Geluid Muziek Korte Historiek - Stille Film Gedurende de eerste decennia van de filmgeschiedenis en logischerwijs tot aan de introductie van de geluidsfilm, werd het gebruik van muziek in combinatie met film in grote mate bepaald door de omstandigheden waarin een film kon worden vertoond. De vroege vertoningpraktijken en -plaatsen waren onderling zeer uiteenlopend en het gebruik van geluid was bijgevolg eveneens zeer divers. In een vaudevilletheater bijvoorbeeld, werd een film beschouwd als één van de vele acts en werd de muzikale begeleiding afgestemd op de live optredens die eveneens op het programma stonden. Rond 1905 groeide de ‘nickelodeon’ in de Verenigde Staten uit tot de standaard voor filmvertoning. De ‘nickelodeon’ - van ‘nickel’, vijf dollarcent of de prijs van een kaartje en ‘Odeion’, een Oudgrieks overdekt theatergebouw - was een kleine buurtbioscoop die vaak uitgerust was met een piano of een orgel; grotere zalen konden soms beroep doen op een klein orkest, kleinere zalen moesten het vaak redden met een fonograaf. Onder welke vorm dan ook, werd muziek in die tijd voornamelijk opgevat als bijkomende attractie en niet als begeleiding van de film. Vaak ging het om ragtimehits; klassieke stukken werden enkel gebruikt indien de zaal op een meer gegoed publiek mikte. De coördinatie van beeld en muziek was geen prioriteit. Naar mate meer en meer ‘nickelodeons’ in het straatbeeld opdoken, en door het beperkte aanbod meerdere zalen soms dezelfde film vertoonden, werd het steeds interessanter om zich te onderscheiden door aan de film aangepaste muziek aan te bieden. Geleidelijk aan evolueerde met de standaardisering van de filmvertoning ook het gebruik van geluid en muziek naar een grotere graad van eenvormigheid. Een echte norm kon pas in het tijdperk van de geluidsfilm worden vastgelegd. nickelodeon theater - pittsburgh ca. 1905 cue sheet voor the popular sin (1926) Films maakten in die vroege jaren deel uit van een avondvullend programma dat ook een aantal live muziekoptredens omvatte. Toen speelfilms vanaf 1915 langer werden, groeide de vraag naar muziek die afgestemd was op de toon, setting en sfeer van de film. Muziek die niet op de film was afgestemd vormde een te grote afleiding en maakte het soms moeilijk het verhaal te volgen. Het gebruik van de snelle ragtimeritmes werd voortaan voornamelijk voorbehouden voor komedies, terwijl drama’s eerder werden begeleid door lichte klassieke muziek of melodramatische stemmingsmuziek. Muziek afstemmen op verhaal, of ‘playing the picture’, was niet altijd even eenvoudig. Een mars hoorde bij soldaten, een wals bij een dansscène, maar andere situaties waren niet even eenvoudig in te schatten. Grosso modo werden drie methodes gebruikt: men koos soms voor nummers wiens titel verwees naar de inhoud van de scène en voor drama werd vaak klassieke muziek gebruikt, maar het merendeel van de tijd ging men te leen bij het theater en meer bepaald bij theatermuziek voor melodrama. Aangezien de meeste muzikanten weinig ervaring hadden met theatermuziek, kwam men als snel met ‘musical suggestions’ (in de vorm van ‘cue sheets’) op de proppen, zeer algemene suggesties voor passende muziek, onderverdeeld in ruime functionele categorieën naargelang het soort scène of de sfeer waarbij de muziek zou passen. Het resultaat was dat een groot deel van de muzikale begeleiding van films bestond uit compilaties van korte stukken muziek. Sommige muzikanten verkozen niettemin improvisatie boven compilatie, maar ‘playing the picture’ was in beide gevallen een zware taak, aangezien een film zelden langer dan een week werd vertoond. Tijdens de hoogdagen van de ‘nickelodeons’ lag de keuze van begeleidingsmuziek in de handen van de zaaluitbaters. De studio’s zagen echter al snel het belang van muziek in en de verspreiding van ‘musical suggestions’ kan dan ook gezien worden als een poging om controle te krijgen over hoe hun films werden vertoond. Sommige studio’s gingen een stapje verder door speciaal gecomponeerde muziek mee te leveren, maar in de periode van de stille film kon dit soort ‘special scores’ om technologische en logistieke redenen nooit uitgroeien tot de voornaamste manier om films van muziek te voorzien - sommige zalen beschikten over één pianist, anderen over een volledig orkest en geen enkele muzikant had voldoende tijd om voor elke film nieuwe stukken in te oefenen. In de jaren die volgden breidde de filmindustrie enorm uit en in de grote steden verschenen de ‘movie palaces’ op het toneel, grote, luxueuze bioscoopzalen die plaats boden aan soms wel duizenden toeschouwers. Deze filmpaleizen beschikten over een groter budget en de muzikale begeleiding van de vertoonde films was dan ook navenant. Ze the castro theater - san francisco ca. 1922 voorzagen plaats voor een volledig orkest en konden in vele gevallen beschikken over meerdere, vaak uitzonderlijk grote orgels. De ‘musical director’, die tevens dirigent was, bepaalde welke muziek werd gespeeld. Hij stond aan het hoofd van een legertje personeelsleden, gaande van assistent-dirigenten, muziekbibliothecarissen en organisten tot een voltallig orkest. Deze doorgaans grootstedelijke zalen pasten echter in grote mate dezelfde strategieën toe voor het gebruik van muziek als de veel kleinere buurtbioscopen. Enkel in het geval van dure prestigefilms die rondtoerden in zogenaamde ‘road shows’ was het gangbaar speciaal voor de film gecomponeerde muziek te gebruiken. Joseph Carl Breils muziek voor Birth of a Nation (1915) is hier een goed voorbeeld van: de filmscore is nog steeds deels gecompileerd - wat gangbaar zou blijven tot het einde van de stille film - maar in elk geval nauw afgestemd op de film zelf. Pas toen studio’s in de late jaren 1920 ook zelf de vertoning van hun films in handen kregen, tegen het einde van het tijdperk van de stille film, slaagden ze erin de muzikale begeleiding te controleren. Het is ook in die periode dat de commercieel succesvolle praktijk van het ‘theme song’ of titelnummer is ontstaan.