Over fascistische keizers en blonde Grieken De projectie van de eigen tijd op oudheidfilms uit Hollywood in drie verschillende periodes Erik Hagen Cleopatradreef 199 3561 RH Utrecht [email protected] 0153001 Master Thesis Universiteit Utrecht Antieke Cultuur Begeleider: Dr. R. Strootman Inleverdatum: 11 september 2009 Inhoudsopgave Inleiding 2 Hoofdstuk 1 – De politieke situatie 7 1.1 :: Periode I – Begin twintigste eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog (1925 – 1945) 1.2 :: Periode II – De eerste decennia van de Koude Oorlog (1945 – 1964) 1.3 :: Periode III – De 21e eeuw (2000 – heden) 7 8 11 Hoofdstuk 2 – De held 13 2.1 :: Periode I – Begin twintigste eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog (1925 – 1945) 2.2 :: Periode II – De eerste decennia van de Koude Oorlog (1945 – 1964) 2.3 :: Periode III – De 21e eeuw (2000 – heden) 13 17 21 Hoofdstuk 3 – De vrouw 27 3.1 :: Periode I – Begin twintigste eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog (1925 – 1945) 3.2 :: Periode II – De eerste decennia van de Koude Oorlog (1945 – 1964) 3.3 :: Periode III – De 21e eeuw (2000 – heden) 27 30 35 Hoofdstuk 4 – De vijand en de ‘ander’ 39 4.1 :: Periode I – Begin twintigste eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog (1925 – 1945) 4.2 :: Periode II – De eerste decennia van de Koude Oorlog (1945 – 1964) 4.3 :: Periode III – De 21e eeuw (2000 – heden) 39 41 47 Hoofdstuk 5 – Parallellen, projectie en propaganda 52 5.1 :: Periode I – Begin twintigste eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog (1925 – 1945) 5.2 :: Periode II – De eerste decennia van de Koude Oorlog (1945 – 1964) 5.3 :: Periode III – De 21e eeuw (2000 – heden) 52 57 67 Hoofdstuk 6 – Vergelijking onderling 74 Conclusie 78 Literatuur 81 Filmografie 83 Illustratie voorpagina: diverse personages uit oudheidfilms van verschillende periodes. Eerste rij v.l.n.r. Marcus en Mercia in “The Sign of the Cross” (1932), Messala in “Ben-Hur: A Tale of the Christ” (1925) en Cleopatra in “Cleopatra” (1934). Tweede rij v.l.n.r. Nero en Poppeia in “Quo Vadis” (1951), Cleopatra in “Cleopatra” (1963) en Spartacus in “Spartacus” (1960). Derde rij v.l.n.r. Achilles in “Troy” (2004), Xerxes in “300” (2006) en Olympias in “Alexander” (2004). 1 Inleiding Het afgelopen decennium heeft de antieke oudheid in de beleving van de mens flink aan populariteit gewonnen.1 Een belangrijke factor hierbij was het verschijnen van de film “Gladiator” in 2000. Filmcritici waren wat verdeeld over dit Hollywoodspektakel, maar over het algemeen positief in hun recensies.2 De film bleek een enorm kassucces en het publiek was wild enthousiast.3 “Gladiator” was echter niet de eerste film in zijn soort. De film over gebeurtenissen uit de oudheid, die ik in het vervolg als oudheidfilm zal aanduiden, had al eerder bloeiperiodes gekend. Zo valt op te merken dat de oudheid in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw regelmatig het onderwerp van Hollywoodfilms was en dat de oudheidfilm in de jaren vijftig en zestig ongekend populair was. Iedereen kent films als “Quo Vadis” (1951), “Ben-Hur” (1959) en “Spartacus” (1960); het zijn de toppers in het genre, maar bovendien slechts het topje van de berg. Voor de huidige kijker wellicht iets minder bekend zijn films als “Ben-Hur: A Tale of the Christ” (1925) en “The Sign of the Cross” (1932). Wat opvalt wanneer we naar de periodes kijken waarin de oudheidfilm een bloeitijd doormaakte, is dat zij elk in tijden van internationale spanningen en ‘grote vijanden’ plaatsvonden. De jaren twintig en vooral de jaren dertig kenden de opkomst van het fascisme en het nazisme; bewegingen met een ideologie die lijnrecht tegenover het democratische kapitalisme van de Verenigde Staten stond. De jaren vijftig en zestig waren de heftigste decennia van de Koude Oorlog tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie en in het huidige millennium staat met de War on Terror de verhouding tussen het oosten en het westen wederom op scherp. Deze constatering bracht mij tot de vraag of deze bloeitijden van de oudheidfilms wellicht in rechtstreeks verband zouden kunnen staan met de periode waarin zij gemaakt werden. Robert Rosenstone schreef reeds dat historici op minstens drie manieren met film om kunnen gaan: ‘The two most popular of these – the history of film as art and industry, and the analysis of film as a document (…) that provides a window onto the social and cultural concerns of an era – are well within the boundaries of traditional historical practice. Far more radical in its implications is the investigation of how a visual medium (…) might be 1 Sandra R. Joshel, Margaret Malamud en Donald T. McGuire Jr., Imperial Projections. Ancient Rome in Modern Popular Culture (Londen en Baltimore: 2001) 1. 2 Monica Silveira Cyrino, Big Screen Rome (Malden, Oxford en Carlton: 2005) 1. 3 Winkler, M.M. (ed.), Gladiator. Film and History (Malden, Oxford en Carlton: 2005) xi. 2 used as a serious vehicle for thinking about our relationship to the past’.4 In het verlengde hiervan kan gesteld worden dat het analyseren van oudheidfilms twee onderzoekssectoren heeft: de bestudering van de oudheid door eigentijdse ogen en de bestudering van de eigen tijd. En juist die laatste manier spreekt mij hier aan. Maria Wyke merkt terecht op dat de historische dimensie van een historische film niet alleen in relatie met de weergegeven periode gezien kan worden, maar bovendien veel over de tijd waarin de film gemaakt is zegt.5 Het doel van deze thesis is dan ook om te onderzoeken in hoeverre dit voor oudheidfilms uit verschillende periodes geldt en in hoeverre zij parallellen bevatten met de tijd waarin de films gemaakt werden. Deze parallellen kunnen zich uiten in de manier waarop verschillende personages weergegeven worden en in de denkbeelden die in de film naar voren komen. Hiertoe heb ik om de grenzen af te bakenen allereerst besloten om mij op films uit de Verenigde Staten en dan in het bijzonder uit Hollywood te richten. Niet alleen komen hier de beste en bekendste oudheidfilms vandaan, bovendien stelt dit de Verenigde Staten centraal, waardoor ook de politieke achtergronden binnen het bestek van deze thesis behapbaar blijven. Vervolgens heb ik per periode een keuze gemaakt uit het aanbod van oudheidfilms, waarbij ik per periode een combinatie heb proberen te maken van de grootste en bekendste films met enkele minder bekende exemplaren. Bovendien heb ik geprobeerd om films uit verschillende periodes te kiezen die dezelfde verhaal vertellen. Veel oudheidfilms uit eerdere periodes hebben namelijk inmiddels een remake gekregen. En juist tussen twee dezelfde films uit andere periodes vallen de verschillen extra op. Vooral tijdens de eerste en in iets mindere mate tijdens de tweede opleving van de oudheidfilm maakten regisseurs gretig gebruik van populaire boeken uit de decennia rond de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw, zoals “Ben Hur” (1880) van generaal Lew Wallace, “The Last Days of Pompeii” (1898) van Lord Edward Bulwer Lytton en nobelprijswinnaar “Quo Vadis?” (1905) van de Pool Henryk Sienkiewicz.6 Door een verhaal – film of boek – in de oudheid te plaatsen, geeft de auteur of regisseur een bepaalde autoriteit aan dat verhaal. Maria Wyke merkt op: ‘By tracing its origins back into the past, a nation could validate its claims to power, property, and international prestige. And, if rooted in the remotest antiquity, a nation could make claims to the earliest precedent and the greatest 4 Robert A. Rosenstone, Visions of the Past. The Challenge of Film to Our Idea of History (Londen, Cambridge en Massachusetts: 1995) 3. 5 Maria Wyke, Projecting the Past. Ancient Rome, Cinema, and History (Londen en New York: 1997) 13. 6 Nico J. Brederoo, ‘Van wrede keizers en vrome christenen’, Lampas 21.3 (1988) 290-297, aldaar 292. 3 dignity.’7 En voor wat interesse van het publiek betreft, niet voor niets zei regisseur Cecil B. DeMille ooit: ‘What else has two thousand years’ advance publicity?’8 Het aanbod en de beschikbaarheid van dergelijke films uit Hollywood is in de periode van voor de Tweede Wereldoorlog echter vrij schaars. In Italië kenden deze films tot aan de Eerste Wereldoorlog een grote populariteit, met titels als “Nerone” (1909), “Gli ultimi giorni di Pompei” (1908 en zelfs twee versies in 1913), “Quo Vadis?” (1913), “Marcantonio e Cleopatra” (1913) en “Cabiria” (1914).9 Deze films of zelfs maar fragmenten daarvan zijn in het publieke domein echter schaars tot afwezig en slechts in enkele filmarchieven in Rome en de Verenigde Staten te vinden.10 Na de Eerste Wereldoorlog verschenen de eerste oudheidfilms in Hollywood, met “Ben-Hur: A Tale of the Christ” en “The Sign of the Cross” wellicht als bekendste voorbeelden. Ook “Cleopatra” (1934) en “The Last Days of Pompeii” (1935) bleken beschikbaar en geschikt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden er bar weinig oudheidfilms gemaakt; het publiek was in deze periode veel meer geïnteresseerd in het heden dan in het verleden.11 De enige film over de oudheid die tijdens de Tweede Wereldoorlog gemaakt en net erna uitgebracht werd, was “Caesar and Cleopatra” (1945). Dit was een Britse productie. Om echter toch een film uit deze periode in mijn thesis te betrekken, heb ik ook deze toegevoegd. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw kende de epische film over de oudheid, in deze periode beter bekend als de peplum-, toga- of sword and sandals-film, diens grootste bloeitijd. Hollywood begon zich te realiseren dat grootschalige historische spektakelfilms een zeer goede manier waren om het publiek naar de bioscoop te trekken. In deze periode kregen namelijk steeds meer huishoudens een televisie, wat de bioscoopindustrie in een malaise bracht. Daarom ontwikkelden de 20th Century Fox studio’s het CinemaScope breedbeeld filmformaat, waarmee het beeldformaat twee keer zo breed werd als voorheen. Het bleek het perfecte medium voor de epische film, want zo kwamen de grootsheid van de antieke architectuur en de veldslagen nog beter tot hun recht.12 Van alle oudheidfilms die ik uit deze periode heb bekeken, heb ik ervoor gekozen om de bekendste films, zoals “Quo Vadis” (1951), waarmee de bloeiperiode begon, “The Robe” (1953), “Ben-Hur” (1959) en “Spartacus” (1960) uitvoerig te behandelen. Ook konden natuurlijk de laatste twee films uit 7 Wyke (1997) 15. Cyrino (2005) 1. 9 Wyke (1997) 159-165. 10 Ibidem, 215. 11 Gary A. Smith, Epic Films. Casts, Credits and Commentary on Over 250 Historical Spectacle Movies (Londen, Jefferson en North Carolina: 1991) xvii. 12 Ibidem, xvii. 8 4 deze periode, “Cleopatra” (1963) en “The Fall of the Roman Empire” (1964), niet achterblijven. Iets minder bekend zijn wellicht “Alexander the Great” (1956) en “The 300 Spartans” (1962). Die twee films zijn echter interessant omdat zij onlangs een remake hebben gekregen en zij mij dus de gelegenheid geven om de periode van de Koude Oorlog rechtstreeks met de huidige periode te vergelijken. Het aanbreken van een nieuw millennium en het verschijnen van de film “Gladiator” betekende voor de oudheidfilm een nieuwe bloeiperiode. Met zijn film over de van legergeneraal tot slaaf verworden Romein Maximus, gaf regisseur Ridley Scott het startsein voor een reeks nieuwe films over de antieke wereld. Oude verhalen werden opgepoetst en binnen zes jaar verschenen de blockbusters “Troy” (2004), “Alexander” (2004), en “300” (2006), kreeg Stanley Kubrick’s “Spartacus” uit 1960 een onnodige remake die desalniettemin interessant is om te vergelijken met zijn voorganger, en creëerden de Britse HBO Studios met twee seizoenen “Rome” (2006) één van de duurste series aller tijden. De vijf films zal ik uitvoerig behandelen en “Rome” zal hier en daar genoemd worden. Daarnaast verschenen er nog tal van – belabberde – lange TV-films, zoals “Cleopatra” (1999), “Jason and the Argonauts” (2000) en “Julius Caesar” (2002). Deze laat ik echter achterwege, omdat er tijdens de analyse ervan zo goed als niets interessants aan opviel. De opbouw van mijn thesis zal als volgt zijn: allereerst zal ik in het eerste hoofdstuk de politieke situatie in de Verenigde Staten in de drie verschillende periodes beschijven, zodat we een helder beeld hebben van de tijd waarin de diverse films gemaakt werden. Daarna zal ik in de daaropvolgende drie hoofdstukken de belangrijkste personen analyseren, zonder overigens reeds de link naar de productieperiode te maken. Ik noemde reeds de internationale spanningen en de ‘grote vijanden’ die in de gedefinieerde periodes hun intrede deden op het politieke toneel. Ook in de films is er sprake van polarisering. Om personen als ‘de ander’ en ‘de vijand’ in films over de oudheid te kunnen analyseren, is het op de eerste plaats van belang deze te identificeren en te definiëren. Er kunnen zich dan verschillende vragen aandienen. Wat maakt deze persoon of groepering anders? En anders dan wie of wat dan wel niet? Waarom is hij de vijand? Maar zonder kader is het beantwoorden van deze vragen schier onmogelijk. Daarom is het noodzakelijk om allereerst een goed beeld te krijgen van ‘dat goede personage’, van ‘die goede groepering’, of, om in antieke sferen te blijven, van de held van het verhaal. Wie is de held van het verhaal? Wat maakt hem tot held? Hoe ziet hij of zij eruit? Waar staat hij voor? Welke ontwikkeling maakt de held tijdens de film door? Hoofdstuk drie stelt dezelfde vragen ten aanzien van de rol van een ander belangrijk personage in de oudheidfilm: de vrouw. In hoofdstuk vier komt vervolgens de vijand en de 5 ‘ander’ aan bod. Deze drie hoofdstukken zullen dus, in tegenstelling tot de meeste literatuur over dit onderwerp, niet ingedeeld zijn per film, maar per type personage.13 Bij deze afweging heeft voor mij voorop gestaan dat ik niet de film centraal wil stellen, maar de manier waarop verschillende soorten personages – held, vijand, vrouw – binnen een periode weergegeven worden. De nadruk ligt dus meer op de periode dan op de film zelf. Zonder de films aan de tijd waarin zij gemaakt zijn te koppelen, zal ik onderzoeken of de verschillende helden, vrouwen en vijanden in de films overeenkomende kenmerken hebben, om aldus te bepalen of er een zekere trend te ontdekken valt binnen het genre en de periode. In het daaropvolgende hoofdstuk vijf zal aan de observaties en constateringen van de voorgaande hoofdstukken per periode de contemporaine geschiedenis verbonden worden. Zien we overeenkomsten tussen de weergegeven periode (de oudheid) en de periode waarin de film gemaakt is? Hoe verhouden de verschillende personages zich tot elkaar en tot het heden? Wat is het moraal van de film, de (politieke) boodschap van de regisseur? In het afsluitende hoofdstuk komen tenslotte de vergelijkingen van de films met dezelfde personages en tussen de films en de remakes aan bod, waarbij gekeken wordt of deze films in verschillende periodes anders omgaan met hetzelfde verhaal. Uiteindelijk hoop ik in de conclusie mijn hoofdvraag over de drie verschillende bloeiperiodes van de oudheidfilm te kunnen beantwoorden: in hoeverre, en zo ja, hoe en waarom vallen er parallellen te trekken tussen de weergegeven periode en de periode van productie? 13 Cyrino (2005) behandelt per hoofdstuk een film, Wyke (1997) richt zich per hoofdstuk op verschillende films die één thema behandelen, evenals Jon Solomon, The Ancient World in the Cinema (Londen en New Haven: 2001). 6 Hoofdstuk 1 – De politieke situatie Periode I – Begin twintigste eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog (1925 – 1945) Europa verloor na de Eerste Wereldoorlog haar economische hegemonie aan de Verenigde Staten. De oorlog had het continent verscheurd en berooid achtergelaten en de wederopbouw werd in grote mate gesubsidieerd door de Verenigde Staten. 14 Na afloop van de Eerste Wereldoorlog trokken de Verenigde Staten zich echter terug en voerden zij een isolationistisch beleid; zij richtten zich vooral op de binnenlandse politiek en bemoeiden zich niet met de rest van de wereld. De jaren twintig van de vorige eeuw worden in de Verenigde Staten ook wel de ‘roaring twenties’ genoemd; op cultureel, sociaal, economisch en artistiek niveau kenden zij een grote bloei. In oktober 1929 ving een periode aan die tot diep in de jaren dertig van de twintigste eeuw aanhield en bekend staat als de Grote Depressie. Economieën over de gehele wereld – die van de Verenigde Staten voorop – stortten in.15 Aandelenbeurzen gingen door speculatie ten onder, banken gingen failliet en armoede en werkloosheid vierden hoogtij.16 Ondanks de economische malaise waarin de Verenigde Staten zich bevonden, bleef Hollywood aan de lopende band films produceren en bleven de bezoekers komen.17 In de huidige economische crisis zien we overigens een gelijksoortige trend van toenemend bioscoopbezoek.18 De emancipatie van de vrouw kende in de jaren twintig een boost met de Eerste Feministische Golf. In 1928 hadden in de Verenigde Staten alle vrouwen boven de 21 jaar kiesrecht gekregen. Bovendien wilde de moderne vrouw politieke en seksuele vrijheid. De Grote Depressie had over de gehele wereld verstrekkende gevolgen op politiek gebied. Men verloor het vertrouwen in de overheid en wendde zich naar extremere kanten. In Italië wist het fascisme van Mussolini weliswaar ook geen directe oplossing voor de economische malaise te bieden, het bracht wél het geloof dat Italië een heroïsche nationale opleving doormaakte. Na 1935 versterkte Mussolini dit gevoel door zich sterk op militarisme en imperialisme te richten.19 Het fascisme werd zo door verschillende andere landen, zoals 14 R.R. Palmer, Joel Colton en Lloyd Kramer, A History of the Modern World (New York: 2004) 751. Palmer, Colton en Kramer (2004) 766-767. 16 Margaret Malamud, ‘Swords-and-Scandals: Hollywood's Rome during the Great Depression’, Arethusa 41.1 (2008) 157. 17 Wyke (1997) 173. 18 ‘Crisis drijft mensen de bioscoop in’, on-line nieuwsartikel op de website van Jean Mineur Mediavision. Na te lezen op http://www.jeanmineurmediavision.nl/index.php?mainID=1&subID=2&show=52&type=nl, voor het laatst geraadpleegd op 2 september 2009. 19 Palmer, Colton en Kramer (2004) 789. 15 7 Spanje, Portugal en Frankrijk, als een mogelijk alternatief, zij het zeer rechts, voor het democratische of parlementaire regeren gezien.20 De Grote Depressie gaf ook Adolf Hitler de kans om aan de macht te komen. Duitsland leed als geen ander onder de gevolgen van zowel de Eerste Wereldoorlog als de Depressie. Er heerste een enorme werkeloosheid en het volk was teleurgesteld in het economische systeem en de democratie.21 Hitler beloofde oplossingen voor alle problemen: economisch, politiek en internationaal. Het volk stond massaal achter hem, maar zijn oplossing bleek een totalitair regime van onderdrukking en oorlog.22 Periode II – De eerste decennia van de Koude Oorlog (1945 – 1964) Na de Tweede Wereldoorlog was er een machtsvacuüm ontstaan, waar zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie indoken. De politieke en economische ideologieën van beide grootmachten verschilden echter als dag en nacht. De Verenigde Staten hingen een kapitalistische vrijemarkteconomie aan, terwijl de Sovjet-Unie het op marxisme-leninisme gestoelde communisme verkoos. De Verenigde Staten zagen het ideaal van een kapitalistische wereld en een liberale samenleving bedreigd.23 Bovendien kwam de hegemonie van de Verenigde Staten na de groei van de invloed van de Sovjet-Unie in gevaar. Naast een wapenwedloop en de ruimtewedloop, barstte er een heuse propagandaoorlog uit. ‘Cultural icons of all sorts were pressed into service for more or less overt propaganda ends.’ 24 De Sovjet-Unie werd afgeschilderd als tegenhanger van alles wat de Amerikanen zo konden waarderen; de communistische overheid was uit op ondermijning van het kapitalisme, onderdrukte de burgers en de vrijheid van pers en meningsuiting en was bovendien goddeloos. Een opmerking van John F. Kennedy over het conflict tussen de V.S. en de SovjetUnie spreekt wat dat betreft boekdelen: ‘The enemy is the communist system itself – implacable, insatiable, unceasing in its drive for world domination. This is not a struggle for supremacy of arms alone. It is also a struggle for supremacy between two conflicting ideologies: freedom under God versus ruthless, godless tyranny.’25 Dit religieuze aspect werd in 1950 al gebruikt om het contrast tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie te benadrukken. Religie werd gelijkgesteld aan patriottisme en het aantal leden van christelijke 20 Ibidem, 790. Ibidem, 790. 22 Ibidem, 773. 23 Eric Hobsbawm, The Age of Extremes 1914 - 1991 (Londen: 1994) 230. 24 D.S. Levene, ‘Xerxes Goes to Hollywood’, in: Emma Bridges, Edith Hall en P.J. Rhodes (eds.), Cultural Responses to the Persian Wars. Antiquity to the Third Millennium (Oxford: 2007) 383-403, aldaar 383. 25 Hobsbawm (1994) 231. 21 8 gemeenschappen nam aan het begin van de jaren vijftig sterk toe door charismatische, kerkelijke leiders als Billy Graham, die de Koude Oorlog met de Apocalyps vergeleek en Stalin als de Antichrist afschilderde.26 Een goed mens geloofde in God. In 1953 verklaarde de Amerikaanse president Dwight Eisenhower zelfs dat de ‘recognition of the Supreme Being is the first, the most basic expression of Americanism.’27 Kortom: het geloof in de christelijke god was het belangrijkste aspect van het Amerikaan zijn. Daarmee zette ook hij de Verenigde Staten rechtstreeks tegenover de Sovjet-Unie. De Amerikaanse propaganda was een gevolg van de paranoia die het communisme veroorzaakte in de Verenigde Staten. De periode tot aan het eind van de jaren vijftig van de vorige eeuw staat ook wel bekend als het McCarthyistische tijdperk en werd getypeerd door een heksenjacht op personen met communistische sympathieën en een zogenaamde tweede red scare, de angst voor communistische spionage binnen de Amerikaanse overheid. 28 Op 7 juni 1938 werd in de Verenigde Staten het House Un-American Activities Committee (beter bekend onder de afkorting HUAC) opgericht. Het oorspronkelijke doel van deze commissie was om nazi-activiteiten binnen Amerika op te sporen, maar na de Tweede Wereldoorlog verschoof het vizier al gauw naar het communisme. Invloedrijke personen die verdacht werden van communistische sympathieën, werden door de commissie ondervraagd. Ook Hollywood ontkwam niet aan deze ondervragingen.29 In oktober 1947 werden scriptschrijvers, regisseurs, acteurs en actrices die werkzaam waren in de filmindustrie door de HUAC ondervraagd over pro-Sovjetpropaganda in Amerikaanse films. Aan hen werd bovendien gevraagd namen te noemen van personen die lid zouden zijn van de Communistische Partij.30 Een tiental van hen weigerde deze vragen te beantwoorden en deed beroep op het recht op vrije meningsuiting en bijeenkomst. Onder druk van de HUAC werden deze tien personen door de Hollywoodstudio’s ontslagen.31 Zij werden bekend als The Hollywood Ten en kwamen stuk voor stuk op een zwarte lijst te staan; zij zouden niet meer aan de bak komen binnen de filmwereld.32 De reden voor deze focus op de filmindustrie lag in de overtuigingskracht van film en de aan film toegeschreven capaciteit om sociale 26 Wyke (1997) 143. Ibidem, 143. 28 Een eerste red scare had plaatsgevonden rond de Russische Revolutie van 1917. 29 Het toonaangevende boek over deze periode in Hollywood is: Larry Ceplair en Steven Englund, The Inquisition in Hollywood. Politics in the Film Community 1930 – 1960 (Urbana en Chicago: 2003, eerste uitgave 1979). Dit boek onderzoekt de onderdrukking van verkeerd geachte politieke activiteit binnen de filmindustrie door de HUAC. 30 Cyrino (2005) 55. 31 Zie voor een uitgebreide weergave van deze zogenaamde hearings: Ceplair en Englund (2003) 254-298. 32 Ibidem, 325 ev. 27 9 standaarden op te leggen. Via film werden culturele normen een waarden gedefinieerd.33 Met andere woorden: film was dé manier om de toeschouwers van bepaalde denkbeelden te overtuigen. De ondervragingen van de HUAC verdeelde Hollywood in twee kampen: zij die er fel tegen waren en zij die gewillig meewerkten.34 In februari 1950 werd de tot dan toe vrij onbekende senator Joseph McCarthy na een speech in West-Virginia het boegbeeld van het anti-communisme.35 Hij claimde een lijst te hebben van 205 overheidsmedewerkers die lid zouden zijn van de Communistische Partij.36 In de hierop volgende jaren kwam McCarthy met meer beschuldigingen van infiltratie door de Sovjet-Unie binnen de overheid van de Verenigde Staten; hij begon een ware klopjacht. Vaak bleek de lichtste verdenking voor McCarthy al voldoende om iemand schuldig te achten aan communistische sympathieën en op een zwarte lijst te plaatsen. De term McCarthyisme slaat dan ook op het om politieke redenen beschuldigen van disloyaliteit, verraad en subversiviteit, zonder daar harde bewijzen voor te hebben.37 De crisis tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie kende een dieptepunt tijdens de Cuba-crisis in oktober 1962. In 1959 was Cuba onder leiding van Fidel Castro communistisch geworden. Na de mislukte Varkensbaai-invasie in 1961, waarbij de Verenigde Staten dit regime omver probeerden te gooien, vroeg Cuba steun aan de Sovjet-Unie. Hierop besloot de Sovjet-Unie raketten met kernkoppen op het eiland te plaatsen, wat de spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie op scherp zette. Uiteindelijk liep deze Cubacrisis met een sisser af, maar nooit eerder had de wereld zo dicht op de rand van een nucleaire oorlog gestaan.38 Op het gebied van vrouwenemancipatie valt op te merken dat in deze periode de zogenaamde Tweede Feministische Golf plaatsvond, waarbij vrouwen opkwamen voor Alison Futrell, ‘Seeing Red’, in: Sandra R. Joshel, Margaret Malamud en Donald T. McGuire Jr., Imperial Projections. Ancient Rome in Modern Popular Culture (Londen en Baltimore: 2001) 77-118, aldaar 78. 34 Dat de gemoederen nog steeds hoog kunnen oplopen door de gebeurtenissen van destijds, bleek wel tijdens de uitreiking van een ere-Oscar aan regisseur Elia Kazan, die ‘namen had genoemd’ aan de HUAC. Zie: Jerry Schwartz, ‘Some Actors Outraged by Kazan Honor’, Associated Press 13 maart 1999. Dit artikel is on-line na te lezen op: http://writing.upenn.edu/~afilreis/50s/kazan-award-flap.html, voor het laatst geraadpleegd op 12 juli 2009. 35 Albert Fried, McCarthyism. The Great American Red Scare. A Documentary History (New York en Oxford: 1997) 72. 36 Fried (1997) 73 en o.a. ‘"Communists in Government Service," McCarthy Says’, on-line na te lezen op de website van Senaat van de Verenigde Staten: http://www.senate.gov/artandhistory/history/minute/Communists_In_Government_Service.htm, voor het laatst geraadpleegd op 12 juli 2009. 37 Een uitstekend naslagwerk over het McCarthyisme, gestaafd met documenten, is het hierboven genoemde Fried (1997). 38 Voor meer informatie over de Cubacrisis, zie o.a.: Palmer, Colton & Kramer (2004) 954-958. 33 10 gelijkheid en een einde wilden zien aan de discriminatie van de vrouw ten opzichte van de man. De vrouw zou recht moeten hebben op seksuele en financiële mogelijkheden.39 Periode III – De 21ste eeuw (2000 – heden) Het nieuwe millennium kende behalve een nieuwe opleving van de oudheidfilms, ook een nieuwe ‘vijand’: het terrorisme. Met het ineenstorten van de Sovjet-Unie en het daarmee gepaarde einde van de Koude Oorlog waren de Verenigde Staten van Amerika de enig overgebleven politieke en economische grootmacht op aarde. De aanslagen op onder andere de Twin Towers van het World Trade Centrum in New York en het Pentagon op 11 september 2001 raakten deze grootmacht in het hart en schokten de hele westerse wereld. Hoewel de aanslagen aanvankelijk niet expliciet werden opgeëist, werd in Osama Bin Laden en zijn terreurnetwerk Al Qaida het brein hierachter gezien. In een videoboodschap die eind oktober 2004 door de Arabische zender Al Jazeera werd uitgezonden, nam Bin Laden overigens wel de verantwoordelijkheid voor de aanslagen van 11 september 2001 op zich.40 De president van de Verenigde Staten, George W. Bush, interpreteerde de aanslagen als een oorlogsverklaring en startte een oorlog tegen het internationale terrorisme, de zogenaamde War on Terror.41 In oktober 2001 vielen Amerikaanse en Britse troepen onder de naam ‘Operation Enduring Freedom’ Afghanistan binnen om aldaar de Taliban, de fundamentalistisch islamitische en politieke beweging die de macht in het land in handen had en die onderdak had verleend aan Bin Laden, af te zetten. Een speech van Bush spreekt boekdelen over de intenties van de Verenigde Staten en de waarden waarmee zij zich vereenzelvigen: ‘Once again, we're responding to a global campaign of fear with a global campaign of freedom. And once again, we will see freedom's victory.’42 Keer op keer benadrukken de westerse leiders dat vrijheid en democratie het hoogste goed is, wanneer zij zich lijnrecht tegenover de tirannie en onderdrukking die in het Midden-Oosten aan de orde 39 Cyrino (2005) 153. Het volledige transcript van de speech waarin Osama Bin Laden de verantwoordelijkheid opeist is na te lezen op de website van nieuwszender Al Jazeera English. Zie: http://english.aljazeera.net/archive/2004/11/200849163336457223.html, voor het laatst geraadpleegd op 5 juli 2009. 41 John Judis, ‘What is the “War on Terror?”’, The New Republic Online 5 juni 2006. Zie: http://www.carnegieendowment.org/publications/index.cfm?fa=view&id=18409&prog=zgp&proj=zusr, voor het laatst geraadpleegd op 5 juli 2009. 42 Deze speech, die George W. Bush op 6 oktober 2005 hield in het Ronald Reagan Building and International Trade Center te Washington, is na te lezen op http://www.ned.org/events/oct0605-Bush.html. Voor het laatst geraadpleegd op 5 juli 2009. 40 11 van de dag is plaatsen.43 In het kader van dezelfde War on Terror werd in maart 2003, onder de naam ‘Operation Iraqi Freedom’ Irak binnengevallen door een coalitie van voornamelijk Amerikaanse en Britse troepen. De schijnbare aanwezigheid van massavernietigingswapens diende als legitmatie.44 Saddam Hoessein werd opgepakt en ter dood veroordeeld en Irak werd bezet door coalitietroepen. De zoektocht naar chemische wapens leverde echter niets op en bleek, naar later bekend werd, gebaseerd op valse informatie.45 Er is geopperd dat het de Verenigde Staten alleen om de olie te doen was die zich in Irak bevindt, maar hier zijn geen harde feiten voor te vinden.46 De aanslagen van 11 september 2001 hebben de islam en de moslims bij veel westerlingen in een kwaad daglicht gezet.47 De relatie tussen het christendom en de islam, die door de voortdurende strijd tussen Israël en omringende moslimlanden toch al niet zo best was, staat sindsdien nog meer onder spanning. In het westen is er een zekere angst ontstaan voor de islam en voor meer aanslagen van moslimterrorisme. 43 Zie voor tal van voorbeelden de Amerikaanse overheidswebsite http://www.usaid.gov/ en in het bijzonder http://www.usaid.gov/about_usaid/presidential_initiative/diplomacy/presidentquotes.html. 44 ‘President Delivers “State of Union”, op: http://georgewbushwhitehouse.archives.gov/news/releases/2003/01/20030128-19.html, geraadpleegd op 6 juli 2009. 45 Zie o.a. een interview met Secretaris Colin Powell in het NBC-programma NBC News’ Meet the Press op 16 mei 2004, na te lezen op http://www.msnbc.msn.com/id/4992558/, voor het laatst geraadpleegd op 6 juli 2009, en het artikel ‘What I Didn’t Find in Africa’ van ambassadeur Joseph C. Wilson, die de informatie over de aankoop van Uranium in Niger door Irak moest verifiëren, maar concludeerde dat de informatie onjuist was, gepubliceerd in The New York Times van zondag 6 juli 2003 en na te lezen op http://www.nytimes.com/2003/07/06/opinion/06WILS.html?pagewanted=1&ei=5007&en=6c6aeb1ce960dec0& ex=1372824000&partner=USERLAND, voor het laatst geraadpleegd op 6 juli 2009. 46 Zie o.a. het artikel ‘Greenspan admits Iraq was about oil, as deaths put at 1.2m’ in The Guardian van zondag 16 september 2007, te lezen op http://www.guardian.co.uk/world/2007/sep/16/iraq.iraqtimeline, voor het laatst geraadpleegd op 6 juli 2009. 47 De dagen na 11 september 2001 kenmerkten zich in het westen door een golf van geweld tegen moslims en mensen met een Zuidoost-Aziatisch uiterlijk. Zie o.a. het artikel ‘Hate crime reports up in wake of terrorist attacks’ van 17 september 2001 op de website van CNN, http://archives.cnn.com/2001/US/09/16/gen.hate.crimes/, en het artikel ‘Many minority groups were victims of hate crimes after 9-11’ van 9 oktober 2003 op de website van de Ball State University, http://www.bsu.edu/news/article/0,1370,-1019-12850,00.html, beide voor het laatst geraadpleegd op 6 juli 2009. 12 Hoofdstuk 2 – De held Eén van de belangrijkste personages uit de epische films die zich in de oudheid afspelen, zo niet dé belangrijkste, is – natuurlijk – de held. De held is veelal tevens het hoofdpersonage van de film; voornamelijk vanuit zijn of haar persoon volgen we de gebeurtenissen binnen het verhaal. Het komt in enkele gevallen echter ook voor dat niet de hoofdpersoon de held bij uitstek is, maar dat deze rol is weggelegd voor een op het eerste gezicht minder belangrijk personage. In het woordenboek vinden we verschillende definities voor de held: 1 Mythische of reële persoon die iets buitengewoons heeft gedaan. 2 Rolmodel. 3 Hoofdrolspeler in boek, film en dergelijke.48 Elk van deze definities zijn toepasbaar op de held die we onderzoeken. Vooral de tweede definitie, die van rolmodel, is in het licht van deze thesis een interessante; de held uit de oudheidfilm als rolmodel voor de hedendaagse mens. De held van de oudheidfilm zorgt er in de meeste gevallen voor dat aan het eind van de film alles weer goedkomt. Met de held kunnen we meeleven; we staan achter zijn standpunten – of hij achter die van de kijker – en begrijpen zijn beweegredenen. We vereenzelvigen ons soms dusdanig met de held, dat misstappen hem al snel vergeven worden. Om een duidelijker beeld te krijgen van hoe de held in films over de Griekse en Romeinse oudheid weergegeven wordt, zal in dit hoofdstuk, zonder vooruit te lopen op welke vorm van conclusie of gevolgtrekking met betrekking op de periode van productie dan ook, gekeken worden naar de kenmerken van deze held in de drie eerder gedefinieerde periodes. Door welke acteur wordt hij vertolkt? Wie is deze acteur? Hoe ziet hij eruit? Is er een uiterlijk ideaalbeeld waaraan een held moet voldoen? Periode I – Begin twintigste eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog (1925 – 1945) Judah Ben-Hur, de hoofdpersoon en held uit “Ben-Hur: A Tale of the Christ” uit 1925 wordt gespeeld door de blanke acteur Ramon Novarro. De van geboorte Mexicaanse Novarro was op dat moment een rijzende ster in Hollywood na zijn succes met de film “Scaramouche” (1923) en vooral bij de vrouwelijke bioscoopganger erg populair. Met zijn 1.68 meter is hij 48 Encyclo, on-line encyclopedie: http://www.encyclo.nl/begrip/held, voor het laatst geraadpleegd op 2 september 2009. 13 geen grote verschijning.49 In “Ben-Hur: A Tale of the Christ” heeft Novarro donker tot donkerblond haar en donkere ogen, precies zoals in het dagelijks leven. Fredric March, die voor zijn rol in “Dr. Jekyll and Mr. Hyde” uit 1931 de Oscar voor beste mannelijke hoofdrol in de wacht sleepte, speelde in het daaropvolgende jaar Marcus Superbus, de mannelijke held uit “The Sign of the Cross” (1932), van regisseur Cecil B. DeMille. Hij is een knappe, blanke Amerikaan met lichtbruine ogen en donkerbruin haar. In “Cleopatra” (1934), ook van DeMille, zien we naast hoofdpersonage Cleopatra, gespeeld door de altijd verleidelijke Claudette Colbert, twee personages die in zekere zin de rol van mannelijke held op zich nemen. In de eerste helft van de film is deze rol weggelegd voor Julius Caesar, vertolkt door de Amerikaan Warren William. William is een blanke Amerikaan met een patricisch voorkomen – strakke kaaklijn, scherpe, rechte neus – lichtbruine ogen en donker haar. Marcus Antonius, gespeeld door Henry Wilcoxon, neemt de rol van Caesar over na diens dood. Wilcoxon, in 1905 geboren op Dominica, wat in die tijd een Britse kolonie was, heeft donkerblond haar en blauwe ogen. Met zijn 1.93 meter is hij een opvallende verschijning. In de eerste Hollywood-verfilming over de ondergang van Pompeii, “The Last Days of Pompeii” (1935), speelt Preston Foster, een 1.88 meter lange, donkerblonde Amerikaan, de rol van protagonist Marcus, de smid die na de dood van zijn kind zijn arbeid opgeeft om gladiator te worden. Van de film “I, Claudius” uit 1937 zijn de opnames nooit afgerond. Wel zijn er enkele fragmenten bewaard gebleven. Hierin wordt de hoofdrol van Claudius vertolkt door de Brit Charles Laughton, die in het eerder genoemde “The Sign of the Cross” nota bene de rol van slechterik Nero speelde. Met zijn wat dikkige voorkomen, blonde haar en blauwe ogen zet hij een aandoenlijke belichaming van Claudius neer. “Caesar en Cleopatra” (1945), zo’n beetje de enige oudheidfilm die tijdens de Tweede Wereldoorlog gemaakt is, is, zoals ik in de inleiding reeds schreef, een Britse productie. De mannelijke held van deze film is Julius Caesar, gespeeld door de Brit Claude Rains, die vooral met zijn rol als politiekapitein Renault in “Casablanca” (1942) grote bekendheid had verworven. In “Caesar and Cleopatra” heeft hij grijzend haar en donkere ogen. Ook heeft hij een lange, rechte neus waar hij erg trots op is. Al deze helden in ogenschouw nemend, is er niet direct een duidelijk uiterlijk ideaalbeeld te schetsen waaraan de held in de oudheidfilm van voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog diende te voldoen. De helden hebben verschillende etnische achtergronden, maar zijn wel allemaal blank. De kleur haar en ogen lijken echter niet van belang en zijn in ieder geval niet aangepast aan de voorkeur van de regisseur. Eén van de redenen hiervoor zou 49 International Movie Database, Biography for Ramon Novarro, http://www.imdb.com/name/nm0003895/bio, voor het laatst geraadpleegd op 21 augustus 2009. 14 kunnen zijn dat de meeste films van deze periode nog in zwart/wit geschoten werden. Kleurenfilms begonnen pas echt vanaf ongeveer 1935 te verschijnen en van de hierboven behandelde films is alleen “Caesar and Cleopatra” in kleur. Is er dan wellicht wel een soort van checklist te maken van innerlijke kenmerken waaraan de held dient te voldoen? Wat zijn zijn denkbeelden? Welke idealen hangt hij aan? Kortom: hoe is de held? De Ben-Hur van Ramon Novarro is evenals de later te bespreken en een stuk bekendere Judah Ben-Hur van Charlton Heston een zeer gelovig man. Zijn rotsvaste vertrouwen in God en zijn volk gaat boven alles, zelfs boven de liefde. Uiteindelijk bekeert Ben-Hur zich door de gebeurtenissen rondom het leven van Jezus tot het christendom. Daarnaast is Ben-Hur in bijvoorbeeld de paardenrace ontzettend overtuigd van zijn eigen kunnen en gedraagt hij zich als een geboren leider. Een andere held die zich bekeert tot het christendom is Marcus Superbus in “The Sign of the Cross”, al gaat hieraan een flinke karakterontwikkeling vooraf. Aan het begin van de film is Marcus een harteloze Romeinse prefect die gewend is te krijgen wat hij verlangt. Wanneer hij tijdens een opstootje in de straten van Rome wat onruststokers met zijn zweep aan de kant slaat, ziet hij de christelijke Mercia, op wie hij direct een oogje heeft. Hij probeert haar in eerste instantie puur uit eigenbelang te redden van vervolging, maar raakt uiteindelijk zo verliefd op haar dat hij beseft dat hij niet zonder haar kan. Hij besluit dus bij Mercia te blijven en met haar de arena in lopen om aldaar verslonden te worden door wilde dieren, in de hoop dat er inderdaad een hiernamaals is waar ze voor altijd samen zullen zijn. De heldhaftigheid van Marcus uit zich in het opkomen voor zijn geliefde en het tonen van zijn onvoorwaardelijke liefde voor haar; zelfs voorbij de grenzen van de dood. Het christelijke aspect is ook zeer sterk aanwezig in “The Last Days of Pompeii”. Aanvankelijk heeft hoofdpersoon Marcus een perfect leventje. Hij is een hardwerkende smid, zorgt goed voor zijn liefhebbende vrouw en geniet met haar van hun pasgeboren kindje. Wanneer dit kindje bij een ongeval echter om het leven komt en zijn vrouw zwaar gewond raakt, heeft Marcus niet genoeg geld om een dokter te betalen. Om aan het benodigde bedrag te komen verlaagt hij zichzelf door als gladiator iemand te doden voor geld. Hierbij verwerpt hij zijn waarden en zijn respect voor het leven. Terwijl hij dit doet overlijdt thuis zijn vrouw. Marcus raakt in de put en geeft zijn smederij op om professioneel gladiator te worden. Wanneer hij op een dag echter Flavius, het zoontje van een man die hij zojuist in de arena gedood heeft, onder zijn hoede kreegt, hervindt Marcus het doel in zijn leven. Dit is echter van korte duur, want wegens een nieuw tekort aan geld verhuurt Marcus zich als 15 slavendrijver. Hij wordt naar Jeruzalem gestuurd, waar hij enkele malen het pad van Jezus Christus kruist. Keer op keer wijst Marcus hem echter af. Jaren later, wanneer Marcus en Flavius weer terug zijn in Pompeii, beseft Marcus dankzij Flavius dat de liefde en vergeving die Jezus predikte het juiste pad is om te volgen. Op dat moment barst de Vesuvius uit. Marcus offert zichzelf op om Flavius te redden en betoont zich daarmee in wezen een christen, al blijft de bekering uit. Wanneer Marcus echter alleen in de straten van Pompeii ligt en nog eenmaal zijn ogen opent, ziet hij een schim van Jezus voor zich staan die naar hem reikt. Vanwege zijn uiterlijk werd Warren William door zijn studio Warner Bros. regelmatig getypecast als gewetenloze, amorele maar toch verleidelijke schurk en speelde in die zin vaak de harteloze zakenman of advocaat.50 In “Cleopatra” is dit eigenlijk niet anders. Als Julius Caesar is hij het toonbeeld van beschaving: intelligent, welbespraakt en overtuigd van zijn eigen kunnen. Caesar is in eerste instantie niet gevoelig voor de verleidingstactieken van Cleopatra, maar wel voor rijkdom. In zijn optiek is een vrouw te minderwaardig om Caesar te helpen. Ze kunnen niet denken en niet vechten, ‘they have no place among men’. Uiteindelijk valt hij toch voor de charmes van Cleopatra. Marcus Antonius valt daar na de dood van Caesar eveneens voor en wordt zo door haar betoverd dat hij de liefde boven de politiek verkiest. Wat uit de paar overgebleven fragmenten van “I, Claudius” naar voren komt, is dat Claudius vooral erg veel geeft om dieren. In de buurt van zijn familie en het volk van Rome wordt hij echter onophoudelijk belachelijk gemaakt, wat hem tot een erg ongelukkig persoon lijkt te maken. Ondanks dat blijft hij in zichzelf geloven. In “Caesar and Cleopatra”, tot slot, zien we in Julius Caesar een hoogmoedige man die overtuigd is van zijn eigen intellect en kunnen. Naar slaven toe is hij erg neerbuigend en streng, maar naar Cleopatra charmant en behulpzaam. Caesar is een invloedrijk persoon en blijkt op alles voorbereid te zijn. Qua denken en handelen is hij iedereen vaak een stap voor. Zijn morele superioriteit toont zich in het afkeuren van wraak en moord, waarmee hij zich wijzer toont dan de overige personages. Wat opvalt wanneer we de denkbeelden en idealen van alle helden naast elkaar plaatsen, is dat veel helden gedurende de film zich gaan gedragen als christen, terwijl de ware bekering – het echte geloven – uitblijft. Daarnaast zijn zij ontzettend zelfverzekerd, tegen het arrogante aan. De manier waarop zij naar de vrouw kijken verschilt per film wat, al wordt de 50 International Movie Database, Biography for Warren William, http://www.imdb.com/name/nm0929925/bio, voor het laatst geraadpleegd op 21 augustus 2009. 16 man over het algemeen zowel fysiek als mentaal superieur geacht. Toch valt de held regelmatig voor de charmes van de vrouw. Voorts is de held onafhankelijk en (uiteindelijk) verantwoordelijk. Periode II – De eerste decennia van de Koude Oorlog (1945 – 1964) Uit de voorgaande paragraaf bleek dat er qua uiterlijk geen duidelijk ideaalbeeld van de held in de oudheidfilm van de eerste periode samen te stellen valt. De denkbeelden en idealen lagen echter al meer op één lijn. Hoe nu, ziet de held eruit in de oudheidfilms van de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw? Zijn er overeenkomstige kenmerken tussen de helden uit de verschillende films? Is er, in tegenstelling tot de voorgaande periode, nu misschien wél een checklist te maken waaraan helden uit deze oudheidfilms moeten voldoen? In “Quo Vadis” (1951) is de heldenrol weggelegd voor generaal Marcus Vinicius, gespeeld door Robert Taylor. Deze donkerblonde, blauwogige Amerikaan had als bijnaam ‘The Man with the Perfect Profile’,51 wat al iets zegt over de manier waarop naar zijn uiterlijk gekeken werd; hij was een erg knappe man. Marcellus Gallio, de Romeinse tribuun die het centrale personage van “The Robe” (1953) is, wordt gespeeld door de blanke Brit Richard Burton. Marcellus heeft blauwe ogen, donkerblond haar en een voornaam gezicht. Kortom: hij ziet eruit als een westerling pur sang. Dezelfde Richard Burton had de hoofdrol in “Alexander the Great” (1956); een rol waarvoor hij zijn haar zelfs blonder liet verven dan het al was. Het waren vooral deze twee rollen die hem in Hollywood in de belangstelling van producers en regisseurs plaatste. De rol van Judah Ben-Hur uit “Ben-Hur” (1959) wordt vertolkt door de blanke Amerikaan Charlton Heston. Met zijn lengte van 1.91 meter, blauwe ogen en blonde haar is hij de ideale persoon om de joodse prins Judah te spelen. Heston had zich met zijn rol als Brad Braden in “The Greatest Show on Earth” (1952) en als Mozes in “The Ten Commandments” (1956) bij het publiek al onsterfelijk gespeeld en werd sindsdien regelmatig als de zogenaamde good guy gecast. Dan de Thraciër Spartacus, de held van de gelijknamige film uit 1960. In de joodse Kirk Douglas, de acteur achter het personage, zien we dezelfde eigenschappen terug: blank, blond en blauwogig. Ten tijde van “Spartacus” had hij al flink naam gemaakt in Hollywood. Ook Richard Egan, die koning Leonidas speelt in “The 300 Spartans” (1962) is een blanke Amerikaan met blond haar en blauwe ogen. Regisseur Anthony Mann liet zijn hoofdpersonage Stephen Boyd, in “Ben-Hur” met zijn donkere haar 51 International Movie Database, Biography for Robert Taylor (I), http://www.imdb.com/name/nm0001791/bio, voor het laatst geraadpleegd op 27 augustus 2009. 17 nog de tegenspeler van Judah Ben-Hur, zelfs de haren blond verven om in “The Fall of the Roman Empire” (1964) aan het ideaalbeeld van een held te voldoen. Dat hij blauwe ogen had en een knappe blanke man was, hoeft haast niet meer vermeld te worden. Het uiterlijk van Boyd is in “The Fall of the Roman Empire” zelfs dusdanig, dat het soms haast lijkt of we naar een herrezen John F. Kennedy kijken; en dat terwijl Boyd daar in “Ben-Hur” en in het dagelijks leven absoluut niet op lijkt. Bij elkaar genomen kan gezegd worden dat, hoewel de gradaties blond hier en daar wat verschillen, de eigenschappen blank, blond en blauwogig tot de noodzakelijke uiterlijke kenmerken voor een held uit de oudheidfilms van de jaren vijftig en zestig gerekend moeten worden. En als het even kan, dient hij een Amerikaan te zijn. Nu het uiterlijk van de held bepaald is, kan er gekeken worden naar zijn denkbeelden en idealen. Waar staat de held voor? Hoe gedraagt hij zich? En zijn er aldus wellicht eigenschappen te achterhalen waaraan elke held zich dient te conformeren? De verhaallijn van “Quo Vadis” en de karakterontwikkling van Marcus Vinicius vertonen veel overeenkomsten met “The Sign of the Cross”. Marcus, aanvankelijk een harteloze Romeinse legeraanvoerder die na een oorlog terugkeert in Rome, ontmoet in het huis van een legergeneraal Lygia. In eerste instantie denkt hij dat zij een slavin is en verwacht hij haar zo het bed in te krijgen, maar het blijkt de geadopteerde dochter van de generaal te zijn. Hij wordt verliefd op haar en wil met haar trouwen, maar wijst haar christelijke geloof keer op keer af. Verovering is volgens Marcus de enige manier om de wereld te verenigen en te civiliseren, terwijl Lygia liefde en vrede predikt. Langzaam maar zeker wordt Marcus door Lygia het christelijke pad op geleid; hij komt op voor de onderdrukten en begint vrouwen met respect te behandelen. De levensloop van Marcellus Gallio uit “The Robe” volgt een zelfde patroon als die van Marcus Vinicius uit “Quo Vadis”; hij is een personage dat uitgroeit van een machtslustig, leugenachtig persoon tot een vrome christen. In zekere zin is hij de eerste helft van de film het contrapersonage van de persoon waartoe hij zich ontwikkelt. Hij is een dronkaard, een vrouwenverslinder en neemt het niet al te nauw met het nakomen van beloftes. Bovendien is hij erg arrogant; dusdanig dat hij door Caligula uit Rome weggestuurd wordt, naar Jeruzalem. Op dat moment is zijn verandering echter al enigszins in gang gezet, want onder invloed van zijn jeugdliefde Diana belandt hij voor wat betreft denkbeelden over trouwen en vrouwen weer wat op het ‘juiste’ pad. En wat is het juiste pad? Respect hebben voor de vrouw, haar liefhebben. In het decadente oosten is daar weinig meer van te merken en vergrijpt hij zich meermaals aan drank en rijkdom. Wanneer Marcellus halverwege de film echter in aanraking komt met een christelijke gemeenschap in Cana en de kreupele Miriam leert kennen, wordt hij 18 – dankzij zijn slaaf Demetrius en het gewaad van Jezus – bekeerd tot het christelijke geloof. Vanaf dat moment staat hij lijnrecht tegenover zijn oude ik. Niet meer rijkdom en macht, behaald door om het even welk middel, zijn het hoogste doel, maar naastenliefde en dienstbaarheid. Plots blijkt Marcellus een moedig en trouw persoon die opkomt voor de christelijke gemeenschap, zelfs met gevaar voor eigen leven, die zich verzet tegen de overheersing van de Romeinen en die onder welke omstandigheden dan ook vasthoudt aan zijn geloof. Natuurlijk hoort deze ontwikkeling bij de opbouw van het verhaal, toch is het in het kader van de held interessant om te zien wat nu als goede en wat als slechte eigenschappen worden gezien. In “Ben-Hur” is weliswaar geen dusdanige zelfontplooiing van het hoofdpersonage terug te zien, toch komen Judah Ben-Hur en Marcellus Gallio in zekere mate overeen. Al bij aanvang van de film is Judah Ben-Hur een vrome Jood. Hij is dapper, onbaatzuchtig, keert zich tegen de onderdrukking en blijft voor alles trouw aan zijn geloof, liefde en zijn gemeenschap. Deze eigenschappen houden hem uiteindelijk op de been in de meest barre omstandigheden. Bij het wagenrennen tegen zijn opponent Messala gebruikt hij geen zweep en legt hij bescheiden zijn lot in handen van zijn God. Aan het eind van de film wordt, in tegenstelling tot in “Ben-Hur: A Tale of the Christ” uit 1925, Ben-Hur echter niet expliciet bekeerd tot het christendom; dit wordt in het midden gelaten.52 Wat Spartacus vooral kenmerkt, is zijn doorzettingsvermogen en weigering zich te conformeren aan de wil van zijn eigenaar. Nee, Spartacus is niet de ideale slaaf. Dapper en niet bang om zijn leven op het spel te zetten, vecht hij voor vrijheid. Vrijheid voor zichzelf en vrijheid voor alle andere slaven. Spartacus is, zoals blijkt uit het einde van de film, een onbaatzuchtig mens; hij cijfert zich weg voor andere slaven en het woord verraad komt geen moment in hem op, zelfs niet als hij de veiligheid van zijn geliefde en zichzelf krijgt aangeboden. Spartacus is een held bij uitstek; trouw aan zijn geliefde, uitzonderlijk in het leiden van een leger en vechtend voor zijn eigen idealen. Hij is uitgegroeid van een slaaf tot de rechtvaardige leider van een volledig leger. Het expliciet religieuze kenmerk dat de goede hoofdpersonages uit “The Robe” en “Ben-Hur” echter typeerde, is in “Spartacus” logischerwijs afwezig; de gebeurtenissen spelen zich immer voor de geboorte van Christus af. Toch zien we het religieuze aspect onder de oppervlakte en in zijn idealen wel degelijk terug. 52 Solomon (2001) 207. 19 Bovendien wordt Spartacus aan het eind van de film, wanneer hij aan het kruis hangt, wel degelijk – vanuit een modern perspectief – afgebeeld als een Jezusfiguur.53 Voor “The 300 Spartans” geldt wat betreft het christendom hetzelfde; dit is – logischerwijs, gezien de periode waarin het verhaal zich afspeelt – afwezig. Koning Leonidas maakt weinig ontwikkeling door. Vanaf het begin van de film al wordt hij neergezet als de ideale westerse persoon. Hij heeft hart voor vrijheid en keert zich fel tegen het decadente oosten en de slavernij. Steeds wanneer hij zijn mannen toespreekt benadrukt hij de vrijheid die ze hebben en de eenheid die zij zijn. Voorts is Leonidas een dappere, sterke man die zich volledig wegcijfert voor zijn manschappen en land en die niet schroomt te sterven voor het vaderland. Dat Marcus Aurelius Livius tot zijn verkozen opvolger kiest, is niet voor niets. Net als de oude keizer staat de held uit “The Fall of the Roman Empire” voor mededogen, gelijkheid, barmhartigheid en begrip voor anderen, zelfs wanneer die ander zwak of gemeen is. Hij is liefdevol naar vrouwen toe, accepteert ze als gelijken, en staat daarmee in elk van zijn opvattingen recht tegenover Commodus. Staatsbelang staat voor Livius altijd boven het eigenbelang. Hij pleit voor het afschaffen van slavernij en het recht op vrijheid. Gedurende de gehele film blijft Livius trouw aan zijn eigen denkbeelden; het is ook daarom dat Marcus Aurelius hem als zijn opvolger wil aanwijzen in plaats van zijn stiefzoon Commodus. Wel verandert de manier van toewijding die Livius jegens het Romeinse Rijk heeft. Zijn voor hem allereerst de keizer en Rome één en wordt ieder bevel van keizer Commodus zonder tegenspraak opgevolgd, later beseft Livius dat het beste voor Commodus niet noodzakelijkerwijs ook het beste voor Rome betekent. Keizer en Rome zijn in die zin niet meer één en Livius kiest daarom voor Rome en tegen de keizer. Deze toewijding aan Rome duurt tot vlak voor het einde van de film. Dan heeft Livius het helemaal gehad met het decadente en corrupte Rome en besluit hij er met zijn geliefde vandoor te gaan, zonder verdere verantwoordelijkheden. Samenvattend vallen er een aantal eigenschappen op die elke held bezit. Hij is dapper, onbaatzuchtig, trouw, vrouwvriendelijk en bovenal tegen overheersing en een voorvechter van vrijheid. Helden uit films uit de jaren vijftig krijgen daarbij bovendien nog een expliciet religieus tintje. De held is christen of wordt bekeerd en zijn belangrijkste eigenschap is het hieruit voortkomende rotsvaste vertrouwen in God. In die zin is er een zekere splitsing waar te nemen tussen de jaren vijftig en de jaren zestig. In de zestiger jaren wordt de samenleving in 53 Hierover later meer. Zie ook Chris Vos, Bewegend verleden. Inleiding in de analyse van films en televisieprogramma’s (Amsterdam: 2004) 153. 20 de wereld echter meer seculier; het christendom verdwijnt naar de achtergrond en dit is terug te zien in de afwezigheid of het minder prominent aanwezig zijn van het geloof in de hoofdpersoon van de film.54 De belangrijkste eigenschap verschuift van een rotsvast vertrouwen in God naar een rotsvast vertrouwen in de eigen denkbeelden en idealen. Natuurlijk zijn hier uitzonderingen in te vinden, zoals bijvoorbeeld in “Barabba” (1961), waar het geloof wel degelijk een expliciet belangrijke rol speelt. Periode III – De 21e eeuw (2000 – heden) In de vorige twee paragrafen bleek de combinatie ‘held en christendom’ een vruchtbare te zijn. Bovendien kwamen de idealen en innerlijke kenmerken van de helden zowel in de eerste periode als de tweede periode onderling overeen. De jaren vijftig en zestig bleken daarnaast zelfs een ideaal heldenuiterlijk gecreëerd te hebben waaraan elke held diende te voldoen. Zou dit ook gelden voor de held uit de oudheidfilms van het huidige decennium? De held van “Gladiator”, Maximus, wordt gespeeld door de Nieuw-Zeelander Russell Crowe, die met zijn rol in “L.A. Confidential” (1997) als de geen geweld schuwende rechercheur Bud White, een hoop roem en aandacht in Hollywood had verworven. Met 1.82 meter is de blanke Crowe van gemiddelde lengte. Speciaal voor “Gladiator” viel hij kilo’s af, zodat hij met een afgetraind lichaam op de set kon verschijnen. Maximus heeft donker haar, een kort baardje en blauwe ogen. Een vergelijkbaar uiterlijk heeft koning Leonidas in de film “300”, gespeeld door de Schotse acteur Gerard Butler. Met zijn 1.88 meter is hij net iets langer dan Crowe, maar verder zien beide personages die zij vertolken er haast identiek uit: blank, gespierd, mannelijk, een baardje, blauwe ogen en kort, donkerbruin haar. Voor de opnames van “300” werden Gerard Butler en de overige Spartanen door een professionele bergbeklimmer acht weken lang getraind om hun lichamen in de benodigde conditie te krijgen.55 Alexander de Grote wordt in “Alexander” neergezet door de Ier Collin Farrell. Regisseur Oliver Stone wilde oorspronkelijk Tom Cruise of Heath Ledger als vertolker van Alexander casten, maar kwam uiteindelijk uit bij Colin Farrell, die in 2002 met “Minority Report” van Steven Spielberg zijn definitieve doorbraak in Hollywood had gehad. Van zichzelf heeft Farrell donkerbruin haar, maar voor zijn rol in “Alexander” heeft hij zijn haar blond geverfd en halflang laten groeien.56 Hetzelfde deed Brad Pitt voor zijn rol als Achilles 54 Cyrino (2005) 3. International Movie Database, Trivia for 300 (2006), http://www.imdb.com/title/tt0416449/trivia. 56 International Movie Database, Biography for Colin Farrell (I), http://www.imdb.com/name/nm0268199/bio. 55 21 in de film “Troy” uit 2004. In “Troy” is de held overigens wat lastiger te definiëren, daar er een aantal personages zijn die aanspraak mogen maken op dit predikaat. Op moreel vlak zijn de Trojaanse koning Priamus en zijn zoon Hektor de helden van het verhaal. Priamus wordt gespeeld door oude rot in het vak Peter O’Toole, die zichzelf onsterfelijk speelde met zijn rol in “Lawrence of Arabia” uit 1962. Deze Ier werd in 1932 geboren en maakte in 1960 zijn debuut op het grote scherm. Ten tijde van “Troy” was O’Toole dus al bijna 72 jaar oud. Zijn grijswitte haar, baardje en felblauwe ogen dragen sterk bij aan het beeld van Priamus als wijze, oude man. De Australiër Eric Bana werd gecast om de Trojaanse prins Hektor te spelen. Met zijn donkere haar en baardje lijkt hij sterk op eerdergenoemde Russell Crowe uit “Gladiator” en Gerard Butler uit “300”. Beide Trojanen zijn behoorlijk lang; Bana is met 1.89 meter een centimeter langer dan Peter O’Toole. Eric Bana werd vooral bekend door zijn rol als gewelddadige crimineel in de film “Chopper” (2000) en zijn vertolking van de hulk in “Hulk” (2003). Het was vanwege zijn rol in “Chopper” dat Brad Pitt hem graag bij de cast van “Troy” wilde hebben.57 En met Brad Pitt zijn we aangekomen bij de derde held van deze film: Achilles. Hoewel op moreel vlak wellicht een wat verwerpelijk persoon, maakt Achilles in de openingsscène van de film al snel duidelijk wie de echte held van de Grieken is. Bovendien maakt hij een dusdanige ontwikkeling door dat hij wel als held bestempeld moet worden. Ook zijn conflict met koning Agamemnon – toch wel de bad guy van “Troy” – draagt hier aan bij. Met Brad Pitt als Achilles haalde regisseur Wolfgang Petersen, vooral bekend als regisseur van “Das Boot” (1981), één van de grootste Hollywoodsterren van het moment binnen. Amerikaan Pitt is 1.80 meter lang, heeft blond haar en blauwe ogen en is door verschillende tijdschriften uitgeroepen tot één van de meest sexy mensen ter wereld. 58 Voor “Troy” trainde hij zich ruim 9 kilo aan spieren zwaarder. Een andere acteur die door enkele tijdschriften tot de meest sexy mensen op aarde wordt gerekend is de held uit “Spartacus” (2004), Goran Visnjic. De van geboorte Kroatische Visnjic werd vooral bekend als Dr. Luka Kovac uit de serie “E.R.”, waarvoor hij tussen 1999 en 2008 in 185 afleveringen meespeelde. In tegenstelling tot de door Kirk Douglas gespeelde Spartacus uit 1960 heeft de Spartacus van Visnjic donker haar. Voorts is hij 1.93 meter lang en heeft hij blauwe ogen. Deze tegenstelling geldt niet alleen voor “Spartacus”; wanneer we alle helden uit de oudheidfilms van na de Koude Oorlog op een rijtje zetten, kunnen we constateren dat het uiterlijke ideaalbeeld van een held, zoals dat zo duidelijk naar voren kwam in de jaren vijftig en zestig 57 International Movie Database, Trivia for Troy (2004), http://www.imdb.com/title/tt0332452/trivia, voor het laatst geraadpleegd op 27 augustus 2009. 58 International Movie Database, Biography for Brad Pitt, http://www.imdb.com/name/nm0000093/bio, voor het laatst geraadpleegd op 27 augustus 2009. 22 van de vorige eeuw, in het nieuwe millennium niet meer zo uitgesproken van toepassing is. Eén lijn valt er niet meer te trekken; de held is niet noodzakelijkerwijs een blonde, blauwogige Amerikaan meer, maar afkomstig uit verschillende landen van de (westerse) wereld en met verschillende uiterlijke kenmerken. De ene regisseur acht het wenselijk dat zijn held lange, blonde haren heeft, de andere geeft de voorkeur aan een kort, donker kapsel. Wél zijn alle helden nog steeds blanke, gespierde, knappe mannen. Wat ook opvalt is dat de held zonder uitzondering wordt gespeeld door een bekende en populaire acteur. De volgende stap bij het ontleden van de held is te kijken naar zijn denkbeelden, gedrag en idealen. Valt hier wellicht, in tegenstelling tot het uiterlijk, wél een duidelijk referentiekader te bepalen? Het leven van Maximus uit “Gladiator” staat volledig in het teken van dienstbaarheid aan de keizer en aan Rome. Zijn hart ligt echter bij zijn vrouw en zoontje, die hij aan het begin van de film al jaren niet gezien heeft en die hij na hun overlijden gedurende de rest van de film voortdurend eerbiedigt en in zijn gebeden herdenkt. Als generaal in het Romeinse leger is Maximus een betrokken, rechtvaardige leider. In voor- en tegenspoed houdt hij vast aan zijn normen en waarden en daarin toont hij zich dan ook een standvastig en bij vlagen religieus man. In combinatie met de gematigdheid en wijsheid die Maximus toont, is het daarom ook niet verwonderlijk dat keizer Marcus Aurelius hem als opvolger verkiest boven zijn zoon Commodus. De ontwikkeling die Maximus tijdens de film doormaakt is er een van plichtsbesef. Wanneer Marcus Aurelius hem vraagt zijn opvolger te worden, ziet Maximus er in eerste instantie geen heil in om een dergelijke politieke rol op zich te nemen. Zijn gedachten liggen bij zijn vrouw en zoontje en het liefst trekt hij zich met hen terug op zijn land. Deze plannen worden echter ruw verstoord wanneer Commodus opdracht geeft om zowel Maximus als zijn vrouw en kind om te brengen. Maximus weet echter te ontsnappen aan zijn beulen, maar komt te laat om ook zijn vrouw en kind te redden. Door een wrange speling van het lot wordt hij vervolgens als slaaf aan een gladiatorenmakelaar verkocht. Wanneer de gladiatoren eenmaal in Rome komen, ziet Maximus zijn kans schoon: hij grijpt de politieke rol die Marcus Aurelius voor hem in gedachten had als publiekslieveling tijdens de door Commodus georganiseerde gladiatorenspelen nu wel met beide handen aan om laatstgenoemde vooral uit wraak voor de moord op zijn vrouw en kind, maar in mindere mate ook in het belang van Rome ten val te brengen.59 Deborah Tudor, ‘Nation, Family and Violence in Gladiator’, Jump Cut: A Review of Contemporary Media 45 (2002), on-line te lezen op: http://www.ejumpcut.org/archive/jc45.2002/tudor/index.html, voor het laatst geraadpleegd op 8 juli 2009. 59 23 Koning Leonidas uit “300” heeft aan het begin van de film al een politieke rol. Als koning der Spartanen is het zijn allergrootste eer (en die van zijn medestrijders met hem) om voor zijn vaderland te sterven en koste wat het kost te vechten voor vrijheid. Keer op keer spreekt hij zich uit tegen de tirannie van de Perzische koning Xerxes en diens slavenleger. Voor vrijheid moet een hoge prijs betaald worden. Vrouwen – of in ieder geval de Spartaanse vrouwen – staan voor Leonidas op gelijkwaardige voet met mannen; hij behandelt zijn eigen vrouw met respect en is een zorgzame, zij het strenge vader voor zijn zoon. Leonidas is een religieus persoon die voordat hij een besluit neemt de goden raadpleegt. Wanneer hij van de priesters te horen krijgt dat Sparta niet vecht tijdens de Carneia, legt hij zich hier bij neer, al bedenkt hij wel een manier om toch met zijn lijfwacht van driehonderd man ten strijde te trekken. Niemand staat in zijn optiek boven de wet, ook een koning niet. Tijdens de gevechten met de Perzen tonen de Spartanen zich superieur en blijkt Leonidas een eervol persoon die zijn medekrijgers met respect behandelt en in de strijd altijd voorop gaat. Van enige karakterontwikkeling is geen sprake; Leonidas blijft de redelijke, rechtvaardige koning en vader die vecht – en uiteindelijk zelfs sterft – voor zijn idealen. Alexander de Grote heeft ook idealen, al trekt hij ze uiteindelijk veel te ver door. Wat begint als een idealistische droom om de wereld – en dan vooral het oosten en het westen – te verenigen, eindigt in een megalomaan project waarbij hij zich als een God op aarde begint te zien. Hij maakt staten van stammen en is van mening dat beschaving voor iedereen toegankelijk moet zijn. De vriendschap van Alexander met Hephaistion neigt naar het homoseksuele, meer nog dan in enkele films uit de jaren vijftig en zestig, zoals de relatie tussen Ben-Hur en Messala in “Ben-Hur” en die tussen Livius en Commodus in “The Fall of the Roman Empire”. Ook het thema vrijheid neemt een prominente plaats in de denkbeelden van Alexander in; hij ziet zichzelf als de bevrijder van stadstaten in Azië. Sterker nog: hij wil alle mensen van de wereld bevrijden. Om dit te bewerkstelligen gaat hij in de strijd tegen de Perzen altijd voorop en betoont hij zich een dappere leider. Via zijn leermeester Aristoteles (gespeeld door Christopher Plummer; nota bene de vertolker van Commodus in “The Fall of the Roman Empire”) krijgt Alexander mee dat de oosterse rassen bekend staan om hun barbaarsheid en slaafse overgave aan de zintuigen. Toch ontkomt Alexander er tijdens zijn eeuwige zoektocht naar glorie op een gegeven moment niet aan zichzelf de vraag te stellen wat een Griek nu werkelijk beter maakt dan een zogenaamde barbaar. Hij sterft uiteindelijk eenzaam en paranoïde temidden van zijn volgelingen, vol met nog onvervulde dromen. Achilles is in veel opzichten de evenknie van Alexander de Grote. Zagen we al dat het uiterlijk van beide personages behoorlijk overeenkomt, ook qua idealen en denkbeelden 24 liggen zij redelijk op één lijn. Achilles droomt van roem en glorie, al is hij een stuk egocentrischer ingesteld dan Alexander de Grote; andere personen, volken of culturen doen er niet toe, zijn hele leven staat in het teken van het zoveel mogelijk roem vergaren voor zichzelf. Achilles is hoogmoedig, onafhankelijk en heeft een ontzettende hekel aan alles wat met gezag te maken heeft. Wanneer hij voor de keuze tussen glorie en een lang maar onbelangrijk leven wordt gesteld, twijfelt hij dan ook geen moment om voor het eerste te kiezen. Hij heeft een rotsvast vertrouwen in zijn eigen kunnen en daarmee haalt hij het beste in zijn medestrijders naar boven. Dapper stormt hij dan ook als eerste het strand van Troje op om de tempel van Apollo in te nemen. Daar toont hij echter zijn hoogmoedige kant door het standbeeld van de God te onthoofden. De enige persoon om wie Achilles aanvankelijk lijkt te geven, is Patrokles (gespeeld door de blauwogige Amerikaan Garrett Hedlund, die evenals Brad Pitt in “Troy” lang haar heeft). Hoewel beide mannen in de film – in tegenstelling tot in de Ilias van Homerus – neven zijn, is de homoseksuele ondertoon van hun relatie onmiskenbaar aanwezig. Zijn relatie met vrouwen is zeker in het begin van de film vooral van seksuele aard. Na de dood van Patrokles en onder invloed van de slavin Briseïs en koning Priamus laat Achilles echter zien dat hij ook zeker over respect, genegenheid en een gevoel voor rechtvaardigheid en vergevingsgezindheid beschikt. Priamus gedraagt zich zoals we van een rechtvaardige koning mogen verwachten; hij is een liefdevolle, wijze man die zich niet te groot voelt om door het stof te gaan. Zijn familie en volk betekenen alles voor hem. Ook is hij een zeer religieus en gelovig man en verkiest hij het advies van zijn priester boven dat van zijn zoon Hektor; iets wat later in de film een verkeerde keuze blijkt. Evenals Priamus is ook zijn zoon Hektor moreel superieur aan Achilles; hij neemt zijn verantwoordelijkheid en stelt zijn leven volledig in dienst van zijn familie en vaderland en is daarnaast een liefdevolle echtgenoot en vader die zijn vrouw met het volste respect behandelt. Wanneer de Spartaanse koning Menelaos op een gegeven moment in een allesbeslissend tweegevecht Hektor’s broer Paris dreigt te vermoorden, stelt Hektor – tot dan toe altijd erg bewust van de noodzaak eervol te handelen – het leven van zijn broer boven zijn eigen eer. Uiteindelijk is het echter toch zijn eer die Hektor fataal wordt, wanneer Achilles aan de poorten van Troje een tweegevecht eist nadat Hektor Patrokles heeft gedood. Zowel Hektor als Priamus maken tijdens de film geen duidelijke ontwikkeling door. Spartacus gelooft niet in goden, maar in zichzelf en in de mens. Zijn grote ideaal is dan ook het verkrijgen van vrijheid en gelijkheid voor iedereen. In tegenstelling tot de Spartacus die Kirk Douglas in 1960 neerzette, is de Spartacus van Goran Visnjic niet overtuigd van zijn eigen leiderskwaliteiten; in die zin profileert hij zich meer als anti-held dan 25 als held. Hij merkt dat de gelijkheid en vrijheid van mening die hij voorstaat ertoe leidt dat de meningen over wat te doen nogal eens verschillen en dat het met zulke uiteenlopende ideeën nagenoeg onmogelijk is om een eenheid te vormen. Toch houdt hij vast aan zijn overtuiging en wanneer zijn leiderschap in twijfel wordt getrokken, maakt hij zijn opponent dan ook duidelijk dat hij vrij is om te gaan en staan waar hij wil en dat het niet Spartacus zelf was die de leiderschap naar zich toe had getrokken; die was hem toegeschoven door de rest. Spartacus komt op voor minderheden en is erg liefdevol voor zijn vrouw, die hij in intellectueel opzicht zelfs superieur aan zichzelf acht. Uiteindelijk toont Spartacus aan de leider te zijn die anderen in hem zien; dapper gaat hij voor in de strijd tegen de Romeinen. Hij sterft vechtend voor zijn idealen. Zo op een rijtje gezet kunnen we constateren dat het innerlijk van de held uit de oudheidfilm van de huidige periode en zijn denkbeelden en idealen een prominentere plaats innemen dan zijn uiterlijk, in die zin dat de innerlijke kenmerken waaraan de held moet voldoen nu wel in een soort van checklist te vatten zijn. Op wellicht enkele uitzonderingen na is de held een dapper en eervol persoon met onbetwistbare leiderskwaliteiten. Hij beschouwt de vrouw als gelijkwaardig, ziet vrijheid en vaderlandsliefde als het allerhoogste goed en is bereid daarvoor zijn leven te geven. In tegenstelling tot de voorgaande periode speelt religie en geloof geen dominante rol meer, in die zin dat het denken van de held er niet door wordt bepaald. 26 Hoofdstuk 3 – De vrouw Nu de held – en daarmee vaak het hoofdpersonage – van de oudheidfilms uit onze drie periodes geanalyseerd is, is het tijd om onze blik te richten op een andere groep personages die vaak een niet te onderschatten belangrijke rol speelt in het leven van de held en voor de voortgang en ontwikkeling van het verhaal: de vrouw. Vaak spelen meerdere vrouwen een rol in het leven van de held; de ene vrouw is het object van zijn verlangen, de andere vrouw de wijze vertrouweling en weer een ander het doel van zijn inspanningen. Of zij zijn allen één. In dit hoofdstuk komen alle vrouwen aan bod die, goedschiks of kwaadschiks, een belangrijke rol spelen in de films over de oudheid. We zullen opnieuw kijken naar de innerlijke en uiterlijke kenmerken van deze personages en bovendien naar de rol die zij speelt. Periode I – Begin twintigste eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog (1925 – 1945) In “Ben-Hur: A Tale of the Christ” spelen vier vrouwen een belangrijke rol. Allereerst is daar Esther, de dochter van de huisbediende van de Ben-Hurs, gespeeld door de Amerikaanse May McAvoy. Met haar 1.50 meter is ze erg klein. Zodra Judah Ben-Hur haar ziet, valt hij voor haar. Zij laat zich aanvankelijk moeilijk verleiden, maar gaat uiteindelijk toch in op zijn charmes. Ze blijkt een betrouwbare, liefhebbende vrouw die alles voor haar geliefde over heeft. Twee andere vrouwen die dicht bij Judah Ben-Hur staan, zijn zijn moeder Miriam (Claire McDowell) en zus Tirzah (Kathleen Key). Beide vrouwen zijn erg toegewijd aan Judah en weten zich op hun beurt ook verzekerd van zijn liefde. Wanneer Ben-Hur dankzij Esther ondekt dat zijn moeder en zus na jaren gevangen gezeten te hebben nog in leven zijn, zet hij alles op alles om hen te vinden. Uiteindelijk is het Esther die hen naar Ben-Hur leidt. Kathleen Key heeft erg donker haar, evenals Claire McDowell. Esther heeft lichtblonde lange krullen en blauwe ogen. Iras, gespeeld door de donkerharige Carmel Myers, is de vrouwelijke bad guy. Zij staat aan de kant van Messala en wordt door hem als een soort spionne naar BenHur gestuurd. Enkele malen verraadt ze Ben-Hur of liegt ze hem voor. Ze ziet eruit als een verleidelijke vrouw die meer om rijkdom dan om iets anders lijkt te geven. Ze leidt een decadent leventje en hult zich in rijke kleding. In “The Sign of the Cross” spelen twee vrouwen een belangrijke rol. De in Italië geboren, blond gekrulde schone Elissa Landi als Mercia en de van geboorte Franse donkerharige Claudette Colbert als keizerin Poppaea spelen twee karakters die lijnrecht 27 tegenover elkaar staan. Mercia is een christelijke vrouw die aan het begin van de film opkomt voor twee oudere mannen die door twee bullebakken in elkaar geslagen worden omdat het christenen zijn. Wanneer prefect Marcus Superbus aankomt, vertelt Mercia hem dat de twee mannen filosofen zijn en dat zij niets verkeerds hebben gedaan. Marcus, onder de indruk van haar schoonheid, laat de situatie daarmee voor wat hij is en jaagt de oproerstokers weg. Mercia blijkt zelf ook een christen en thuis heeft zij de zorg over deze mannen en haar jonge broertje; ze maakt schoon, haalt water, kookt, doet boodschappen. Je zou kunnen zeggen dat ze de ideale, christelijke vrouw is. Ook toont ze zich namelijk zeer vroom, wat verlegen en zedelijk; wanneer Marcus avances maakt blijft ze beleefd, maar gaat ze er niet op in. Poppaea staat daar zoals gezegd recht tegenover; zij heeft al tijden een oogje op Marcus en is gewoon te krijgen wat zij wil. In tegenstelling tot de zedelijke Mercia, kent Poppaea geen grenzen; ze gaat in bad met haar vriendin en manipuleert haar echtgenoot Nero dat het een lieve lust is. Poppaea ziet Mercia het liefst als christen de arena in gaan om daar opgegeten te worden door de wilde dieren, maar Marcus krijgt bij Nero voor elkaar dat ze mag blijven leven wanneer ze haar geloof opgeeft. Mercia houdt echter voet bij stuk en weigert haar geloof te verloochenen, zelfs wanneer ze weet dat daar de dood op zal volgen. Uiteindelijk krijgt ze Marcus zover dat hij met haar mee de arena inloopt. In “The Sign of the Cross” wist Claudette Colbert met haar relatief kleine rol de show te stelen, in “Cleopatra” mocht ze dat van regisseur Cecil B. DeMille nog eens dunnetjes overdoen, nu met de titelrol. Dat doet ze met verve, want ze zet een charmante, verleidelijke Cleopatra neer, die uiteindelijk toch niets liever wil dan liefde. Die liefde is voor haar zelfs belangrijker dan Egypte. Ze komt over als een sterke vrouw, maar de liefde blijft haar politieke achilleshiel. Dat ze echter een dappere vrouw is, blijkt wel als verkiest samen met Marcus Antonius te sterven, in plaats van als oorlogsbuit mee naar Rome gevoerd te worden. In “The Last Days of Pompeii” lijkt er maar een kleine rol te zijn weggelegd voor de vrouw. De eerste vrouw die we – zij het kortstondig – leren kennen is Julia, gespeeld door de destijds vijfentwintigjarige Gloria Shea. Julia heeft blond haar en blauwe ogen en komt met haar 1.60 meter niet boven de schouders van haar echtgenoot Marcus uit. Ze is een liefhebbende echtgenote en samen met haar zes maanden oude zoontje en Marcus vormt ze een ideaal gezinnetje. Julia wijst overbodige luxe als zijden kleding af en gaat verantwoordelijk om met geld. Naar haar man toe is ze gehoorzaam en meegaand. Na een aanrijding op straat overlijdt het zoontje van Marcus en Julia en enkele dagen later, wanneer Marcus in de arena als gladiator vecht om geld bij elkaar te krijgen voor de medicijnen voor zijn vrouw, sterft ook Julia. Na haar dood ontspoort Marcus en gooit hij al zijn principes 28 overboord. Er mag dus wel gezegd worden dat Julia Marcus op het juiste pad hield. De andere vrouw in “The Last Days of Pompeii” leren we pas tegen het eind van de film kennen: Clodia, gespeeld door de Amerikaanse Dorothy Wilson. Clodia heeft donker haar en donkere ogen en is de vrouw op wie Flavius, de aangenomen zoon van Marcus, verliefd wordt. Met haar hulp weet Flavius, een groep slaven die hij wil helpen ontsnappen te overtuigen dat hij te vertrouwen is. Een hoop slaven zijn van huis weggelopen en bevinden zich nu op een geheime plaats. Net als Julia is Clodia een erg afhankelijke vrouw; dat blijkt wel uit het feit dat ze Flavius steeds als de leidende figuur naar voren schuift. Ook wordt de suggestie gewekt dat de slaven christelijk zijn. In de paar fragmenten van “I, Claudius” zien we een heel ander soort vrouw dan in “The Last Days of Pompeii”. De vrouwen van de keizerlijke familie zijn dominant, slinks en weten wat ze willen. Livia, de vrouw van keizer Augustus, wordt gespeeld door de Britse Flora Robson en de in India geboren Merle Oberon, ten tijde van “I, Claudius” al een zeer bekende en Oscar-genomineerde actrice, vertolkt Messalina, de onzedelijke derde vrouw van Claudius. De vrouwelijke hoofdrol van “Caesar and Cleopatra” is uiteraard voor Cleopatra, gespeeld door de eveneens in India geboren Vivien Leigh, die onder andere door haar Oscarwinnende rol in “Gone with the Wind” (1939) al veel bekenheid genoot in Hollywood. Cleopatra heeft blauwe ogen en zwart haar en komt zeker in het begin van de film over als een naïef, jong meisje dat erg bang is voor de Romeinen, maar niet door heeft wie Caesar is. Aanvankelijk laat Cleopatra zich zelfs de les lezen door haar slavinnen, maar met de komst van Caesar leert ze dat slaven haar moeten gehoorzamen en niet andersom. Onder Caesar wint zij aan zelfvertrouwen, al slaat dat uiteindelijk te ver door. Cleopatra denkt Caesar namelijk te slim af te zijn, maar dan blijkt dat haar mannelijke tegenspeler alles al lang van tevoren had doorzien. Aan het eind van de film heeft Cleopatra zich bij Caesar’s superioriteit neergelegd. De vrouwen in deze periode komen er naar huidige maatstaven niet altijd goed vanaf in de periode voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. De ‘goede vrouwen’ zijn altijd zedig en vaak ontzettend afhankelijk van de man en zijn soms zelfs ronduit naïef of meningloos. De vrouwen die wel zelfstandig lijken, blijken de ene keer toch hun zwakheden te kennen en daarmee uiteindelijk de onderliggende partij wanneer er een man in het spel is en de andere keer (te vergelijken met) de vijand in de film, waarmee duidelijk wordt dat een vrouw zo niet dient te zijn. 29 Periode II – De eerste decennia van de Koude Oorlog (1945 – 1964) Voor de held zagen we in de periode van de Koude Oorlog een duidelijk ideaalbeeld; qua uiterlijk waren zij zo goed als allemaal blond, blank en blauwogig. Bovendien werden ze grotendeels gespeeld door Amerikaanse of Amerikaans uitziende acteurs. De denkbeelden en idealen kwamen tevens zo sterk overeen dat daar ook een checklist van te maken viel: dapper, vrouwvriendelijk, onbaatzuchtig en vooral een groot voorvechter van vrijheid. Aan de hand van een vrouw maakte hij bovendien vaak positieve ontwikkeling door. In deze paragraaf gaan we kijken of deze vrouwen in de diverse oudheidfilms die (vooral) in de jaren vijftig en zestig gemaakt zijn ook dergelijke overeenkomsten hebben. De ontwikkeling die Marcus Vinicius in “Quo Vadis” doormaakt dankzij Lygia, is er een die in veel oudheidfilms uit deze periode terugkomt, namelijk de bekering tot christen. Lygia wordt gespeeld door de Schotse Deborah Kerr. Zij is blond en heeft blauwe ogen en had met Britse films als “The Life and Death of Colonel Blimp” (1943) en “Black Narcissus” (1947) al flink naam gemaakt voordat ze naar Hollywood kwam. In “Quo Vadis” is Lygia de geadopteerde dochter van een Romeinse generaal. Lygia voldoet aan het beeld dat we van een christen mogen verwachten: vroom, zedig, beschaafd en respectvol naar anderen toe. Ze houdt Marcus Vinicius, die haar in eerste instantie als slavin ziet, dan ook keurig op afstand, wat hem uiteraard alleen maar begeriger maakt. Marcus probeert haar met stoere praat te verleiden, maar Lygia heeft haar hart zogezegd op de juiste plaats, keurt slavernij en oorlog af en pleit voor vrede en geloof als verenigende factoren – in tegenstelling tot het door Marcus aangehangen veroveren als enige bindende factor tussen volkeren. Toch valt zij op een gegeven moment voor zijn charmes. Ze laat Marcus weten dat zij de bekering van Marcus weliswaar niet als voorwaarde ziet om te trouwen, maar dat ze hoopt dat Jezus ooit een plek in zijn hart zal krijgen. Marcus keurt dit echter af en eist dat Lygia kiest tussen haar geloof en hem. Wanneer Lygia later in de film gevangen zit, keert Marcus op zijn schreden terug; onder haar invloed komt hij op voor de zwakkeren en begint hij haar met respect te behandelen. Het is uiteindelijk Lygia die hem erop wijst dat hij van binnen al een christen is, maar dat hij het zelf nog niet beseft. Een geheel andere rol is weggelegd voor Poppeia, de echtgenote van keizer Nero. Zij wordt gespeeld door de donkerharige Britse Patricia Laffan. Poppeia is zowel qua uiterlijk als qua innerlijk de tegenpool van Lygia; waar Lygia zich decent kleedt, draagt Poppeia dure gewaden en een overdaad aan sieraden. De scène waarin zij met een aangelijnde jaguar op een aanligbank ligt, met gouden kroon op en behangen met kettingen en armbanden, is wat dat betreft een zeer treffend beeld. Ook van binnen is Poppeia bedorven; zij is het die 30 Nero erop wijst dat hij de christenen de schuld moet geven van de door hemzelf aangestoken brand. Daarnaast probeert ze – nota bene getrouwd met de keizer – keer op keer Marcus in bed te krijgen. Zo zien we in “Quo Vadis” dus twee uitersten van vrouwen terug. De ‘goede’ Lygia en de ‘slechte’ Poppeia. Het is aan Marcus om tussen deze twee vrouwen te kiezen. In “The Robe” zijn louter goede rollen voor de vrouw weggelegd. De eerste vrouw die we leren kennen is Diana, gespeeld door de Britse Jean Simmons. Zij heeft lichtbruinige haren en idem ogen. Ze is de jeugdliefde van hoofdpersonage Marcellus Gallio, die op het moment dat zij elkaar na jaren weer ontmoeten vooral een onbetrouwbare vrouwenverslinder is. Hun ontmoeting en zijn verliefdheid brengen Marcellus echter weer op het juist pad. Hij is vast van plan zijn leven te beteren om de belofte die hij haar lang geleden maakte, namelijk met haar te trouwen en een goede echtgenoot voor haar te zijn, na te komen. Afwijkend aan “The Robe” is dat de vrouw voor wie de held zoveel over heeft in deze film (nog) geen christen is. Dit wordt zij pas veel later, onder invloed van Marcellus. De andere vrouw die naast Diana een belangrijke rol speelt in “The Robe” is de kreupele Miriam, gespeeld door de Amerikaanse Betta St. John. Miriam is een donkerharige vrouw uit de christelijke gemeenschap van Cana, die door een ziekte verlamd is geraakt. Marcellus verwacht dat zij om die reden toch wel haar geloof in God zou opgeven, maar het tegendeel blijkt waar: dat ze mocht genezen van de ziekte heeft haar geloof alleen maar gesterkt. Miriam blijkt de goedheid zelve. Ze kan prachtig zingen en de hele gemeenschap hangt dan ook regelmatig aan haar lippen. Het is de levensinstelling van Miriam die Marcellus aan het denken zet en uiteindelijk – in combinatie met het gewaad van Jezus en zijn eigen slaaf Demetrius – bekeert. Iras, de enige slechte vrouw die in “Ben-Hur: A Tale of the Christ” voorkwam, komt niet voor in de re-make uit 1959. Enkel de goede vrouwen zijn in deze film overgebleven. Voor de rol van Esther maakte regisseur William Wyler een opvallende keuze. Zij wordt namelijk gespeeld door de in Haifa, destijds nog Palestina, geboren Haya Harareet. Deze donkerogige schone had één van de eerste schoonheidswedstrijden van Israël gewonnen en speelde mee in “Giv'a 24 Eina Ona” (1955), de eerste langspeelfilm die volledig in Israël is opgenomen.60 Esther is een bescheiden, joodse vrouw die het hart van Judah Ben-Hur weet te veroveren. Zij was een slavin van huize Ben-Hur, maar wanneer ze door haar vader uitgehuwelijkt wordt, geeft Judah Ben-Hur haar bij wijze van huwelijksgeschenk haar vrijheid terug. Op dat moment blijkt hoezeer de twee zich tot elkaar aangetrokken voelen. Ze verklaren elkaar de liefde. Wanneer Judah en Esther elkaar jaren later weer ontmoeten, blijkt 60 International Movie Database, Biography for Haya Harareet, http://www.imdb.com/name/nm0361823/bio, voor het laatst geraadpleegd op 27 augustus 2009. 31 het gearrangeerde huwelijk niet voltrokken te zijn en de liefde nog steeds aanwezig. Al die tijd was Esther Judah trouw gebleven. Wanneer Esther op een gegeven moment ontdekt dat de moeder en zus van Judah nog in leven zijn, maar lepra hebben, vertelt ze Judah Ben-Hur uit liefde voor hem en na smeekbedes van beide vrouwen dat Miriam en Thirzah in de cel overleden zijn. Het is ook Esther die Ben-Hur over Jezus vertelt en toegeeft geraakt te zijn door zijn woorden. Op dat moment wil Judah echter nog van niets weten. Miriam en Thirzah, respectievelijk gespeeld door Martha Scott en Cathy O’Donnell, beide Amerikaans en blauwogig, zijn gedurende de hele film gehoorzaam en onderdanig aan Judah. Op het moment dat Jezus aan het kruis sterft, worden ze allebei genezen van de lepra. Het vrouwelijke hoofdkarakter in “Spartacus” is Varinia, gespeeld door Jean Simmons, die we hierboven bij “The Robe” ook al tegenkwamen in de vrouwelijke hoofdrol. Haar rol in “Spartacus” is in zekere zin gelijk aan die in “The Robe”, zij het dat het christelijke thema in deze film niet expliciet aanwezig is – logisch, gezien de tijd waarin het verhaal van de slavenopstand van Spartacus zich voltrok.61 Varinia is een huisslavin van gladiatorentrainer Lentulus Bataiatus (gespeeld door Peter Ustinov). Hier leert zij Spartacus kennen en zijn vriendelijke en respectvolle manier van omgaan met haar zorgt ervoor dat zij verliefd wordt op hem. Het is vanwege Varinia, die verkocht dreigt te worden aan Crassus, dat Spartacus in opstand komt. Ze is een wijze en opgeleide vrouw die gedurende de hele film de steun en toeverlaat van Spartacus is. Zij is hem onvoorwaardelijk trouw en heeft een rotsvast geloof in zijn kunnen en zijn idealen. Haar toegewijdheid aan en liefde voor Spartacus maakt haar tot het zowel lichamelijke als geestelijke object van verlangen voor de Romeinse senator Crassus. Maar wat hij haar ook aanbiedt, ze laat Spartacus nooit vallen. Varinia wordt neergezet als een rechtvaardig persoon die opkomt voor de zwakkeren. Vrijheid staat bij haar, evenals bij Spartacus, hoog in het vaandel. Het is zijn liefde voor Varinia die Spartacus de kracht geeft door te gaan. Aan het eind van de film, wanneer Spartacus aan het kruis hangt, zien we Varinia aan zijn voeten staan. Ze is gekleed in een blauw gewaad, ‘recalling the depiction of the Madonna in Western art, both new mother and mater dolorosa’.62 Met andere woorden: Varinia wordt neergezet zoals Maria in de westerse kunst: zowel als jonge moeder, als als treurende moeder; in dit geval treurend om haar Spartacus, maar blij met hun zoon. Varinia’s laatste woorden stellen Spartacus bovendien gelijk aan Jezus; het was een man die duizenden en duizenden mensen wist te raken en te inspireren. Zijn dood zou daaraan niets veranderen. Zo zien we met de weergave van Spartacus als Jezus 61 62 Namelijk 79 voor Christus. Cyrino (2005) 113. 32 en Varinia als Maria toch een christelijke lading in een verhaal over voorchristelijke gebeurtenissen. Ook in “Barabba” is de ontwikkeling van het hoofdpersonage afhankelijk van een vrouw. De film begint als Barabbas ten koste van Jezus wordt vrijgelaten. Eenmaal terug in zijn stamkroeg blijkt dat zijn liefje Rachel, gespeeld door de Italiaanse Silvana Mangano, tijdens zijn gevangenschap erg is veranderd; ze is christen geworden en volledig in de ban van Jezus, ‘de profeet’. Barabbas gedraagt zich hoogmoedig, maakt haar belachelijk vanwege haar geloof en dwingt haar tot dingen die ze niet wil doen. Maar Rachel blijft volharden in haar geloof en probeert Barabbas ervan te overtuigen dat Jezus heeft beloofd dat hij twee dagen na zijn dood weer terug zou keren. Barabbas lacht haar uit, maar is een moment zichtbaar aangedaan wanneer Jezus na die twee dagen inderdaad niet meer in zijn graf is. Wanneer Rachel enkele dagen later wordt gedood, als een groep soldaten een geheime christelijke bijeenkomst uit elkaar slaan, is Barabbas volledig van slag en slaan de stoppen door. Gedurende de rest van de film is Rachel voortdurend in zijn gedachten aanwezig en uiteindelijk speelt haar christelijke, onbaatzuchtige manier van doen en laten een grote rol bij zijn bekering. Rachel is een mooie vrouw met donker haar, bruine ogen en een ontzettend bleke huid. Slechts twee vrouwen spelen een noemenswaardige rol in “The 300 Spartans”, namelijk Gorgo en Ellas. Eerstgenoemde is de koningin van Sparta en de vrouw van koning Leonidas. Ze wordt gespeeld door de Griekse Anna Synodinou. Zij heeft donker haar en donkere ogen. Gorgo drukt Leonidas meermaals op het hart dat vrijheid belangrijker is dan het leven zelf. ‘Return with your shield, or dead upon it,’ is haar gevleugelde uitspraak wanneer ze Leonidas uitzwaait. Verder is zij vooral een gehoorzame en liefdevolle huisvrouw. Ellas, het nichtje van Leonidas en tevens de geliefde van Phylon – wiens vader is overgelopen naar de vijand; een smet die hij maar wat graag op het slagveld wil uitwissen – heeft binnen het verhaal weinig functie. Thomas Figueira merkt echter scherp op: ‘Her name apparently suggests that she may also be a representation of Hellas; we might think that Phylon’s love for her is reflective of his love for his country.’63 En in die zin is het interessant om te constateren dat Ellas gespeeld wordt door de donkerblonde, blauwogige Amerikaanse Diane Baker. Zoals Ellas voor Griekenland staat, zo staat de blonde, blauwogige Diane Baker voor Amerika. Het ideale uiterlijk van de held is blijkbaar ook van toepassing op de vrouw en staat rechtstreeks in verbinding met de ideale uiterlijke kenmerken die de Amerikanen Emma Clough, ‘Loyalty and liberty: Thermopylae in the western imagination’, in: Thomas J. Figueira (ed.), Spartan Society (Swansea: 2004) 363-384, aldaar 377. 63 33 zichzelf graag toedichten. Daarbij kan gezegd worden: zoals Phylon van zijn land houdt, zo dienen Amerikanen ook van hun land te houden. “Cleopatra” (1963) is een van de weinige oudheidfilms waarin de hoofdrol volledig in handen is van een vrouw. Hoewel destijds met meer dan vierenveertig miljoen dollar de duurste film die ooit gemaakt werd, flopte de film ontzettend en ging de studio 20th Century Fox failliet.64 Pas in 1973, tien jaar na afronding van de film, had “Cleopatra” opgebracht wat eraan was uitgegeven.65 Ondanks – of misschien wel dankzij – alle negatieve kritieken die de film over zich heen kreeg, is Elizabeth Taylor de bekendste Cleopatra van de filmgeschiedenis. Wanneer ik persoonlijk een voorstelling van Cleopatra maak, zie ik Elizabeth Taylor voor me. Dat zal ongetwijfeld voor meerdere mensen gelden. Met haar zwarte haar en blauwe ogen zet deze Engelse een onweerstaanbare, machtige koningin neer in een rol die haar Oscarwinnende vertolking van Gloria Wandrous in “Butterfield 8” (1960) toch minstens evenaart. De Cleopatra van Claudette Colbert uit 1934 was aantrekkelijk, verleidelijk en sexy, Elizabeth Taylor voegt daar intellect en politieke visie aan toe. ‘Well versed in the natural sciences and mathematics. She speaks seven languages proficiently. Were she not a woman one would consider her to be an intellectual,’ zegt Agrippa, de admiraal van Caesar. Cleopatra heeft precies voor ogen wat ze wil en hoe ze dat wil. Ze weet met haar betoverende schoonheid en haar charme niet alleen Caesar, maar ook Marcus Antonius om haar vingers te winden. En waar Cleopatra zich in de film uit 1934 vooral een verliefd meisje toonde, zien we hier een vrouw met idealen: Cleopatra wil de wereld verenigen en via Julius Caesar (gespeeld door Rex Harrison) en later Marcus Antonius (vertolkt door Richard Burton) heersen over het Romeinse Rijk. De volgende uitspraak is typerend voor hoe deze Cleopatra is, hoe zij in het leven staat: ‘How dare you and the rest of your barbarians set fire to my library? Play conqueror all you want, Mighty Caesar! Rape, murder, pillage thousands, even millions of human beings! But neither you nor any other barbarian has the right to destroy one human thought!’ In “Cleopatra” zien we een zelfbewuste koningin, maar bovendien eentje die liefde kent. Liefde voor Caesar en Marcus Antonius. Liefde voor haar volk en haar land. En liefde voor haar kind, voor wie ze alles op zou geven als dat mogelijk was. In “The Fall of the Roman Empire” is het uitgesproken christelijke aspect, evenals in “Spartacus”, “The 300 Spartans” en “Cleopatra”, afwezig. De christelijke normen en waarden zijn echter weldegelijk aanwezig. De enige vrouw van belang in deze film is Lucilla, de 64 65 Cyrino (2005) 151. International Movie Database, Trivia for Cleopatra (1963), http://www.imdb.com/title/tt0056937/trivia. 34 dochter van keizer Marcus Aurelius. Zij wordt gespeeld door een wonderschone Sophia Loren. Deze blauwogige Italiaanse had in Italië al een enorme naam opgebouwd en was ook in Hollywood niet onopgemerkt gebleven. Met regisseur Anthony Mann werkte ze eerder samen in “El Cid” (1961), waarin ze naast Charlton Heston een hoofdrol vertolkte. Als Lucilla is zij een gehoorzame, verantwoordelijke vrouw. Haar vader wil haar uithuwelijken aan een oosterse koning en hoewel haar hart bij Livius ligt, accepteert zij dat haar plicht bij haar vader en het rijk ligt. Livius probeert haar te overtuigen met hem mee te gaan en samen met elders een nieuw bestaan op te bouwen, maar haar plichtsbesef weegt voor Lucilla zwaarder dan haar liefde. Tot een huwelijk met de koning van Armenië komt het echter nooit, want na de dood van Marcus Aurelius komt Commodus aan de macht en hij beseft maar al te goed dat hij zich alleen met zijn zus van de trouw van Livius kan verzekeren. Wanneer Lucilla probeert haar broer Commodus te vermoorden – nu niet alleen uit plichtsbesef richting Rome, maar ook uit liefde voor Livius – wordt zij ter dood veroordeeld. Livius weet haar echter te redden en samen vertrekken ze nu wel met de noorderzon, weg van Rome en al diens verdorven politiek. In de periode van de Koude Oorlog is voor de vrouw vaak een zeer belangrijke rol weggelegd, namelijk die van het wijzen van de juiste weg in het leven aan de held. Vaak zijn zij zelfs cruciaal bij diens bekering tot het christendom. Regelmatig is er naast de ontzettend vrome en goede vrouw ook een tegenpool te zien; een vrouw met een onstilbare honger naar macht en manipulatie. Deze vrouwen gebruiken vaak (de belofte van) seks als middel om te bereiken wat zij willen. De goede vrouwen zijn vrome, trouwe, maar ook wijze en slimme personen. Regelmatig zijn de actrices die deze vrouwen vertolken van Britse afkomst, hebben ze blond haar, blauwe ogen en gaan ze zedig gekleed. Hoewel in iets mindere mate, zijn ze echter nog steeds vrij afhankelijk van de mannelijke held. Periode III – De 21e eeuw (2000 – heden) Een belangrijke rol in “Gladiator” is weggelegd voor de Deense Connie Nielsen. Met haar donkerblonde haar en blauwe ogen ziet deze tot dan toe vrij onbekende actrice er niet direct uit als een Romeinse. Toch zet ze een statige en intelligente Lucilla neer, de dochter van keizer Marcus Aurelius. In de voorgaande periodes was er vaak een onderscheid te maken tussen zogenaamde ‘goede vrouwen’ en ‘slechte vrouwen’; Lucilla zit daar, eigenlijk net als de Cleopatra van Elizabeth Taylor, tussenin. Ze heeft een natuurlijk gevoel voor rechtvaardigheid, maar weet de mannen om haar heen wel slinks te beïnvloeden om haar 35 politieke doeleinden te bereiken. Niet voor niets zegt Marcus Aurelius: ‘If only you’d been born a man, what a Caesar you would have made!’ Boven alles is Lucilla echter een moeder voor haar zoontje Lucius; al haar acties zijn erop gericht om hem in veiligheid te houden. Het is uiteindelijk ook de veiligheid van haar zoontje die Lucilla’s achilleshiel blijkt te zijn in een complot om haar broer Commodus af te zetten. Als alleenstaande moeder toont Lucilla zich gedurende de gehele film een zelfstandige en sterke vrouw. De andere vrouw die in “Gladiator” voorkomt, is de vrouw van Maximus, gespeeld door de Costa Ricaanse Giannina Facio. Deze latina heeft erg weinig screentime, maar speelt vooral als persoon een grote rol voor Maximus, in die zin dat hij tijdens de oorlog met de Germanen voortdurend naar haar verlangt en op het moment dat hij net te laat thuis arriveert om haar van de dood te redden, haar als motivator gebruikt om uiteindelijk wraak te nemen op Commodus. Wat we over haar weten, krijgen we dus vooral te zien via Maximus; in zijn ogen is zij een trouwe, gehoorzame, liefhebbende vrouw en moeder. Wat dat betreft past zij dus prima binnen de ‘goede vrouwen’ en ‘slechte vrouwen’ thematiek van oudheidfilms uit de voorgaande periodes. De rol van koningin Gorgo in “300” heeft net zo’n vrijgevochten karakter als Lucilla. Ze wordt gespeeld door de donkerharige, blauwogige Lena Headey uit Canada. Afwijkend van de comics waarop “300” gebaseerd is, schreef regisseur Zack Snyder voor de film een extra verhaallijn, met Gorgo in de hoofdrol. Wanneer koning Leonidas en zijn mannen namelijk naar Thermopylae zijn vertrokken, vindt in Sparta nog een politiek steekspel plaats. Koningin Gorgo probeert de senatoren ervan te overtuigen dat zij het hele leger achter Leonidas aan moeten sturen. Om dat voor elkaar te krijgen, verkoopt zij zelfs haar lichaam aan de Spartaan Theron, die later overigens een verrader blijkt te zijn. Wanneer Theron zich die verrader toont, steekt Gorgo hem in de senaat dood. De relatie tussen Gorgo en Leonidas is er een van ogenschijnlijke gelijkheid. Evenals de Gorgo van Anna Synodinou uit 1961, deelt ook de Gorgo van Lena Headey Leonidas mee dat hij niet anders terug hoeft te keren dan met zijn schild of op zijn schild. Hoewel tijdens een liefdesscène tussen Gorgo en Leonidas duidelijk wordt dat zij erg veel om elkaar geven, is Gorgo in “300” toch niet de afhankelijke vrouw die zij in “The 300 Spartans” was. Kelly Craig, de roodharige Canadese actrice die het orakel van Delphi speelt, is vooral een lustobject, vooral voor de priesters van Delphi, die hiermee als zogenaamde vieze, oude mannetjes afgeschilderd worden. De sterke vrouw zien we ook terug in “Alexander”, hier in de persoon van koningin Olympias, gespeeld door de meermaals tot één van de meest sexy vrouwen uitgeroepen Angelina Jolie. Deze geboren Amerikaanse brunette met blauwe ogen mat zich speciaal voor deze film een soort Oost-Europees accent aan, om de afkomst van Olympias uit een 36 Macedonische bergstam te benadrukken. Als de moeder van Alexander de Grote heeft Olympias een enorme invloed op hem; wat dat betreft is Alexander echt een moederskindje. Voor eigen doeleinden zet zij hem bovendien op tegen zijn vader, omdat zij – terecht – vermoedt aan de kant gezet te worden voor een jongere, Griekse vrouw. Gedurende Alexanders veldtocht door het Perzische rijk houdt zij contact met haar zoon en oefent zij invloed uit op zijn beslissingen, bijvoorbeeld door verdenkingen te uiten over eventuele verraders. Daarnaast wordt Olympias tussen de regels door voortdurend in verband gebracht met complotten om verschillende personen die Alexander dwars zouden liggen om te brengen. Dat Alexander een zwak heeft voor sterke vrouwen blijkt wel uit zijn huwelijk met Roxane, gespeeld door de Afro-Amerikaanse Rosario Dawson. Wat in eerste instantie een bindend huwelijk lijkt te zijn om het oosten met het westen te verenigen, blijkt een gepassioneerde liefde te worden waarin beide personen op gelijkwaardig niveau staan. Ook Roxane lijkt Alexander echter voor haar eigen doeleinden – macht, rijkdom – te gebruiken. Het huwelijk eindigt wanneer Alexander de zwangere Perzische ervan verdenkt zijn geliefde vriend Hephaistion vermoord te hebben. In “Troy” hebben de vrouwen, in tegenstelling tot de hierboven besproken films uit deze periode een wat minder prominente rol. In eerste instantie wilde regisseur Wolfgang Petersen het personage Helena niet in beeld laten komen, omdat naar zijn idee een actrice nooit zou kunnen voldoen aan de schoonheid die het publiek van ‘de mooiste vrouw ter wereld’ zou verwachten. De producenten stonden er echter op dat dit wel zou gebeuren, dus koos Petersen voor de relatief onbekende Duitse Diane Kruger.66 Deze blauwogige blondine is sindsdien op menig verkiezingslijstje voor ‘mooiste personen ter wereld’ verschenen.67 Behalve eye candy is Helena vooral een plat, onnadenkend personage. Instinctief gaat ze met Paris mee naar Troje, omdat hij haar in tegenstelling tot haar man Menelaos wél het gevoel geeft geliefd te zijn. Maar eenmaal in Troje beseft ze welk een onheil ze over de Trojanen heeft afgeroepen en wil ze op een gegeven moment zelfs teruglopen naar de Grieken. Ook de Britse Saffron Burrows is als Andromache vooral ‘de vrouw van Hektor’ in plaats van een eigen karakter. Burrows is donkerharig en heeft bruine ogen. In “Troy” zien we haar vooral bezorgd zijn om haar man. Wél weet ze enige twijfel in Hektor te zaaien bij zijn beslissing om Paris met Menelaos om de winst in de oorlog te laten vechten zonder tussenbeide te komen. Uiteindelijk bleken de woorden van Andromache – ‘Fifty-thousand Greeks didn't cross the shore to watch your brother fight.’ – genoeg voor Hektor om zijn broer boven zijn eer te 66 67 International Movie Database, Trivia for Troy (2004), http://www.imdb.com/title/tt0332452/trivia. International Movie Database, Biography for Diane Kruger, http://www.imdb.com/name/nm1208167/bio. 37 verkiezen. De belangrijkste en ironisch genoeg meest vrijgevochten vrouwelijke rol is weggelegd voor Briseïs, gespeeld door de Australische Rose Byrne. Deze bruinogige brunette behoort tot de koninklijke familie van Troje en heeft haar leven als priesteres aan Apollo gewijd. De troepen van Achilles hebben haar buitgemaakt en schenken haar als slavin aan hun koning. In haar aanwezigheid toont Achilles zowaar zijn zachte kant. Briseïs weigert zich echter aan hem over te geven en staat op een gegeven moment zelfs op het punt hem te doden, maar wordt uiteindelijk toch verliefd op Achilles. Briseïs komt op voor zichzelf, heeft respect voor de goden en vecht voor wat zij – en met haar de kijker – als de rechtvaardige zaak beschouwt. Het verhaal van Spartacus wordt in de re-make van Kubricks klassieker verteld door Varinia; zij vertelt het als moeder aan haar en Spartacus’ zoontje. Varinia wordt gespeeld door de Engelse Rhona Mitra. Zij heeft bruin haar en bruine ogen. De rol van Varinia is in beide versies van “Spartacus” vrijwel eender, zij het dat de Varinia van Mitra net wat zelfstandiger overkomt. Voorts is zij even liefdevol en trouw aan Spartacus als de Varinia van Jean Simmons. Door niets en niemand laat zij zich bij haar geliefde weglokken. Net als Spartacus deelt Varinia het ideaal dat ieder mens vrij moet kunnen zijn om zijn eigen keuzes te maken en beslissingen te nemen. In “Rome”, de peperdure HBO-serie uit 2005, zien we tal van vrouwen terug. Van zelfstandig en slinks zoals Atia, de nicht van Julius Caesar, gespeeld door de roodharige Engelse Polly Walker, tot timide en volgzaam zoals de door de Italiaanse Chiara Mastalli vertolkte Eirene. Vrouwen spelen een belangrijke rol in de politiek van Rome en het is niet eens teveel gezegd als opgemerkt wordt dat het de vrouwen zijn die achter de schermen aan de touwtjes trekken. Met hun lichaam en intellect weten ze de mannen in de serie keer op keer hun weg op te leiden. In die zin zijn de vrouwen uit “Rome” typerend voor de vrouwen uit de oudheidfilms van de huidige tijd: vrijgevochten, zelfstandig, sterk, zonder nadruk op haar- of oogkleur, maar zo goed als allemaal om door een ringetje te halen. 68 De vrouwelijke personen in de oudheidfilms van de huidige periode lijken dus zowel aan een innerlijk vereiste – namelijk zelfstandig en vrijgevochten – als aan een bepaald schoonheidsideaal te moeten voldoen. Dit schoonheidsideaal is niet meer gebonden aan haar- of oogkleur, maar aan het gehele uiterlijk; de vrouw moet vooral mooi en aantrekkelijk zijn. Maureen Ragalie, ‘Sex and Scandal with Sword and Sandals: A Study of the Female Characters in HBO’s Rome’, Studies in Mediterranean Antiquity and Classics Vol. 1.1 (2007) 18. 68 38 Hoofdstuk 4 – De vijand en de ‘ander’ Zoals we eerder zagen valt er in bijna elke film over de oudheid, ongeacht de periode waarin hij gemaakt is, een duidelijke held te onderscheiden. In veel films is er bovendien een personage aanwezig dat de held tegenwerkt en in veel opzichten zijn grote tegenpool is: de vijand. Wekt de held onze sympathie op, de vijand zorgt voor afkeer. Zijn denkbeelden staan vaak haaks op die van de held en de kijker. Niet in alle films is het contrast tussen held en vijand echter zo zwart/wit; in sommige films is er zelfs helemaal geen duidelijke vijand in de vorm van een persoon aan te wijzen. In dat geval is die vijand vaak een regime of een manier van leven, of zelfs een bepaalde eigenschap. In dit hoofdstuk nemen we de verschillende vijanden onder de loep. Hoe zien zij eruit? Waar staan zij voor? En zijn zij in elke periode even duidelijk aan te wijzen? Daarnaast kijken we naar de groepen die niet zozeer de vijand vertegenwoordigen, maar toch op een bepaalde manier afwijken van de held en zijn omgeving. Dit kan bijvoorbeeld op etnisch of op ideologisch gebied zijn. Deze groep duid ik aan als: de ‘ander’. Wanneer we ons de held als de kleur wit voorstellen en de vijand als de kleur zwart, bevindt de ‘ander’ zich vaak in het grijze gebied hier tussenin. Periode I – Begin twintigste eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog (1925 – 1945) Judah Ben-Hur kent in “Ben-Hur” een duidelijke tegenstrever. Zijn jeugdvriend Messala heeft zich opgewerkt tot centurion in het Romeinse leger en is daarbij een corrupte en arrogante man geworden. Messala wordt gespeeld door de Amerikaanse Francis X. Bushman, één van de sterren van de stille films. Al sinds 1911 actief in het vak, speelde hij voor “Ben-Hur” in ruim 150 films. Messala heeft donker haar en felblauwe ogen. Hij komt, evenals de rest van de Romeinen in de film, zeer antisemitisch over met uitspraken als ‘to be a Roman is to rule the world, to be a Jew is to crawl in the dirt’. Tegen zijn vroegere vriend snauwt hij: ‘Your stiff-necked race must learn submission to your masters.’ Daarnaast is hij gewelddadig en is de joodse bevolking erg bang voor hem en voor de andere Romeinen. In de paardenrace rijdt Messala op zwarte paarden. De rol van ‘de ander’ wordt in “Ben-Hur” vertolkt door een bevolkingsgroep, namelijk de Arabieren. Zij zien er stuk voor stuk decadent uit in hun rijke kleding en hebben stereotiepe snorretjes en baarden. Voorts zijn zij voortdurend uit op geldelijk gewin. De bad guy van “The Sign of the Cross” is Keizer Nero, gespeeld door Charles Laughton. Hij is de verpersoonlijking van het heidense Romeinse Rijk als het kwaad. 39 Laughton, nota bene de (anti-)held van “I, Claudius” zet met zijn Engelse accent een megalomane keizer neer die zichzelf als een god ziet. Het christendom is in die zin een gevaar voor deze goddelijke keizer, ook omdat het christendom zich volgens hem bezighoudt met – in zijn eigen woorden – ‘een bijgeloof dat verkondigt dat de deemoedigen zullen erven wat de machtigen toebehoort’. Hij wil hen dus de schuld in de schoenen schuiven voor de brand die in Rome woedt. Nero heeft blond krulletjeshaar en wordt door Laughton neergezet als een dikkige, harteloze egoïst die gedurende een groot deel van de film vanwege zijn ‘heerlijke losbandigheid’ omringd door slavinnen uitgeblust op zijn aanligbank ligt. In 1944 werd “The Sign of the Cross” overigens opnieuw in roulatie gebracht, ditmaal met een nieuwe proloog eraan vast die de gebeurtenissen van de film koppelt aan de Tweede Wereldoorlog. In deze toegevoegde minuten wordt Nero door een voice over expliciet op gelijke hoogte gezet met Hitler: “Nero thought he was master of the world. He cared no more for the lives of others than Hitler does.’69 Mocht het de kijker dus uit de film niet duidelijk worden wat voor een slechterik Nero is, dan toch zeker via deze nieuwe proloog. Natuurlijk zal deze proloog een marketingtruc geweest zijn om de film nogmaals in roulatie te brengen en opnieuw inkomsten te genereren, toch blijkt al wel de parallel tussen de film en de periode waarin hij gemaakt en uitgebracht is. In “The Last Days of Pompeii” is wederom het heidense Rome als vijand aan te wijzen. En ook armoede kan als dusdanig aangemerkt worden. Als verpersoonlijking van Rome als vijand zijn er twee schurken te herkennen: Pontius Pilatus, gespeeld door de ZuidAfrikaanse Basil Rathbone, en de prefect van Pompeii, Allus Martius, vertolkt door de Amerikaanse Louis Calhern. Zij zijn overigens allebei niet zozeer een tegenpool van Marcus. Pontius Pilatus heeft aan het begin van de film donker haar. Hij komt over als een verraderlijk persoon en geeft Marcus de opdracht om paarden te stelen van Herodes. Wanneer Marcus dit uitvoert en weer bij Pontius Pilatus komt om verslag te doen, heeft Pontius Pilatus zojuist Jezus Christus ter dood veroordeeld; hij lijkt zich erg bewust van zijn daad en voelt zich zeer schuldig. Dit zorgt voor een zekere verandering in zijn denken en wanneer Pontius Pilatus jaren later in Pompeii op bezoek komt bij Marcus – ze hebben nu allebei grijswitte krullen, in eerste plaats om hun veranderde leeftijd weer te geven, maar wellicht ook om het aankomende keerpunt te markeren – en Flavius vraagt Marcus naar een herinnering over Jezus, zegt Pontius Pilatus Marcus niet meer te liegen over de gebeurtenissen. Daarmee betoont hij zich Martin W. Winkler, ‘The Roman Empire in American Cinema after 1945’, in: Sandra R. Joshel, Margaret Malamud en Donald T. McGuire Jr., Imperial Projections. Ancient Rome in Modern Popular Culture (Londen en Baltimore: 2001) 50-76, aldaar 61. 69 40 geen inslecht persoon. Allus Martius toont echter weinig compassie of ontwikkeling. Allus Martius heeft een vrij grote, rechte neus, loopt voortdurend in wapenrusting en komt arrogant en ongeduldig over. Wanneer Marcus hem vraagt zijn zoon vrij te laten, zegt Allus Martius dat hij zelfs zijn eigen zoon niet zou bevrijden wanneer hij slaven zou helpen ontsnappen. Later zou Louis Calhern nog de rol van Julius Caesar op zich nemen in de film “Julius Caesar” uit 1953. Als prefect geeft hij de opdracht om de weggelopen slaven in de arena te gooien, om ze te laten vermoorden door wilde barbaren. Met deze barbaren zijn we aangekomen bij een groep ‘anderen’ in de film. Met de barbaren worden de Germanen en de Britten bedoeld. Zij zien er stuk voor stuk uit als holbewoners; ze hebben wilde haren, baarden, inferieure wapens en spreken een taal die lijkt te bestaan uit grommen. Pontius Pilatus laat zich nog ontvallen dat ze niet te civiliseren zijn. Wat verder opvalt is dat zo goed als alle slaven negroïde zijn, terwijl er in andere rollen geen donkere mensen voorkomen. Dat laatste geldt overigens ook voor de film “Nerone” uit 1909, waarmee het in deze periode wellicht eerder een regel dan een uitzondering is, die wellicht voortkomt uit de periode waarin de film gemaakt is. Opvallend is dat er in zowel “Cleopatra” als “Caesar and Cleopatra” geen duidelijke vijand aan te wijzen is. Ook in de hierboven behandelde films is het verschil tussen held en vijand niet altijd even zwart/wit – hoe ironisch dat ook mag klinken wanneer het over kleurloze films gaat – te stellen. Overdreven polarisering blijft grotendeels uit. De vijanden die aan te wijzen zijn, hebben als enige overeenkomst met elkaar dat ze de held proberen te dwarsbomen. Qua uiterlijk en afkomst is er geen duidelijke checklist op te maken. Wel overeenkomstig bij de vijanden is de afkeer van minderheidsgroeperingen; de christenen in “The Sign of the Cross”, de joden in “Ben-Hur” en de slaven in “The Last Days of Pompeii”. Door de weergave van de ‘ander’ als behoorlijk stereotiep en redelijk negatief (denk aan de decadente Arabieren in “Ben-Hur” en de achterlijke barbaren in “The Last Days of Pompeii”) neergezet, lijkt de held nog beter en beschaafder dan hij al was. Periode II – De eerste decennia van de Koude Oorlog (1945 – 1964) In “Quo Vadis” wordt de show gestolen door de Engelsman Peter Ustinov. Met zijn bruine haar, typische nekbaard zoals Nero die ook had, bruine ogen en soms een welhaast megalomane blik in zijn ogen, zet Ustinov op voortreffelijke wijze keizer Nero neer. Direct aan het begin van de film wordt duidelijk gemaakt wie de goede kant vertegenwoordigt en wie de slechte. Het is het verhaal ‘van de overwinning van het christendom op het Romeinse 41 Rijk’, aldus de voice over aan het begin van de film: ‘Imperial Rome is the center of the empire and undisputed master of the world. But with this power, inevitably comes corruption. No man is sure of his life, the individual is at the mercy of the state, murder replaces justice. Rulers of conquered nations surrender their helpless subjects to bondage. High and low alike become Roman slaves, Roman hostages. There is no escape from the whip and the sword. That any force on earth can shake the foundations of this pyramid of power and corruption, of human misery and slavery, seems inconceivable.’ Keizer Nero is de verpersoonlijking van dit kwaad. Vol van zichzelf en van zijn muziek, lijkt hij het krankzinnige nabij. Maar met zijn macht over de Pretoriaanse Garde durft niemand hem tegen te spreken. Nero staat voor onderdrukking. Hij verwacht gehoorzaamheid en lof van iedereen. Vervuld van het megalomane idee om een nieuw Rome te bouwen, laat hij de stad in brand steken en geeft daarvan – overigens op suggestie van zijn al even vreselijke vrouw Poppaea – de christenen de schuld. Hiertoe laat hij alle christenen gevangennemen, om hen vervolgens in de arena gedood te laten worden. Typerend voor zijn waanzin is de scène waarin Nero vanaf het dak van zijn paleis over een brandend Rome uitkijkt, terwijl hij, zichzelf begeleidend met zijn lier, Homerus’ verzen over de ondergang van Troje citeert. Ook “The Robe” is een film waarin het Romeinse Rijk als vijand tegenover het Christendom staat. In het Romeinse Rijk zijn ‘meer slaven dan burgers’ en leven edelen ‘alleen voor eigen genot’; het is een decadente boel. Deze Romeinse decadentie bereikt een dieptepunt in Palestina, het ‘pestgat van het rijk’. Corruptie en omkoping is hier aan de orde van de dag. Het kwaad waar het Romeinse Rijk voor staat, komt naar voren via een aantal personages. Allereerst is daar keizer Tiberius, gespeeld door de Engelsman Ernest Thesiger. Hij verlangt van Marcellus namen van discipelen en volgelingen van Jezus, zodat hij ze kan vervolgen en biedt Marcellus geld aan voor elke naam die hij hem kan noemen. Marcellus dient rechtstreeks verslag uit te brengen aan Tiberius zelf en mag voor zijn opdracht zoveel geld en tijd gebruiken als nodig is. Ook Pontius Pilatus, gespeeld door de Amerikaan Richard Boone, blijkt geen zuivere man. Met zijn donkere haar en grote neus roept hij na het veroordelen van Jezus uit: ‘zelfs mijn vrouw had een mening!’ Caligula, die na de dood van Tiberius keizer van het Romeinse Rijk is geworden, voert een totalitair regime. Met zijn Pretoriaanse garde onderdrukt hij de bevolking en zaait hij angst en terreur. Hoewel Caligula vertolkt wordt door de Amerikaan Jay Robinson heeft hij een accent dat het midden houdt tussen Engels en Duits. Hij heeft donker haar, een nogal hakerige neus en draagt evenals zijn garde veel rood. Hij kent ‘geen rechtvaardigheid, maar predikt haat en nijd, blijkt wreed, 42 verraderlijk en verslaafd aan macht en is een duivels, gestoord monster’, om met de slotwoorden van Diana te spreken. “Alexander the Great” kent in de Perzen de grote vijand van het titelpersonage. Ze hebben allemaal het stereotiepe uiterlijk van een Arabier: donker haar, snorren, baarden en kwaadaardige blikken. Aardig is te vermelden dat de Perzen in het rood gekleed gaan. Ze blijken niet voor hun vrijheid of de overwinning te vechten, maar voor geld. Een eigen wil tonen ze niet; zodra hun leider verslagen blijkt, zijn ze tot niets meer in staat. In “Ben-Hur” wordt de vijand gespeeld door een acteur die we al eerder tegenkwamen. Was hij in “The Fall of the Roman Empire” nog Livius, de held van het verhaal, in “Ben-Hur” is de Ier Stephen Boyd als Messala de grote tegenstrever van Judah Ben-Hur. In tegenstelling tot Livius – een rol waarvoor Stephen Boyd zijn haar blond verfde – heeft Messala echter donker haar. En hoewel Stephen Boyd zelf blauwe ogen heeft, moest hij voor zijn rol als Messala bruine lenzen dragen van regisseur William Wyler.70 Wanneer Messala en Ben-Hur elkaar aan het begin van de film na jaren weer ontmoeten, zijn zij nog zeer amicaal. In het boek “The Celluloid Closet”, tot documentaire gemaakt in 1995, geeft Gore Vidal, scriptschrijver van “Ben-Hur”, toe dat hij de relatie tussen Messala en Judah een homoseksueel tintje heeft meegegeven.71 Boyd werd hiervan op de hoogte gesteld en acteerde daar dan ook naar, maar aan Charlton Heston werd niets verteld. De zeer conservatieve Heston heeft het daarom ook altijd tegengesproken.72 In de jaren dat Messala en Judah elkaar niet gezien hebben, blijken zij echter enorm uit elkaar gegroeid te zijn voor wat betreft politieke denkbeelden. Messala, officier in het Romeinse leger – en daarmee in deze film de verpersoonlijking van het Romeinse Rijk als vijand – gelooft in de glorie van Rome en is van mening dat Rome over de wereld moet heersen. Hij vraagt Judah om zijn volk te vertellen niet in opstand te komen en geen kritiek te hebben op het Romeinse rijk. Ook wil hij van Ben-Hur namen van opstandelingen hebben. Hij maakt zich zowel bij Ben-Hur als bij het (na-oorlogse) publiek niet geliefd wanneer hij zegt: ‘wat is het leven van een paar Joden nu waard?’ Judah weigert hem uiteraard de namen te geven. Ontzet hierover grijpt Messala de eerste de beste gelegenheid aan om Judah als galeislaaf te verbannen en diens moeder Miriam en zus Thirzah op te sluiten. De twee voormalige vrienden ontmoeten elkaar weer jaren later, als tegenstanders in een paardenrace. Messala roept vooraf Jupiter aan en vraagt hem om de 70 International Movie Database, Trivia for Ben-Hur (1959), http://www.imdb.com/title/tt0052618/trivia, voor het laatst geraadpleegd op 31 augustus 2009. 71 Vito Russo, The Celluloid Closet (New York: 1987) 76. 72 William Fitzgerald, ‘Oppositions, Anxieties, and Ambiguities in the Toga Movie’, in: Sandra R. Joshel, Margaret Malamud en Donald T. McGuire Jr., Imperial Projections. Ancient Rome in Modern Popular Culture (Londen en Baltimore: 2001) 23-49, aldaar 36. 43 winst. Zijn paarden zijn zwart en met zijn zweep slaat hij niet alleen zijn rijdieren, maar ook zijn tegenstanders. Het moge duidelijk zijn: Messala is op en top slecht en heidens. De ‘ander’ is in “Ben-Hur” te zien in de oosterse Sheik Ilderim, gespeeld door de Brit Hugh Griffith. Hij heeft, net als de Perzen in “Alexander the Great” een typisch arabisch uiterlijk; donker haar, baardje, geschminkt gezicht en rijk bewerkte kleding en sieraden. Sheik Ilderim heeft meerdere vrouwen en een rijkdom om van te dromen. Hij gokt op paardenrennen en voor die gelegenheid onderhoudt hij zijn eigen span volbloedpaarden. Het blijkt een decadente man. De grote vijand in “Spartacus” is eveneens het Romeinse Rijk. Dit wordt aan het begin van de film al expliciet duidelijk gemaakt, wanneer een voice over tot de kijker zegt: ‘In the last century before the birth of the new faith called Christianity, which was destined to overthrow the pagan tyranny of Rome and bring about a new society, the Roman Republic stood at the very center of the civilized world. (…) Yet even at the zenit of her pride and power, the republic laid fatally stricken with a disease called human slavery. The age of the dictator was at hand, waiting in the shadows to the event to bring it forth.’ De persoonlijke tegenstrever van Spartacus en belichaming van het Romeinse Rijk is Marcus Licinius Crassus, die voortreffelijk wordt neergezet door de Engelsman Laurence Olivier. Olivier, die in Hollywood bekend was geworden met “Wuthering Heights” (1939) en een Oscar voor beste mannelijke hoofdrol in de wacht sleepte voor zijn rol in het door hemzelf geregisseerde “Hamlet” (1948), heeft met zijn grijze haar, blauwe ogen en rechte neus een erg aristocratisch uiterlijk dat perfect past bij het personage dat hij speelt. Crassus is een ontzettend rijke Romeinse senator die ervan overtuigd is dat met geld alles te koop is, zelfs de liefde van Varinia. Crassus toont zich bovendien laf, omdat hij – in tegenstelling tot Spartacus – niet in de voorste linie meevecht. Voorts streeft hij een militair regime na met hemzelf als tiran aan het hoofd. Hij stelt zichzelf gelijk aan Rome en in dat licht heeft de conversatie die hij met Antoninus, die op dat moment nog zijn huisslaaf is, heeft wanneer de laatste hem wast, een extra homo-erotische toon: ‘There, boy, is Rome… the might, the majesty, the terror of Rome. No man can withstand Rome. No nation can withstand her. How much less… a boy?’73 Tel daarbij zijn decadente levensstijl op en het plaatje van Spartacus’ nemesis is compleet. Een ander persoon in “Spartacus” die aanvankelijk tot de bad guys gerekend kan worden is de gladiatoreneigenaar Lentulus Bataiatus, gespeeld door de uit “Quo Vadis” bekende Peter Ustinov. Net als de Nero die Ustinov in 1951 neerzette, heeft zijn personage in “Spartacus” bruin haar, bruine ogen en een baard. Bovendien is Lentulus Bataiatus vrij dik. Hij behoort 73 Cyrino (2005) 109. 44 niet bepaald tot de elite van Rome, maar heeft er wel zijn contacten. Bataiatus wordt in al zijn doen en laten gedreven door een honger naar rijkdom. Geld is uiteindelijk ook de reden dat hij Varinia helpt vluchten uit Rome. De rol van de ‘ander’ is in “Spartacus” weggelegd voor de Amerikaanse acteur Woody Strode, de enige donkere persoon in de film. Strode speelt de slaaf Draba, die net als Spartacus tot gladiator opgeleid wordt. Hij heeft aanvankelijk een erg afstandelijke, gesloten rol; wanneer Spartacus kennis wil maken wijst hij hem af met de woorden dat gladiatoren geen vrienden maken. Zijn ware aard komt echter naar boven als Draba en Spartacus door Crassus en aanhang uitgekozen worden tot een gladiatorengevecht op leven en dood. Batiatus weigert dit aanvankelijk, maar Crassus biedt hem zoveel geld dat hij toch bezwijkt. Draba blijkt de sterkste in het tweegevecht, maar op het moment dat Crassus hem beveelt Spartacus te doden, draait hij zich om en gooit hij zijn drietand richting Crassus en consorten en komt hij in opstand. Hoewel Draba direct gedood wordt, is dit het begin van de oproer. In “The 300 Spartans” wordt al snel duidelijk hoe de verhoudingen liggen. Al tijdens de intro van de film – we zien beelden van de Akropolis van Athene,74 terwijl een voice over de kijker de context schetst en er ook nog een inleidende tekst in beeld verschijnt – wordt verteld dat ‘in the year 480 B.C., King Xerxes set in motion his enormous slave empire to cursh the small groep of independent Greek states – the only stronghold of freedom still remaining in the then known world…’. We zien een leger marcheren in zwarte wapenrusting, begeleid door een onheilspellende muziek en vervolgens Xerxes op zijn troon zitten; de vijand is bekend. Xerxes wordt gespeeld door de Britse David Farrar en heeft bruin haar, blauwe ogen, een baard en een snor, een bruinig geschminkt gezicht en een grote neus. De koning van de Perzen en zijn vazallen gaan allen gekleed in opzichtige kleding met veel goud en tierelantijntjes; het ziet er decadent uit allemaal. Xerxes volgt zijn vaders droom, ‘one world, one master’ en toont zich erg hoogmoedig; hij heeft er het volste vertrouwen in dat zijn leger de hele wereld zal kunnen veroveren. Hij noemt zijn rijk en zijn leger een ‘power that neither men nor the gods can thwart’. Dat de Perzen de driehonderd Spartanen er uiteindelijk onder krijgen, is te wijten aan de verrader Ephialtes, gespeeld door een andere Brit: Kieron Moore. Ephialtes heeft donker haar en donkere ogen. Verblind door rijkdom verkoopt hij zijn ziel aan de Perzen en wijst hij hen een pad achter de Spartanen langs. Ook de ‘ander’ blijkt gespeeld te worden door een Brit: de Atheners Themistocles wordt gespeeld door Ralph Richardson. De Atheners zijn in “The 300 Spartans” de ‘ander’, omdat zij weliswaar aan de goede kant (lees: Dit is historisch gezien natuurlijk een vrij frappant detail, aangezien het de Spartanen – en niet de Atheners – waren die in de slag bij Thermopylae vochten. Hier kom ik later op terug. 74 45 de Spartaanse kant) staan, maar niet tot deze groep behoren en ook duidelijk niet tot de vijand gerekend kunnen worden. Met zijn grijze haar, baardje, snor en bruine ogen komt Themistocles over als een wijs man. In Korinthe weet hij de bijeengeroepen raad van stadstaten te overtuigen het bevel over de troepen aan de Spartaanse koning Leonidas te geven. De Atheners blijken echter vooral denkers en geen daadkrachtige personen; het echte oorlogvoeren moet van de Spartanen komen. Deze Spartanen komen aldus – naast de Atheners gezet – nog beter uit de verf. Zoals in elke hierboven besproken film is ook in “The Fall of the Roman Empire” een duidelijke vijand aan te wijzen. Ditmaal is echter niet het Romeinse Rijk zelf de grote boosdoener is, maar zijn het diverse facties binnen het rijk die als vijand aangemerkt kunnen worden. Allereerst is daar Commodus, gespeeld door de Canadees Christopher Plummer, die we al eerder tegenkwamen als Aristoteles in “Alexander”. Commodus, heeft felle, blauwe ogen, donker haar, een baardje en een strakke, rechte neus. Vroeger was hij goed bevriend met Livius, maar de tijd heeft hen anders doen denken over politiek en macht; de overeenkomst met “Ben-Hur” (1959) is haast niet te missen, helemaal niet wanneer even later vanuit Commodus eenzelfde homoseksuele ondertoon te bemerken is richting Livius als in “Ben-Hur” vanuit Messala richting Judah. Ook in “The Fall of the Roman Empire” vindt overigens een paardenrace plaats tussen de twee hoofdpersonen, waarbij de held witte paarden heeft en de vijand zwarte. Commodus loopt zo goed als gedurende de hele film in zwarte wapenrusting of kleding rond. Qua denkbeelden staat Commodus inmiddels lijnrecht tegenover zijn vader Marcus Aurelius. Waar Marcus Aurelius en Livius voor begrip voor anderen, genade, mededogen, barmhartigheid en gelijkheid staan, hangt Commodus een onderdrukkend regime aan met hem als tiran. Marcus Aurelius is in zijn ogen veel te zacht. Het contrast tussen Livius en Commodus wordt na een half uur in de film nog eens extra bevestigd, wanneer Commodus eerst een vrouw tegen haar zin in dwingt te drinken, terwijl Livius enige minuten later liefdevol en gevoelig is richting Lucilla. Wanneer Commodus zijn vader laat vergiftigen en door Livius tot keizer is gekroond, wil hij het volk voor zich winnen door hen brood en spelen te geven. Daartoe legt hij de provincies onredelijke belastingen op. Bovendien stelt hij een militair regime in van onderdrukking en angst. Hoogmoedig loopt hij over een enorme wereldkaart De andere vijand, die overigens ook in verband staat met Commodus, is de corruptie die het Romeinse Rijk teistert. Het dieptepunt in dezen is de allerlaatste scène, waarin de macht over Rome bij opbod verkocht wordt. In “The Fall of the Roman Empire” maken we met Livius ook nog een uitstapje naar het Midden-Oosten, waar door hem een veldslag met de Perzen en de Armeense koning aan wie Lucilla is 46 uitgehuwelijkt, uitgevochten wordt. Deze ‘anderen’ gaan allen gekleed in zwarte wapenrusting met een gouden cape. De Armeense koning ziet er, evenals de Perzen, stereotiep Oosters uit. Hij heeft een baardje, donker haar, zwarte make-up om zijn ogen, draagt overdreven veel goud en toont zich een verraderlijk persoon door zijn Romeinse bondgenoten te verraden en een complot met de Perzen te smeden. In deze periode geldt voor bijna elke film dat het Romeinse Rijk de grote vijand van de held is. Veelal wordt direct aan het begin van de film het heidense Romeinse Rijk lijnrecht tegenover het christendom of de vrijheid gezet. In die zin is de goed tegen kwaad kwestie in deze periode een stuk zwart/witter dan in de periode die hieraan voorafging. Ook qua uiterlijk zijn de vijanden vaak de tegenpool van de held. Waar de held in deze periode aan de hand van een duidelijke checklist samen te stellen was, geldt eigenlijk exact hetzelfde voor de vijand. Hij heeft donker haar, bruine ogen (desnoods door middel van lenzen), staat veelal voor een dictatoriaal, militair regime, zaait angst, is uit op macht en rijkdom, blijkt ontzettend egoïstisch en onderdrukt vooral de vrijheid. Opvallend is ook wel dat de vijand regelmatig in het rood of het zwart gekleed gaat en dat de acteur die de vijand speelt meestal niet van Amerikaanse afkomst is; vaak zelfs is het een Brit. De ‘ander’ verschilt in deze periode per film. In “Spartacus” is het de donkere Draba die zich een rechtvaardig menst toont, in “The Fall of the Roman Empire” en in “Ben-Hur” zijn het stereotiepe oosterlingen die de ene keer aan de kant van de vijand staan en de andere keer meer richting de held neigen. Dat laatste geldt ook voor de ‘ander’ in “The 300 Spartans”. Vaak geldt echter dat de goede en slechte eigenschappen van de ‘ander’ die van de hoofdpersoon er nog beter uit doen zien. Periode III – De 21e eeuw (2000 – heden) Zoals in “The Fall of the Roman Empire” uit de vorige periode, zien we ook in “Gladiator” dat de vijand van het verhaal zich binnen het Romeinse Rijk bevindt. Beide films beginnen het verhaal aan het eind van de regeerperiode van keizer Marcus Aurelius. Het Romeinse Rijk kent voorspoed en de laatste bedreiging in de vorm van de Germanen zijn zojuist verslagen. De zoon van Marcus Aurelius, Commodus, blijkt echter van een ander kaliber. Marcus Aurelius betreurt dat Commodus de belangrijkste deugden – wijsheid, rechtvaardigheid, standvastigheid en gematigdheid – niet bezit, maar bewondert zijn ambitie, vindingrijkheid, moed en toewijding. Toch vraagt hij zijn legergeneraal Maximus om na zijn dood de troon over te nemen. Commodus, gespeeld door de Puerto Ricaanse Joaquin Phoenix, besluit uit honger naar macht het heft in handen te nemen en doodt zijn vader, waarna hij zichzelf tot 47 keizer van het Romeinse Rijk uitroept. De scène waarin Commodus vervolgens in Rome onthaald wordt, lijkt één op één overgenomen te zijn uit Leni Riefenstahls “Triumph des Willens”; vanuit de wolken krijgen we een overzicht over Rome en zien we Commodus op een strijdwagen richting het senaatshuis rijden.75 Eenmaal in de senaat toont Commodus zijn hoogmoed door met zijn wapen rond te lopen en zichzelf boven de wet te achten. Op een zeker moment trekt Commodus zelfs de absolute macht naar zich toe en laat hij zijn politieke tegenstanders oppakken. Phoenix heeft kort, donker haar, groenblauwe ogen en draagt in “Gladiator” vaak een zwarte wapenrusting. Zoals in Kubricks “Spartacus” één donker persoon in een belangrijke rol voorkomt, zo zien we dat ook in “Gladiator”. Maar waar er tussen Draba en Spartacus nog een zekere spanning bestond, onstaat er tussen Juba, gespeeld door de uit Benin afkomstige Djimon Hounsou, die bekendheid vergaarde met zijn rol als leider van de slavenopstand in “Amistad” (1997), en Maximus een vriendschap, waarbij Juba de kwaliteiten en het leiderschap van Maximus zonder morren accepteert en zich opstelt als zijn tweede man.76 Evenals in “The 300 Spartans” is ook in “300” de Perzische koning Xerxes de grote vijand. In deze film wordt hij gespeeld door de Braziliaan Rodrigo Santoro. Xerxes ziet eruit als een verwijfde man. Hij draagt alleen al op zijn gezicht tal van ringen en kettingen en ook de rest van zijn lichaam is behangen met gouden voorwerpen. Hij heeft een donkere huid, lippenstift en eyeliner en heeft een nichterige gezichtsuitdrukking. Hoogmoedig stelt hij zichzelf gelijk aan de goden. De boodschappers die hij aan het begin van de film naar Sparta stuurt, zien er erg Arabisch uit; zij dragen Perzische kledij en hun gezicht is met een doek afgeschermd. In Xerxes’ kamp lopen tal van decadente papzakken rond, worden slaven mishandeld en verminkt en lijkt aards genot het hoogste doel; we zien veel verleidelijke vrouwen en rijkdom. Het komt op de kijker allemaal erg oriëntaal over. De meeste krijgers van Xerxes dragen zwarte wapenrusting. Qua denkbeelden verschillen Xerxes en zijn Perzen compleet van de Spartanen; zij staan voor onderworpenheid, zien vrouwen als minderwaardig en voeren een regime van slavernij en dood. Ze vermoorden onschuldige dorpelingen en willen de hele wereld overheersen. Kortom: tirannie, zoals Dilios, een van de Spartaanse legeraanvoerders, aan het eind van de film de Perzen typeert. Hij noemt de Perzen bovendien mystiek, maar een duidelijke reden hiervoor – anders dan wellicht de associatie van mysticisme als zijnde bijgeloof – komt uit de film niet naar voren. Een andere vijand bevindt Arthur J. Pomeroy, ‘The Vision of a Fascist Rome in Gladiator’, in: Martin M. Winkler (ed.), Gladiator. Film and History (Malden, Oxford en Carlton: 2005) 111-123, aldaar 114 ev. 76 Pomeroy (2005) 120. 75 48 zich binnen de Spartaanse gelederen, de gebochelde Ephialtes, gespeeld door de Engelsman Andrew Tiernan. Vanwege zijn lichamelijke verminkingen, mag Ephialtes niet mee om oorlog te voeren; hij kan immers geen schild optillen. Hij wordt niet geaccepteerd door de Spartaanse krijgers en voelt zich daarom eenzaam en minderwaardig. Om de Spartanen hiervoor te straffen – en verleid door de hoeveelheid vrouwen en rijkdom die Xerxes hem aanbiedt – besluit Ephialtes zijn landgenoten te verraden door de Perzen een geitenpad te tonen waarlangs ze achter de Spartanen kunnen komen. Met de nodige CGI hebben de makers van “300” hard hun best gedaan om Ephialtes er zo lelijk mogelijk uit te laten zien; hij is meer monster dan mens. Ook een groep in Sparta achtergebleven senatoren, onder leiding van de in het vorige hoofdstuk genoemde Theron, gespeeld door de Brit Dominic West, kunnen tot de vijanden gerekend worden. Theron blijkt zijn loyaliteit voor een hoop goud aan de Perzen verkocht te hebben. Hij heeft de Spartaanse senaat in zijn macht. Met deze macht dwingt hij koningin Gorgo tot seks met hem als betaling voor zijn te geven hulp om de senaat meer troepen naar Thermopylae te laten sturen. De seks komt eerder over als een verkrachting en zijn beloftes blijken waardeloos. In plaats van Gorgo te helpen, werkt hij haar tegen en zorgt hij dat de senaat geenszins van plan is om meer troepen naar koning Leonidas te sturen. In “300” komen ook een aantal ‘anderen’ voor. Allereerst worden de Atheners genoemd. Wanneer de gezanten van Xerxes in Sparta om aarde en water komen vragen, weet Leonidas al wat dat de Atheners hebben geweigerd. ‘Als filosofen en boy lovers al zoveel moed hebben, dan moeten Spartanen helemaal aan hun reputatie denken,’ verzucht hij zich voordat hij de gezanten een diepe put inschopt. Ook de mannen uit Arcadië zijn in de ogen van de Spartanen maar minderwaardig. Bovendien worden ze stuk voor stuk een kop kleiner afgebeeld dan Leonidas en zijn mannen en trekken zij zich uiteindelijk wel terug als de situatie hopeloos blijkt. Een andere groep ‘anderen’ zijn de ephoren, de priesters van Delphi. Zij worden neergezet als corrupte, gepokte monsters die hun hogepriesteres vooral als lustobject misbruiken en betasten. Ook in “Alexander” is de grote vijand een Perzische koning, in dit geval Darius III, gespeeld door de Israëliër Raz Degan. Wanneer Aristoteles in het begin van de film Alexander onderwijst, noemt hij de Perzen en inferieur ras. En: ‘the East has a way of swallowing men and their dreams (…) The oriental races are known for their barbarity and their slavish devotion to their senses.’ De Perzen in “Alexander” zien er dan ook een beetje verwijfd en decadent uit; make-up rond de ogen, veel goud en sieraden op het lichaam, een baardje en een snor, precies het stereotiepe uiterlijk zoals men dat in de westerse wereld van 49 een arabier verwacht.77 En zo is ook de stad Babylon een typische broeihaard van decadentie en oriëntalisme. Opvallend is dat Darius III de enige Pers is met blauwe ogen. Alexander de Grote ziet goed in dat het Perzische leger als los zand aan elkaar hangt; het is een strijdmacht die uiteenvalt wanneer de koning uitgeschakeld is. Wanneer Alexander een rechtstreekse aanval op Darius III uitvoert, kiest deze Perzische koning eieren voor zijn geld, waarna inderdaad ook de rest van zijn leger de benen neemt. Uiteindelijk blijken de Perzen ook nog eens verraderlijk, want Darius III wordt door één van zijn eigen edelen vermoord. In de strijd tussen Philippus en Olympias, kiest Alexander veelal de kant van zijn moeder, wat hem zo nu en dan rechtstreeks tegenover zijn vader zet. Philippus wordt gespeeld door Val Kilmer, die op dat moment al een Hollywood-carrière van twintig jaar achter de rug had met rollen in bekende films als “Top Gun” (1986), “Willow” (1988), “True Romance” (1993) en “Heat” (1995). Philippus is een grote, stevige man met een wilde baard en een flink litteken op zijn gezicht waardoor hij nog maar één oog heeft. Hij is van het type dat het recht van de sterkste aanhangt. Hij is eropuit de Grieken te verenigen, om een oorlog tegen Perzië te kunnen starten. Hiertoe neemt hij een nieuwe, Griekse vrouw, waarmee hij Olympias en Alexander zo goed als buitenspel zet. Philippus wordt echter vermoord, waarna Alexander diens troon opeist. De grootste vijand in “Alexander” blijkt echter megalomanie, wantrouwen en verraad binnen de groep die het dichtst bij Alexander staat: zijn vrienden en generaals. Hoewel in opzet de Trojanen de vijand lijken in “Troy”, blijkt dit al snel een oppervlakkige conclusie. Paris, gespeeld door de Brit Orlando Bloom, verleidt dan wel Helena om haar echtgenoot Menelaos te verlaten en met hem mee te komen naar Troje, de ware reden voor koning Agamemnon om een oorlog te beginnen met de Trojanen blijkt minder zuiver. Niet de zogenaamd geschonden eer van zijn broer, maar zijn eigen honger naar (nog meer) macht en rijkdom is zijn motivatie. Daarmee is de oorlog tegen Troje niet zo legitiem als Agamemnon deze doet voorkomen. Agamemnon wordt vertolkt door de Schot Brian Cox, heeft bruin haar, een baard en een snor. Hij is een stevige man die flink wat overeenkomsten vertoont met Philippus in “Alexander”. Agamemnon is ontzettend arrogant, hebberig en machtslustig. Bovendien heeft hij een hoop praatjes. ‘Peace is for the women and the weak,’ zegt hij zijn broer. Maar als het puntje bij het paaltje komt is hij zelf niet degene die voorop staat. ‘Imagine a king who’d fight his own battles, wouldn’t that be a sight?’ mompelt Achilles terwijl hij langs Agamemnon loopt. Zijn gelijk haalt Achilles later, wanneer hij niet meer meevecht. Onder leiding van Agamemnon – dus zonder Achilles die het 77 Jack. G. Shaheen, Reel Bad Arabs. How Hollywood Vilifies a People (New York: 2001) 2. 50 voortouw neemt – verliezen de Grieken veldslag na veldslag. Agamemnon voert zijn machtshonger ontzettend ver door; tegen alle redelijkheid in briest hij tijdens een bijeenkomst met zijn generaals: ‘I will smash their walls to the ground, if it costs me 40,000 Greeks!’ Dat Agamemnon daarnaast ook nog eens laf en oneervol is blijkt wel wanneer hij aan het eind van de film koning Priamus van achteren neersteekt. In “Spartacus” keren we weer terug naar het Romeinse Rijk als vijand. De Romeinen zijn wreedaards, verkrachters en maken als enige volk iedereen tot slaaf. De Romeinen halen hun geluk uit bloed en dood. In de senaat zitten enkel decadente, vadsige en gevoelloze personen die puur uit zijn op eigen gewin, macht en rijkdom. Evenals in de oorspronkelijke film van Stanley Kubrick wordt verschillende senatoren een homoseksuele geaardheid toegedicht. Hoewel ze zichzelf superieur achten, menen de Romeinen dat de besnijdenis die de joden uitvoeren een beestelijke gewoonte is en dat slaven en gladiatoren onnadenkende wezens zijn die slechts ter vermaak van de Romeinen dienen. Marcus Crassus is evenals in de film uit 1960 de grootste vijand. Hij wordt gespeeld door de Schot Angus Macfadyen. Hij heeft donker haar en een glad baardje, is erg rijk, enorm arrogant en denkt alles beter te weten. Wanneer gladiatoreneigenaar Lentulus Bataiatus hem aanraadt geen onderbewapende Thraciër tegen een beter bewapende zwarte te laten vechten, antwoordt Crassus hoogmoedig dat dat best kan, want ‘the Africans are not known for their strategic thinking.’ Racisme komt ook naar voren in de behandeling die de gladiatorentrainers hun slaven geven: al het geweld is gericht tegen de negroïde mannen; voor Spartacus de reden om in opstand te komen en te vechten voor vrijheid, omdat hij dit onrecht jegens de gekleurde slaven niet langer tolereert. In het huidige millennium zien we in de oudheidfilms verschillende soorten vijanden. Enkele films plaatsen nadrukkelijk het westen tegenover het oosten en verbinden daarbij vrijheid en democratie aan het westen en slavernij en onderdrukking aan het oosten. Andere films zoeken de vijand echter binnen de eigen gelederen, waarbij de zucht naar macht en rijkdom veelal veroordeeld worden. Een duidelijk standaard uiterlijk is er – evenals voor de held in deze periode – niet te definiëren, al hebben opvallend veel vijanden wel een baard en een snor. Aan de andere kant: ook veel helden uit deze periode hadden een baardje, dus dat lijkt meer een kwestie van mode te zijn. De kleur zwart is regelmatig bij de vijand terug te vinden. De functie van de zogenaamde ‘ander’ is er ook in deze periode veelal één om de goedheid van de held te versterken. De ‘ander’ heeft ofwel goede eigenschappen die net niet kunnen tippen aan die van de held (denk aan Juba in “Gladiator”), waardoor de held nóg heldhaftiger lijkt, ofwel slechte eigenschappen (denk aan de priesters in “300”) die de held niet heeft, wat hem automatisch op een voetstuk plaatst. 51 Hoofdstuk 5 – Parallellen, projectie en propaganda Gingen we in de voorgaande hoofdstukken nog vooral observerend en constaterend te werk, nu is het tijd om de films te verbinden aan de periode waarin ze gemaakt zijn. Hiertoe zal ik per periode de internationale en nationale verhoudingen en gebeurtenissen met betrekking tot de Verenigde Staten uit de doeken doen en daaraan de films en de in de vorige hoofdstukken gemaakte observaties weerspiegelen. Zijn er parallellen te trekken tussen de film en de periode waarin deze film gemaakt is? Hebben de films een (duidelijke) boodschap voor eigentijds Amerika? Periode I – Begin twintigste eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog (1925 – 1945) De eerste opleving van de oudheidfilm in Hollywood vond plaats aan het eind van de jaren twintig en in de jaren dertig van de vorige eeuw. Anders dan tijdens de tweede en derde opleving van films over de oudheid, lijkt de aanleiding hiertoe in deze periode niet direct verband te houden met een buitenlandse vijand. Pas wanneer het fascisme en het nazisme zich rond de jaren dertig aandienen en de de samenleving bedreigen, zien we ze terug in de films. In hoofdstuk twee constateerden we dat de held in deze periode geen vastgesteld uiterlijk heeft. Zijn idealen en denkbeelden, alsmede zijn daden, zorgen er wel dat de toeschouwer zich met hem gaat identificeren. In die zin staat de held in deze periode dus altijd symbool of model voor de Amerikaanse burger; hij dient als rolmodel voor hoe de Amerikaanse burger zich zou moeten gedragen. De ‘roaring twenties’ stonden, zoals we in hoofdstuk één reeds zagen, voor een culturele bloeiperiode van de Verenigde Staten. Het is in deze periode dat ook “Ben-Hur” gemaakt werd. Met productiekosten van zo’n vier miljoen dollar is deze film de duurste stomme film ooit.78 Van alle versies van “Ben-Hur”, volgt die uit 1925 het boek het meest trouw.79 In de film wordt al bij de eerste titelkaarten duidelijk hoe de verhoudingen liggen: het ‘heidense Rome’ staat tegenover ‘glorieus Israël’.80 De nadruk in de film ligt echter veel meer op de goedheid van de christenen – niet voor niets heeft deze versie van het verhaal “A Tale of the Christ” in de titel – dan op de slechtheid van de Romeinen. Het is er “Ben-Hur” vooral 78 International Movie Database, Trivia for Ben-Hur: A Tale of the Christ (1925), http://www.imdb.com/title/tt0016641/trivia. 79 Solomon (2001) 204. 80 Bruce Babington en Peter Willam Evans, Biblical Epics. Sacred narrative in the Hollywood cinema (New York en Manchester: 1993) 183. 52 aan gelegen de kijker spektakel voor te schotelen en de overwinning van het christendom op het Romeinse Rijk – en daarmee die van de christelijke gelovigen op de ongelovigen – weer te geven. Het Romeinse Rijk wordt als een tirannie neergezet, waarmee het rechtstreeks tegenover de democratische Verenigde Staten staat. Verwijzingen naar dergelijke eigentijdse regimes die later in de twintigste eeuw op zouden komen zijn echter – logischerwijs – afwezig. Enerzijds kunnen we dus stellen dat de slechtheid van het Romeinse Rijk in deze film vooral bedoeld is om het christendom te verheerlijken en niet om daadwerkelijk een bestaand regime uit de eigen tijd weer te geven. Anderzijds werd het Romeinse Rijk in deze periode daadwerkelijk als een kwade, heidense macht gezien en dacht de regisseur wellicht een getrouwe weergave van de Romeinen te geven. Hoewel de Verenigde Staten zich vanaf 1929 in een economische malaise bevonden, bleven de Hollywood-studio’s veel films produceren. In “The Last Days of Pompeii” zien we een parallel met de Grote Depressie, wijst regisseur Schoedsack tussen de regels door ogenschijnlijk een boosdoener aan en wordt het publiek tegelijkertijd een houvast toegereikt. De blonde Marcus – de Amerikaan pur sang – moet iedere dag hard werken om zijn gezin te kunnen onderhouden en brood op de plank te krijgen. Op een dag krijgt hij van een rijke Romein een goudstuk en besluit hij zijn smidse een dag te sluiten en met zijn vrouw te gaan winkelen. Tijdens dit uitje verongelukt zijn vrouw en overlijdt zijn zoontje; het is een eerste sneer naar het kapitalisme. Marcus heeft vervolgens geen geld om de medicijnen voor zijn vrouw te betalen en raakt ervan overtuigd dat geld de oplossing van alles is. Hij zet al zijn principes opzij en moordt en steelt dat het een lieve lust is om maar aan geld te komen. Alles draait om geld, maar het lost voor Marcus niets op. In de hogere kringen regeert corruptie. In “The Last Days of Pompeii” zien we in de veroordeling van een groep slaven door de Romeinse prefect ook de strijd tussen armoe en rijkdom terug. De decadente rijken van Pompeii worden echter gestraft wanneer de Vesuvius uitbarst. Het lijkt haast een straf van God. Marcus sterft uiteindelijk, maar hij heeft zijn aangenomen zoon en de slaven op het laatste moment kunnen redden. Bovendien Marcus weet nog net op tijd het geloof in Christus te vinden en daarmee verlossing te bereiken. En dat is de boodschap die Schoedsack in mijn ogen wil meegeven: heb vertrouwen in God, dan komt alles goed. Eenzelfde religieuze boodschap – zij het iets minder positief – en een verwijzing naar de Grote Depressie zijn terug te zien in Cecil B. DeMille’s “The Sign of the Cross”. In een interview vertelt DeMille een journalist van de New York American: ‘Do you realize the close analogy between conditions today in the United States and the Roman Empire prior to its fall? Multitudes in Rome were then oppressed by distressing laws, overtaxed and ruled by a chosen 53 few. Unless America returns to the pure ideals of our legendary forebears, it will pass into oblivion as Rome did.’81 De armen en onderdrukten van Amerika worden in deze film gelijkgesteld aan de christenen. Het Rome van Nero was het Amerika van de jaren dertig. In 1930 werd er in de filmindustrie een formele Production Code, ook wel bekend als de Hays Code, opgesteld die erop stond dat ‘the Hollywood studios should promote the institutions of marriage and the home’.82 Kortom: scheidingen, overspel, prostitutie, misdaad en geweld dienden niet verheerlijkt te worden. Criminelen en zondaars mochten niet meer op een sympathieke wijze in beeld gebracht worden en happy endings mochten alleen gebruikt worden wanneer delinquenten hun leven hadden gebeterd.83 Een keuring van deze maatstaven werd echter pas in 1934 opgelegd. Dit naar aanleiding van de economische Depressie en de daardoor veranderende sociale moraal.84 DeMille trok zich hier in zijn “Cleopatra”, die drie maanden na de invoering van de Production Code in première ging, nog weinig van aan. “The Last Days of Pompeii” werd echter drastisch herschreven om alsnog aan de maatstaven te voldoen.85 In dit licht is de ontwikkeling van Marcus en de religieuze boodschap in “The Last Days of Pompeii” wellicht meer een gevolg van de Production Code dan van de intenties van de regisseur. Uit het ontstaan van deze maatstaven blijkt overigens wel dat films – zelfs als zij over een andere periode dan de eigen tijd gingen – een belangrijke sociale functie vervulden binnen de maatschappij, waarop de overheid graag de controle had. De film “Cleopatra” richt zich vooral op de veranderende positie van de vrouw in de eigentijdse Verenigde Staten. De film valt wat dat betreft in twee delen op te splitsen. In de eerste helft maken we kennis met de vooral erg oosters aandoende Cleopatra; zij ziet er decadent uit en blijkt een listige verleidster. Ze is de haast tirannieke heerser van Egypte en haar onderdanen. We kunnen met geen mogelijkheid om de term ‘Oriëntalisme’ van Edward Said heen; Cleopatra wordt puur zo afgebeeld om het contrast tussen oosters en westers te versterken.86 De kijker met enig historisch besef weet van tevoren dat het Cleopatra niet zal lukken om het Romeinse Rijk voor zich te winnen en dat zij uiteindelijk zal sterven. Cleopatra, als de verpersoonlijking van Egypte staat hier duidelijk voor het vrouwelijke, waar het Romeinse Rijk het mannelijke vertegenwoordigt; de parallel met de Verenigde Staten van de jaren dertig, waar de Eerste Feministische Golf net een beetje was gaan liggen, is snel 81 Malamud (2008) 162-163. Wyke (1997) 93. 83 Ibidem, 176. 84 Ibidem, 93. 85 Solomon (2001) 11. 86 Hetzelfde fenomeen van het ontzettend stereotiep en decadent weergeven van oosterlingen zien we, zoals in hoofdstuk vier al ter sprake kwam, in de gehele periode ook terug in films als bijvoorbeeld “Ben-Hur: A Tale of the Christ” (1925) en “Caesar and Cleopatra” (1945). 82 54 gelegd. Dat regisseur DeMille op dat gebied conservatieve denkbeelden aanhing, blijkt wel uit zijn “Cleopatra”. De Egyptische koningin weet Julius Caesar te verleiden en hem zo ver te krijgen dat hij haar naar Rome haalt, waar hij wil scheiden van zijn vrouw en ‘koning’ van Rome wil worden om Cleopatra tot zijn koningin te kunnen maken. Dat leidt binnen het mannelijke Rome tot veel weerstand; Rome mag niet in handen vallen van deze vrouw. Caesar wordt dan ook vermoord. In de tweede helft van de film wordt de ‘dreiging’ die Cleopatra vormt voor het mannelijke Rome allereerst vergroot, wanneer zij ook Marcus Antonius – die eerder nog op Caesar had afgegeven omdat hij zich zo makkelijk liet verleiden en bezwoer wraak te nemen op Cleopatra – om haar vingers weet te winden. Wyke merkt op dat DeMille dit treffend in beeld brengt door Marcus Antonius bij aankomst op het schip van Cleopatra al zijn mannelijke symbolen te laten verliezen; eerst zijn stoere honden, vervolgens zijn helm en tot slot zijn rechte houding.87 De balans tussen man en vrouw wordt echter hersteld; wanneer Rome de oorlog verklaart aan Egypte, ontpopt Marcus Antonius zich weer als de agressieve, mannelijke generaal. Cleopatra valt op haar knieën wanneer ze dit ziet en geeft zich nu volledig over aan haar liefde voor hem; ze leeft nu alleen nog voor hem, niet meer voor haar land. Het is niet ver gezocht om te stellen dat de vrouw in deze periode ‘getemd’ moest worden. Zo ook ziet DeMille het graag in eigentijds Amerika. Met “Cleopatra” laat hij zien dat de sociale orde verstoord kan worden door de claims van de moderne vrouw op politieke en seksuele vrijheid; gevolgen van de Eerste Feministische Golf. Wyke meent dat DeMille hiermee de ‘les’ dat deze zogenaamde moderne vrouw gevaarlijk is maar verslagen kan worden, door deze als een parallel in de oudheid te plaatsen een zweem van autoriteit en eerbiedwaardigheid meegeeft.88 Eenzelfde soort les valt in deze periode te lezen in de andere oudheidfilms; vrome, onderdanige vrouwen zoals Mercia in “The Sign of the Cross” en Julia en Clodia in “The Last Days of Pompeii” staan altijd aan de goede kant, terwijl het met machtslustige verleidsters als Poppeia in “The Sign of the Cross” standaard verkeerd afloopt. Los van de boodschap in de film over hoe de moderne vrouw zich zou moeten gedragen, werd koningin Cleopatra neergezet als een commercieel product. Gelijk met de film verscheen er merchandise als parfum, sigaretten, zeep en zelfs een haarstijl à la Cleopatra.89 Verwijzingen naar het in Europa opkomende fascisme en nazisme zien we in deze periode ook terug in de oudheidfilms, zij het iets minder opvallend dan in de films uit latere 87 Wyke (1997) 96. Ibidem, 97. 89 Sandra R. Joshel, Margaret Malamud en Donald T. McGuire Jr. (eds.), Imperial Projections. Ancient Rome in Modern Popular Culture (Londen en Baltimore: 2001) 21. 88 55 periodes. In 1934 werd er op een nieuw, fascistisch paradeterrein in Rome een enorm standbeeld van Mussolini geplaatst. In “The Last Days of Pompeii” zien we in de arena een groot standbeeld staan dat direct dit standbeeld van Mussolini in gedachte brengt. Met de uitbarsting van de Vesuvius – de straf van God – stort dit standbeeld in.90 In de visie van Flavius en de slaven om te ontsnappen naar een nog niet verziekte, vrije wereld, zou een verwijzing gezien kunnen worden naar de grote aantallen joodse immigranten die vanaf 1933 vanuit Europa naar de Verenigde Staten kwamen om het nazi-regime van Hitler te ontvluchten.91 Ook de manier waarop de burgers van Pompeii salueren voor hun prefect roept vergelijkingen op met fascistisch Italië en nazistisch Duitsland.92 In hoofdstuk vier noemde ik al even de versie van “The Sign of the Cross” die in 1944 werd uitgegeven. Speciaal voor deze heruitgave werd de film van een nieuwe proloog voorzien waarin Nero expliciet met Hitler wordt vergeleken en er een parallel getrokken wordt tussen het brandende Rome van toen en dat van 1944. De Britse film “Caesar and Cleopatra” bevat, wellicht tegen de verwachtingen in, gezien de periode waarin de film gemaakt is, nauwelijks parallellen met de eigen tijd. Noch de Romeinen, noch de Egyptenaren worden neergezet als zijnde fascistisch of nazistisch. De momenten waarop Julius Caesar misschien vergeleken wordt met Hitler zijn te schaars of te abstract om werkelijk een parallel te zien. Door de Romeinen wordt hij met de Romeinse groet, later de fascistische en nazistische groet, begroet; het heeft geen direct verband met deze regimes. Op één punt in de film zal de kijker wellicht een vergelijking tussen Caesar en Hitler getrokken hebben. Wanneer Cleopatra en Caesar elkaar voor het eerst ontmoeten, weet Cleopatra niet dat het om Julius Caesar gaat. Ze zegt hem ontzettend bang voor Julius Caesar te zijn, dat hij bij wijze van spreken Egyptenaren eet bij zijn ontbijt; het is de angst voor het onbekende die de persoon groter, gemener en gevaarlijker maakt dan hij is. Misschien probeert regisseur Pascal op deze manier de angst voor Hitler wat af te zwakken. Caesar blijkt immers minder verschrikkelijk en machtig dan Cleopatra zich had voorgesteld. De leus ‘Egypte is voor Egyptenaren’ wordt ook een aantal keer geroepen; een aanklacht tegen de aanwezigheid van Romeinse soldaten die naar de eigen tijd doorgetrokken zou kunnen worden. De Romeinen zijn duidelijk ongewenst en worden gezien als bezetters. Los van deze paar puntjes is “Caesar and Cleopatra” echter vooral een luchtige film. En misschien verklaart die nadruk op luchtigheid wel de afwezigheid van een echte vijand. Over het algemeen zien we in de films uit de periode tot en met de Tweede Wereldoorlog dus 90 Wyke (1997) 178. Ibidem, 178-179. 92 Winkler (2001) 58. 91 56 duidelijke parallellen met de eigen tijd, zij het dat er niet direct één lijn in te ontdekken valt. De ene film richt zich op de positie van de vrouw, de ander op de economische malaise. Dit valt te verklaren door de verschillende nationale en internationale gebeurtenissen die er binnen deze periode, tussen de films door, plaats hebben gevonden. Hoewel deze eerste bloeiperiode dus samenvalt met de opkomst van een grote, gezamenlijke vijand, zoals ik in de inleiding constateerde, lijkt deze bloeiperiode daar dus geen direct gevolg van geweest te zijn. Periode II – De eerste decennia van de Koude Oorlog (1945 – 1964) De tweede opleving van de oudheidfilm ging, zoals we reeds constateerden, hand in hand met de eerste decennia van de Koude Oorlog. Bij de analyse van de verschillende personages in de oudheidfilms uit de periode van de Koude Oorlog, kwam onder anderen de strijd tussen vrijheid en onderdrukking naar voren. De held wordt in zo’n beetje elke film uit deze periode neergezet als een vrijheidsstrijder, terwijl de vijand vaak de tiran en onderdrukker is. Deze nadruk op vrijheid komt ook expliciet naar voren in de speech die president John F. Kennedy aan de vooravond van de Cubacrisis op de radio liet uitzenden. Hij spreekt daarin de Cubanen aan met de volgende woorden: ‘Many times in the past, the Cuban people have risen to throw out tyrants who destroyed their liberty. And I have no doubt that most Cubans today look forward to the time when they will be truly free - free from foreign domination, free to choose their own leaders, free to select their own system, free to own their own land, free to speak and write and worship without fear or degradation. And then shall Cuba be welcomed back to the society of free nations and to the association of nations of this hemisphere.’93 Kennedy sluit af met precies de polarisering tussen vrijheid en onderdrukking die we terug kunnen vinden in de oudheidfilms uit deze periode: ‘The cost of freedom is always high - but Americans have always paid it. And one path we shall never choose, and that is the path of surrender or submission.’94 Het lijkt me dan ook niet ver gezocht om te stellen dat deze polarisatie binnen de films rechtstreeks voortgekomen is uit de politieke situatie ten tijde van het filmen. Een goed voorbeeld hiervan is de intro van “The 300 Spartans”, welke ik in het voorgaande hoofdstuk al even aanhaalde. De film begint met beelden van Athene en de Akropolis, beelden die bij de westerse kijker direct een associatie met vrijheid en democratie oproepen. Natuurlijk is dit een vorm van manipulatie van de kijker, want waar Athene 93 Deze speech is onder anderen terug te lezen op de website van de Universtiteit van Groningen: http://www.let.rug.nl/~usa/P/jk35/cuba/cuba01.htm, voor het laatst geraadpleegd op 2 juli 2009. 94 Ibidem. 57 wellicht voor democratie en vrijheid staat, wordt voor het gemak voorbijgegaan aan het feit dat dat voor Sparta niet gold. En die Spartanen zijn nu juist de personen waar de film over gaat. De inleidende tekst beschrijft de Grieken als strijders voor ‘their freedom – and ours’. Met andere woorden: de strijd tussen de Spartanen en de Perzen wordt rechtstreeks verbonden met de tijd waarin het publiek leeft, met de Spartanen als de Amerikanen en de Perzen als de communisten. Aan het eind van “The 300 Spartans” horen we de voice over zeggen dat de strijd van de Grieken gezien kan worden als een ‘stirring example to free people throughout the world of what a few brave men can accomplish once they refuse to submit to tyranny’. De boodschap is duidelijk: de vrije Amerikanen staan rechtstreeks tegenover de tirannieke communisten, maar wanneer er dapper gestreden wordt, zal de vrijheid overwinnen.95 De strijd tussen vrijheid en onderdrukking wordt vaak gecombineerd met een ander aspect dat van groot belang was tijdens de Koude Oorlog; namelijk het tegenover elkaar plaatsen van de ‘goddeloze communist’ en de ‘christelijke Amerikaan’. Om deze communist weer te geven, wordt teruggegrepen op symbolen en eigenschappen van oudere vijanden, zoals het fascisme en het nazisme. Veelvuldig zien we Romeinse standaarden met daarop de afbeelding van een adelaar, zoals dat ook in de voorgaande periode opviel. Het symbool van de adelaar wordt al gauw met het fascisme en het nazisme in verband gebracht.96 Ook in het gebruik van kleur zien we verwijzingen naar het fascisme en het communisme terug; de vijand gaat ofwel gekleed in het fascistische zwart, ofwel in het communistische rood. Dit zien we terug in “Ben-Hur” bij Messala (zwart) en de Romeinen (felrood), in “Spartacus” bij Crassus en de Romeinen (rood), in “The Fall of the Roman Empire” bij Commodus en bij de Perzen (zwart), in “The 300 Spartans” bij Xerxes en de Perzen (zwart), in “Quo Vadis” bij de garde van Nero (zwart) en in “The Robe” bij de Romeinen (rood). Ook de Romeinse groet, hoewel op zijn plaats, roept na de Tweede Wereldoorlog uiteraard connotaties op met zowel de Hitlergroet als Mussolini’s fascistische groet, evenals de daarmee gepaard gaande woorden ‘heil Caesar’. De verschillende oudheidfilms uit deze periode beginnen zo goed als allemaal met een voice over of een door het beeld lopende tekst. Met niet mis te verstane woorden worden bij aanvang van de film de verhoudingen aan de kijker duidelijk gemaakt, zodat de toeschouwer direct een kant opgedrongen wordt, namelijk die van de onrechtvaardig behandelden. In “Quo Vadis” wordt het Romeinse Rijk als de corrupte ‘master of the world’ voorgesteld, waar 95 Levene (2007) 384. Martin M. Winkler, ‘The Roman Empire in American Cinema after 1945’, The Classical Journal 93.2 (1998) 167-192, aldaar 176. In een andere, aangepaste vorm is dit artikel ook verschenen in Joshel, Malamud en McGuire Jr. (2001). 96 58 niemand zeker is van zijn leven en waar het individu aan de genade van de staat is overgeleverd. ‘Murder replaces justice. Rulers of conquered nations surrender their helpless subjects to bondage. High and low alike become Roman slaves, Roman hostages.’ En er is geen ontkomen aan deze ‘pyramid of power and corruption, of human misery and slavery’. Aan het hoofd van dit Romeinse Rijk staat ‘the Antichrist known to history as the emperor Nero’. Tot zover de vijand; parallellen met de (weergave van de) Sovjet-Unie zijn onmiskenbaar. Het Romeinse Rijk is heidens, goddeloos, precies zoals in de propaganda de Sovjet-Unie wordt neergezet. Zowel de vijand in de film als in de huidige tijd zijn bovendien onderdrukkers. Toch is er licht in de duisternis, aldus de voice over, want dertig jaar voor aanvang van “Quo Vadis” stierf aan een Romeins kruis in Judea een man, ‘to make men free, to spread the gospel of love and redemption’. Datzelfde kruis, zo verzekert de vertelstem ons, is voorbestemd om de trotse adelaar op de Romeinse standaarden te vervangen. Met andere woorden: het christendom zal overwinnen. Toen, maar ook in de huidige tijd. Ook “The Robe” maakt via de voice over aan het begin van de film de verhoudingen duidelijk, al doet deze film dat op een wat subtielere manier, namelijk door de hoofdpersoon Marcellus Gallio het woord te laten doen. Zoals we al in het hoofdstuk over de held constateerden, begint Marcellus de film als de tegenpool van de persoon die hij zal worden. Wanneer de film begint, is hij dus nog onderdeel van het Romeinse Rijk. Trots spreekt hij over zijn Rome, de heerser over de aarde. ‘Our legions stand guard on the boundaries of civilisation, from the foggy coasts of the northern seas to the ancient rivers of Babylon, the finest fighting machines in history. The people of thirty lands send us tribute: their gold and silk, ivory and frankincense, and their proudest sons to be our slaves. We have reached the point where there are more slaves in Rome than citizens.’ De decadentie en tirannie worden hier in een dusdanig jasje gestoken, dat de kijker er een dubbel gevoel aan overhoudt. ‘Is dit iets om trots op te zijn? Of…?’ Ook het religieuze aspect komt in deze inleiding ter sprake, maar het zijn hoogmoedige woorden: ‘[W]e have made gods, fine gods and goddesses, who make love and war. Huntresses and drunkards. But the power lies not in their hands of marble, but in ours of flesh. We, the nobles of Rome, are free to live only for our own pleasure. Could any god offer us more?’ De toon van de vraag is retorisch ontkennend, maar de vrome Amerikaan weet dat het juiste antwoord bevestigend is; de christelijke god heeft veel meer te bieden, zal overwinnen. En ook hier is de boodschap door te trekken naar de eigen tijd: het christelijke Amerika heeft veel meer te bieden dan het goddeloze communisme. De voice over van “Ben-Hur” spreekt evenals die in “Quo Vadis” over Jezus, zij het dat het christendom in eerstgenoemde nog moet ontstaan. De situatie is echter hetzelfde: 59 Judea wordt al jaren en jaren geregeerd door Rome, maar heeft het joodse geloof desondanks niet afgezworen. ‘Even while they obeyed the will of Caesar, the people clung proudly to their ancient heritage, always remembering the promise of their prophets, that one day there would be born among them a redeemer, to bring them salvation and perfect freedom.’ Terwijl de vertelstem praat, zien we Romeinse soldaten met felrode capes. Het is maar wat duidelijk dat de Judeërs het zwaar hebben onder de Romeinse heerschappij. De verhoudingen zijn eens temeer na de voice over al bepaald: het Romeinse Rijk is de onderdrukkende vijand, de gelovige gemeenschap de te verlossen groep. Het Romeinse Rijk wordt ook nog eens op één lijn gezet met nazistisch Duitsland, wanneer Messala verklaart dat het leven van paar joden niets uitmaakt. De opening van “Spartacus” heeft woorden van eenzelfde strekking, zoals we in het voorgaande hoofdstuk zagen. De voice over spreekt direct over de voorbestemming van het christendom om de ‘pagan tyranny of Rome’ omver te werpen. Goddeloos en tiranniek; precies de woorden waarmee de Sovjet-Unie werd verketterd. Het is overigens opvallend hoeveel verwijzingen (impliciet en expliciet) er naar het christendom gemaakt worden, terwijl de gebeurtenissen in “Spartacus” zich toch decennia vóór Christus afspelen. Spartacus spreekt zijn hoop uit op een ‘god voor slaven’. Bij de sterfscène van Spartacus aan het eind van de film zijn zowel de mise-en-scène als de camera-uitsnede imitaties van zogenaamde bidprentjes van Jezus aan het kruis, die nauw aansluiten bij een iconografische traditie binnen de katholieke kerk.97 Overigens is de suggestie in “Spartacus” dat het met de Verenigde Staten op één lijn gezette christendom een einde heeft gemaakt aan de slavernij – of de afschaffing hiervan in ieder geval in gang heeft gezet – dubieus wanneer men bedenkt dat de Verenigde Staten een van de laatste landen was die de slavernij afschafte.98 Monica Cyrino herkent in Spartacus zelfs een Mozesfiguur vanwege het zelf niet bereiken van de vrijheid waarheen hij zijn volk leidt.99 Toch valt er qua thematiek in “Spartacus” een zekere splitsing waar te nemen met de films uit de jaren vijftig; we krijgen namelijk ook een kijkje binnen het Romeinse Rijk en de onderlinge meningsverschillen die er zijn tussen de verschillende senatoren en de ideogische strijd die hen verdeelt. Zowel Wyke als Cyrino maken hieruit op de het Romeinse Rijk niet alleen de Sovjet-Unie verbeeldt, maar óók de Verenigde Staten Chris Vos, ‘Werkelijk gebeurd! De historische speelfilm als achteruitkijkspiegel van de samenleving’, in: Bouke Billiet, Pieter Cassiman en Matthieu Vanspeybrouck (eds.), Het verleden in het heden (Gent: 2002) 109119, aldaar 111. 98 Vos (2004) 153. 99 Cyrino (2005) 113. 97 60 zelf.100 Door de bijrol van Julius Caesar, de man die symbool staat voor het einde van de republiek van de Romeinen, te laten spelen door John Gavin, een Amerikaanse acteur, trekt “Spartacus” volgens Cyrino een sterke parallel tussen het Romeinse en het Amerikaanse imperialisme.101 Door de laatste dagen van de republiek te tonen en door de voice over aan het begin van de film een ‘age of the dictator (…), waiting in the shadows to the event to bring it forth’ te laten voorspellen, toont “Spartacus” ons een mogelijke toekomst van de Verenigde Staten, wanneer het systeem door de politieke ambitie van enkele personen vernietigd zou worden.102 Ook Spartacus zelf kan vanuit meerdere perspectieven getypeerd worden: ‘as a left-wing militant, as a “Cold-War warrior” demonstrating “man’s eternal desire for freedom,” and as a sacrificial, Christ-like figure whose aspirations were “assimilated to the alternative, divinely blessed values of democratic America”.’103 Zo lijkt er inderdaad een boodschap in “Spartacus” te zitten die voor meerdere interpretaties vatbaar is. Een even onheilspellende boodschap komt in “The Fall of the Roman Empire” naar voren. Deze film stelt aanvankelijk een pax Romana in het vooruitzicht met, in de woorden van keizer Marcus Aurelius, ‘a family of equal nations’ die gelijk gesteld zou kunnen worden aan de door de Verenigde Staten opgerichte Verenigde Naties.104 Het einde van de film spiegelt echter een sombere toekomst voor het Romeinse Rijk – en daarmee de Verenigde Staten – voor; John F. Kennedy lookalike Livius wil niets meer met de tot ondergang gedoemde corrupte politiek van de Romeinen te maken hebben en vertrekt met de noorderzon. John F. Kennedy zelf, de progressieve president die bij zijn aantreden bij het Amerikaanse volk de hoop op het einde van de Koude Oorlog had aangewakkerd, werd een jaar voor het uitbrengen van “The Fall of the Roman Empire” vermoord.105 De Vietnamoorlog was in volle gang en aan de wapenwedloop leek geen einde te komen. De val van de Verenigde Staten leek niet ver weg. Zoals “The Fall of the Roman Empire” en “Spartacus” een kritische waarschuwing plaatsen bij het beleid van de Verenigde Staten ten aanzien van de toekomst, zo valt in meerdere films kritiek op het McCarthyisme en de HUAC waar te nemen. Het ‘noemen van namen’ wordt in meerdere films direct verbonden met de vijand, maar nergens is deze link tussen de periode waarover de film verhaalt en de periode waarin de film gemaakt is zo duidelijk als in “The Robe”. Tijdens de productie van deze film deed de HUAC een tweede 100 Wyke (1997) 71 en Cyrino (2005) 115. Cyrino (2005) 115. 102 Ibidem 115. 103 Robert Burgoyne, The Hollywood Historical Film (Malden, Oxford en Carlton: 2008) 84. 104 Wyke (1997) 187. 105 Wyke (1997) 100. 101 61 ‘inval’ in Hollywood, waarbij nu vooral acteurs en actrices ondervraagd werden. 106 Marcellus Gallio keert na zijn eerste bezoek aan Judea terug in Rome, waar keizer Tiberius hem de volgende opdracht geeft: ‘For Rome, seek out the followers of this dead magician. I want names, Tribune, names of all the disciples, of every man and woman who subscribe to this treason. Names, Tribune, all of them, no matter how much it costs or how long it takes.’ Ware het niet dat we naar twee acteurs in Romeinse kledij zitten te kijken, anders zou het lijken alsof we senator Joseph McCarthy horen praten.107 Ook in “Ben-Hur” wordt om namen gevraagd. Messala eist van Ben-Hur de namen van joodse opstandelingen en hun leiders. Woorden van eenzelfde strekking horen we terug in “Spartacus”, wanneer Crassus aan het eind van de film de gevangen slaven dreigt te executeren als zij hun leider Spartacus niet aan hem uitleveren. In een memorabele scène wil Spartacus opstaan om zichzelf aan te geven en ziet hij plots de slaven één voor één opstaan en stuk voor stuk uitroepen: ‘I am Spartacus!’ Het is een ode aan de artiesten die weigerden aan de HUAC namen te noemen en daardoor op de zwarte lijst geplaatst werden.108 In “Spartacus” krijgen deze woorden nog eens extra lading wanneer aan de kijker bekend is dat zowel de schrijver van het boek, Howard Fast, als de scriptschrijver voor de film, Dalton Trumbo, op de zwarte lijst van de HUAC stonden omdat zij weigerden namen te noemen.109 Maria Wyke ziet in de zelfmoord van de schrijver Petronius in “Quo Vadis” een verwijzing naar en veroordeling van de heksenjacht van de HUAC op schrijvers in Hollywood. “Quo Vadis” keert zich tegen de ‘repression of the film industry’s creativity which constant vigilance against Communism has required.’ 110 Liever lieten enkele schrijvers zich op de zwarte lijst en in de cel plaatsen, dan dat ze gelijkgezinden verraadden. Of met andere woorden: liever gaven zij alles op dan namen te noemen. Zo ook pleegt de schrijver Petronius liever zelfmoord dan nog langer door Nero gebruikt worden. Zelf trek ik deze vergelijking graag door naar Nero. Naast zogenaamde Antichrist valt hij evenzeer te typeren als HUAC en McCarthy. Nero verpest met zijn verschrikkelijke gepingel en gezang de muziek- en voordraagkunst, net zoals de jacht op communisten de vrije kunst van filmschrijvers en -makers verpest. De jaren rondom de productie van “The 300 Spartans” waren doorslaggevend in het conflict tussen het Westen en het Oosten, tussen kapitalisme en communisme. Niet onterecht merkt Emma Clough dan ook op dat de situatie in de wereld tijdens de productie van “The 106 Babington en Evans (1993) 210. Cyrino (2005) 55. 108 Ibidem, 117. 109 Peter W. Rose, ‘The Politics of Gladiator’, in: Martin M. Winkler (ed.), Gladiator. Film and History (Malden, Oxford en Carlton: 2005) 150-172, aldaar 157-158. Zie ook: Wyke (1997) 67-68 en Cyrino (2005) 102. 110 Wyke (1997) 144. 107 62 300 Spartans” duidelijke overeenkomsten vertoonde met Thermopylae: ‘With the shifting struggle for power and prestige between western powers and the Communist bloc (…), questions of political unity and ideological opposition were at the forefront.’ 111 De constatering van de Athener Themistocles dat de kracht van de Perzen in de politieke eenheid die zij vormen ligt, misstaat niet in de jaren zestig van de vorige eeuw. De enige manier voor de Grieken – en voor de afzonderlijke kapitalistische landen – om de vijand te weerstaan, is door onderlinge geschillen opzij te zetten en een eenheid te vormen. Het is haast overbodig te vermelden dat de vraag met wie een land verbonden was tijdens de Koude Oorlog van cruciaal belang was.112 Het westen en het oosten worden in “The 300 Spartans” ook geografisch tegenover elkaar gezet. Hetzelfde geldt voor “Alexander the Great”. Zo zien we in het merendeel van de oudheidfilms uit de jaren vijftig en zestig dus dat de Verenigde Staten tegenover de Sovjet-Unie geplaatst wordt. Helemaal in films met het Nieuwe Testament als onderwerp, zijn de Verenigde Staten het Heilige Land met God aan de zijde in het gevecht voor vrijheid, tegenover tirannieke regimes als de communistische SovjetUnie, het fascistische Italië en het Nazistische Duitsland.113 Maar ook films buiten deze bijbelse periode gaan mee in deze thematiek. Daarnaast blijken de oudheidfilms in deze periode ook niet vies van enige kritiek op het eigen beleid. Zoals we in de voorgaande hoofdstukken reeds constateerden, leek er voor de periode van de Koude Oorlog een soort checklist te zijn van innerlijke en uiterlijke eigenschappen waaraan de verschillende personages dienden te voldoen. Waar de innerlijke kenmerken, zoals in dit hoofdstuk is gebleken, duidelijke overeenkomsten vertoonden met de contemporaine weergave van de ‘goede Amerikanen’ en de ‘slechte communisten’, is die directe link via het uiterlijk wat minder duidelijk. Duidelijk is dat de blanke, blonde, blauwogige held – vaak ook nog gespeeld door een Amerikaan – de huidige Amerikaan voor moet stellen. Amerikanen waren natuurlijk lang niet allemaal blond en blauwogig; het zijn zogenaamd zuivere eigenschappen waarmee de Amerikaan zich graag vereenzelvigt. Ik ben van mening dat we het moeten zien als een ideaalbeeld. Daartegenover staat dan een persoon met donkere ogen en donker haar – ook absoluut geen eigenschappen waarmee een Rus direct in verband zal worden gebracht. Deze uiterlijke kenmerken zijn in mijn ogen vooral om de tegenstellingen van het goede en het kwade te benadrukken, niet om ze te definiëren. 111 Clough (2004) 375. Ibidem, 376. 113 Wyke (1997) 23. 112 63 De belangrijkere en vrijere rol voor vrouwen in de oudheidfilms van de jaren vijftig en zestig die we ten opzichte van de periode hiervoor in hoofdstuk twee constateerden, lijkt ook parallellen met de periode van productie te hebben liggen. Precies in deze periode begon er namelijk een zogenaamde Tweede Feministische Golf, waarbij vrouwen opkwamen voor gelijkheid en een einde wilden zien aan de discriminatie van de vrouw ten opzichte van de man. De vrouw zou recht moeten hebben op seksuele en financiële mogelijkheden. 114 Het sterkst zien we deze parallellen terug in “Cleopatra”, waar de hoofdpersoon een zelfstandige, sensuele en vooral intelligente vrouw is die de machtigste mannen van het Romeinse Rijk om haar vingers weet te winden. Ze toont initiatief, is zich bewust van het verlangen dat ze bij mannen oproept en beschikt over een duidelijke, idealistische visie voor de toekomst – namelijk een verbroedering van oost en west. Het is de vrouw die in de films van deze periode de man het juiste pad in zijn leven wijst. Achter elke stoere held staat een zorgzame vrouw. Vergelijkingen dringen zich op met Jacqueline Onassis, de vrouw van John F. Kennedy, ‘who carefully constructed a sophisticated and vivacious atmosphere around the White House’.115 En wanneer we deze vergelijking doortrekken naar die andere vrouw in het leven van John F. Kennedy, namelijk Marilyn Monroe, zien we direct de parallel met de tegenpool van de vrome, trouwe en goede vrouw uit de oudheidfilms, die we in hoofdstuk drie al opmerkten. Wat voorts nog opvalt is de belangrijke rol die de familie inneemt in de oudheidfilms uit deze periode. Vaak staat dit in direct verband met het religieuze aspect in de film en in die zin is het tegelijkertijd een parallel naar de periode waarin de films gemaakt werden; de man aan het hoofd van de familie, met zijn liefhebbende vrouw aan zijn zijde. We zien de belangrijke rol die de familie inneemt terug in “Ben-Hur”, waar Judah met zijn moeder en zijn zus – en later ook Esther – een duidelijke eenheid vormen, in “Quo Vadis”, waar Lygia, hoewel geen dochter, liefdevol is opgenomen door de christelijke generaal en zijn vrouw, in “The Robe”, waar de christelijke gemeenschap in Cana eigenlijk één grote familie is waar iedereen voor elkaar zorgt, in “Spartacus”, waar Spartacus en de zwangere Varinia al direct een hecht gezinnetje vormen, en in “Cleopatra”, waar haar zoontje Caesarion alles betekent voor Cleopatra. Voor openlijke homoseksualiteit was geen plaats binnen deze samenleving. Hoewel veel films uit deze periode haast geobsedeerd lijken door het mannelijk lichaam,116 – hierbij denk ik aan het enorme aantal scènes waarin het mannelijk lichaam half- tot geheel ontbloot getoond wordt in films als “Spartacus” en “Ben-Hur” – waren duidelijke referenties 114 Cyrino (2005) 153. Ibidem, 153. 116 Fitzgerald (2001) 36-37. 115 64 naar homoseksualiteit door de Production Code verboden.117 Toch is homoseksualiteit tussen de regels door wel degelijk aanwezig.118 Zo maakt in “Spartacus” Crassus tijdens een scène waarin hij gewassen wordt door zijn slaaf Antoninus dubbelzinnige opmerkingen die met geen mogelijkheid niet homoseksueel uitgelegd kunnen worden.119 In de weergave van een andere ‘ander’, namelijk de oosterse volken, komt net als in de voorgaande periode het oriëntalisme terug. Het oriëntalisme zoals Said dat constateerde houdt in dat ‘de oosterling’ wordt afgeschilderd als een decadente, achterlijke barbaar, met als enig doel om de eigen, westerse beschaafdheid en rationaliteit te benadrukken. Dit oriëntalisme zien we vooral terug in “Ben-Hur”, onder andere wanneer Judah Ben-Hur te gast is bij de rijke en decadente Sheik Ilderim,120 en in de weergave van de Perzen in zowel “Alexander the Great” als “The Fall of the Roman Empire”. Michael Wood ziet in de strijd tussen onderdrukkers en onderdrukten in de epische films de strijd tussen ‘the colonies and the mean mother country’ terug.121 Met andere woorden: de strijd die er was tussen de Verenigde Staten en het Britse rijk. Wood voert hiervoor een zogenaamd linguistic paradigm aan, waarbij hij constateert dat de Amerikaanse held zo goed als altijd tegenover een vijand staat die door een Britse of Brits sprekende acteur gespeeld wordt.122 Dit verbindt hij rechtstreeks met de strijd tussen kolonie en moederland. Toch denk ik dat een vijand met een Brits accent in de film niet – zoals Wood stelt – automatisch een parallel met een werkelijke Brit inhoudt. Evenzo zijn niet alle Amerikanen blond en blauwogig, terwijl de helden die met deze Amerikanen op één lijn gezet worden dat wél zijn. Het contrast ‘blond en blauwogig’ tegenover ‘donkerharig en bruinogig’ wordt gebruikt om de tegenstelling tussen held en vijand te benadrukken; het moet niet te letterlijk genomen worden. Hetzelfde geldt naar mijn mening voor de afkomst van de acteurs. Amerikanen spelen de held, Britten (vaak) de vijand; een tegenstelling die gebruikt wordt om de verschillen tussen de held en de vijand en bepaalde eigenschappen van de personages te benadrukken. Ik ben van mening dat Wood met zijn polarisatie van ‘moederland tegenover kolonie’ iets over het hoofd ziet. De weergave van held als Amerikaan en vijand als Brit zou 117 Wyke (1997) 70. Vgl. Ina Rae Hark, ‘Animals or Romans. Looking at masculinity in Spartacus’ in: Steven Cohan en Ina Rae Hark (eds.), Screening the Male. Exploring masculinities in Hollywood cinema (New York en Londen: 1993) 151-172, Fitzgerald (2005) en vooral Maria Wyke, ‘Shared Sexualities’, in: Sandra R. Joshel, Margaret Malamud en Donald T. McGuire Jr., Imperial Projections. Ancient Rome in Modern Popular Culture (Londen en Baltimore: 2001) 229-248. 119 Derek Elley, The Epic Film. Myth and History (Londen, Boston, Melbourne en Henley: 1984) 88. 120 Shaheen (2001) 94. 121 Michael Wood, America in the Movies (Oxford en New York: 1975) 184. 122 Wood (1975) 183. 118 65 zeker zijn oorsprong in het conflict tussen kolonie en moederland kunnen hebben. Door te beweren dat deze strijd nog steeds afgebeeld wordt in de epische films gaat hij echter voorbij aan de periode waarin de films gemaakt zijn; juist in die periode zien we namelijk de in de film getoonde typeringen van goddeloosheid en onderdrukking bij de communisten en vroomheid en vrijheid bij de Amerikanen zo goed terug. Ook de expliciete rol van religie tegenover goddeloosheid past veel beter in het conflict tussen de Verenigde Staten en het communisme, het fascisme en het nazisme, dan in de strijd tussen kolonie en moederland. Met andere woorden: de linguistic paradigm zal zijn wortels weliswaar in de koloniale periode hebben liggen, zoals Wood stelt, de huidige betekenis ligt daarbuiten. Woods constatering dat ook de vrouw naast de held vaak door een Britse gespeeld wordt, wijst volgens hem op de ‘manners and purity’ die aan Engelsen wordt toegedicht.123 In die zin versterkt het Engelse accent de vroomheid van de vaak christelijke vrouw. David Levene verbindt het Engels ook met ‘de ander’. Zo verbindt hij het Brits van de Atheners in “The 300 Spartans” met de ‘educated East-coast politician’ van de Verenigde Staten.124 ‘Brits’ staat naast gemanierdheid en puurheid dus blijkbaar ook voor intellectualiteit. Met deze later aangebrachte nuance aan Woods linguistic paradigm valt de in de eerste drie hoofdstukken geconstateerde verschillende afkomst van de acteurs inderdaad op zijn plaats. Het is natuurlijk niet zonder reden dat juist in tijden van een ‘grote vijand’ de epische film een opleving krijgt. Door via film voor een eigentijdse vijand parallellen in het verleden te zoeken, maakt de filmmaker het publiek bewust van de politieke situatie in het heden. Door de eigentijdse vijand weer te geven als het goddeloze en tirannieke Romeinse Rijk en deze vijand rechtstreeks tegenover de bevolkingsgroep te plaatsen waarmee de kijker zich kan vereenzelvigen, maak je als filmmaker de verhoudingen binnen de wereld duidelijk. Daarnaast is het op deze manier mogelijk om de kijker – in de meeste gevallen – een positieve uitkomst van het conflict voor te schotelen. Het publiek wéét dat het christendom het Romeinse Rijk zal overleven en voelt zich door de parallellen met de eigen tijd gesterkt in het geloof dat ook de Verenigde Staten zullen overwinnen. 123 124 Wood (1975) 184. Levene (2007) 393. 66 Periode III – De 21ste eeuw (2000 – heden)125 De film die de laatste opleving van het genre in gang zette, “Gladiator”, werd gemaakt vóór de aanslagen van 11 september 2001. Van enige oost-west polarisatie is dan ook geen sprake. Zoals ik reeds schreef was met de val van de Sovjet-Unie de laatste ‘grote vijand’ van de Verenigde Staten verdwenen en bevonden zij zich in een dominante politieke en economische positie ten opzichte van de rest van de wereld. De opening van “Gladiator”, die zoals veel oudheidfilms uit de voorgaande periode met een tekst in beeld begint die de situatie bij aanvang van de film schetst, trekt direct een parallel tussen het Romeinse Rijk dat we in de film zullen gaan zien en het de huidige Verenigde Staten.126 Ook het Romeinse Rijk bevindt zich ‘at the height of its power’ en is slechts één overwinning verwijderd van ‘the promise of peace throughout the empire’. Voor de kijker zal duidelijk zijn dat de Romeinen staan voor de contemporaine Amerikanen. Na de laatste, gewonnen strijd met de Germanen komt keizer Marcus Aurelius bij Maximus. ‘You have proved your valour yet again, Maximus. Let us hope, for the last time.’ Maximus antwoordt met: ‘There’s no one left to fight, sire.’ Marcus Aurelius vertrouwt hem echter toe: ‘There is always someone left to fight.’ Al snel wordt inderdaad duidelijk dat de ‘peace throughout the empire’ niet opgaat voor Rome, het hart van het Romeinse Rijk zelf. De film dwingt op die manier de kijker naar zichzelf te kijken. In die zin zijn de woorden van Herbert Muschamp, ‘[“Gladiator” is] a meditation on the perplexity of the world's sole surviving superpower’, treffend gekozen.127 De vraag die de film tracht te beantwoorden is: welke kant moeten we op met deze hegemonie? De film zet daartoe het rechtvaardige en edele republicanisme van de held Maximus tegenover het totalitaire en onderdrukkende regime van Commodus.128 Op deze manier wordt via Maximus het herstellen van de Republiek als het goede gezien tegenover het grote kwaad dat Commodus vertegenwoordigt.129 Dat Commodus het kwaad vertegenwoordigt komt niet alleen naar voren uit zijn denken en zijn acties. Zoals ik in het voorgaande hoofdstuk al ter sprake bracht, is de scène waarin Commodus als nieuwe keizer in Rome onthaald wordt één op één overgenomen 125 Ten tijde van het schrijven van deze scriptie staan er weliswaar een aantal boeken over de oudheidfilms uit deze periode op stapel, veel wetenschappelijke literatuur is er nog niet beschikbaar. Dit deel van mijn scriptie is daarom vooral gebaseerd op eigen ideeën en onderzoek. Enkele werken die inmiddels verschenen zijn en waarvan ik de titels niet onvermeld wil laten, maar die ik niet heb kunnen raadplegen zijn omdat zij nog niet beschikbaar zijn in de bibliotheken van Nederland: Martin M. Winkler (ed.), Troy: from Homer's Iliad to Hollywood Epic (2007) en Jeffrey Richards, Hollywood’s Ancient Worlds (2008). 126 Cyrino (2005) 239. 127 Herbert Muschamp, ‘Throwing Our Anxieties to the Lions’, The New York Times 30 april 2000. 128 Solomon (2001) 94-95. 129 Peter Bondanella, The Eternal City: Roman Images in the Modern World (Londen en Chapel Hill: 1987) 4-5. 67 uit de nazi-propagandafilm “Triumph des Willens” (1935) van Leni Riefenstahl. Door de wolken ‘vliegen’ we over Rome, zoals Riefenstahl de camera over Neurenberg liet vliegen. Vervolgens zien we de Romeinse adelaar, die direct herinneringen oproept aan naziDuitsland, dat gebruik maakte van hetzelfde symbool. Zoals Hitler in Neurenberg toegejuicht werd, zo wordt in “Gladiator” de keizer bejubeld. Hitler staand in een auto, Commodus in een strijdwagen. De camerastandpunten zijn gelijk en Ridley Scott laat zelfs een meisje bloemen aan Commodus geven, zoals ook Hitler in “Triumph des Willens” bloemen van een klein meisje krijgt.130 Kortom: het is maar wat duidelijk dat Commodus van eenzelfde kaliber ‘puur kwaad’ is als Hitler. In “Gladiator” wordt dus teruggegrepen op een bekende vijand uit het verleden – wellicht bij gebrek aan een vijand in het heden – om aan te geven hoe de verhoudingen liggen. Aan de andere kant wordt Maximus, zoals in hoofdstuk 1 naar voren kwam, weergegeven als een familieman. Hij eert zijn vrouw en verlangt ernaar huiswaarts te keren, op het land te werken en – wanneer de situatie het vereist – zijn land te verdedigen. Het zijn waarden waarmee de Amerikaan anno 2000 zich eenvoudig kan vereenzelvigen. Sterker nog, aldus Solomon, het zijn huidige waarden geprojecteerd op een ‘Ancient Roman Zeitgeist’.131 Dus hoe nu verder met de Amerikaanse hegemonie? Terug naar de conservatieve, traditionele ideeën over familie, huis en haard als het aan Ridley Scott ligt. Want vroeger was alles eenvoudiger, vroeger – en hierbij doelt Scott op de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw; de periode waarin de Verenigde Staten een duidelijkere eigen identiteit hadden – was alles beter.132 Naast het tegenover elkaar zetten van goed en kwaad, dwingt Scott in “Gladiator” de toeschouwer tevens om met een kritische blik naar zichzelf te kijken. De gladiatorenspelen zijn een deel van het kwaad – ze worden immers door Commodus geörganiseerd om het volk naar zijn hand te zetten – maar worden dusdanig verfilmd dat de toeschouwer ze enthousiast en met volle teugen tot zich neemt.133 Wat zegt dit over de toeschouwer, wanneer hij net zo in een dergelijk spektakel opgaat als de Romeinse burger, terwijl hij zich nota bene terdege bewust is van de achterliggende gedachten? Met de aanslagen van 11 september 2001 en daarmee de komst van een nieuwe vijand voor de westerse wereld en de War on Terror wisten de oudheidfilms die na deze gebeurtenissen gemaakt werden wel raad. Zowel “Troy” (2004), “Alexander” (2004) als 130 Voor een uitvoerige verhandeling over de weergave van Rome als fascistisch nazistisch, zie Pomeroy (2005) 111-123. 131 Solomon (2001) 93. 132 Cyrino (2004) 140. 133 De weergave van de gevechten zijn reeds eerder vergeleken met de registratie van moderne sportevenementen op televisie. Zie hiervoor onder meer Joshel, Malamud en McGuire Jr. (2001) 2 en Cyrino (2005) 248. 68 “300” (2006) zetten expliciet het westen tegenover het oosten. Dat betekent echter niet dat in elk van die drie films automatisch de Amerikaanse kant wordt gekozen. Zoals in het voorgaande hoofdstuk reeds opgemerkt, was de oorlog tegen Troje Agamemnon in “Troy” niet te doen om de vrouw van zijn broer terug te halen. ‘The war is presented not as a war for love and honor, but as an imperialistic war driven by Agamemnon's lust for power and control,’ merkt Hanna Roisman terecht op.134 Het terughalen van Helena diende slechts als excuus voor Agamemnons eigen plannen, het was de legitimatie van deze oorlog tegenover zijn troepen. Bij deze valse legitimatie voor het voeren van een oorlog gaat bij het enigszins opgeleide publiek natuurlijk direct een belletje rinkelen. Dit vertoont namelijk wel erg veel overeenkomsten met Bush en zijn legitimatie om Irak binnen te vallen. Dat deze parallel niet uit de lucht gegrepen is, blijkt wanneer tegen het eind van de film de godenstandbeelden van de Trojanen neergehaald worden; de beelden die we zien zijn identiek aan de nieuwsbeelden van het standbeeld van Saddam Hoessein, dat door de Amerikaanse soldaten neergehaald werd nadat zij Bagdad hadden ingenomen. Dat de Grieken voor de Amerikaanse en Britse troepen staan, werd bij de bestorming van het strand van Troje al duidelijk.135 Deze scène vertoont op cinematografisch gebied grote overeenkomsten met de openingsscène van “Saving Private Ryan” (1998), waar geallieerde troepen de Normandische stranden bestormen. Maar waar het in “Saving Private Ryan” helden zijn die het strand van Normandië bestormen, blijkt in “Troy” al gauw het tegenovergestelde waar. De boodschap van het zo nauwkeurig volgen van de cinematografie van “Saving Private Ryan” is echter duidelijk: ook in “Troy” staan de bestormers van het strand voor de Amerikanen. Wanneer we deze parallel doortrekken, maakt dat de Trojanen de Irakezen. Door juist de Trojanen als de sympathieke personen neer te zetten, met wie je als kijker al snel meeleeft, heeft Wolfgang Petersen zijn film een duidelijke, contemporaine boodschap meegegeven. Oliver Stone, de regisseur van “Alexander”, staat bekend om zijn antioorlogstandpunten en vaak felle kritiek op het beleid van de Verenigde Staten in het algemeen en Bush in het bijzonder.136 Toch lijkt de eigentijdse politieke boodschap die “Alexander” uitdraagt, op het eerste gezicht hiervan af te wijken. Qua idealen en handelen vertoont de held Alexander namelijk opmerkelijke gelijkenissen met George W. Bush. In het eerste hoofdstuk kwam al naar voren dat Alexander de Grote het oosten met het westen wilde verenigen, om Hanna M. Roisman, ‘Helen and the Power of Erotic Love: From Homeric Contemplation to Hollywood Fantasy’, College Literature 35.4 (2008) 137. 135 Voor het gemak wordt in de film even voorbijgegaan aan de afstand die zich tussen Troje en de kust bevindt; in “Troy” kijkt Troje uit op de zee. 136 International Movie Database, Biography for Oliver Stone (I), http://www.imdb.com/name/nm0000231/bio. 134 69 aldus één wereld te creëren. In een interview neemt Stone, wanneer het gaat om de doelstellingen van Alexander de Grote, zelfs de woorden ‘to globalise the world’ in zijn mond.137 Het oosten dient bevrijd te worden van onderdrukking en tirannie, is de mening van Alexander de Grote; het lijkt net alsof we George W. Bush horen praten over zijn ‘Operation Iraqi Freedom’. Hieruit blijkt overigens wel dat ook de films in de huidige periode niet vies zijn van een flinke dosis oriëntalisme.138 Zagen we in de vorige periode dat films als “BenHur”, “Alexander the Great” en “The Fall of the Roman Empire” zich schuldig maakten aan het afschilderen van de oosterling als moreel en cultureel minderwaardig aan de westerling, Oliver Stone gaat nog een stapje verder en gebruikt het idee achter het oriëntalistisch denken – namelijk de zogenaamde morele plicht van de westerse cultuur om zich over deze ‘oosterse barbaren’ te verspreiden, hen te beschaven – expliciet door het tot Alexanders grote doel te maken om de wereld te verenigen door zijn superieure cultuur aan andere culturen op te leggen, staten van stammen te maken en onderdrukte burgers te bevrijden. In de film worden deze idealen van Alexander niet afgekeurd. Integendeel, de verteller van het verhaal, Ptolemaeus, gespeeld door Anthony Hopkins, roemt Alexander meermaals om zijn visie. Maar prijst Oliver Stone hiermee ook het beleid van Bush? Ik ben geneigd het tegendeel te beweren. Wanneer we het verenigen van de wereld door het opleggen van de superieur geachte, eigen cultuur door Alexander gelijk stellen aan de politiek van Bush ten opzichte van het Midden-Oosten, dat is: het verwijderen van verkeerde regimes en het opleggen van een (Amerikaanse) democratie, spiegelt Stone zijn president een duistere toekomst voor. In “Alexander” komen allereerst de gewone soldaten in opstand, zij weigeren verder te gaan. Dat zorgt ervoor dat Alexander geen andere optie heeft dan terug te keren naar het westen; een tocht waarbij duizenden en duizenden soldaten in de hete woestijn sterven van de dorst. Tot slot keren ook Alexanders trouwste generaals zich tegen hem en Alexander sterft eenzaam temidden van de vrienden die hem vergiftigden. Het rijk wordt uiteengescheurd door de onderlinge oorlogen van Alexanders diadochen. ‘We never believed in his dreams,’ verzucht Ptolemaeus zich aan het eind van de film. Ook wanneer we naar “300” kijken zien we de nodige parallellen met de huidige tijd. Qua voorkeuren bevindt deze film zich echter aan de andere kant van het politieke spectrum in vergelijking met “Troy” en “Alexander”. Xerxes, de koning van de Perzen, is een Rolf Strootman, ‘Alexander de Grote: held of hufter?’ (2005), gepubliceerd op de site van Igitur Archive en aldaar te vinden op http://igitur-archive.library.uu.nl/let/2005-1007-200029/UUindex.html. In dit artikel plaatst Strootman de film “Alexander” binnen de historiografie over Alexander de Grote. 138 Voor een analyse van oriëntalisme in Hollywoodfilms – dus niet alleen films over de oudheid – verwijs ik naar Jack G. Shaheen, Reel Bad Arabs: How Hollywood Vilifies a People (New York: 2001). 137 70 onderdrukker, een tiran, een gevaar voor de vrijheid van de Grieken. Hij is met zijn slavenleger op weg om Griekenland te verslinden, om – en ik citeer – de ‘laatste hoop op rede en gerechtigheid te verwoesten’. Er gaan bij wijze van spreken geen vijf minuten voorbij in “300” of de kijker krijgt leuzen naar zijn hoofd geschreeuwd als ‘we marcheren voor ons land, onze gezinnen, onze vrijheid!’, ‘voor vrijheid moet een hoge prijs betaald worden!’ en ‘vrijheid zal overwinnen!’. Keer op keer horen we een echo van de eerder aangehaalde speech van Bush. Het is haast alsof we naar een Amerikaanse propagandafilm voor de War on Terror zitten te kijken. Of…? Dat de parallellen tussen de Spartanen en de Amerikanen en het benadrukken van het vechten voor vrijheid door zowel de Spartanen als door Bush niet uit de lucht gegrepen zijn, blijkt wel uit een vergelijking tussen de film en de serie comics waarvan “300” een verfilming is.139 De overeenkomsten tussen de film uit 2006 en de stripboeken uit 1998 zijn veelvuldig; een hoop shots zijn zelfs één op één overgenomen. Naast de in hoofdstuk twee genoemde extra verhaallijn van koningin Gorgo die speciaal voor de film is geschreven, is een groot verschil tussen de film en de stripboeken de nadruk die er in de film keer op keer op vrijheid gelegd wordt. Dezelfde nadruk op vrijheid zien we terug in de politiek van de Verenigde Staten met betrekking tot de War on Terror. Zoals we in hoofdstuk drie zagen, zijn niet alleen de Perzen in “300” de vijand, maar ook de groep in Sparta achtergebleven senatoren, onder leiding van de verrader Theron. De weigering om meer soldaten naar Thermopylae te sturen wordt gebracht als een door en door slechte keuze; niet alleen wordt het de kijker maar wat duidelijk dat Leonidas en zijn mannen écht meer man nodig hebben, bovendien blijken de corrupte politici – zowel Theron als de priesters van Delphi – door de grote vijand omgekocht te zijn om geen extra troepen te sturen. Plaatsen we ook dit in de parallel met de huidige tijd, dan ligt de vergelijking met de groep liberale democraten die tijdens de stemming in de Amerikaanse Senaat en het Huis van Afgevaardigden tegen het sturen van troepen naar Irak stemden, voor de hand.140 De afkeuring spat van het scherm af. Ook de positie van de vrouw in “300” heeft parallellen met de eigen tijd. In de westerse opvatting zijn vrouw en man gelijkwaardig; zo ook in Sparta. De oriëntalistische kijk op de positie van de vrouw in het Arabische oosten is dat zij onderdrukt wordt, 139 Deze vijf delen, genaamd Honor, Duty, Glory, Combat en Victory, zijn later samengebundeld tot één stripboek: Frank Miller, 300 (Milwaukee: 1998). 140 Julie Hirschfeld Davis, ‘Congress OKs Bush's use of force’, Los Angeles Times 11 oktober 2002. Dit artikel is na te lezen op http://www.latimes.com/features/printedition/magazine/balte.congress11oct11,1,7799112,full.story, voor het laatst geraadpleegd op 8 juli 2009. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat, hoewel zo goed als alle tegenstemmen van de democraten afkomstig waren, er ook een groep democraten was die voor de oorlog in Irak stemden. 71 minderwaardig is; precies zoals de vrouw gezien wordt bij de Perzen in “300”. Zoals we in hoofdstuk drie al constateerden, valt ook in andere films uit deze periode de vrijgevochten positie van de vrouwen rondom de held op. Hierbij valt te denken aan “Troy”, waar de keuze van Helena voor Paris er een is waar de kijker sympathie voor kan opbrengen; bij haar echtgenoot Menelaos werd ze tenslotte liefdeloos behandeld, niet gerespecteerd. Ook Olympias en Roxane betonen zich in “Alexander” sterke en onafhankelijke vrouwen. Dit valt perfect te rijmen met de positie die de vrouw in de huidige tijd inneemt; zij is volledig gelijkwaardig aan de man. Waar homoseksualiteit in “Alexander” en “Troy” in verband gebracht wordt met en uitgaat van de held en daarmee dus niet afgekeurd wordt, staat “300” ook hier lijnrecht tegenover deze twee films. De Spartanen zijn stoere mannen, op en top hetero. Zij zijn elkaar strijdbroeders, maar niet meer dan dat. Wanneer homoseksualiteit ter sprake komt, wordt daar afkeurend over gesproken – denk aan de minachtende wijze waarop Leonidas over de Atheners spreekt als ‘boy lovers’ – of wordt het in verband gebracht met de Perzen – denk aan de verwijfde trekjes die Xerxes vertoont en de overdaad aan ringen en sieraden die hij in en op zijn lichaam heeft. Eens temeer blijkt “300” er conservatieve standpunten op na te houden. Kleuren spelen in voorgaande periode belangrijke rol. In de films uit het huidige millennium spelen ze ook een rol, maar in mindere mate dan in de periode van de Koude Oorlog. Vooral wanneer voor de kenmerken van de vijand in de film teruggegrepen wordt op een bestaande en reeds verslagen vijand uit de geschiedenis, wordt nadrukkelijk gebruik gemaakt van kleuren. Het fascistische zwart zien we in “Gladiator” terug in de wapenrustig van Commodus en zijn garde. Xerxes’ onsterfelijken gaan in “300” ook in het zwart door het leven. Het gaat echter te ver om in deze periode de kleur zwart automatisch aan de vijand te verbinden; in “Troy” gaan zowel Achilles als Hektor en Paris in een zwarte wapenrusting gekleed, in “Spartacus” draagt Spartacus vaak zwart. De kleur zwart wordt in de oudheidfilms van het huidige millennium voornamelijk gebruikt wanneer een vijand reeds gedefinieerd is, dus niet om hem aan te duiden, maar om zijn slechtheid te benadrukken. Het overmatige gebruik van het communistische rood, zoals we dat zagen in de periode van de Koude Oorlog, is in deze periode zo goed als afwezig. Het communisme wordt met terugwerkende kracht blijkbaar niet meer als een groot kwaad gezien. Niet van een dusdanig kaliber dat de vijand in de film er nog mee geassocieerd wordt, althans. De reden hiervoor kan liggen in het feit dat de Sovjet-Unie zonder direct militair ingrijpen van de Verenigde Staten instortte. Blijkbaar was het een ideologie die zichzelf in praktijk niet in leven kon houden. Het fascisme en het nazisme, daarentegen, staat in direct verband met het kwaad. 72 Bij de bestudering van de verschillende personages in de voorgaande hoofdstukken constateerden we dat religie in de oudheidfilms van het huidige millennium een minder prominente rol heeft. Deze trend zette zich al in enkele oudheidfilms uit de jaren zestig in en lijkt nu tot volle wasdom gekomen te zijn. Maximus profileert zich weliswaar als een spiritueel persoon, zijn bidden tot zijn voorouders komt vooral over als een persoonlijke aangelegenheid; er komt geen kerk, tempel of priester bij kijken. Leonidas bezoekt weliswaar het orakel van Delphi, de priesters daar worden afgeschilderd als corrupte geilaards. En waar de Goden in de Ilias van Homerus nota bene een cruciale rol spelen, achtte Wolfgang Petersen ze in zijn “Troy” overbodig.141 Spartacus spreekt zelfs uit dat hij niet in goden gelooft; zijn geloof in de mens is voor hem voldoende. Het weerspiegelt de grotendeels geseculariseerde maatschappij van vandaag de dag; god lijkt van minder belang voor de huidige mens dan enkele decennia geleden. Monica Cyrino verbindt aan dit thema ook de scène waarin Maximus zijn SPQR-tatoeage – door Juba aangeduid als het ‘teken van zijn Goden’ – uit zijn schouder snijdt. ‘[S]ome believers are separating themselves from the hierarchical, strictly structured, and often dysfunctional religions they were born into in favor of a spirituality developed on their own terms.’142 Deze afwezigheid of minder belangrijke rol voor de goden in de oudheidfilms van de huidige periode is een typerende reflectie van de huidige maatschappij op de oudheid die we zonder meer als anachronisme mogen aanduiden. Actieve deelname aan religie en kerkbezoek nemen al jaren af. In de westerse wereld zien we steeds vaker dat niet meer God en het hiernamaals centraal staan, maar de mens en het hier en nu. Overigens zijn niet alle films over de oudheid van de laatste jaren zo nadrukkelijk contemporain gelaagd. “Spartacus” blijkt vooral een zeer matige kopie van de gelijknamige film van Stanley Kubrick uit 1960, zij het zonder de religieuze onderlaag. “Rome” heeft parallellen met de huidige tijd in die zin dat de vrouwen in deze serie vrijgevochten, zelfstandig en sterk zijn, maar heeft – gezien de enorme bedragen die zijn uitgegeven om alles er zo autentiek mogelijk uit te laten zien143 – verder voornamelijk tot doel om de verfilmde periode zo getrouw mogelijk weer te geven.144 Peterson betitelt de Goden zelfs als ‘silly and unnecessary to the plot’. International Movie Database, Trivia for Troy (2004), http://www.imdb.com/title/tt0332452/trivia, voor het laatst geraadpleegd op 2 september 2009. 142 Cyrino (2005) 252. 143 International Movie Database, Trivia for “Rome” (2005), http://www.imdb.com/title/tt0384766/trivia, voor het laatst geraadpleegd op 2 september 2009. 144 John Walsh, ‘New $100m TV epic set to rewrite history’, The Independent 25 juli 2005, na te lezen op: http://www.independent.co.uk/arts-entertainment/films/news/new-100m-tv-epic-set-to-rewrite-history500082.html, voor het laatst geraadpleegd op 2 september 2009. 141 73 Hoofdstuk 6 – Vergelijking onderling In de voorgaande hoofdstukken vergeleken we hier en daar al wat films met hetzelfde onderwerp uit verschillende periodes. Deze vergelijking is extra interessant in het licht van de politieke en sociale situatie ten tijde van het maken van de films, want door de weergave van dezelfde personages uit verschillende periodes naast elkaar te zetten, kunnen we de reflectie van de tijd waarin de films gemaakt zijn zien. De films die ik voor deze thesis heb onderzocht zijn, zoals in de inleiding reeds opgemerkt, niet willekeurig gekozen. Juist om een zekere vergelijkingsfactor tussen de periodes te waarborgen, heb ik voor titels gekozen die in verschillende periodes verfilmd zijn. In dit kader zijn de observaties die we in de hoofdstukken twee, drie en vier gemaakt hebben belangrijk om de ontwikkeling van de weergave van een bepaald personage te bekijken. Het bruggetje tussen de eerste twee periodes wordt gemaakt door “Cleopatra” uit 1934 en “Cleopatra” uit 1963, “Ben-Hur” uit 1925 en “Ben-Hur” uit 1959 en in zekere zin ook door “The Sign of the Cross” uit 1932 en “Quo Vadis” uit 1951. De tweede en derde behandelde periode staan met elkaar in verbinding via “Spartacus” uit 1960 en “Spartacus” uit 2004, “The 300 Spartans” uit 1961 en “300” uit 2006, maar ook via “The Fall of the Roman Empire” uit 1964 en “Gladiator” uit 2000, welke beiden exact dezelfde periode van het Romeinse Rijk behandelen. In dit hoofdstuk zetten we de vergelijkingen tussen deze films in een breder perspectief, namelijk dat van de tijd waarin de films gemaakt zijn. Allereerst de beide films over Cleopatra. Zoals we in hoofdstuk drie reeds constateerden, was de Cleopatra van Claudette Colbert uit 1934 vooral aantrekkelijk, verleidelijk en sexy. Qua uiterlijk verschillen de Cleopatras van Colbert en Taylor niet, maar Elizabeth Taylor voegt aan haar personage het intellect en de politieke visie toe die aan de Cleopatra uit 1934 ontbraken. Deze overgang knappe vrouw die valt voor sterke mannen, naar sterke vrouw waar de mannen voor vallen vertoont een emancipatie die we ook reeds terugzagen tussen de periodes waarin deze films gemaakt zijn. Liet DeMille met zijn “Cleopatra” nog zien dat de sociale orde verstoord kon worden door de gevolgen van de Eerste Feministische Golf, Mankiewicz toont ons een vrouw die na twee feministische golven steviger in haar schoenen staat. Zij heeft haar eigen idealen, maar is boven alles een zorgzame moeder voor haar kind. Dezelfde historische Cleopatra krijgt in de twee verschillende periodes dus verschillende, contemporaine eigenschappen toegedicht. De vergelijking tussen “The Sign of the Cross” en “Quo Vadis” is vooral interessant als we kijken naar de weergave van Nero in beide films. In hoofdstuk vier constateerde ik 74 reeds dat de Nero uit “The Sign of the Cross” vooral wordt neergezet als een dikke, gevoelloze egoïst die de halve film in benevelde toestand op zijn aanligbed ligt. Zijn ‘slechtheid’ komt vooral voort uit onwetendheid en drankmisbruik; de wereld om hem heen kan hem niet zoveel schelen. Hoe anders is dat in “Quo Vadis”! Peter Ustinov zet een megalomane onderdrukker neer die de intentie heeft om kwaad te doen. Vooral dit onderdrukkende aspect, dat in 1934 nog niet zozeer aanwezig was in Nero, roept in 1951 associaties op met zowel het fascisme als het nazisme en het communisme. Ook de reactie op het christendom is verschillend in beide periodes. De Nero van Charles Laughton uit 1934 ziet het christendom als een vervelend bijgeloof, maar de Nero van Peter Ustinov uit 1951 gebruikt het christendom bewust als zondebok om zijn eigen misdaden te verhullen. Het is Ustinov erom te doen de christenen uit te roeien, terwijl Laughton vooral zelf aanbeden wil worden. Deze extra nadruk op het christendom in “Quo Vadis” en de afkeer die de vijand hiervoor voelt, staat in het verlengde van de periode waarin de film gemaakt werd; een kenmerk van een goede Amerikaan was het beleiden van het christendom. De communistische vijand werd juist gekenmerkt door zijn goddeloosheid, oftewel: zijn afkeer van het christendom. De helden in “Ben-Hur” uit 1925 en de versie uit 1959 verschillen vooral qua uiterlijk. Waar Ramon Novarro in 1925 weliswaar een populaire acteur was, was zijn uiterlijk nu niet bepaald dat van een charismatisch man. Charlton Heston, daarentegen, voldoet met zijn lengte, blonde haren en blauwe ogen volledig aan het ideaalbeeld van de Amerikaan. Qua denkbeelden en idealen liggen beide Ben-Hurs echter behoorlijk op één lijn; zij hebben een rotsvast vertrouwen en geloof in God en zijn erg dapper. Op één cruciaal punt verschillen de beide Ben-Hurs echter wel van elkaar, namelijk in de weerstand die zij tegen de onderdrukking bieden. De Judah Ben-Hur uit 1925 verzet zich vooral tegen Messala en het Romeinse Rijk uit eigenbelang en dat van zijn familie. De Ben-Hur van Charlton Heston is echter een stuk onbaatzuchtiger; zijn inspanningen zijn niet louter voor zichzelf, maar voor zijn hele volk. In dat opzicht is de Judah Ben-Hur uit 1959 ‘beter’ dan zijn evenknie uit 1925. Hetzelfde geldt overigens voor de vijand in beide films. Messala is er in de versie uit 1925 vooral op uit om zichzelf over de rug van anderen beter te maken, de Messala uit 1959 gelooft in de glorie van Rome en is van mening dat Rome de wereld moet overheersen. Anders gezegd: de held en de vijand staan in de periode van de Koude Oorlog in “Ben-Hur” net even iets verder uit elkaar dan in de periode ervoor, zij denken op een mondialer niveau. Vergelijken we nu de films uit de tweede periode met die uit de derde periode, dan valt op dat het zwart-witte (als in: puur goed tegen puur kwaad) dat de periode van de Koude 75 Oorlog kenmerkte in veel films een stuk grijzer wordt. Zo is Spartacus in de versie uit 1960 een uitgesproken held; overtuigd van zijn kunnen en een geboren leider. De Spartacus van Goran Visnjic uit 2004 is, zoals ik in hoofdstuk twee al noemde, eerder een anti-held te noemen. Hij heeft zijn twijfels en ziet in zichzelf geen leidend figuur. Hetzelfde geldt wellicht voor de Verenigde Staten in deze twee periodes. Waar de V.S. in 1960 nog de onbetwiste wereldhegemonie in handen had, is deze positie in de wereld na de aanslagen van 2001 en de kritiek die het beleid van George W. Bush in het buitenland kreeg stukje bij beetje aan het afbrokkelen. De Verenigde Staten zijn niet meer zo zeker van hun leidende positie in de wereld. Een opmerkelijk verschil tussen “The Fall of the Roman Empire” uit 1964 en “Gladiator” uit 2000 wordt al aan het begin van beide films aangestipt. Waar in “The Fall of the Roman Empire” het begrip ‘empire’ met enige terughoudendheid ter sprake komt, spreekt “Gladiator” over de glorie die het imperium Rome bracht. Peter Rose ziet hierin de eigentijdse denkbeelden over een imperium terug.145 Na de Tweede Wereldoorlog was het Britse imperium langzaam maar zeker uiteengevallen. Dit bood de filmmakers ‘raw material for their utopian vision of the peaceful transformation of a vast empire built mostly on conquest into a more or less friendly family of nations with formally equal sovereignty’. 146 Na de val van de Sovjet-Unie waren de Verenigde Staten echter de enig overgebleven wereldmacht. De arrogantie van Rome als militaire macht in “Gladiator” weerspiegelt goed die van de Verenigde Staten. Ook op het gebied van vertrouwen in de mens verschillen beide films, die – ik zeg het nog maar eens – exact dezelfde periode van het Romeinse Rijk behandelen. In “Gladiator” is het Maximus’ doel om de macht terug te geven aan het volk en een einde te maken aan de alleenheerschappij van de keizers. “The Fall of the Roman Empire” is daarentegen duidelijk teleurgesteld in de mensheid en gaat uit van de corruptie die macht bij ieder mens – dus ook bij alle mensen tezamen – veroorzaakt.147 De rol van Lucilla, de zus van Commodus, in beide films eveneens verschillend, in die zin dat zij in “Gladiator” een prominente en belangrijke rol vervult in het politieke leven, waar zij in “The Fall of the Roman Empire” weliswaar zelfstandig is, maar toch vooral op de achtergrond blijft. Dit gaat hand in hand met de positie van de vrouw in deze verschillende periodes. Precies hetzelfde zien we terug wanneer we koningin Gorgo uit “The 300 Spartans” met de koningin Gorgo uit 145 Rose (2005) 156. Ibidem, 156. 147 Ibidem, 158. 146 76 “300” vergelijken; zij heeft in de laatste een veel gelijkwaardigere en prominentere rol dan in de eerste. 77 Conclusie De in Hollywood gemaakte oudheidfilm heeft de afgelopen honderd jaar drie bloeiperiodes gekend. Een eerste opleving vond plaats in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw, rondom de overgang van stomme film naar geluidsfilm. De Verenigde Staten voerden na de Eerste Wereldoorlog een isolationistische politiek en kenden zelf in de jaren twintig eveneens een voorspoedige tijd. Wat de eerste periode betreft kunnen we concluderen dat er binnen de films zeker parallellen met en boodschappen voor de tijd waarin de films gemaakt zijn zitten. Binnen deze periode – die we in eerste instantie kozen aan de hand van de films – hebben zich echter nogal wat nationale en internationale gebeurtenissen afgespeeld. Er valt daarom voor wat betreft verwijzingen en boodschappen niet echt één lijn te trekken binnen de oudheidfilms van deze periode. Zo valt er alleen al qua sfeer een groot verschil op tussen het uitbundige spektakel in “Ben-Hur: A Tale of the Christ” en de vrij negatieve boodschap die films als “The Last Days of Pompeii” en “The Sign of the Cross” aan de kijker meegeven. Verlossing is er in die twee films uiteindelijk alleen in het hiernamaals. Vanaf de Grote Depressie en de daarmee in verband staande opkomst van het fascisme en het nazisme, zien we ook in het vijandbeeld eigenschappen van deze ideologieën terug, zij het wat schaars wanneer we het met latere periodes vergelijken. Belangrijker lijken echter de binnenlandse aangelegenheden, zoals de positie van de vrouw en de positie die het geloof in het leven inneemt. Dit richten op de eigen politieke onderwerpen valt overigens wel weer binnen het isolationisme van de Verenigde Staten in die periode te plaatsen. In de enige oudheidfilm die tijdens de Tweede Wereldoorlog gemaakt is valt de afwezigheid van enige betrokkenheid met de eigen tijd op. Juist in de periode dat je als grote vijand een soort van oudheidkloon van Adolf Hitler zou verwachten, blijft dit afwezig. Hoe anders is dit tijdens de tweede bloeiperiode van de oudheidfilms, in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Al bij de bestudering van de uiterlijke en innerlijke kenmerken van de verschillende personages blijkt dat er in deze periode sprake is van een duidelijk ideaalbeeld waaraan de held, de vrouw en de vijand dienen te voldoen. Bovendien blijken deze eigenschappen in direct verband te staan met de manier waarop in deze periode de verhoudingen op het internationale vlak werden weergegeven. De blonde, blauwogige held is de Amerikaan pur sang. Zijn christelijke overtuiging en rechtvaardige gevoel voor vrijheid zijn precies wat de Amerikanen in zichzelf prezen en waarmee zij zich tegenover hun grote vijand plaatsten. Het uiterlijk van de vijand wordt dan ook als precies het tegenovergestelde van de held neergezet; donker haar, donkere ogen en zelfs een accent om maar aan te geven 78 dat het echt geen Amerikaan is. In het Romeinse Rijk, de vijand bij uitstek, zien we fascistische onderdrukking gecombineerd met communistische goddeloosheid; exact de eigenschappen die de Verenigde Staten aan de Sovjet-Unie toeschreef. De boodschap die de verschillende films uitdragen is vaak eensgezind: het christelijke geloof zal altijd overwinnen, evenals het opkomen voor vrijheid. Veel meer dan in films uit de periode van voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog, zien we in oudheidfilms van de jaren vijftig en zestig de polarisatie van goed en kwaad. Los van deze weergave van de eigentijdse internationale strijd binnen de oudheidfilms, valt er echter ook een grote mate van kritiek op nationale aangelegenheden te bemerken. De paranoïde heksenjacht van de HUAC en senator Joseph McCarthy wordt meermaals op één lijn gezet met de vijand. ‘Die communisten zijn dan misschien geen lieverdjes,’ lijken de films te willen zeggen, ‘hier in de Verenigde Staten gaat het er ook niet zo zuiver aan toe.’ Ook de positie van de vrouw blijkt in de oudheidfilms uit deze periode, evenals in de Verenigde Staten van de jaren vijftig en zestig, veranderd; zij is zelfstandiger en belangrijker dan in de voorgaande periode. Dit komt vooral naar voren wanneer we “Cleopatra” uit 1934 vergelijken met “Cleopatra” uit 1963. Waar DeMille’s Cleopatra vooral lijkt te strijden voor invloed op het persoonlijke en sociale vlak, zien we in de Cleopatra van Mankiewicz een machtige koningin met visies over een verenigde wereld. Dat de rol van het geloof aan het eind van deze periode kleiner is geworden in films als “Cleopatra” en “The Fall of the Roman Empire”, loop parallel aan de toenemende secularisering van onze eigen westerse wereld in de jaren zestig. In de epische oudheidfilms van het huidige millennium is het (christelijke) geloof zelfs zo goed als helemaal naar de achtergrond gedrukt. Veel meer ligt het zwaartepunt van de films bij de mens zelf en zijn eigen kunnen. Evenals in de eerste periode zien we hier hoe een gebeurtenis die binnen een periode plaatsvindt – in dit geval de terroristische aanslagen op de Verenigde Staten van 11 september 2001 en de daaruit voortvloeiende War on Terror – invloed heeft op de thematiek van de oudheidfilms. In “Gladiator” wordt de situatie waarbinnen de Verenigde Staten zich na de Koude Oorlog bevinden geprojecteerd op de oudheid. Zowel het Romeinse Rijk als de Verenigde Staten bevinden zich op het hoogtepunt van hun macht en de vraag is: hoe nu verder? Om zijn punt duidelijk te maken gebruikt regisseur Ridley Scott het nazisme en het fascisme om aan te geven wat hij als een verkeerde optie die naar een zekere ondergang leidt ziet. Zo weet Scott bijvoorbeeld Commodus als Hitler neer te zetten door een scène uit “Triumph des Willens” shot voor shot naar “Gladiator” te kopiëren. Met de aanslagen van 2001 veranderde er een hoop in de wereld. Ook de onderwerpen van de oudheidfilms veranderden. De kritische blik op de eigen maatschappij uit 79 “Gladiator” maakte plaats voor een thematiek die we reeds eerder zagen: het westen tegen het oosten. De vijanden zijn nu de Perzen, of, in de huidige tijd, de moslimterroristen. Dat de War on Terror echter voor- en tegenstanders blijkt te hebben, is goed terug te zien in de verschillen tussen bijvoorbeeld “Troy” en “Alexander” aan de ene kant en “300” aan de andere kant. Waar laatstgenoemde duidelijk positie kiest vóór president Bush, keuren de andere twee diens inval in Irak af. De regisseurs weten hun spektakelfilms een hoop actie mee te geven, maar de politieke boodschap die eronder ligt is niet te missen. Ook is het mooi om te zien hoe de positie van de vrouw in de loop der tijd in oudheidfilms is veranderd, terwijl de films toch over dezelfde periode gaan. Van onderdanige, vrome en afhankelijke vrouw in de jaren twintig en dertig, via de zich meer op de voorgrond plaatsende maar nog steeds afhankelijke vrouw uit de jaren vijftig en zestig, naar de volledig vrijgevochten en gelijkwaardige vrouw van nu. Zo zien we in alledrie de bloeiperiodes van de oudheidfilm parallellen met de tijd waarin de films gemaakt zijn en kunnen we stellen dat onder het dunne laagje oudheid in dergelijke films de eigen tijd wordt geprojecteerd. Denkbeelden en handelingen van de hoofdpersonen zijn in alledrie de periodes een weergave van de contemporaine moraal. In de jaren vijftig en zestig werd zelfs het uiterlijk en het accent van de personages gebruikt om goed tegenover kwaad te plaatsen. Dat de bloeiperiodes van deze films dus samenvielen met tijden van internationale spanning en oorlog, is minder toevallig dan het lijkt; de oudheidfilm blijkt een ideaal genre om de eigen tijd in te spiegelen. Dit komt nog eens extra duidelijk naar voren wanneer we oudheidfilms die hetzelfde verhaal vertellen, maar in verschillende periodes gemaakt zijn, met elkaar vergelijken. 80 Literatuur Babington, B. en P.W. Evans, Biblical Epics. Sacred narrative in the Hollywood cinema (New York en Manchester: 1993). Billiet, B., P. Cassiman en M. Vanspeybrouck (eds.), Het verleden in het heden (Gent: 2002). Bondanella, P., The Eternal City: Roman Images in the Modern World (Londen en Chapel Hill: 1987). Brederoo, N.J., ‘Van wrede keizers en vrome christenen’, Lampas 21.3 (1988) 290-297. Bridges, E., E. Hall en P.J. Rhodes (eds.), Cultural Responses to the Persian Wars. Antiquity to the Third Millennium (Oxford: 2007). Burgoyne, R., The Hollywood Historical Film (Malden, Oxford en Carlton: 2008). Ceplair, L. en S. Englund, The Inquisition in Hollywood. Politics in the Film Community 1930 – 1960 (Urbana en Chicago: 2003, eerste uitgave 1979). Clough, E., ‘Loyalty and liberty: Thermopylae in the western imagination’, in: Figueira (2004) 363-384. Cohan, S. en I.R. Hark (eds.), Screening the Male. Exploring masculinities in Hollywood cinema (New York en Londen: 1993). Cyrino, M.S., Big Screen Rome (Malden, Oxford en Carlton: 2005). Elley, D., The Epic Film. Myth and History (Londen, Boston, Melbourne en Henley: 1984). Figueira, T.J. (ed.), Spartan Society (Swansea: 2004). Fitzgerald, W., ‘Oppositions, Anxieties, and Ambiguities in the Toga Movie’, in: Joshel, Malamud en McGuire Jr. (2001) 23-49. Fried, A., McCarthyism. The Great American Red Scare. A Documentary History (New York en Oxford: 1997). Futrell, A., ‘Seeing Red’, in: Joshel, Malamud en McGuire Jr. (2001) 77-118. Hark, I.R., ‘Animals or Romans. Looking at masculinity in Spartacus’ in: Cohan en Hark (1993) 151-172. Hobsbawm, E., The Age of Extremes 1914 - 1991 (Londen: 1994). Joshel, S.R., M. Malamud en D.T. McGuire Jr. (eds.), Imperial Projections. Ancient Rome in Modern Popular Culture (Londen en Baltimore: 2001). Levene, D.S., ‘Xerxes Goes to Hollywood’, in: Bridges, Hall en Rhodes (2007) 383-403. Malamud, M., ‘Swords-and-Scandals: Hollywood's Rome during the Great Depression’, Arethusa 41.1 (2008) 157-183. Miller, F., 300 (Milwaukee: 1998). 81 Muschamp, H., ‘Throwing Our Anxieties to the Lions’, The New York Times 30 april 2000. Palmer, R.R., J. Colton en L Kramer, A History of the Modern World (New York: 2004). Pomeroy, A.J., ‘The Vision of a Fascist Rome in Gladiator’, in: Winkler (2005) 111-123. Ragalie, M., ‘Sex and Scandal with Sword and Sandals: A Study of the Female Characters in HBO’s Rome’, Studies in Mediterranean Antiquity and Classics Vol. 1.1.4 (2007) 1-18. Roisman, H.M., ‘Helen and the Power of Erotic Love: From Homeric Contemplation to Hollywood Fantasy’, College Literature 35.4 (2008) 127-150. Rose, P.W., ‘The Politics of Gladiator’, in: Winkler (2005) 150-172. Rosenstone, R.A., Visions of the Past. The Challenge of Film to Our Idea of History (Londen, Cambridge en Massachusetts: 1995). Russo, V., The Celluloid Closet (New York: 1987). Schwartz, J., ‘Some Actors Outraged by Kazan Honor’, Associated Press 13 maart 1999. Shaheen, J.G., Reel Bad Arabs: How Hollywood Vilifies a People (New York: 2001). Smith, G.A., Epic Films. Casts, Credits and Commentary on Over 250 Historical Spectacle Movies (Londen, Jefferson en North Carolina: 1991). Solomon, J., The Ancient World in the Cinema (Londen en New Haven: 2001). Strootman, R., ‘Alexander de Grote: held of hufter?’, Igitur Archive (2005). Tudor, D., ‘Nation, Family and Violence in Gladiator’, Jump Cut: A Review of Contemporary Media 45 (2002). Vos, C., ‘Werkelijk gebeurd! De historische speelfilm als achteruitkijkspiegel van de samenleving’, in: Billiet, Cassiman en Vanspeybrouck (2002) 109-119. Vos, C., Bewegend verleden. Inleiding in de analyse van films en televisieprogramma’s (Amsterdam: 2004). Winkler, M.M., ‘The Roman Empire in American Cinema after 1945’, The Classical Journal 93.2 (1998) 167-192. Winkler, M.M. (ed.), Gladiator. Film and History (Malden, Oxford en Carlton: 2005). Wood, M., America in the Movies (Oxford en New York: 1975). Wyke, M., Projecting the Past. Ancient Rome, Cinema, and History (Londen en New York: 1997). Wyke, M., ‘Shared Sexualities’, in: Joshel, Malamud en McGuire Jr. (2001) 229-248. 82 Filmografie The 300 Spartans (1962). Geregisseerd door Rudolph Maté. 114 minuten. 300 (2006). Geregisseerd door Zack Snyder. 117 minuten. Alexander the Great (1956). Geregisseerd door Robert Rossen. 136 minuten. Alexander (2004). Geregisseerd door Oliver Stone. 175 minuten. Barabba (1961). Geregisseerd door Richard Fleischer. 144 minuten. Ben-Hur: A Tale of the Christ (1925). Geregisseerd door Fred Niblo. 141 minuten. Ben-Hur (1959). Geregisseerd door William Wyler. 212 minuten. Caesar and Cleopatra (1945). Geregisseerd door Gabriel Pascal. 138 minuten. Cleopatra (1934). Geregisseerd door Cecil B. DeMille. 102 minuten. Cleopatra (1963). Geregisseerd door Joseph Mankiewicz. 243 minuten. The Fall of the Roman Empire (1964). Geregisseerd door Anthony Mann. 183 minuten. Gladiator (2000). Geregisseerd door Ridley Scott. Verlengde versie: 171 minuten. I, Claudius (1937). Geregisseerd door Josef von Sternberg. Niet afgerond. Julius Caesar (1953). Geregisseerd door Joseph Mankiewicz. 120 minuten. The Last Days of Pompeii (1935). Geregisseerd door Ernest B. Schoedschack. 96 minuten. Nerone (1909). Geregisseerd door Luigi Maggi. 14 minuten. Quo Vadis (1951). Geregisseerd door Mervyn LeRoy. 171 minuten. The Robe (1953). Geregisseerd door Henry Koster. 135 minuten. “Rome” (2005-2007). Geregisseerd door Bruno Heller, William J. MacDonald en John Milius. 1144 minuten. The Sign of the Cross (1932). Geregisseerd door Cecil B. DeMille. Originele versie: 124 minuten. Spartacus (1960). Geregisseerd door Stanley Kubrick. 196 minuten. Spartacus (2004). Geregisseerd door Robert Dornhelm. 174 minuten. Triumph des Willens (1935). Geregisseerd door Leni Riefenstahl. 110 minuten. Troy (2004). Geregisseerd door Wolfgang Petersen. 163 minuten. 83