cel hard
en stevig en blijft de plant rechtop staan.
Houtachtige planten zijn stevig door dat er houtstof in de cellen zit. Dit houd de cel en de
plant dus stevig.
Hoe komt water in de bladeren terecht?: de wortels nemen water op. Dit water stroomt
omhoog door de houtvaten in de vaatbundels (stijgende of opwaartse sapstroom) deze
houtvaten lopen ook door in de nerven van een plant. Zo komt water dus terecht in de
bladeren.
Houtvaten: in de houtvaten stroomt water, met daarin opgeloste mineralen, vanuit de
wortels omhoog(opwaartse sapstroom)
Bastvaten: in de bastvaten stroomt water met opgeloste glucose, vanuit de bladeren, naar
beneden(dalende of neerwaartse sapstroom.)
In de herfst is de grond te koud voor de wortels om voldoende water op te nemen, maar in de
balderen verdampt nog steeds veel water. Door de bladeren in de winter te laten vallen
verdampt de boom of struik weinig water en gaat hij dus niet dood door uitdroging.
Omdat planten (of dieren) niet voor eeuwig leven. Ze zullen dus moeten zorgen voor
nakomelingen
Geslachtelijke voortplanting: hierbij maakt een plant gebruik van zijn geslachtsdelen
(stamper en meeldraden). Na bevruchting ontstaat er een vrucht met zaadjes waaruit een
heel nieuw plantje kan groeien, alleen dan met andere eigenschappen.
Ongeslachtelijke voortplanting: daarbij zijn geen geslachtsdelen nodig. Er ontstaat een kopie
of kloon van een plant.
Bloembodem: hieraan zitten de onderdelen van een plant vast
Kelkbladeren: beschermen de bloemen tegen kou, uitdroging en beschadiging als ze nog in
de knop zitten.
Kroonbladeren: hiermee lokt de bloem insecten.
Meeldraden: mannelijke geslachtsdelen van een plant
Stamper: vrouwelijke geslachtsdeel van een plant.
Nectar: een zoete vloeistof onder in de bloem waarmee de plant insecten lokt
Nectarkliertjes: maken nectar.
Bestuiving: overdracht van stuifmeelkorrels. Dit kan worden gedaan door insecten of wind.
Insecten zin op zoek naar de nectar onderin de bloem hierbij raken ze de meeldraden aan.
Dat stuifmeel komt terecht in het lichaam van het insect en als het insect weer bij een andere
bloem nectar gaat halen dan blijft dat stuifmeel in die plant achter. Bestuiving door wind
gebeurt bij windbloemen. Deze bloemen zijn vaak minder opvallend dan insectenbloemen. Ze
zijn klein, hebben geen geur en zijn groen. De meeldraden en stamper (in het boek stempel)
steken ver uit de bloem waardoor de wind het stuifmeel makkelijk weg blaast en wordt door
kleverige stampers weer opgevangen.
Kruisbestuiving: wanneer een insect of de wind het stuifmeel van een bepaalde soort bloem
naar een andere bloem brengt.
Zelfbestuiving: wanneer een insect of de wind het stuifmeel van een bepaalde soort bloem
meeneemt en het bij dezelfde bloem (dan zitten er meerdere bloemen op een plant)weer
loslaat.
Eenslachtige bloem: een bloem met alleen een vrouwelijk of alleen een mannelijk
geslachtsdeel. (Meeldraden of stamper)
Tweeslachtige bloem: een bloem met een vrouwelijk en een mannelijk geslachtsdeel
(meeldraden en stamper)
Eenhuizige planten: planten waarop mannelijk en vrouwelijke bloemen groeien
Tweehuizige planten: planten waar alleen mannelijke of alleen vrouwelijke planten groeien.
Bevruchting in een bloem: de stuifmeel korrels komen op de stempel van de stamper terecht
en blijven plakken. Uit de stuifmeelkorrel groeit een pollenbuis door de stijl van de stamper
heen richting de eicel. De stuifmeel korrels bevruchten de eicellen.
Zaadverspreiding door wind, vogel, water, vacht van dieren of planten die zelf hun zaden
verspreiden.
De vier belangrijke dingen in het leven van een plant: zaden ontkiemen er groeit een nieuw
plantje, het jonge plantje groeit uit tot een volwassen plant de volwassen plant vormt
bloemen, de plant wordt bevrucht uit de plant ontstaan vruchten en zaden en de zaden
worden verspreid.
Soorten ongeslachtelijke voortplanting: wortelstokken( verdikte stukken wortel waaruit
nieuwe planten kunnen groeien),uitloper(een lange stengel waarin zich wortels kunnen
ontwikkelen waaruit nieuwe planten groeien of aan het einde van een uitloper kunnen
knollen groeien waaruit weer nieuwe planten kunnen groeien ), klisters(uit klisters ontstaan
nieuwe bollen knollen waaruit nieuwe planten kunnen groeien)
Verbranding is een reactie van een brandstof met zuurstof.
Voor verbranding is brandstof, zuurstof en een ontbrandingstemperatuur nodig. Als er
voldoende zuurstof aanwezig is noem je dat volledige verbranding en als er te weinig
zuurstof aanwezig is noem je dat volledige verbranding. De reactieschema’s zien er zo uit:
brandstof (met C en H) + zuurstof (O2) = koolstofdioxide (CO2) + water(H2O)
brandstof(met C en H) + te weinig zuurstof = koolstofmono-oxide(CO) + koolstof(C) +
water(H2O)
Om de energie vrij te krijgen die in de brandstoffen zit(chemische energie ontstaat door
verbranding van brandstoffen)
Fossiele brandstoffen zijn ontstaan door planten en dierenresten die in de afgelopen
driehonderdmiljoen jaar in de grond terecht zijn gekomen. Deze resten zijn in een laag
terechtgekomen waar niet genoeg zuurstof is om ze af te breken. Dit natuurlijke afval hoopte
zich steeds meer op en werd bedolven door aardlagen. Na miljoenen jaren ontstond door de
grote druk van die lagen aardolie, aardgas en steenkool
Biobrandstoffen zijn brandstoffen die niet fossiel zijn. Denk maar aan het verbranden van
hout, plantenresten en producten die gemaakt worden van planten en dieren voorbeelden
hiervan zijn biodiesel, bio-ethanol, houtskool en plantaardige en dierlijke vetten.
Vlamkleuren ontstaan door de temperatuur van vlammen. De pauzevlam zit bijvoorbeeld op
300 graden en de kleine blauwe vlam op 1000 graden.
Als je een stof verbrandt die zwavelatomen bevat ontstaat er het giftige gas zwaveloxide.
Deze stof reageert in de lucht met zuurstof en waterdamp. Daardoor ontstaat zwavelzuur.
Zwavelzuur zorgt ervoor dat regen zuur wordt. Je spreekt dan van zure regen. Zure regen
kan ook ontstaan door een verbrandingsmotor. De lucht bestaat voor 21% ui zuurstof en
voor 78% uit stikstof (1% uit andere gassen). Met de zuurstof die nodig is voor de
verbranding in de motor komt er ook een grote hoeveelheid stikstof in de motor. Door de
hoge temperatuur ontstaan er stikstofoxides die weer met waterdamp en zuurstof tot
salpeterzuur reageren. Zo wordt de regen ook weer zuur.
Het versterkte broeikaseffect wordt veroorzaakt doordat de concentratie broeikasgassen
(onder andere koolstofdioxide(CO2)) in de atmosfeer groter wordt. Meer broeikasgassen
zorgen ervoor dat infraroodstraling wordt teruggekaatst naar de aarde.
Door het broeikaseffect is onze planeet leefbaar. Daarom is het broeikaseffect gunstig voor
organismen
Het versterkte broeikaseffect kan worden verminderd door het gebruik van alternatieve
energie (bijv. kernenergie of duurzame energie), efficiënter met energie omgaan en extra
bomen aanplanten en tegengaan van bomen kap
In dit figuur kun je zien dat zure regen dit
marmeren beeld heeft aangetast. Zoals al in de tekst stond marmer of kalk wordt aangetast
door zure regen . dat kun je in dit figuur zien.
Dit gebeurt zodat de hele wereld hier aan meewerkt. Heb versterkte broeikaseffect zou niet
worden tegengehouden als maar een stad er iets tegen deed.
Frans hoofdstuk 7:
Faire du théâtre: toneelspelen
faire du doublage: inspreken (in landstaal)
une pub: een reclame(spotje)
il suit (suivre): hij volgt (volgen)
des cours de théâtre: toneellesen
un dessin animé: een tekenfilm
il fait chaud: het is warm weer
la neige: de sneeuw
la semaine: de week
avoir lieu: plaatsvinden
Download