Fivelsgoud 2

advertisement
Fivelsgoud 2
Achtergrondteksten voor docenten bij:
TIJDVAK 9: Tijd van wereldoorlogen en crisis 1900-1950
(Oorspronkelijke tekst: Jouke Nijman. Bewerking: Merel Thomése.
Redactie: Anja Reenders, Heleen Abelsma)
Projectleiding: Eelco Bruinsma
Fivelsgoud 2 wordt mogelijk gemaakt door financiële steun
van het programma Cultuureducatie Met Kwaliteit (Groningen)
2014
INHOUDSOPGAVE
1 Inleiding
1.1 Technische vooruitgang in Groningen
1.2 De Eerste Wereldoorlog
1.3 Crisis
1.4 Tweede Wereldoorlog
2 Appingedam: industrieel centrum van Fivelingo
2.1 De Eendracht
2.2 Jan Brons (1865-1954)
2.3 Mr. Arent Tonko Vos
2.4 N.V. Eerste Groningsche Auto-Omnibus-Onderneming
2.5 DAMsterbusmaatschappij
3 Moderne communicatiemiddelen
4 Gas en elektriciteit
5 Rederij van Egbert Wagenborg
6 Crisisjaren 1929-1940
6.1 Werkverschaffing
6.2 Komst van de NSB
6.3 Crisis Groningen
7 De Tweede Wereldoorlog
7.1 Het begin van de Tweede Wereldoorlog
7.1.1 Adolf Hitler
7.1.2 Nederland aangevallen
7.1.3 Zeeland vecht door
7.1.4 Het begin van de oorlog in Groningen
7.1.5 Strenge maatregelen
8 Verzet
8.1 Leven in een bezet land
8.2 Verzetsheld Allard Oosterhuis
8.3 Onderduiken
8.4 Joden verbergen
8.5 (Dwang)arbeid
8.6 Fabrieken onder controle
8.7 Goed en fout
9 Collaboratie
10 De NSB
11 Klokkenroof
12 Geallieerde bommenwerpers
12.1 De radarstelling in Trimunt
13 Voedsel op de bon
14 Jodenvervolging
14.1 Kamp Westerbork
14.2 Jodenvervolging in Fivelingo
15 Nieuws en informatie
15.1 Radio Oranje
15.2 Propaganda
15.3 Illegale kranten
16 Bevrijding Fivelingo
16.1 Granaten gieren over Appingedam
16.2 Het drama van Holwierde
16.3 Bevrijding Delfzijl
16.4 De laatste schoten
16.5 Zweeds witbrood kwam van Delfzijl
16.6 Slachtoffers bevrijding
16.7 Overgave
17 Herinneringen aan de oorlog
1 Inleiding
1.1 Technische vooruitgang in Groningen
Aan het einde van de 19de eeuw verandert het leven in Groningen snel. Dit komt door nieuwe
uitvindingen zoals de telefoon, het gebruik van elektriciteit en de aansluiting van de grotere dorpen
op gas. In 1883 doet de telefoon haar intrede in de stad Groningen. Pas veel later volgen de kleinere
plaatsen. Tussen 1908 en 1912 worden er elektriciteitscentrales gebouwd in Delfzijl, Middelstum
en ‘t Zandt. Denk je een leven in zonder telefoon of elektriciteit en je begrijpt dat deze moderne
uitvindingen heel veel veranderden in het gewone leven.
Na 1920 komt het geregelde autobusverkeer langzaam op gang, er komen steeds meer buslijnen. De
DAM, afkorting voor ‘Damster Auto Maatschappij’ wordt in 1920 opgericht. Mr. Arent Tonko Vos en
Jan Brons zijn hierbij betrokken. De DAM is één van de eerste autobuslijnen in het land. De wereld
wordt hierdoor een stuk kleiner.
De stad Appingedam ontwikkelt zich aan het begin van de twintigste eeuw steeds meer tot het
industriële centrum van Fivelingo.
1.2 De Eerste Wereldoorlog
Vaak wordt gezegd dat de Eerste Wereldoorlog geheel aan Nederland voorbij is gegaan. Maar dat
is niet helemaal waar. Al is Nederland niet officieel in oorlog, ze zijn doodsbang voor een inval.
Best logisch, want hoewel de Belgen eveneens neutraal zijn, trekt het Duitse leger zich daar niets
van aan en rukt via de Belgische grens op naar Noord-Frankrijk. De angst vertaalt zich in een
algemene mobilisatie. De gemobiliseerde soldaten zijn vier jaar onder de wapenen. Alle soldaten,
op het laatst zo’n 400.000 man, worden opgeroepen en al snel puilen de kazernes uit. Mannen en
jongens krijgen noodgedwongen onderdak in loodsen en leegstaande fabriekspanden. Ook worden
ze gewoon bij burgers thuis ondergebracht. Hiervan krijgt de economie een flinke tik. Er zijn
mannen bij die een eenmanszaak hebben en failliet gaan, vrouwen blijven achter met de kinderen
en moeten rondkomen van een uitkering. Het zijn ook donkere jaren voor de Appingedammer
Bronsmotorenfabriek. Al een dag na de mobilisatie is een groot deel van het personeel voor het
vervullen van hun dienstplicht uit de fabriek verdwenen. Jan Brons besluit daarom de werktijden
aanzienlijk terug te brengen omdat er in de oorlog nauwelijks motoren worden verkocht.
Een ooggetuige vertelt: “Als jongetje van ongeveer vier jaar ging ik naar een groot weiland waar alle
paarden en grote honden bij elkaar gebracht werden om gekeurd te worden voor het Nederlandse
leger, dat gemobiliseerd werd om Nederland te verdedigen. De paarden moesten dienen voor de
cavalerie en om de kanonnen te trekken. En ook de grote honden moesten kleine kanonnen trekken.
Honderden paarden waren bij elkaar gebracht. Het maakte op mij een diepe indruk. De boeren
werden in die tijd getaxeerd naar het aantal paarden. Er waren boeren die wel 20 paarden hadden”.
1.3 Crisis
De ‘grote depressie’ of ‘de crisisjaren’, dat zijn de jaren 1929-1940. Het is crisis in de hele wereld. Er
heerst grote werkloosheid en daardoor is er veel armoede. Het is voor het eerst dat er heel lang zo’n
grote werkloosheid is, in Nederland maar ook in Duitsland.
1.4 Tweede Wereldoorlog
Dan komt er een man aan de macht in Duitsland. Hij heet Adolf Hitler. Onder zijn bewind zal het
beter gaan in Duitsland. Hij belooft de Duitsers gouden bergen. Wat hij ze ook wijsmaakt is dat de
Joden de schuld zijn van alle ellende. Hij wil ze in heel Europa vervolgen en uitroeien. Na nog geen
vijf dagen is ons land onder de voet gelopen. Hij is nu de bezetter. De bezetter heeft de bevolking
een hele reeks van maatregelen en beperkingen opgelegd, een voorbeeld daarvan is het instellen
van een “avondklok”. De burger die zich tijdens de avondklok op straat bevindt moet dit kunnen
verklaren met behulp van zijn “ausweis” (paspoort), lukt dit niet dan wordt men opgepakt en
verhoort door het plaatselijke gezag. Tijdens de bezetting is Nederland een politiestaat. De vrijheid
van meningsuiting, geloof, pers wordt geschrapt en alles wordt geregistreerd en gecontroleerd door
de bezetter. Alles is gericht op de Jodenvervolging. Ondanks pogingen tot verzet en onderduiking
worden de meeste Joden omgebracht in vernietigingskampen. Weinigen keren terug. Van de 107.000
gedeporteerde Joden uit Nederland, zijn er 102.000 in de kampen vermoord. Slechts 5.000 van hen
overleven. Onderduiken is een van de weinige manieren om aan deportatie te ontkomen. Van de
25.000 ondergedoken Joden worden 8.000 gearresteerd, 17.000 overleven de onderduik.
In 1944 komen de bevrijdingstroepen uit Engeland in Zuid-Nederland aan. Het lukt niet om de
grote rivieren over te steken. Nederland boven de grote rivieren blijft door de Duitsers bezet en moet
tot 1945 wachten op de bevrijding. In Appingedam en Holwierde worden zware gevechten geleverd.
Delfzijl is het laatst aan de beurt. Pas op 2 mei 1945 is heel Nederland bevrijd. Op 5 mei geven de
Duitsers zich officieel over.
2 Appingedam: industrieel centrum van Fivelingo
Aan het begin van de twintigste eeuw ontwikkelt de stad zich meer en meer tot het industriële
centrum van Fivelingo. Er vestigen zich veel nieuwe fabrieken in Appingedam. Zoals een
zuivelfabriek, een vlasfabriek, een strokartonfabriek ‘De Eendracht’, een gasfabriek, een trailerfabriek
(onderdeel van de DAM) en twee carrosseriefabrieken ‘Medema en Smit’. De machinefabriek Borga
van Ter Borg & Mensinga krijgt wereldfaam en de metaalgieterij van Jan Brons produceerde de
Bronsmotor, een scheepsmotor die over de hele wereld wordt verkocht. Nu staat op de hoek van de
Kniestraat en de Dijkstraat, als industrieel monument, de reusachtige krukas van zo’n Bronsmotor.
Na de Tweede Wereldoorlog wordt Appingedam aanvankelijk meer en meer overvleugeld door
buurgemeente Delfzijl. Deze plaats ontwikkelt zich in hoog tempo tot de derde havenstad van
Nederland en tot één van de belangrijkste industriële centra in het noorden. De ontwikkeling in
Appingedam verloopt veel langzamer. In 1972 verwerft Appingedam het predicaat ‘beschermd
stadsgezicht’. Daarmee verkrijgt het gemeentebestuur de juridische en financiële mogelijkheden
de in verval geraakte binnenstad weer nieuw leven in te blazen. In hoog tempo worden ambitieuze
plannen ontwikkeld om de historische binnenstad te restaureren met behoud van de eigen identiteit.
2.1 De Eendracht
Deze fabriek is gebouwd in 1908 en was een van de pijlers van de Groningse en Nederlandse
landbouwindustrie. De fabriek maakte grondstoffen voor de verpakkingsindustrie. Op 30 juni 2006
gaat de fabriek failliet en verliezen 270 mensen hun baan. In juli 2008 wordt bekend gemaakt dat de
gemeente Appingedam voor 1,5 miljoen euro het 22 hectare grote terrein met gebouwen die daar
staan heeft gekocht. Om de aankoop te kunnen financieren is Appingedam in zee gegaan met een
energiemakelaar. Deze mag twaalf jaar lang de turbines van de fabriek gebruiken. Ook komen er
25 koopwoningen op het terrein. Behalve de warmtekrachtcentrale gaan de hallen direct tegen de
vlakte. De grond zal vervolgens worden gesaneerd (schoongemaakt) wat zo’n vijf miljoen euro zal
gaan kosten, betaald door provincie Groningen en het rijk.
Onderstaande figuren Brons en Vos zijn beiden nauw betrokken bij de industrie in Appingedam.
2.2 Jan Brons (1865-1954)
Iedere schipper kent de Bronsmotor. Het begon in 1877, toen de 12 jarige timmermanszoon Jan
Brons (1865-1954) uit Wagenborgen een raamkozijn in elkaar knutselde. Samen met zijn vader
maakt hij later een dorsmachine en experimenteer met motoren. De eerste motor die Jan Brons
in 1891 bouwt, wil niet lopen. Geen wonder, want in het boekje dat hij gebruikt, is het Engelse
woord ‘petrol’ vertaald met ‘petroleum’ in plaats van met ‘benzine’. Jan Brons heeft aanvankelijk
een timmerbedrijf in Wagenborgen en vervolgens met Timmer een machinefabriekje in Delfzijl.
Rudolf Diesel is rond 1890/1900 druk bezig met de ontwikkeling van zijn dieselmotor. Dit wil niet
zo best lukken aangezien het inbrengen van de brandstof eigenlijk wel lastig is, deze brandstof
moet tegen de compressiedruk van ca. 40 bar in de cilinder gebracht worden. Rudolf Diesel
heeft wel de mensen en machines om deze speciale onderdelen te maken. Jan Brons heeft de
juiste machines niet maar wil toch graag zo’n motor bouwen en bedenkt een soort hulpzuigertje
voor het inbrengen van de brandstof. Het werkt niet, maar met een kleine aanpassing is wel het
verstuiverbakje geboren. De eerste “bakjesknapper” loopt. Brons vraagt in 1904 patent aan op het
verstuiverbakje en het wordt een enorm succes. De Bronsmotor gaat de hele wereld over. Het is een
brandstofbesparende motor zonder zuiger, maar met verstuiver: het verstuiverbakje. Brons is jaren
een begrip en ook veel buitenlandse motorenfabrieken hebben dit systeem dan ook toegepast. Er
worden wereldwijd patenten verleend op het door Jan Brons uitgevonden systeem. Hij richt in 1906
de eerste Bronsmotorenfabriek op in Appingedam. De fabriek neemt dan een geheel eigen plaats in
de Nederlandse motorenindustrie in. Het bedrijf groeit enorm en in 1968 werken er 400 mensen. De
Bronsmotor wordt gebouwd voor kustvaarders, binnenschepen, veerboten, tractoren en gemalen.
Brons voorziet honderden coasters van aandrijving. De oerdegelijke machines gaan een
mensenleven mee. De Ommelander scheepvaartvaart krijgt in de jaren twintig een geweldige impuls
door dit nieuwe scheepstype, de motorkustvaarder. Eerst is het niet meer dan een gemotoriseerd
binnenschip, met opgehoogde boorden en een mast, maar al snel worden er zeewaardige coasters
gemaakt. Ze bevallen zo goed dat de laatste zeilende kustvaarders al snel het loodje leggen.
Kleine grijze duivels worden ze genoemd. Geen wonder, de grijs geverfde kustvaarders komen op
plekken waar andere zeeschepen het laten afweten. Brons groeit gestaag door tot 1973 en vervult
een voortrekkersrol bij de ontwikkeling van nieuwe scheepsmotoren tot vijfduizend Pk. Al snel
verslechtert de scheepsbouwmarkt. Dit komt doordat de visserij minder wordt. Bovendien zijn er
kinderziektes in de nieuwe motoren. In 1982 raakt het bedrijf uit de rode cijfers en biedt dan werk
aan 210 mensen. Maar het daaropvolgende jaar zet de neergang opnieuw in. Uiteindelijk neemt de
Waukesha Engine Divsion van de Amerikaanse Dresser industries eind jaren ’80 het toen 80 mensen
tellende bedrijf over.
In onze laaggelegen gebieden is afwatering nodig omdat anders, bijvoorbeeld bij zware regen, de
landerijen onder water komen te staan. De twee sluizen in Termunterzijl blijken onvoldoende
capaciteit te hebben. In 1930 wordt het dieselgemaal Cremer gebouwd, dat 24 uur per dag water
naar de zee kan pompen. Het gemaal heeft onder andere een dieselmotor van Brons (Brons 6GV)
uit 1972 die 500.000 liter water per minuut kan verwerken. In de jaren ’70 wordt de taak van het
gemaal Cremer overgenomen door het nieuwe gemaal Rozema, dat vlak bij het oude gemaal wordt
gebouwd. Het dieselgemaal krijgt nu een museale bestemming. Doordat het gemaal heel goed
onderhouden wordt door een team van vrijwillig machinisten, kan het zijn oorspronkelijke taak in
geval van nood zo weer opnemen.
2.3 Mr. Arent Tonko Vos
Hij heeft veel betekend in Appingedam. Hij was advocaat en procureur (advocaat die optreedt
voor de rechtbank) in zijn geboorteplaats Appingedam. Daarnaast is hij 40 jaar lid van de
gemeenteraad, 20 jaar wethouder en vele malen waarnemend burgemeester. Hij zat in het bestuur
van voor Appingedam belangrijke ondernemingen. Zijn grote liefde voor de letterkunde leverde
tal van werkzaamheden en werken op. Dit blijkt al heel jong. Na de Franse School in Appingedam
bezoekt hij de R.H.B.S. in de Groningen. Al snel wordt hij voorzitter van de schoolvereniging
Demosthenes en als student van de genootschappen Discendo discimus en Bragi. Hij werkt mee
aan de Studentenalmanak en bij het lustrum van 1899 vult zijn Avont van Sanc ende Rhetorijke de
Groninger Schouwburg. In 1901 wordt zijn revue Prikkebeen, met muziek van de kapelmeester
Eli Culp, in de Stadsschouwburg opgevoerd. Als men in 1918 een voorzitter zoekt voor de pas
opgerichte Algemene Vereniging Groningen, (Grunneger Genootschap), is het Mr. Vos die de
voorzittershamer gaat hanteren. Onder zijn voortreffelijke leiding treden sprekers op over de
rijkdom van dat dialect, over de volksoverleveringen en over dialecttoneel. In 1930 leg hij dat
voorzittersschap neer. Toch blijft hij, naast zijn drukke advocatenpraktijk, ruimte geven aan wat
hij belangrijk acht voor de gemeenschap van Appingedam. Zo werkt hij mee aan de oprichting van
de Appingedammer Brons-motorenfabriek, waarvan hij vanaf de oprichting Commissaris en later
President-commissaris wordt. Hij geeft zijn medewerking aan de oprichting van de N.V. DamsterAutomaatschappij, waarvan hij vanaf de oprichting president-commissaris is. Hij is exploitant van
één van de eerste autobuslijnen in het land. Als president-commissaris van de Nutsspaarbank brengt
hij in 1911 de Openbare Leeszaal tot stand, die zich kan meten met leeszalen van grote steden elders
in het land. Mr. A. T. Vos is van de oprichting af voorzitter. Hij ijvert voor de stichting van de Rijks
H.B.S. te Appingedam, die hij tot bloei heeft zien komen. Hij is ook de man die mogelijk maakte dat
de Middeleeuwse Nicolaïkerk in zijn oude staat wordt hersteld naar de plannen van de bouwmeester
Wittop Koning. En hij geeft aanzet tot de totstandkoming van het Gewestelijk Museum en de
Noordelijke Kunsthof. Mr A. T. Vos overlijdt in 1955 en wordt begraven tegenover Jan Brons, die in
1954 overlijdt, op Rusthof te Appingedam.
2.4 N.V. Eerste Groningsche Auto-Omnibus-Onderneming
De N.V. Eerste Groningsche Auto-Omnibus-Onderneming is opgericht in 1912. Iedereen is heel
blij met dit moderne vervoer. De autobus is veel veiliger dan paard en rijtuig. De N.V. wordt in
1912 opgericht door een groepje notabelen uit de streek. Deze bus, rijdend op de lijn UsquertKantens-Middelstum-Onderdendam-Bedum-Groningen in 1912, biedt plaats aan één chauffeur,
één conducteur, acht passagiers eerste klasse en 16 passagiers tweede klasse. De bus heeft massieve
banden, wat tot gevolg heeft dat de bewoners van de huizen die dicht langs de weg staan, klagen
over trillingen. De bus doet één uur en twee minuten over de afstand Middelstum-Groningen (nu
een half uur). Er zijn dagelijks vijf ritten heen en terug van Usquert naar Groningen. Een deel van
de winter rijden ze niet omdat de wegen dan vaak onder water staan. In de Provinciale Groninger
Courant staat dan dit gedicht:
‘Vrolijk rolt langs vaart en weiden D’Autobus met snelheid voort Rustig stampend, zachtkens veerend
Door benzine aangespoord’
2.5 DAMsterbusmaatschappij
Na 1920 komt het geregelde autobusverkeer langzaam op gang, maar in enkele jaren wordt de groei
gigantisch; in 1926 zijn er meer dan 1000 ondernemingen, die zich met geregeld personenvervoer
per autobus bezighouden: van kleine eenmansbedrijfjes tot grote ondernemingen. Mr. Arent
Tonko Vos en Jan Brons zijn betrokken bij de oprichting van de N.V. Damster Auto Maatschappij,
beter bekend als de DAM in Appingedam. DAM wordt in 1920 opgericht en is één van de eerste
autobuslijnen in het land. DAM is een begrip in de streek en ver daarbuiten. Als blijkt dat de kosten
voor het aanleggen van tramlijnen in Appingedam veel te hoog zijn, moet het personenvervoer
maar op een andere manier geregeld worden. Per autobus. Grote voordeel is dat zij gebruik kunnen
maken van de openbare weg, een vergunning of iets dergelijks is niet nodig. Het is heel gemakkelijk:
een traject uitzoeken en rijden maar! Een briefje aan Gedeputeerde Staten met de vermelding
van de dienstregeling, de halteplaatsen en de tarieven, liefst 8 dagen voor aanvang van de eerste
dienst, is voldoende. De eerste dienst is van Appingedam naar Hoogezand. In 1926 hebben ze al
5 diensten waar onder Appingedam/Delfzijl-Appingedam-Ten Boer-Groningen. Deze rijde zes
keer op werkdagen, met nog een extra rit vanaf Appingedam via Bierum-Spijk-Loppersum naar
Groningen. DAM wordt daarmee een behoorlijke concurrent van de spoorlijn Delfzijl-Groningen
en die hebben dan ook bezwaren tegen DAM want ze nemen veel vervoer over en zijn sneller dan de
trein (treintraject was vele kilometers langer) en heeft bovendien een betere service. Al snel komt er
concurrentie van andere busondernemingen die nagenoeg het zelfde traject rijden. Omdat het zo wel
een beetje een chaos op de weg wordt, moet er vanaf 1927 een vergunning worden aangevraagd. Als
op 10 mei 1940 de Duitse troepen Nederland binnenvallen, worden alle busdiensten direct gestaakt,
maar al op 11 mei lukt het een DAM-bus als enige op het Gedempte Zuiderdiep te verschijnen. In
de oorlog is benzine schaars en rijden de DAM-bussen op gasgeneratoren om de diensten draaiende
te houden. Maar het is moeilijk om in de oorlog te kunnen blijven rijden. In september 1943 wordt
alle busvervoer stopgezet, wat zou duren tot de bevrijding in april 1945. De eerste DAMbussen
zijn zwart, maar bij het 25-jarig regeringsjubileum van koning Wilhelmina in 1923 wordt de kleur
veranderd in oranje met groene band met een wit dak met zwarte stijlen. Deze kleuren hebben de
bussen gehad tot eind jaren ’70, toen de DAM overgenomen werd door de GADO. Dat betekent het
einde van DAM die meer dan 50 jaar een begrip is in de provincie Groningen en ook daarbuiten. De
DAMsterbus kun je nog bekijken in het Noordelijk Bus Museum in Winschoten.
3 Moderne communicatiemiddelen
Zorgen betere vervoers- en communicatiemiddelen ervoor dat de eigen omgeving groter wordt, de
telefoon is een uitvinding die de buitenwereld letterlijk in huis brengt. Echter nog niet meteen in de
huiskamer: voor het apparaat is een plaatsje in de gang gereserveerd. In de stad Groningen doet de
telefonie in 1883 haar intrede, pas veel later volgen de kleinere plaatsen. Het overgrote deel van het
platteland moet wachten op een aansluiting tot ongeveer de periode van de Eerste Wereldoorlog.
Niet iedere boer heeft in de begintijd een eigen lijn naar de centrale. In Warffum dient een huisje
van een vissersvrouw als ‘tussenstation’ voor acht boerderijen. In 1938 krijgen boerderijen in Breede
tegelijk een telefoon. In die tijd zitten er verschillende op één lijn aangesloten, zodat je moet wachten
tot je buurman klaar is met bellen.
4 Gas en elektriciteit
In het huishouden voltrekt zich een ware revolutie. Omstreeks 1900 krijgen mensen in grotere
dorpen gas. In Fivelingo onder andere in Appingedam (1905). Elektriciteit wordt dan al meer
gebruikt voor stofzuigers en wasmachines. De eerste centrales staan in Delfzijl (1908), Middelstum
(1910) en ’t Zandt (1912). Hoe zwaar het huishoudelijk werk blijft, ook met de nieuwe apparaten,
herinnert zich Wiba van der Ploeg-Buitenwerf uit Bierum, in de jaren twintig dienstmeisje op een
boerderij: ‘We moesten de hele dag linoleum wrijven in de gangen en in de kamers. Meubels wrijven,
ramen aan de binnenkant. Koper poetsen; je zat geen minuut stil. Altijd wel wat te doen. Alle dagen
hetzelfde werk. Ik ben er vier jaar geweest. ‘s Maandags wassen, dinsdag op de bleek, ’s woensdags
ook wassen en vrijdag strijken. We hadden een elektrische wasmachine in een houten tobbe. Op de
deel stond die.’
5 Rederij van Egbert Wagenborg
Een mooi voorbeeld van succesvol ondernemerschap is het verhaal van Egbert Wagenborg (18661943), de grootste reder van het Ommeland. In 1888 is hij schipper op een houten tjalk van 80 ton.
Het ontgaat hem niet dat er in en rond de haven van Delfzijl van alles gebeurt. De tijd van de houten
schepen onder zeil is voorbij. Stoom- en motorschepen varen naar Delfzijl om er goederen in te
nemen of te lossen. Egbert begint een loopbaan als scheepsbevrachter en – makelaar. Omdat zijn
woonplaats ook als kolenhaven van belang is geworden, begint hij in Farmsum een kolenhandel.
Nu stoom en olie vaste vaartijden mogelijk maken en er steeds meer mensen op reis willen, begint
hij met passagiersdiensten. Eerst op Emden, later ook op Ameland en Schiermonnikoog. Het lijkt
wel of elke nieuwe maritieme bedrijvigheid voor hem een impuls betekent om zijn onderneming uit
te breiden. Hij brengt sleepboten in de vaart en wordt in de loop van de jaren een van de grootste
reders van het Ommeland. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelt het bedrijf zich tot een geweldige
logistieke onderneming, waarin transport en vele vormen van bevrachting en distributie worden
ondergebracht.
6 Crisisjaren 1929-1940
De crisis begint in oktober 1929 met het instorten van de aandelenbeurs in de Verenigde Staten van
Amerika. Ineens zijn de aandelen bijna niets meer waard. Al snel is het crisis in de hele wereld. Het
is voor het eerst dat er heel lang zo’n grote werkloosheid is in Nederland. Van elke vier Nederlandse
arbeiders is er één langer dan een jaar werkloos. Geen geld voor leuke dingen. De regering besluit
de werklozen te helpen met geld. Ze gaan ze steunen. Maar de ‘steun’ mag niet te hoog zijn, anders
zouden de werklozen lui worden, denken ze. De regering is bang dat een werkloze er stiekem een
‘zwart’ baantje bijneemt. Daarom moeten ze één of twee keer per dag naar een stempellokaal. Daar
krijgen ze een stempel in een boekje. Vaak moeten ze urenlang wachten in een lange rij voor het
lokaal. De werklozen schamen zich hiervoor.
6.1 Werkverschaffing
Soms worden werklozen gedwongen om werk voor de regering te doen. Werkverschaffing heet dat.
Ze mogen dit werk niet weigeren. In die tijd is bijvoorbeeld het Amsterdamse Bos aangelegd. Het
werk is zwaar en vervelend. Denk bijvoorbeeld aan sneeuwruimen, onkruid wieden, touw pluizen
of keienkloppen. Bij het laatste worden grote keien aangevoerd die in kiezelsteentjes gehakt moeten
worden. Dit grind wordt dan gebruikt bij de aanleg van wegen en kades.
Niet iedere werkloze wordt naar de werkverschaffing gestuurd. In eerste instantie zijn het
ongeschoolde arbeiders. Veel van deze mensen zijn het wel gewend om zwaar werk te doen. Mensen
met een beroep waarvoor ze echt fijn werk moeten doen zoals horlogemakers, worden op een andere
manier ondersteund.
6.2 Komst van de NSB
Colijn, de minister-president en zijn regering zijn zuinig. De gulden, de munt van toen, mag niet
minder waard worden. De partijen die niet in de regering zitten, de socialisten, vinden dat de
regering alles moet doen om de economie weer te laten groeien. Het lukt de regering niet om de
crisis op te lossen. Een democratie is een land waar de mensen zelf kiezen wie regeert. Volgens
een bepaalde groep mensen is er daardoor geen eenheid binnen de regering en blijft het probleem
bestaan. Deze groep vormt een nieuwe politieke partij: de NSB (Nationaalsocialistische Beweging.)
De NSB is een fan van Adolf Hitler. Hitler vindt dat de minister-president een echte baas moet zijn.
Er verandert echter niet veel bij de verkiezingen. De grote partijen blijven ongeveer even groot en de
NSB klein.
6.3 Crisis Groningen
De werkloosheid in de jaren twintig hoger in Groningen dan in de rest van het land. In 1933 is bijna
twintig procent werkloos. In de landbouw is in 1930 een sterke prijsdaling. Daardoor worden ook
veel landarbeiders ontslagen.
Jan Buiskool (1875-1937) was dominee, burgemeester van Vlagtwedde en later van Delfzijl.
Naast het burgemeesterschap hield hij zich ook bezig met de bestrijding van werkloosheid in de
provincie Groningen. In 1923 werd hij benoemd tot rijksinspecteur van de werkverschaffing. Als
Rijksinspecteur had Buiskool het laatste woord over de vele regels die aan de werkverschaffing
verbonden waren. Hij liet zich niet overhalen en was spijkerhard voor de arbeiders. Ze kregen
alleen de minimale arbeidsvoorwaarden. De arbeiders vonden hem echter zeer onredelijk en
klaagden voortdurend over de slechte arbeidstoestanden. Bij de werkverschaffing in Westerwolde
zijn als gevolg daarvan verschillende stakingen geweest. Het enige gevolg voor stakers was dan ook
schorsing van de werkverschaffing, waardoor ze voor korte of langere tijd in de steun belandden.
De ‘Wreker’ of ‘Drijver’ was een bijnaam voor Buiskool die hij aan zijn bikkelharde beleid had te
danken.
7 De Tweede Wereldoorlog
7.1 Het begin van de Tweede Wereldoorlog
7.1.1 Adolf Hitler
Na de eerste wereldoorlog volgt een heel moeilijke periode voor Duitsland. Omdat zij de oorlog
zijn begonnen moeten ze heel veel schadevergoeding betalen aan de benadeelde landen. Zoveel dat
het onmogelijk wordt hieraan te voldoen en het land weer op te bouwen. De mensen in Duitsland
worden steeds ontevredener, de werkloosheid en de armoede stijgen en er lijkt geen kans op
verbetering.
Dan komt er een man aan de macht. Hij heet Adolf Hitler. Onder zijn bewind zal het beter gaan
in Duitsland. Hij belooft de Duitsers gouden bergen. Wat hij ze ook wijsmaakt is dat de Joden de
schuld zijn van alle ellende. De meeste Duitsers geloven Hitler. Al gauw worden de joden vervolgd,
mishandeld en opgepakt. Hun synagogen en winkels worden vernield. Kortom, het wordt de Joden
in Duitsland heel moeilijk gemaakt.
Vanaf 1938 vluchten daarom steeds meer Joden naar andere landen. Ook naar Nederland. Daar
denken ze veilig te zijn. Maar als de Duitsers in ons land eenmaal de baas zijn, worden de Joden ook
hier vervolgd. Voor de Joodse bevolking breekt er een verschrikkelijke tijd aan.
7.1.2 Nederland aangevallen
In de nacht van 9 op 10 mei 1940 valt het Duitse leger Nederland binnen. Vier pantsertreinen gaan
de Duits-Nederlandse grens over. Eén daarvan rijdt Groningen binnen en moet opstomen naar
de Afsluitdijk. Tegelijkertijd vliegen grote eskaders van de Duitse luchtmacht over Nederland. De
Nederlandse soldaten vechten dapper tegen de sterke Duitse legers. Vooral op de Grebbeberg in
Utrecht wordt heel fel gevochten. De Nederlandse soldaten weten de Duitsers daar drie dagen op
te houden. Daarbij sneuvelen ruim 380 Nederlandse militairen. Dan wordt de stad Rotterdam door
Duitse vliegtuigen gebombardeerd. Duizenden bommen vallen op de stad. De binnenstad brandt
af. Daarna hebben ruim 80.000 Rotterdammers geen huis meer. Het is een tragedie. Ruim duizend
mensen zijn omgekomen. De Duitsers willen nog meer Nederlandse steden bombarderen. De
regering van ons land ziet in dat het geen zin heeft om verder te vechten. Generaal Winkelman geeft
zich over want anders zullen nog meer steden worden gebombardeerd.
7.1.3 Zeeland vecht door
Niet heel Nederland geeft zich over. De provincie Zeeland vecht door. In die provincie zijn nog veel
Engelse en Franse soldaten en die kunnen zo nog vluchten. Maar op 17 mei heeft Hitler geen geduld
meer. Op die vrijdag laat hij de stad Middelburg bombarderen. Die dag staat bekend als de Vreselijke
Vrijdag. Na dit bombardement geeft ook Zeeland zich over. De oorlog is voorbij en de bezetting
begint. Na nog geen vijf dagen is ons land onder de voet gelopen. De hele oorlog heeft precies één
week geduurd.
7.1.4 Het begin van de oorlog in Groningen
De provincie Groningen ligt aan de grens met Duitsland en merkt direct dat het oorlog is.
Veel Ommelanders worden in de ochtend van 10 mei 1940 door een explosie gewekt. Overal
worden bruggen opgeblazen om de Duitse opmars te vertragen. De Duitsers zijn die nacht bij
Nieuweschans de grens over gekomen. Vanuit het oosten Duitse vliegtuigen over het grensplaatsje
Nieuweschans. Even later begint vanaf Duits grondgebied een kanon te schieten. Duitse militairen
in camouflagepakken duiken op. Ze openen het vuur op Nederlandse militairen, die zich in bunkers
hebben verschanst. De Nederlandse soldaten zijn niet opgewassen tegen de overmacht. Ze worden
gevangen genomen. Enkele soldaten weten te ontsnappen. Direct na de inval hebben de Nederlandse
militairen het bevel gekregen de haven van Delfzijl onbruikbaar te maken. Met daverend geweld
sneuvelen de kranen en de vuurtoren wordt in lichterlaaie gezet.
Ook op andere plaatsen in Groningen komt het tot gevechten tussen Nederlandse en Duitse
soldaten. Bij Nieuwolda moeten enkele tientallen Nederlandse soldaten het opnemen tegen een
overmacht van 400 Duitsers. De soldaten weten de aanvallers tegen te houden. Pas na een gevecht
van drie uur moeten de verdedigers het opgeven.
Commandant Veenbaas is de bevelhebber van het leger, dat het noorden moet verdedigen. Dat is
moeilijk, want hij heeft maar weinig soldaten om tegen de Duitsers te vechten. Om het de Duitsers
toch zo moeilijk mogelijk te maken blazen zijn soldaten zoveel mogelijk bruggen en sluizen op. En
dat zijn er nogal wat: 238 sluizen en bruggen in totaal!
In Delfzijl brengt het Nederlandse leger twee Duitse koopvaardijschepen tot zinken en worden de
installaties in de haven onklaar gemaakt. Met deze acties hoopt commandant Veenbaas de opmars
van de Duisters te vertragen. Dat lukt, want het Duitse leger heeft behoorlijk veel last van het grote
aantal opgeblazen bruggen.
In Winschoten wordt een spoorbrug opgeblazen. Duitse legertreinen kunnen daardoor niet zomaar
vanuit Duitsland met munitie en soldaten Nederland binnenrijden. De Duitse pantsertrein, die via
Groningen moet opstomen tot vlak bij de Afsluitdijk, komt niet verder dan Winschoten.
Hoewel de Nederlandse soldaten de Duitsers hier en daar weten tegen te houden, heeft de strijd
niet lang geduurd. Al om tien uur, diezelfde morgen geeft de commandant van de troepen in het
noorden het bevel om terug te trekken naar de Afsluitdijk. Die avond nog trekken de Duitsers de
stad Groningen binnen.
De Noordelijke provincies zijn totaal verrast door de snelle opmars van de Duitsers. Groningen
is bijna zonder slag of stoot verloren gegaan, omdat de verdedigingslinies verder naar het westen
liggen. Daardoor zijn de verliezen gering. Er zijn weinig doden gevallen. Acht Nederlandse soldaten
zijn gesneuveld. Na anderhalve dag zijn de drie noordelijke provincies in Duitse handen… Overal
verschijnen nu Duitse soldaten. De bezetting is begonnen en zal vijf jaar duren.
7.1.5 Strenge maatregelen
In het begin van de bezetting verandert er niet zoveel. De meeste mensen proberen zo normaal
mogelijk verder te leven. Maar in alles merk je dat het oorlog is. Niet alleen omdat je overal
gewapende Duitse soldaten ziet, maar ook door allerlei strenge maatregelen van de Duitsers.
Zo moeten ’s avonds de ramen worden verduisterd. In elk huis moeten zwarte papieren rolgordijnen
worden neergelaten zodat er geen licht naar buiten kan schijnen. Dit wordt gedaan om te
voorkomen, dat Geallieerde bommenwerpers, die vanuit Engeland naar Duitsland vliegen om het te
bombarderen, zich vergissen en per ongeluk hun bommen op Nederland afgooien.
In november 1940 wordt het persoonsbewijs ingevoerd voor alle mensen van 15 jaar en ouder. Half
april 1941 heeft iedereen een persoonsbewijs. Als je wordt aangehouden zonder persoonsbewijs
wordt je zwaar gestraft. Door deze maatregel kunnen de Duitsers nu veel makkelijker mensen
controleren. In je persoonsbewijs staat ook vermeld of je joods bent bijvoorbeeld.
Ook wordt de avondklok ingesteld. Na een bepaalde tijd mag je niet meer op straat, doe je dat wel
dan word je opgepakt en verhoord door het plaatselijke gezag. Tijdens de bezetting is Nederland
een politiestaat, de bezetter bepaalt wat er in de kranten komt, waar mensen naar mogen luisteren,
wat ze wel en niet mogen zeggen en wat ze wel en niet mogen doen. Het is een beleid gebaseerd op
terreur.
8 Verzet
Het aantal mensen dat zich echt tegen de Duitsers verzet en Joden helpt, is niet zo groot. Dat
betekent niet dat de rest het allemaal maar goed vindt wat de Duitsers doen. Maar niet iedereen is
een held. Er zijn verschillende vormen van verzet. Hier zijn wat voorbeelden:
• onderduikers verbergen
• illegale kranten rondbrengen
• berichten overbrengen
• persoonsbewijzen en bonkaarten vervalsen
• overvallen op distributiekantoren
• bevrijdingsacties
8.1 Leven in een bezet land
Je denkt misschien dat er in de Tweede Wereldoorlog veel helden zijn. Je vergist je, want de meeste
mensen zijn bang. Er is niet genoeg gedaan om de Joden te helpen. Het is gevaarlijk om Joden
te helpen. Als je gesnapt wordt, word je streng gestraft. Maar men weet ook niet goed wat er in
Duitsland en Polen met de Joden gebeurt. Meestal worden de Joden opgepakt door politiemannen.
Die krijgen bevel om de Joden uit hun huizen te halen. De meesten doen dat niet van harte.
8.2 Verzetsheld Allard Oosterhuis
De Duitsers voeren allerlei maatregelen in, die het leven moeilijk maken. De meeste mensen leggen
zich hierbij neer. Ze proberen zo goed en zo kwaad hun leven voort te zetten. Maar geleidelijk
worden de maatregelen van de Duitsers strenger en strenger. Op den duur is het een onderdrukking.
Toch zijn er ook mensen, die zich er tegen willen verzetten. Een van hun is Allard Oosterhuis,
huisarts in Delfzijl. Samen met fabrikant Dirk Boerema en Harry Roossien, een kapitein, richten ze
een verzetsgroep op. De groep heet Zwaantje, genoemd naar de bijnaam van de dokter. Hij wordt
Zwaantje genoemd naar café De Witte Zwaan in Lisse. Daar komt de dokter wel eens een biljartje
leggen tijdens de mobilisatietijd. Allard Oosterhuis is aanvoerder van de verzetsgroep Zwaantje.
Oosterhuis zet tijdens de Tweede Wereldoorlog een smokkellijn op tussen de haven van Delfzijl en
het Zweedse Stockholm. Deze smokkellijn ‘De Zweedse Weg’ kan bestaan doordat er vanuit Delfzijl
nog altijd Nederlandse kustvaarders naar het neutrale Zweden voeren, via de Duitse havenstad Kiel.
Harry Roossien is lid van verzetsgroep ’t Zwaantje. Hij is kapitein van een coaster en maakt vele
tochten naar Zweden en Engeland.
Oosterhuis is niet alleen huisarts, hij heeft ook twee schepen. Het zijn kustvaarders. Ze heten
‘Cascade’ en ‘Libelle’. De schepen varen op en neer naar Zweden. Dat kan omdat Zweden neutraal
is en dus niet aan de oorlog meedoet. De haven van Delfzijl blijftf gedurende de hele oorlog open
en Zwaantje maakte hier dankbaar gebruik van. Als Oosterhuis in het begin van de oorlog kapitein
Harry Roossien ontmoet ontstaat het idee om de Groninger kustvaarders te gebruiken voor het
overbrengen van berichten. Later laat hij ook geld voor het verzet, portretten van de koningin,
radiozenders, Engelse piloten, (die door de Duitsers zijn neergeschoten) en verzetsmensen op
zijn schepen toe. Ze kunnen zo ontsnappen en naar het vrije Zweden varen. (Deze manier van
ontsnappen wordt wel de ‘Zweedse weg’ genoemd.) Van de Engelse geheime dienst krijgt Oosterhuis
een radiozender. Hiermee kan hij contact onderhouden met Engeland en zo geheime informatie
over de Duitsers doorgeven. Ook andere verzetsgroepen gebruiken de zender om geheime
boodschappen door te geven aan de regering in Engeland. De leden van Het Zwaantje worden in
1943 verraden en door de Duitsers gearresteerd. De hele groep wordt overgebracht naar Anrath, een
plaatsje, in Duitsland, niet ver van Venlo. Alle leden worden ter dood veroordeeld. Maar ze hebben
geluk. De doodvonnissen worden niet uitgevoerd, omdat de Geallieerde troepen er aan komen. Snel
worden de gevangenen naar een andere gevangenkamp gebracht, verder weg in Duitsland. Daar
worden ze in 1945 door de Amerikanen bevrijd. Allard Oosterhuis en zijn verzetsgroep zijn door het
oog van de naald gekropen! Oosterhuis wordt onderscheiden met het Bronzen Kruis. Hij vestigt zich
in 1965 in Ierland.
8.3 Onderduiken
Jonge mannen moeten voor de Duitsers gaan werken. Ze zijn nodig in fabrieken. Maar wat te
doen, als je niet voor de Duitsers wilt werken? Veel mannen duiken onder op geheime adressen.
Verzetsmensen, die op de vlucht zijn, moeten onderduiken, maar ook Joden, die niet met de
transporten mee willen.
Op het platteland zijn goede schuilplaatsen, waar je je kunt verbergen. In afgelegen boerderijen
met de grote boerenschuren kun je je goed verstoppen. Bovendien zijn er op het platteland minder
Duitse soldaten. Een ander voordeel is dat er op het platteland meer voedsel is. De boeren houden
vaak een deel van de oogst achter en er is ook voldoende vlees en melk. Zo verdwijnen heel wat
mensen uit de samenleving. In de provincie Groningen zijn ongeveer 18.000 mensen ondergedoken.
8.4 Joden verbergen
Om deportatie naar een concentratiekamp te ontlopen, duiken veel Joodse families onder. De
Duitsers denken dat er in totaal ongeveer 13.000 Joden zijn ondergedoken. Om Joden op te sporen
worden razzia’s gehouden. Worden Joden aangetroffen, dan worden ze meteen afgevoerd. Ook
degenen, die Joden onderdak geven, worden streng gestraft. De bekendste Joodse onderduikster is
Anne Frank. Haar schuilplaats wordt verraden en de familie Frank komt via Westerbork in kamp
Bergen Belsen terecht. Anne en haar zus overlijden daar kort voor de bevrijding.
8.5 (Dwang)arbeid
In de Tweede Wereldoorlog liggen de fabrieken stil, want ze zijn kapot of de machines zijn
weggehaald en naar Duitsland gebracht. Of er zijn geen arbeiders. En bovendien, landen, die met
elkaar oorlog voeren, drijven geen handel meer met elkaar en kopen dus geen producten van elkaar.
Ook het vervoer is bijna niet mogelijk. Wegen en bruggen zijn kapot. Treinen rijden bijna niet meer.
Schepen varen niet. Havens zijn afgesloten. Vliegvelden zijn voor gewone vrachtvliegtuigen gesloten.
Kortom, er wordt veel minder gewerkt dan in vredestijd.
In Duitsland is een groot tekort aan arbeiders, omdat de meeste Duitse mannen in het leger vechten,
vaak ver weg van huis. In hun plaats moeten Duitse vrouwen het werk doen. Maar ook mannen uit
bezette landen worden ingezet. Mannen vanaf 17 jaar worden verplicht voor de Duitsers werken.
Ze mogen niet meer hun normale werk doen, maar moeten in Duitsland gaan werken. Ze worden
opgepakt en naar Duitsland gestuurd om daar in de wapenfabrieken te werken.
Een paar honderdduizend mannen uit Nederland werkt als dwangarbeider in Duitsland. Ze leven
in smerige barakken en krijgen slecht te eten. Veel van hen worden ziek en sterven. Anderen komen
om door Geallieerde bommen. Maar ook in Nederland moeten Nederlandse mannen werken
voor de Duitsers. In september 1944 worden alle mannen tussen 18 en 55 jaar opgeroepen door
de Organisation Todt, de Duitse organisatie die overal in bezet Europa burgers dwangarbeid laat
verrichten. De mannen moeten loopgraven maken rond Groningen en andere steden. Wie niet wil,
moet voor zijn eigen veiligheid onderduiken.
8.6 Fabrieken onder controle
Ook de fabrieken hebben last van schaarste. Er is gebrek aan grondstoffen en er wordt minder
verkocht. Veel fabrieken moeten daarom gaan sluiten. Het aantal strokartonfabrieken in de provincie
daalt van negentien in 1940 tot vijf in 1943. Het aantal werknemers loopt terug van zo’n 2500 tot 957.
Ook is er te weinig steenkool voor de stoommachines, waardoor nog meer fabrieken hun deuren
moeten sluiten. Na september 1944 mogen alleen De Eendracht in Appingedam en de fabriek van
Scholten in Sappemeer doorwerken, omdat ze als bijproduct methaangas produceren. Het gas
kunnen de Duitsers goed gebruiken voor hun auto’s en vrachtwagens.
Ook de productie van voedsel staat onder toezicht van de Duitsers. Bij de oogstwerkzaamheden
zijn controleurs aanwezig. Zij moeten opletten of de boeren niets achterhouden. Dat wordt stiekem
gebruikt als voedsel voor burgers en onderduikers. Maar er zijn ook boeren, die het voor veel geld
verkopen.
8.7 Goed en fout
Je denkt misschien dat er veel mensen in het verzet hebben gezeten. Maar de meeste mensen deden
niets. Ze probeerden zo normaal mogelijk te leven. Maar er waren ook mensen, die de Duitsers
hielpen. Dat de Duitsers Nederland binnenvallen, vinden ze dat prima!
De NSB was een partij, die Duitsgezind was. In 1940 waren 32.000 mensen lid van de NSB. Er
zijn ook mannen, die een stap verder gaan. Zij willen graag voor de Duitsers vechten. Ruim
20.000 vrijwilligers melden zich. De meesten zijn lid van de NSB. Al met al zijn er dus nogal wat
Nederlanders, die ’fout’ zijn. Na de bevrijding worden ongeveer 150.000 ’foute’ Nederlanders
gevangen genomen. Een deel daarvan is onschuldig.
9 Collaboratie
Collaboratie betekent samenwerken met de vijand. Sommigen kiezen hier bewust voor, anderen
‘rolden erin’. Collaboreren kun in de Tweede Wereldoorlog op verschillende manieren. Je kunt lid
worden van de Nationaalsocialistische Beweging (NSB). Dit is een politieke partij in Nederland die
ongeveer dezelfde dingen wil als Hitler. Veel mensen in Groningen zijn al voor de bezetting in 1940
lid omdat de NSB meer werk belooft.
In de provincie Groningen is eind 1941 ongeveer 5% van de stemgerechtigde bevolking lid van de
NSB. Je kunt er ook voor kiezen om de Duitsers actief te helpen. Bijvoorbeeld door je te melden
bij de Nederlandse SS. Dan krijg je een korte opleiding, een uniform en een wapen. Deze mannen
worden naar het oostfront in Rusland gestuurd om daar met de Duitse soldaten mee te vechten.
Je kun je ook aanmelden bij de Landwacht. Dat is een soort hulppolitie. Deze organisatie helpt
de Duitsers met het oppakken van joden. Dan zijn er nog mensen die onderduikers verraden of
geheime informatie doorspelen aan de Duitsers. Over hen bestaat geen twijfel: dit zijn zonder meer
echte collaborateurs!
10 De NSB
Met zo’n 4.000 leden zit de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) in de provincie Groningen iets
onder het landelijk gemiddelde. De aanhang is het grootst in de stad Groningen en in het oosten
van de provincie. NSB’ers verkeren niet zelden in een sociaal isolement. De leden van de NSB en
alle anderen die, al dan niet terecht, van collaboratie worden verdacht, worden bij de bevrijding van
Groningen opgepakt en geïnterneerd in diverse kampen in de provincie.
11 Klokkenroof
De Duitsers hebben veel metaal nodig voor het maken van munitie en wapens. Ook aan het geld zie
je dat metaal schaars is. Het is niet meer van zilver en koper maar van zink. Daarom halen ze uit de
kerktorens de soms eeuwenoude klokken en brengen die naar Duitsland. Daar worden de koperen
klokken omgesmolten om er bijvoorbeeld kogelhulzen van te maken. Ook de klokken van het
beroemde Hemony-carillon uit de toren van de St. Hippolytuskerk in Middelstum worden geroofd.
Gelukkig komen de klokken niet in Duitsland terecht. Na de bevrijding worden ze in Giethoorn
teruggevonden. Ook de grote luidklok duikt weer op. In totaal worden er 6500 klokken opgehaald.
Vooral op het platteland worden de klokken gemist, omdat ze bepalend zijn voor de dagindeling.
Lees dat nog maar een na in de tijd van burgers en stoommachines.
12 Geallieerde bommenwerpers
Tijdens de oorlog voeren Geallieerde bommenwerpers duizenden bombardementen op Duitsland
uit. Fabrieken, havens, maar ook steden worden platgegooid. Duizenden mensen komen daarbij om.
De Geallieerden willen daarmee zoveel mogelijk schade toebrengen aan de Duitse oorlogsindustrie.
Ze hopen ook dat de Duitsers zich daardoor sneller zullen overgeven. Toch gebeurt dat niet.
Maar ook op Nederlands grondgebied vallen slachtoffers. Soms doordat een bommenwerper
zich in zijn doel vergist. Maar er vallen ook slachtoffers omdat Engelse jachtvliegtuigen op alle
transportmiddelen schieten. Vrachttreinen, vrachtauto’s en vrachtschepen worden beschoten. Maar
soms ook personenverkeer. Dan wordt een trein onder vuur genomen en vallen er burgerslachtoffers.
Schippers moeten voor de Duitsers spullen vervoeren zoals kolen, turf en bouwmaterialen. En dat
is niet ongevaarlijk, want Engelse vliegtuigen schieten op alle vrachtverkeer. Een schippersvrouw
vertelt: Een keer is ons schip getroffen tijdens een luchtaanval. Het hele schip was doorzeefd en
kwam onder water te staan. De ellende was, dat al onze huisraad ook op het schip stond en door het
water was aangetast. Woedend was ik omdat we geen geld hadden om nieuwe spulletjes te kopen.
12.1 De radarstelling in Trimunt
In de oorlog gooien bommenwerpers van de Geallieerden bommen op Duitsland. De vliegtuigen
vliegen vanuit Engeland over de Waddeneilanden, Friesland en Groningen naar het Ruhrgebied.
Daar worden de Duitse industriesteden gebombardeerd. Zo hoopt men dat de Duitsers zich zouden
overgeven. De Duitsers beschieten de bommenwerpers met luchtafweergeschut. Maar vaak vliegen
de bommenwerpers te hoog. Radarstations moeten dan de geallieerde bommenwerpers opsporen,
zodat de Duitse jachtvliegtuigen ze kunnen aanvallen.
In Trimunt bij Marum staat ook een radar- luchtverkenningspost van de Duitsers. Het is een goed
gecamoufleerde verkenningspost omringd door bunkers voor de bewakingstroepen. In het kamp
zijn 400 man gelegerd. Deze radarpost spoort Geallieerde vliegtuigen op. Dan worden de grote trage
bommenwerpers achterna gezeten door kleine snelle jachtvliegtuigen. Een groot aantal toestellen
wordt door Duitse jachtvliegtuigen neergehaald. In heel Groningen zijn tijdens de oorlog ongeveer
honderd vliegtuigen neergestort.
Maar de Engelsen weten hier iets op te vinden. Ze brengen de radar in de war door duizenden en
duizenden dunne strookjes tin boven de radarposten uit te strooien. De strookjes zijn zo’n dertig
centimeter lang en een paar centimeter breed. Een strookje bestaat uit drie lagen. De twee buitenste
lagen bestaan uit dof zwart papier en binnenin zit bladtin. Het lijkt op zilverpapier. De radar kan
niet het verschil zien tussen een strookje bladtin en een vliegtuig. Op de radar lijkt het dan alsof
duizenden bommenwerpers in aantocht waren. Als er dan een jachtvliegtuig op af wordt gestuurd,
is er natuurlijk geen bommenwerper te bekennen. Ondertussen kunnen de bommenwerpers via een
andere route ongestoord in de richting van Duitsland vliegen.
13 Voedsel op de bon
In de landen, die aan de Tweede Wereldoorlog meedoen, moeten de mannen naar het front. Zo
wordt er meer gevochten dan gewerkt. Behalve dan in de wapenfabrieken, want tanks, kanonnen,
geweren en kogels zijn hard nodig in een oorlog. Door dit alles worden er bijna geen gewone
producten meer gemaakt.
In de winkels is dan ook dan ook bijna niets te koop. Koffie bijvoorbeeld of suiker is bijna niet te
koop. Nieuwe fietsbanden zijn in 1942 al bijna niet meer te krijgen. Alleen als je kunt bewijzen, dat
je werkplek minimaal vijf kilometer verderop is, krijg je een bon om een fietsband te kopen. Later
zijn nieuwe fietsbanden helemaal niet meer verkrijgbaar. Kapotte banden worden gerepareerd met
tuinslang of vervangen door hout. En als dat niet meer helpt, rijdt je gewoon op de velgen.
Om het voedsel en andere producten eerlijk te verdelen, krijg je bonnen. Iedereen evenveel. Bonnen
voor brood, koffie, thee en suiker, tabak, kleren, brandstof maar ook kunstmest … Als je naar de
winkel gaat, kun je met de bon voedsel of andere producten kopen. Je moet dan wel vaak in de rij
staan. Wie geen bonnen heeft, kan niets kopen.
Als er te weinig voedsel is, gaan de mensen de boer op, zoals ze dat noemen. Elisabeth Kloosterman,
toen een jonge vrouw in Appingedam vertelt: Mijn man was machinist op een binnenvaartschip. Eén
keer per maand kwam hij thuis. Ik moest alles alleen doen.
Moeder Kloosterman heeft twee dochtertjes om voor te zorgen en heeft haar handen vol om in haar
eentje het huishouden draaiende te houden. Ze doet alles om haar kinderen voldoende eten te geven.
Bang is ze niet. Ze vertelt verder: Dan ging ik naar de boeren om tarwe, groente en aardappelen te
halen. Daarna ging ik naar de molenaar, die het maalde. Thuis bakte ik van het meel brood. Maar
geld voor kleding was er niet. Van oude kleding maakte ik nieuwe en ik breide.
14 Jodenvervolging
De komst van de Duitsers is voor de Joden het begin van het einde. Al gauw blijkt, wat de Duitsers
willen: de Joden moeten uit de samenleving verdwijnen. Dat gaat in kleine stappen. Eerst moeten ze
zich laten registreren. Precies wordt opgeschreven, waar Joden wonen, hoe oud ze zijn en met wie ze
getrouwd zijn. In hun persoonsbewijs staat een hoofdletter ”J”. Zo weten de Duitsers precies wie wel
of geen Jood is. Eind 1940 wordt het persoonsbewijs door de Duitsers verplicht gesteld.
Joden raken ook hun winkels, fabrieken, huizen en andere bezittingen kwijt. Ze mogen geen gebruik
meer maken van trams, taxi’s en telefoon en ze moeten hun fietsen inleveren. Ook mogen ze niet
meer in huizen komen van niet-Joden. Het betekent dat de Joden zich bijna niet meer kunnen
verplaatsen of vrij kunnen vertonen. Want ook in openbare ruimtes als schouwburgen, cafés,
zwembaden, stranden en parken zijn ze niet meer welkom. Steeds vaker zie je bordjes met de tekst:
Voor Joden verboden.
Na de registratie komt de volgende stap. Met ingang van 3 mei 1942 zijn joden verplicht een gele
ster, de Davidster, te dragen. Deze sterren zijn te koop voor vier cent per stuk. Met zo’n teken op de
kleren kunnen de Duitsers gemakkelijk de Joden herkennen. In 1943 krijgen de burgemeesters in de
drie noordelijke provincies de opdracht om alle joden te arresteren en over te brengen naar Kamp
Westerbork in Drenthe.
De arrestaties worden verricht door politieagenten. Maar weinigen weigeren. De meeste agenten
doen hun plicht al is het niet van harte. Veel agenten doen wat ze kunnen om de joodse mensen te
waarschuwen. Al snel na deze maatregelen beginnen de eerste deportaties.
14.1 Kamp Westerbork
Kamp Westerbork is een kamp met houten barakken. Om het kamp staan hekken met prikkeldraad.
Vanuit wachttorens houden de Duitse soldaten de wacht. Wie probeert te ontsnappen wordt
neergeschoten. De Joden wonen daar in houten barakken. Mannen bij mannen en vrouwen bij
vrouwen. Kleine kinderen mogen bij hun moeder blijven. Vervolgd en vermoord
Eenmaal in Kamp Westerbork is er voor de Joden geen weg meer terug. Van daaruit worden ze met
lange transporttreinen naar concentratiekampen in Duitsland en Polen overgebracht. Daar worden
meer dan 100.000 joden uit Nederland vermoord. De Joden uit Groningen komen in Polen terecht.
Bijna niemand van hen keert terug. Ze sterven in de concentratiekampen aan ziekte, ondervoeding,
mishandeling, uitputting of vinden uiteindelijk de dood in de gaskamers.
Van de 107.000 gedeporteerde Joden uit Nederland, zijn er 102.000 in de kampen vermoord.
Slechts 5.000 van hen overleven. Onderduiken is een van de weinige manieren om aan deportatie
te ontkomen. Van de 25.000 ondergedoken Joden worden 8.000 gearresteerd, 17.000 overleven de
onderduik.
14.2 Jodenvervolging in Fivelingo
De joodse gemeente van Appingedam behoort tot de oudste joodse gemeenten in de provincie
Groningen. In 1563 krijgt een uit Praag afkomstige jood toestemming om de plaatselijke Bank van
Lening te pachten. In 1595 en 1605 wordt opnieuw melding gemaakt van joden, die vermoedelijk
handel dreven met het nabij gelegen Emden. Er is een aanzienlijke Joodse gemeenschap in
Appingedam. Zij bewonen voornamelijk de huizen in de Nieuwstraat en Broerstraat, direct gelegen
aan de Wierde, waar vroeger het Augustijner klooster stond.
Gedurende de bezettingsjaren worden in Appingedam dezelfde anti-joodse maatregelen van
kracht als elders in het land. Na de verwijdering van de joodse leerlingen in september 1941 wordt
een joodse school opgericht, die tot de zomer van 1942 bestaat. In augustus 1942 zijn vrijwel alle
(ongeveer 150) joden van Appingedam samen met de andere joodse inwoners van de provincie
Groningen gedeporteerd. Van de Joden uit Appingdam heeft slechts een zestal de oorlog overleefd.
De Joodse burgers van Delfzijl (ca 130) worden in maart 1942 gedwongen naar Amsterdam te
verhuizen. Van daaruit worden verreweg de meesten van hen naar kampen in Polen gedeporteerd
en vermoord. Van de synagoge maken de Duitsers een kolenopslag! Vrijwel de hele joodse bevolking
van Stedum en Loppersum (ca. 30 mensen) wordt gedeporteerd en vermoord.
15 Nieuws en informatie
In de tijd tussen 1900 en 1950 bestaan televisie, internet en mobiele telefoons nog niet. Nieuws over
wat er in de wereld gebeurt, lezen de mensen in de krant en ze horen het op de radio. Wie wat wil
zien, gaat naar de bioscoop. In speciale bioscoopjournaals kan het publiek zien wat er in de wereld
gebeurt. Meestal zijn dat vrolijke of interessante gebeurtenissen.
Helemaal waarheidsgetrouw zijn de journaals niet altijd. In de films is het bijna altijd mooi weer.
Zelfs de Duitse inval in Nederland geeft luchtige beelden te zien, zoals een meisje, dat een cadeautje
geeft aan een Duitse soldaat. Maar als de bezetting eenmaal een feit is, is het afgelopen met de vrije
pers. Tussen 1940 en 1945 bepalen de Duitsers wat er geschreven, gedrukt en gefilmd wordt!
15.1 Radio Oranje
De Duitsers zijn niet blij met de radio-uitzendingen van Radio Oranje. Al snel wordt het streng
verboden om naar de uitzendingen te luisteren. Niet iedereen trekt zich hier iets van aan. Daarom
moeten in het voorjaar van 1943 alle radio’s worden ingeleverd bij de bezetter. De Duitse bezetter
belooft de mensen een schadevergoeding. Maar daar komt niets van terecht. Veel mensen schrijven
hun naam aan de binnenkant van de radiokast of doen er briefjes in met hun naam erop en leveren
het toestel dan pas in. Het is wel gebeurd dat iemand na de oorlog zijn toestel dankzij zo’n briefje
terug heeft gekregen. Maar lang niet iedereen levert de radio in. Velen verstoppen hun radio. In een
kast, op zolder of in een schuur. Zo wordt er toch stiekem naar de uitzendingen van Radio Oranje
geluisterd.
15.2 Propaganda
Tijdens de oorlog kunnen journalisten niet opschrijven wat ze willen. Wat nieuws is, wordt bepaald
door de Duitsers. Zij bepalen wat er in de officiële kranten komt. Alle kranten staan onder censuur.
In de bioscopen kunnen de mensen kijken naar de Duitse propagandafilms. Daarin wordt hen
wijsgemaakt, dat Duitsland onverslaanbaar is en dat de Geallieerden alleen maar nederlagen lijden.
Zo proberen de Duitsers de Nederlandse bevolking te misleiden. Wat er echt gebeurt, wordt niet
verteld of wordt verdraaid.
15.3 Illegale kranten
Toch zijn er manieren om informatie te krijgen over de oorlog. Het verzet maakt zelf kranten. Het
Parool, De Waarheid, Trouw, Vrij Nederland, Je Maintiendrai en De Geus zijn illegale kranten,
waarin de feiten over de oorlog in het geheim onder de bevolking worden verspreid. In deze illegale
kranten kunnen de mensen lezen over het verloop van de oorlog. Ook de Nederlandse regering laat
boekjes en strooibiljetten drukken. Engelse bommenwerpers werpen de strooibiljetten af boven
bezet gebied. Kranten, die in de oorlog zijn ontstaan en nu nog bestaan zijn Parool, Trouw, Vrij
Nederland en De Waarheid.
16 Bevrijding Fivelingo
Vanuit Engeland worden voorbereidingen getroffen voor een grote aanval. In 1944 is het zover.
Dan steekt een enorme vloot van duizenden schepen vol met soldaten vanuit Engeland over naar
Frankrijk. De vloot landt aan de kust van Normandië. De Duitsers zijn totaal verrast. Na zware
gevechten lukt het de Geallieerden voet aan wal te krijgen. Van daaruit zullen de Duitsers langzaam
worden teruggedrongen. In 1944 komen de bevrijdingstroepen in Zuid-Nederland aan. Het lukt niet
om de grote rivieren over te steken. Nederland boven de grote rivieren blijft door de Duitsers bezet
en moet tot 1945 wachten op de bevrijding. Maar in het voorjaar van dat jaar wordt de ene na de
andere stad bevrijd. In april 1945 is de provincie Groningen aan de beurt. Na zware gevechten wordt
de stad Groningen op 16 april bevrijd. Het zal echter nog zeker twee weken duren voordat de hele
provincie is bevrijd. Delfzijl is het laatst aan de beurt. Pas op 2 mei 1945 is heel Nederland bevrijd.
Poolse en Canadese troepen zullen zware gevechten moeten leveren om het Eemsgebied te
bevrijden. Maar ze zijn er op voorbereid. De Canadese legereenheid bestaat uit 14000 man en
beschikt over 200 tanks en 90 kanonnen. Daarmee denken ze de 1500 Duitse soldaten, die Delfzijl
moeten verdedigen, wel te kunnen verslaan. En als het nodig is, kunnen ze luchtsteun krijgen van
jachtbommenwerpers. Pas later blijkt, dat er ruim 4000 Duitsers in Delfzijl zitten.
Na de bevrijding van de stad Groningen verwacht men dat de bevrijding van de rest van de
provincie snel zal verlopen. Maar dat valt tegen. De Duitsers bieden geduchte tegenstand rond
Holwierde, Nansum, Appingedam en Delfzijl. Net als in 1814 is Delfzijl weer de laatste plaats in
Nederland die moet worden bevrijd van de bezetter.
16.1 Granaten gieren over Appingedam
Appingedam wordt onder vuur genomen. Daarom wordt besloten om de 7000 inwoners te
evacueren. Tien dagen lang is Appingedam een spookstad. Branden laaien op, rokende puinhopen,
rommel in de straten. Bij de bevrijding van Appingedam wordt hard gevochten. Er vallen doden,
ook onder de bevolking. Maar tegen de geharde troepen zijn de Duitse soldaten uiteindelijk niet
opgewassen. Meer dan honderd Duitsers geven zich over. Op 23 april 1945 is Appingedam bevrijd.
Er zijn dan geen Duitse soldaten meer. Maar bewoners zijn er evenmin. Het is nog te gevaarlijk,
omdat het stadje vanuit Delfzijl nog onder vuur kan worden genomen. Pas als Delfzijl op 2 mei is
bevrijd, kunnen de inwoners van Appingedam terug naar huis. De stad is dan zwaar beschadigd.
Ooggetuige Ru Ploeger was in 1945 nog maar een kind vertelt:
De granaten vlogen om ons huis. Wij zaten midden in de vuurlinie. Wij woonden toen aan de
Farmsumerweg, even voorbij de Opwierderweg.
Vader Ploeger vindt het verstandiger om te vertrekken. Een nacht lang verblijft het gezin in het
Solwerderkerkje en besluit daarna uit Appingedam te vertrekken. Per paard en wagen wordt de tocht
naar het veilige Stedum ondernomen. Tijdens de rit raakte de jonge Ploeger diep onder de indruk
van de enorme ravage in de stad.
De hele Harmoniestraat lag plat, de straten lagen bezaaid met stenen, puinhopen rookten, huizen
waren beschadigd. Overal waren soldaten met het geweer in de aanslag op zoek naar Duitsers. Het
werd pas bij Tjamsweer wat rustiger.
Bij elkaar zoeken enkele duizenden inwoners van Appingedam hun toevlucht buiten de stad. Bij
terugkeer blijken hele straten in puin te zijn geschoten. Appingedam heeft een hoge tol betaald voor
de bevrijding.
16.2 Het drama van Holwierde
Holwierde zal als een van de zwaarst getroffen dorpen uit de oorlog tevoorschijn komen. Na de
slag om Groningen trekken de Duitsers zich terug in de richting van Delfzijl. Een colonne Duitse
soldaten komt aan in Holwierde. Op de boerderij Oosterfelwerd houden ze halt. Het ziet er slecht
uit voor de Duitsers, want de vijand komt van twee kanten. Van de ene kant komen Canadese
soldaten en van de andere kant Poolse soldaten. Zich overgeven is het beste wat ze kunnen doen.
Maar dat mag niet. De Duitsers krijgen het bevel om tot de laatste man te vechten. De bewoners
van Holwierde houden hun adem in. Want dit betekent dat hun dorp een slagveld zal worden.
Op de boerderij zitten een paar mitrailleurnesten, maar die worden al gauw door de Canadezen
uitgeschakeld. Een getuige vertelt, dat Canadese soldaten de boerderij zijn ingeslopen en de Duitsers
met messen hebben gedood. Dan breekt er een vuurgevecht uit tussen een aantal achtergebleven
Duitse soldaten en de Canadezen. Twintig Duitsers worden daarbij gedood. Maar deze schietpartij
trekt de aandacht van de Duitse soldaten in Nansum, vlak bij Holwierde. Daar staan vier zware
kanonnen opgesteld plus mitrailleurs en geschutstorens. Onmiddellijk beginnen de kanonnen vanuit
Nansum op Holwierde te schieten. Verscheidene boerderijen worden daarbij geraakt en gaan in
vlammen op. Iemand, die er bij was, vertelt. Het is Corrie Cool, toen 16 jaar. Nergens vielen op zo’n
klein gebied als dit dorp zoveel granaten.
Het schieten wordt steeds erger en we zitten dag en nacht in de kelder. De granaten vallen steeds
dichter bij ons en we weten niet meer welke dag het is. Ook weet je niet hoe het met je buren is. Ik
ben doodsbang en zit ver achter in de kelder.
Ondertussen vechten Duitsers en Canadezen man tegen man. Dan wordt de stelling van Nansum
door 12 jachtbommenwerpers bestookt. Het haalt weinig uit, want twee zware kanonnen blijven
Holwierde onder vuur nemen. De volgende dag, 28 april, veroveren Canadese soldaten de stelling.
De Duitsers, die nog over zijn, breken hun geweer door midden en geven zich over. Er worden 117
Duitsers krijgsgevangen gemaakt. Van Holwierde is dan bijna niets meer over. Een inwoner vertelt
wat hij ziet: Er was helemaal niets meer. Er lagen alleen overal dode dieren, koeien, paarden en
vogels.
16.3 Bevrijding Delfzijl
Vanaf 1943 houden de Duitsers rekening met een aanval vanuit zee. Ze beginnen met de bouw
van de bunkers in en rondom Delfzijl. Omdat ze ook denken dat de havens vanuit zee wel eens
aangevallen kunnen worden, worden overal prikkeldraadversperringen en mijnen aangebracht.
Loopgraven, schuttersputten, prikkeldraadversperringen, tankgrachten, mijnenvelden op het land
en in de Eems, palenvelden tegen zweefvliegtuigen, mitrailleursnesten, geschutsopstellingen en
bunkers moeten het Eemsgebied versterken tegen een Geallieerde aanval. Tegen het eind van de
oorlog staan er in de gemeenten Delfzijl, Termunten en Bierum zo’n dertig bunkers. Die bunkers
zijn onderkomens voor de manschappen, maar ze worden ook gebruikt als munitieopslagplaats en
hospitaal. De bunkers zijn bestand tegen bomaanvallen. En een omvangrijk gebied tussen Groningen
en Delfzijl wordt onder water gezet. Door al deze verdedigingswerken is Delfzijl de sterkste stelling
in de provincie. Bovendien kunnen de oprukkende troepen zich in het drassige gebied rondom
Delfzijl niet snel verplaatsten. Daar komt bij dat er weinig mogelijkheden zijn om dekking te zoeken.
De kanonnen hebben dus vrij spel.
De luchtdoelkanonnen zijn gevaarlijk. Bij Nansum, Termunten en in de Carel Coenraadpolder staan
ook luchtdoelbatterijen met goed geschut in solide bunkers en met een goed geoefende bemanning.
Zo’n batterij bestaat uit een viertal zware kanonnen met wat kleinere eromheen en zoeklichten. Er
staan barakken bij voor de soldaten. Maar de laatste twee weken schieten ze bijna niet op vliegtuigen
maar vooral over het land om de geallieerden tegen te houden. Omdat de kanonnen op vaste posities
staan, zijn ze kwetsbaar voor beschietingen van de geallieerden.
16.4 De laatste schoten
Echter een aantal fanatieke Duitsers trekt naar Farmsum. Vanaf de toren van de kerk vuren ze
granaten af op het bevrijde Delfzijl. Als de Canadezen ook daar aankomen, moeten ze zich wel
overgeven. Op 5 mei geven de Duitsers zich officieel over. De mensen zijn uitzinnig van vreugde.
Het Nederlandse verzet komt nu openlijk in actie en neemt collaborateurs gevangen. Met verraders
wordt vaak hardhandig afgerekend.
16.5 Zweeds witbrood kwam van Delfzijl
Op 28 januari 1945 varen twee schepen van het Zweedse Rode Kruis de haven van Delfzijl binnen.
Het Zweedse witbrood is gekomen. De ruimen van de Noreg en de Dagmar Bratt puilen uit. De
schepen nemen elk 2250 ton bloem, 250 ton gort, 530 ton erwten, 510 ton margarine, 75 ton
gedroogde groente en 10 ton levertraan mee naar Delfzijl met de bedoeling het bij de hongerige
stedelingen in het Westen te brengen. Delfzijl is de schakel in de hulpketen aan hongerend
Nederland. Twee miljoen kilo meel per schip: genoeg voor één brood voor iedere Nederlander.
Eenmaal in de Hollandse steden aangekomen wordt het meel over de verschillende bakkers verdeeld.
Voor hen is het een sensatie zomaar wittebrood te kunnen bakken.
“We maakten balen los en staken onze handen en armen tot aan de ellebogen in dat heerlijke witte
meel. Dat hadden wij in geen jaren gezien…’’
De Duitsers organiseren het transport van het meel. Het meel komt niet alleen over zee maar ook uit
de lucht. In april 1945 vinden er voedseldroppings plaats.
16.6 Slachtoffers bevrijding
Op 24 april 1945 komt de 5e Canadese pantserdivisie om de stad te bevrijden. Uiteindelijk wordt
Delfzijl op 1 mei bevrijd. Voor Farmsum en Weiwerd is dat op 2 mei het geval. Al met al heeft de
bevrijding van dit gebied zo’n twee weken geduurd. Maar bij de gevechten in Bierum, Appingedam,
Delfzijl en Termunten sneuvelen ongeveer honderd Canadezen en tweehonderd Duitsers. Onder de
bevolking zijn negentig doden te betreuren. Er zijn juist veel burgerslachtoffers gevallen, omdat de
frontlinie dwars door de woonplaatsen loopt. Dorpen als Holwierde, Wagenborgen en Woldendorp,
maar ook een stadje als Appingedam lopen zware schade op.
Bij de bevrijding van Groningen zijn 2500 Duitsers krijgsgevangen gemaakt en komen 442 Duitsers
en 155 Canadezen om het leven. Vijftig van hen sneuvelen in Holwierde. Nogal zinloos als je
bedenkt dat Hitler al dood is. Bij de gevechten zijn ook 120 burgerslachtoffers gevallen.
16.7 Overgave
Op 5 mei geven de Duitsers zich officieel over. De mensen zijn uitzinnig van vreugde. Het
Nederlandse verzet kwam openlijk in actie en neemt collaborateurs gevangen. Met verraders wordt
vaak hardhandig afgerekend.
17 Herinneringen aan de oorlog
Op 4 mei is de dodenherdenking. Dan worden alle doden van de Tweede Wereldoorlog herdacht.
Op 5 mei wordt nog altijd Bevrijdingsdag gevierd.
Verder zijn er ook nog tasbare overblijfselen uit de oorlog in Fivelingo te vinden. De resten van de
‘Batterie Termunten’ bij Fiemel na de bevrijding. Het zware luchtdoelgeschut van de batterij kan
ook voor beschietingen op landdoelen worden gebruikt; de kanonnen dragen meer dan 20 km.
ver. De meeste herinneringen aan de oorlog zijn tegenwoordig nog te vinden bij Fiemel, tussen
Termunten en de Punt van Reide. Hier staan restanten van twee geschutsopstellingen, drie bunkers
en zes bakstenen munitiebergplaatsen. Het is een belangrijke plaats. Want op deze plek hebben bij de
verovering van het bruggenhoofd Delfzijl de laatste geallieerde gevechtshandelingen van Nederland
plaatsgevonden!
Niet alleen bij Nansum en Fiemel zijn bunkers bewaard gebleven. In Delfzijl is een munitiebunker
omgebouwd tot zeeaquarium en ook bij Geefsweer staat nog een exemplaar. Het is de enige
overgebleven bunker met een mitrailleursnest. Het is ook de plek waar de laatste Canadees is
gesneuveld. Van de stelling Nansum zijn nog enkele betonnen bunkers over. De Duitsers gebruikten
ze voor de opslag van munitie. Nu worden ze gebruikt als onderkomen voor de schapen. Je kunt er
niet in, want dat is te gevaarlijk.
Download