Fivelsgoud 2 Achtergrondteksten voor docenten bij: TIJDVAK 9: Tijd van wereldoorlogen en crisis 1900-1950 (Oorspronkelijke tekst: Jouke Nijman. Bewerking: Merel Thomése. Redactie: Anja Reenders, Heleen Abelsma) Projectleiding: Eelco Bruinsma Fivelsgoud 2 wordt mogelijk gemaakt door financiële steun van het programma Cultuureducatie Met Kwaliteit (Groningen) 2014 INHOUDSOPGAVE 1 Inleiding 1.1 Technische vooruitgang in Groningen 1.2 De Eerste Wereldoorlog 1.3 Crisis 1.4 Tweede Wereldoorlog 2 Appingedam: industrieel centrum van Fivelingo 2.1 De Eendracht 2.2 Jan Brons (1865-1954) 2.3 Mr. Arent Tonko Vos 2.4 N.V. Eerste Groningsche Auto-Omnibus-Onderneming 2.5 DAMsterbusmaatschappij 3 Moderne communicatiemiddelen 4 Gas en elektriciteit 5 Rederij van Egbert Wagenborg 6 Crisisjaren 1929-1940 6.1 Werkverschaffing 6.2 Komst van de NSB 6.3 Crisis Groningen 7 De Tweede Wereldoorlog 7.1 Het begin van de Tweede Wereldoorlog 7.1.1 Adolf Hitler 7.1.2 Nederland aangevallen 7.1.3 Zeeland vecht door 7.1.4 Het begin van de oorlog in Groningen 7.1.5 Strenge maatregelen 8 Verzet 8.1 Leven in een bezet land 8.2 Verzetsheld Allard Oosterhuis 8.3 Onderduiken 8.4 Joden verbergen 8.5 (Dwang)arbeid 8.6 Fabrieken onder controle 8.7 Goed en fout 9 Collaboratie 10 De NSB 11 Klokkenroof 12 Geallieerde bommenwerpers 12.1 De radarstelling in Trimunt 13 Voedsel op de bon 14 Jodenvervolging 14.1 Kamp Westerbork 14.2 Jodenvervolging in Fivelingo 15 Nieuws en informatie 15.1 Radio Oranje 15.2 Propaganda 15.3 Illegale kranten 16 Bevrijding Fivelingo 16.1 Granaten gieren over Appingedam 16.2 Het drama van Holwierde 16.3 Bevrijding Delfzijl 16.4 De laatste schoten 16.5 Zweeds witbrood kwam van Delfzijl 16.6 Slachtoffers bevrijding 16.7 Overgave 17 Herinneringen aan de oorlog 1 Inleiding 1.1 Technische vooruitgang in Groningen Aan het einde van de 19de eeuw verandert het leven in Groningen snel. Dit komt door nieuwe uitvindingen zoals de telefoon, het gebruik van elektriciteit en de aansluiting van de grotere dorpen op gas. In 1883 doet de telefoon haar intrede in de stad Groningen. Pas veel later volgen de kleinere plaatsen. Tussen 1908 en 1912 worden er elektriciteitscentrales gebouwd in Delfzijl, Middelstum en ‘t Zandt. Denk je een leven in zonder telefoon of elektriciteit en je begrijpt dat deze moderne uitvindingen heel veel veranderden in het gewone leven. Na 1920 komt het geregelde autobusverkeer langzaam op gang, er komen steeds meer buslijnen. De DAM, afkorting voor ‘Damster Auto Maatschappij’ wordt in 1920 opgericht. Mr. Arent Tonko Vos en Jan Brons zijn hierbij betrokken. De DAM is één van de eerste autobuslijnen in het land. De wereld wordt hierdoor een stuk kleiner. De stad Appingedam ontwikkelt zich aan het begin van de twintigste eeuw steeds meer tot het industriële centrum van Fivelingo. 1.2 De Eerste Wereldoorlog Vaak wordt gezegd dat de Eerste Wereldoorlog geheel aan Nederland voorbij is gegaan. Maar dat is niet helemaal waar. Al is Nederland niet officieel in oorlog, ze zijn doodsbang voor een inval. Best logisch, want hoewel de Belgen eveneens neutraal zijn, trekt het Duitse leger zich daar niets van aan en rukt via de Belgische grens op naar Noord-Frankrijk. De angst vertaalt zich in een algemene mobilisatie. De gemobiliseerde soldaten zijn vier jaar onder de wapenen. Alle soldaten, op het laatst zo’n 400.000 man, worden opgeroepen en al snel puilen de kazernes uit. Mannen en jongens krijgen noodgedwongen onderdak in loodsen en leegstaande fabriekspanden. Ook worden ze gewoon bij burgers thuis ondergebracht. Hiervan krijgt de economie een flinke tik. Er zijn mannen bij die een eenmanszaak hebben en failliet gaan, vrouwen blijven achter met de kinderen en moeten rondkomen van een uitkering. Het zijn ook donkere jaren voor de Appingedammer Bronsmotorenfabriek. Al een dag na de mobilisatie is een groot deel van het personeel voor het vervullen van hun dienstplicht uit de fabriek verdwenen. Jan Brons besluit daarom de werktijden aanzienlijk terug te brengen omdat er in de oorlog nauwelijks motoren worden verkocht. Een ooggetuige vertelt: “Als jongetje van ongeveer vier jaar ging ik naar een groot weiland waar alle paarden en grote honden bij elkaar gebracht werden om gekeurd te worden voor het Nederlandse leger, dat gemobiliseerd werd om Nederland te verdedigen. De paarden moesten dienen voor de cavalerie en om de kanonnen te trekken. En ook de grote honden moesten kleine kanonnen trekken. Honderden paarden waren bij elkaar gebracht. Het maakte op mij een diepe indruk. De boeren werden in die tijd getaxeerd naar het aantal paarden. Er waren boeren die wel 20 paarden hadden”. 1.3 Crisis De ‘grote depressie’ of ‘de crisisjaren’, dat zijn de jaren 1929-1940. Het is crisis in de hele wereld. Er heerst grote werkloosheid en daardoor is er veel armoede. Het is voor het eerst dat er heel lang zo’n grote werkloosheid is, in Nederland maar ook in Duitsland. 1.4 Tweede Wereldoorlog Dan komt er een man aan de macht in Duitsland. Hij heet Adolf Hitler. Onder zijn bewind zal het beter gaan in Duitsland. Hij belooft de Duitsers gouden bergen. Wat hij ze ook wijsmaakt is dat de Joden de schuld zijn van alle ellende. Hij wil ze in heel Europa vervolgen en uitroeien. Na nog geen vijf dagen is ons land onder de voet gelopen. Hij is nu de bezetter. De bezetter heeft de bevolking een hele reeks van maatregelen en beperkingen opgelegd, een voorbeeld daarvan is het instellen van een “avondklok”. De burger die zich tijdens de avondklok op straat bevindt moet dit kunnen verklaren met behulp van zijn “ausweis” (paspoort), lukt dit niet dan wordt men opgepakt en verhoort door het plaatselijke gezag. Tijdens de bezetting is Nederland een politiestaat. De vrijheid van meningsuiting, geloof, pers wordt geschrapt en alles wordt geregistreerd en gecontroleerd door de bezetter. Alles is gericht op de Jodenvervolging. Ondanks pogingen tot verzet en onderduiking worden de meeste Joden omgebracht in vernietigingskampen. Weinigen keren terug. Van de 107.000 gedeporteerde Joden uit Nederland, zijn er 102.000 in de kampen vermoord. Slechts 5.000 van hen overleven. Onderduiken is een van de weinige manieren om aan deportatie te ontkomen. Van de 25.000 ondergedoken Joden worden 8.000 gearresteerd, 17.000 overleven de onderduik. In 1944 komen de bevrijdingstroepen uit Engeland in Zuid-Nederland aan. Het lukt niet om de grote rivieren over te steken. Nederland boven de grote rivieren blijft door de Duitsers bezet en moet tot 1945 wachten op de bevrijding. In Appingedam en Holwierde worden zware gevechten geleverd. Delfzijl is het laatst aan de beurt. Pas op 2 mei 1945 is heel Nederland bevrijd. Op 5 mei geven de Duitsers zich officieel over. 2 Appingedam: industrieel centrum van Fivelingo Aan het begin van de twintigste eeuw ontwikkelt de stad zich meer en meer tot het industriële centrum van Fivelingo. Er vestigen zich veel nieuwe fabrieken in Appingedam. Zoals een zuivelfabriek, een vlasfabriek, een strokartonfabriek ‘De Eendracht’, een gasfabriek, een trailerfabriek (onderdeel van de DAM) en twee carrosseriefabrieken ‘Medema en Smit’. De machinefabriek Borga van Ter Borg & Mensinga krijgt wereldfaam en de metaalgieterij van Jan Brons produceerde de Bronsmotor, een scheepsmotor die over de hele wereld wordt verkocht. Nu staat op de hoek van de Kniestraat en de Dijkstraat, als industrieel monument, de reusachtige krukas van zo’n Bronsmotor. Na de Tweede Wereldoorlog wordt Appingedam aanvankelijk meer en meer overvleugeld door buurgemeente Delfzijl. Deze plaats ontwikkelt zich in hoog tempo tot de derde havenstad van Nederland en tot één van de belangrijkste industriële centra in het noorden. De ontwikkeling in Appingedam verloopt veel langzamer. In 1972 verwerft Appingedam het predicaat ‘beschermd stadsgezicht’. Daarmee verkrijgt het gemeentebestuur de juridische en financiële mogelijkheden de in verval geraakte binnenstad weer nieuw leven in te blazen. In hoog tempo worden ambitieuze plannen ontwikkeld om de historische binnenstad te restaureren met behoud van de eigen identiteit. 2.1 De Eendracht Deze fabriek is gebouwd in 1908 en was een van de pijlers van de Groningse en Nederlandse landbouwindustrie. De fabriek maakte grondstoffen voor de verpakkingsindustrie. Op 30 juni 2006 gaat de fabriek failliet en verliezen 270 mensen hun baan. In juli 2008 wordt bekend gemaakt dat de gemeente Appingedam voor 1,5 miljoen euro het 22 hectare grote terrein met gebouwen die daar staan heeft gekocht. Om de aankoop te kunnen financieren is Appingedam in zee gegaan met een energiemakelaar. Deze mag twaalf jaar lang de turbines van de fabriek gebruiken. Ook komen er 25 koopwoningen op het terrein. Behalve de warmtekrachtcentrale gaan de hallen direct tegen de vlakte. De grond zal vervolgens worden gesaneerd (schoongemaakt) wat zo’n vijf miljoen euro zal gaan kosten, betaald door provincie Groningen en het rijk. Onderstaande figuren Brons en Vos zijn beiden nauw betrokken bij de industrie in Appingedam. 2.2 Jan Brons (1865-1954) Iedere schipper kent de Bronsmotor. Het begon in 1877, toen de 12 jarige timmermanszoon Jan Brons (1865-1954) uit Wagenborgen een raamkozijn in elkaar knutselde. Samen met zijn vader maakt hij later een dorsmachine en experimenteer met motoren. De eerste motor die Jan Brons in 1891 bouwt, wil niet lopen. Geen wonder, want in het boekje dat hij gebruikt, is het Engelse woord ‘petrol’ vertaald met ‘petroleum’ in plaats van met ‘benzine’. Jan Brons heeft aanvankelijk een timmerbedrijf in Wagenborgen en vervolgens met Timmer een machinefabriekje in Delfzijl. Rudolf Diesel is rond 1890/1900 druk bezig met de ontwikkeling van zijn dieselmotor. Dit wil niet zo best lukken aangezien het inbrengen van de brandstof eigenlijk wel lastig is, deze brandstof moet tegen de compressiedruk van ca. 40 bar in de cilinder gebracht worden. Rudolf Diesel heeft wel de mensen en machines om deze speciale onderdelen te maken. Jan Brons heeft de juiste machines niet maar wil toch graag zo’n motor bouwen en bedenkt een soort hulpzuigertje voor het inbrengen van de brandstof. Het werkt niet, maar met een kleine aanpassing is wel het verstuiverbakje geboren. De eerste “bakjesknapper” loopt. Brons vraagt in 1904 patent aan op het verstuiverbakje en het wordt een enorm succes. De Bronsmotor gaat de hele wereld over. Het is een brandstofbesparende motor zonder zuiger, maar met verstuiver: het verstuiverbakje. Brons is jaren een begrip en ook veel buitenlandse motorenfabrieken hebben dit systeem dan ook toegepast. Er worden wereldwijd patenten verleend op het door Jan Brons uitgevonden systeem. Hij richt in 1906 de eerste Bronsmotorenfabriek op in Appingedam. De fabriek neemt dan een geheel eigen plaats in de Nederlandse motorenindustrie in. Het bedrijf groeit enorm en in 1968 werken er 400 mensen. De Bronsmotor wordt gebouwd voor kustvaarders, binnenschepen, veerboten, tractoren en gemalen. Brons voorziet honderden coasters van aandrijving. De oerdegelijke machines gaan een mensenleven mee. De Ommelander scheepvaartvaart krijgt in de jaren twintig een geweldige impuls door dit nieuwe scheepstype, de motorkustvaarder. Eerst is het niet meer dan een gemotoriseerd binnenschip, met opgehoogde boorden en een mast, maar al snel worden er zeewaardige coasters gemaakt. Ze bevallen zo goed dat de laatste zeilende kustvaarders al snel het loodje leggen. Kleine grijze duivels worden ze genoemd. Geen wonder, de grijs geverfde kustvaarders komen op plekken waar andere zeeschepen het laten afweten. Brons groeit gestaag door tot 1973 en vervult een voortrekkersrol bij de ontwikkeling van nieuwe scheepsmotoren tot vijfduizend Pk. Al snel verslechtert de scheepsbouwmarkt. Dit komt doordat de visserij minder wordt. Bovendien zijn er kinderziektes in de nieuwe motoren. In 1982 raakt het bedrijf uit de rode cijfers en biedt dan werk aan 210 mensen. Maar het daaropvolgende jaar zet de neergang opnieuw in. Uiteindelijk neemt de Waukesha Engine Divsion van de Amerikaanse Dresser industries eind jaren ’80 het toen 80 mensen tellende bedrijf over. In onze laaggelegen gebieden is afwatering nodig omdat anders, bijvoorbeeld bij zware regen, de landerijen onder water komen te staan. De twee sluizen in Termunterzijl blijken onvoldoende capaciteit te hebben. In 1930 wordt het dieselgemaal Cremer gebouwd, dat 24 uur per dag water naar de zee kan pompen. Het gemaal heeft onder andere een dieselmotor van Brons (Brons 6GV) uit 1972 die 500.000 liter water per minuut kan verwerken. In de jaren ’70 wordt de taak van het gemaal Cremer overgenomen door het nieuwe gemaal Rozema, dat vlak bij het oude gemaal wordt gebouwd. Het dieselgemaal krijgt nu een museale bestemming. Doordat het gemaal heel goed onderhouden wordt door een team van vrijwillig machinisten, kan het zijn oorspronkelijke taak in geval van nood zo weer opnemen. 2.3 Mr. Arent Tonko Vos Hij heeft veel betekend in Appingedam. Hij was advocaat en procureur (advocaat die optreedt voor de rechtbank) in zijn geboorteplaats Appingedam. Daarnaast is hij 40 jaar lid van de gemeenteraad, 20 jaar wethouder en vele malen waarnemend burgemeester. Hij zat in het bestuur van voor Appingedam belangrijke ondernemingen. Zijn grote liefde voor de letterkunde leverde tal van werkzaamheden en werken op. Dit blijkt al heel jong. Na de Franse School in Appingedam bezoekt hij de R.H.B.S. in de Groningen. Al snel wordt hij voorzitter van de schoolvereniging Demosthenes en als student van de genootschappen Discendo discimus en Bragi. Hij werkt mee aan de Studentenalmanak en bij het lustrum van 1899 vult zijn Avont van Sanc ende Rhetorijke de Groninger Schouwburg. In 1901 wordt zijn revue Prikkebeen, met muziek van de kapelmeester Eli Culp, in de Stadsschouwburg opgevoerd. Als men in 1918 een voorzitter zoekt voor de pas opgerichte Algemene Vereniging Groningen, (Grunneger Genootschap), is het Mr. Vos die de voorzittershamer gaat hanteren. Onder zijn voortreffelijke leiding treden sprekers op over de rijkdom van dat dialect, over de volksoverleveringen en over dialecttoneel. In 1930 leg hij dat voorzittersschap neer. Toch blijft hij, naast zijn drukke advocatenpraktijk, ruimte geven aan wat hij belangrijk acht voor de gemeenschap van Appingedam. Zo werkt hij mee aan de oprichting van de Appingedammer Brons-motorenfabriek, waarvan hij vanaf de oprichting Commissaris en later President-commissaris wordt. Hij geeft zijn medewerking aan de oprichting van de N.V. DamsterAutomaatschappij, waarvan hij vanaf de oprichting president-commissaris is. Hij is exploitant van één van de eerste autobuslijnen in het land. Als president-commissaris van de Nutsspaarbank brengt hij in 1911 de Openbare Leeszaal tot stand, die zich kan meten met leeszalen van grote steden elders in het land. Mr. A. T. Vos is van de oprichting af voorzitter. Hij ijvert voor de stichting van de Rijks H.B.S. te Appingedam, die hij tot bloei heeft zien komen. Hij is ook de man die mogelijk maakte dat de Middeleeuwse Nicolaïkerk in zijn oude staat wordt hersteld naar de plannen van de bouwmeester Wittop Koning. En hij geeft aanzet tot de totstandkoming van het Gewestelijk Museum en de Noordelijke Kunsthof. Mr A. T. Vos overlijdt in 1955 en wordt begraven tegenover Jan Brons, die in 1954 overlijdt, op Rusthof te Appingedam. 2.4 N.V. Eerste Groningsche Auto-Omnibus-Onderneming De N.V. Eerste Groningsche Auto-Omnibus-Onderneming is opgericht in 1912. Iedereen is heel blij met dit moderne vervoer. De autobus is veel veiliger dan paard en rijtuig. De N.V. wordt in 1912 opgericht door een groepje notabelen uit de streek. Deze bus, rijdend op de lijn UsquertKantens-Middelstum-Onderdendam-Bedum-Groningen in 1912, biedt plaats aan één chauffeur, één conducteur, acht passagiers eerste klasse en 16 passagiers tweede klasse. De bus heeft massieve banden, wat tot gevolg heeft dat de bewoners van de huizen die dicht langs de weg staan, klagen over trillingen. De bus doet één uur en twee minuten over de afstand Middelstum-Groningen (nu een half uur). Er zijn dagelijks vijf ritten heen en terug van Usquert naar Groningen. Een deel van de winter rijden ze niet omdat de wegen dan vaak onder water staan. In de Provinciale Groninger Courant staat dan dit gedicht: ‘Vrolijk rolt langs vaart en weiden D’Autobus met snelheid voort Rustig stampend, zachtkens veerend Door benzine aangespoord’ 2.5 DAMsterbusmaatschappij Na 1920 komt het geregelde autobusverkeer langzaam op gang, maar in enkele jaren wordt de groei gigantisch; in 1926 zijn er meer dan 1000 ondernemingen, die zich met geregeld personenvervoer per autobus bezighouden: van kleine eenmansbedrijfjes tot grote ondernemingen. Mr. Arent Tonko Vos en Jan Brons zijn betrokken bij de oprichting van de N.V. Damster Auto Maatschappij, beter bekend als de DAM in Appingedam. DAM wordt in 1920 opgericht en is één van de eerste autobuslijnen in het land. DAM is een begrip in de streek en ver daarbuiten. Als blijkt dat de kosten voor het aanleggen van tramlijnen in Appingedam veel te hoog zijn, moet het personenvervoer maar op een andere manier geregeld worden. Per autobus. Grote voordeel is dat zij gebruik kunnen maken van de openbare weg, een vergunning of iets dergelijks is niet nodig. Het is heel gemakkelijk: een traject uitzoeken en rijden maar! Een briefje aan Gedeputeerde Staten met de vermelding van de dienstregeling, de halteplaatsen en de tarieven, liefst 8 dagen voor aanvang van de eerste dienst, is voldoende. De eerste dienst is van Appingedam naar Hoogezand. In 1926 hebben ze al 5 diensten waar onder Appingedam/Delfzijl-Appingedam-Ten Boer-Groningen. Deze rijde zes keer op werkdagen, met nog een extra rit vanaf Appingedam via Bierum-Spijk-Loppersum naar Groningen. DAM wordt daarmee een behoorlijke concurrent van de spoorlijn Delfzijl-Groningen en die hebben dan ook bezwaren tegen DAM want ze nemen veel vervoer over en zijn sneller dan de trein (treintraject was vele kilometers langer) en heeft bovendien een betere service. Al snel komt er concurrentie van andere busondernemingen die nagenoeg het zelfde traject rijden. Omdat het zo wel een beetje een chaos op de weg wordt, moet er vanaf 1927 een vergunning worden aangevraagd. Als op 10 mei 1940 de Duitse troepen Nederland binnenvallen, worden alle busdiensten direct gestaakt, maar al op 11 mei lukt het een DAM-bus als enige op het Gedempte Zuiderdiep te verschijnen. In de oorlog is benzine schaars en rijden de DAM-bussen op gasgeneratoren om de diensten draaiende te houden. Maar het is moeilijk om in de oorlog te kunnen blijven rijden. In september 1943 wordt alle busvervoer stopgezet, wat zou duren tot de bevrijding in april 1945. De eerste DAMbussen zijn zwart, maar bij het 25-jarig regeringsjubileum van koning Wilhelmina in 1923 wordt de kleur veranderd in oranje met groene band met een wit dak met zwarte stijlen. Deze kleuren hebben de bussen gehad tot eind jaren ’70, toen de DAM overgenomen werd door de GADO. Dat betekent het einde van DAM die meer dan 50 jaar een begrip is in de provincie Groningen en ook daarbuiten. De DAMsterbus kun je nog bekijken in het Noordelijk Bus Museum in Winschoten. 3 Moderne communicatiemiddelen Zorgen betere vervoers- en communicatiemiddelen ervoor dat de eigen omgeving groter wordt, de telefoon is een uitvinding die de buitenwereld letterlijk in huis brengt. Echter nog niet meteen in de huiskamer: voor het apparaat is een plaatsje in de gang gereserveerd. In de stad Groningen doet de telefonie in 1883 haar intrede, pas veel later volgen de kleinere plaatsen. Het overgrote deel van het platteland moet wachten op een aansluiting tot ongeveer de periode van de Eerste Wereldoorlog. Niet iedere boer heeft in de begintijd een eigen lijn naar de centrale. In Warffum dient een huisje van een vissersvrouw als ‘tussenstation’ voor acht boerderijen. In 1938 krijgen boerderijen in Breede tegelijk een telefoon. In die tijd zitten er verschillende op één lijn aangesloten, zodat je moet wachten tot je buurman klaar is met bellen. 4 Gas en elektriciteit In het huishouden voltrekt zich een ware revolutie. Omstreeks 1900 krijgen mensen in grotere dorpen gas. In Fivelingo onder andere in Appingedam (1905). Elektriciteit wordt dan al meer gebruikt voor stofzuigers en wasmachines. De eerste centrales staan in Delfzijl (1908), Middelstum (1910) en ’t Zandt (1912). Hoe zwaar het huishoudelijk werk blijft, ook met de nieuwe apparaten, herinnert zich Wiba van der Ploeg-Buitenwerf uit Bierum, in de jaren twintig dienstmeisje op een boerderij: ‘We moesten de hele dag linoleum wrijven in de gangen en in de kamers. Meubels wrijven, ramen aan de binnenkant. Koper poetsen; je zat geen minuut stil. Altijd wel wat te doen. Alle dagen hetzelfde werk. Ik ben er vier jaar geweest. ‘s Maandags wassen, dinsdag op de bleek, ’s woensdags ook wassen en vrijdag strijken. We hadden een elektrische wasmachine in een houten tobbe. Op de deel stond die.’ 5 Rederij van Egbert Wagenborg Een mooi voorbeeld van succesvol ondernemerschap is het verhaal van Egbert Wagenborg (18661943), de grootste reder van het Ommeland. In 1888 is hij schipper op een houten tjalk van 80 ton. Het ontgaat hem niet dat er in en rond de haven van Delfzijl van alles gebeurt. De tijd van de houten schepen onder zeil is voorbij. Stoom- en motorschepen varen naar Delfzijl om er goederen in te nemen of te lossen. Egbert begint een loopbaan als scheepsbevrachter en – makelaar. Omdat zijn woonplaats ook als kolenhaven van belang is geworden, begint hij in Farmsum een kolenhandel. Nu stoom en olie vaste vaartijden mogelijk maken en er steeds meer mensen op reis willen, begint hij met passagiersdiensten. Eerst op Emden, later ook op Ameland en Schiermonnikoog. Het lijkt wel of elke nieuwe maritieme bedrijvigheid voor hem een impuls betekent om zijn onderneming uit te breiden. Hij brengt sleepboten in de vaart en wordt in de loop van de jaren een van de grootste reders van het Ommeland. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelt het bedrijf zich tot een geweldige logistieke onderneming, waarin transport en vele vormen van bevrachting en distributie worden ondergebracht. 6 Crisisjaren 1929-1940 De crisis begint in oktober 1929 met het instorten van de aandelenbeurs in de Verenigde Staten van Amerika. Ineens zijn de aandelen bijna niets meer waard. Al snel is het crisis in de hele wereld. Het is voor het eerst dat er heel lang zo’n grote werkloosheid is in Nederland. Van elke vier Nederlandse arbeiders is er één langer dan een jaar werkloos. Geen geld voor leuke dingen. De regering besluit de werklozen te helpen met geld. Ze gaan ze steunen. Maar de ‘steun’ mag niet te hoog zijn, anders zouden de werklozen lui worden, denken ze. De regering is bang dat een werkloze er stiekem een ‘zwart’ baantje bijneemt. Daarom moeten ze één of twee keer per dag naar een stempellokaal. Daar krijgen ze een stempel in een boekje. Vaak moeten ze urenlang wachten in een lange rij voor het lokaal. De werklozen schamen zich hiervoor. 6.1 Werkverschaffing Soms worden werklozen gedwongen om werk voor de regering te doen. Werkverschaffing heet dat. Ze mogen dit werk niet weigeren. In die tijd is bijvoorbeeld het Amsterdamse Bos aangelegd. Het werk is zwaar en vervelend. Denk bijvoorbeeld aan sneeuwruimen, onkruid wieden, touw pluizen of keienkloppen. Bij het laatste worden grote keien aangevoerd die in kiezelsteentjes gehakt moeten worden. Dit grind wordt dan gebruikt bij de aanleg van wegen en kades. Niet iedere werkloze wordt naar de werkverschaffing gestuurd. In eerste instantie zijn het ongeschoolde arbeiders. Veel van deze mensen zijn het wel gewend om zwaar werk te doen. Mensen met een beroep waarvoor ze echt fijn werk moeten doen zoals horlogemakers, worden op een andere manier ondersteund. 6.2 Komst van de NSB Colijn, de minister-president en zijn regering zijn zuinig. De gulden, de munt van toen, mag niet minder waard worden. De partijen die niet in de regering zitten, de socialisten, vinden dat de regering alles moet doen om de economie weer te laten groeien. Het lukt de regering niet om de crisis op te lossen. Een democratie is een land waar de mensen zelf kiezen wie regeert. Volgens een bepaalde groep mensen is er daardoor geen eenheid binnen de regering en blijft het probleem bestaan. Deze groep vormt een nieuwe politieke partij: de NSB (Nationaalsocialistische Beweging.) De NSB is een fan van Adolf Hitler. Hitler vindt dat de minister-president een echte baas moet zijn. Er verandert echter niet veel bij de verkiezingen. De grote partijen blijven ongeveer even groot en de NSB klein. 6.3 Crisis Groningen De werkloosheid in de jaren twintig hoger in Groningen dan in de rest van het land. In 1933 is bijna twintig procent werkloos. In de landbouw is in 1930 een sterke prijsdaling. Daardoor worden ook veel landarbeiders ontslagen. Jan Buiskool (1875-1937) was dominee, burgemeester van Vlagtwedde en later van Delfzijl. Naast het burgemeesterschap hield hij zich ook bezig met de bestrijding van werkloosheid in de provincie Groningen. In 1923 werd hij benoemd tot rijksinspecteur van de werkverschaffing. Als Rijksinspecteur had Buiskool het laatste woord over de vele regels die aan de werkverschaffing verbonden waren. Hij liet zich niet overhalen en was spijkerhard voor de arbeiders. Ze kregen alleen de minimale arbeidsvoorwaarden. De arbeiders vonden hem echter zeer onredelijk en klaagden voortdurend over de slechte arbeidstoestanden. Bij de werkverschaffing in Westerwolde zijn als gevolg daarvan verschillende stakingen geweest. Het enige gevolg voor stakers was dan ook schorsing van de werkverschaffing, waardoor ze voor korte of langere tijd in de steun belandden. De ‘Wreker’ of ‘Drijver’ was een bijnaam voor Buiskool die hij aan zijn bikkelharde beleid had te danken. 7 De Tweede Wereldoorlog 7.1 Het begin van de Tweede Wereldoorlog 7.1.1 Adolf Hitler Na de eerste wereldoorlog volgt een heel moeilijke periode voor Duitsland. Omdat zij de oorlog zijn begonnen moeten ze heel veel schadevergoeding betalen aan de benadeelde landen. Zoveel dat het onmogelijk wordt hieraan te voldoen en het land weer op te bouwen. De mensen in Duitsland worden steeds ontevredener, de werkloosheid en de armoede stijgen en er lijkt geen kans op verbetering. Dan komt er een man aan de macht. Hij heet Adolf Hitler. Onder zijn bewind zal het beter gaan in Duitsland. Hij belooft de Duitsers gouden bergen. Wat hij ze ook wijsmaakt is dat de Joden de schuld zijn van alle ellende. De meeste Duitsers geloven Hitler. Al gauw worden de joden vervolgd, mishandeld en opgepakt. Hun synagogen en winkels worden vernield. Kortom, het wordt de Joden in Duitsland heel moeilijk gemaakt. Vanaf 1938 vluchten daarom steeds meer Joden naar andere landen. Ook naar Nederland. Daar denken ze veilig te zijn. Maar als de Duitsers in ons land eenmaal de baas zijn, worden de Joden ook hier vervolgd. Voor de Joodse bevolking breekt er een verschrikkelijke tijd aan. 7.1.2 Nederland aangevallen In de nacht van 9 op 10 mei 1940 valt het Duitse leger Nederland binnen. Vier pantsertreinen gaan de Duits-Nederlandse grens over. Eén daarvan rijdt Groningen binnen en moet opstomen naar de Afsluitdijk. Tegelijkertijd vliegen grote eskaders van de Duitse luchtmacht over Nederland. De Nederlandse soldaten vechten dapper tegen de sterke Duitse legers. Vooral op de Grebbeberg in Utrecht wordt heel fel gevochten. De Nederlandse soldaten weten de Duitsers daar drie dagen op te houden. Daarbij sneuvelen ruim 380 Nederlandse militairen. Dan wordt de stad Rotterdam door Duitse vliegtuigen gebombardeerd. Duizenden bommen vallen op de stad. De binnenstad brandt af. Daarna hebben ruim 80.000 Rotterdammers geen huis meer. Het is een tragedie. Ruim duizend mensen zijn omgekomen. De Duitsers willen nog meer Nederlandse steden bombarderen. De regering van ons land ziet in dat het geen zin heeft om verder te vechten. Generaal Winkelman geeft zich over want anders zullen nog meer steden worden gebombardeerd. 7.1.3 Zeeland vecht door Niet heel Nederland geeft zich over. De provincie Zeeland vecht door. In die provincie zijn nog veel Engelse en Franse soldaten en die kunnen zo nog vluchten. Maar op 17 mei heeft Hitler geen geduld meer. Op die vrijdag laat hij de stad Middelburg bombarderen. Die dag staat bekend als de Vreselijke Vrijdag. Na dit bombardement geeft ook Zeeland zich over. De oorlog is voorbij en de bezetting begint. Na nog geen vijf dagen is ons land onder de voet gelopen. De hele oorlog heeft precies één week geduurd. 7.1.4 Het begin van de oorlog in Groningen De provincie Groningen ligt aan de grens met Duitsland en merkt direct dat het oorlog is. Veel Ommelanders worden in de ochtend van 10 mei 1940 door een explosie gewekt. Overal worden bruggen opgeblazen om de Duitse opmars te vertragen. De Duitsers zijn die nacht bij Nieuweschans de grens over gekomen. Vanuit het oosten Duitse vliegtuigen over het grensplaatsje Nieuweschans. Even later begint vanaf Duits grondgebied een kanon te schieten. Duitse militairen in camouflagepakken duiken op. Ze openen het vuur op Nederlandse militairen, die zich in bunkers hebben verschanst. De Nederlandse soldaten zijn niet opgewassen tegen de overmacht. Ze worden gevangen genomen. Enkele soldaten weten te ontsnappen. Direct na de inval hebben de Nederlandse militairen het bevel gekregen de haven van Delfzijl onbruikbaar te maken. Met daverend geweld sneuvelen de kranen en de vuurtoren wordt in lichterlaaie gezet. Ook op andere plaatsen in Groningen komt het tot gevechten tussen Nederlandse en Duitse soldaten. Bij Nieuwolda moeten enkele tientallen Nederlandse soldaten het opnemen tegen een overmacht van 400 Duitsers. De soldaten weten de aanvallers tegen te houden. Pas na een gevecht van drie uur moeten de verdedigers het opgeven. Commandant Veenbaas is de bevelhebber van het leger, dat het noorden moet verdedigen. Dat is moeilijk, want hij heeft maar weinig soldaten om tegen de Duitsers te vechten. Om het de Duitsers toch zo moeilijk mogelijk te maken blazen zijn soldaten zoveel mogelijk bruggen en sluizen op. En dat zijn er nogal wat: 238 sluizen en bruggen in totaal! In Delfzijl brengt het Nederlandse leger twee Duitse koopvaardijschepen tot zinken en worden de installaties in de haven onklaar gemaakt. Met deze acties hoopt commandant Veenbaas de opmars van de Duisters te vertragen. Dat lukt, want het Duitse leger heeft behoorlijk veel last van het grote aantal opgeblazen bruggen. In Winschoten wordt een spoorbrug opgeblazen. Duitse legertreinen kunnen daardoor niet zomaar vanuit Duitsland met munitie en soldaten Nederland binnenrijden. De Duitse pantsertrein, die via Groningen moet opstomen tot vlak bij de Afsluitdijk, komt niet verder dan Winschoten. Hoewel de Nederlandse soldaten de Duitsers hier en daar weten tegen te houden, heeft de strijd niet lang geduurd. Al om tien uur, diezelfde morgen geeft de commandant van de troepen in het noorden het bevel om terug te trekken naar de Afsluitdijk. Die avond nog trekken de Duitsers de stad Groningen binnen. De Noordelijke provincies zijn totaal verrast door de snelle opmars van de Duitsers. Groningen is bijna zonder slag of stoot verloren gegaan, omdat de verdedigingslinies verder naar het westen liggen. Daardoor zijn de verliezen gering. Er zijn weinig doden gevallen. Acht Nederlandse soldaten zijn gesneuveld. Na anderhalve dag zijn de drie noordelijke provincies in Duitse handen… Overal verschijnen nu Duitse soldaten. De bezetting is begonnen en zal vijf jaar duren. 7.1.5 Strenge maatregelen In het begin van de bezetting verandert er niet zoveel. De meeste mensen proberen zo normaal mogelijk verder te leven. Maar in alles merk je dat het oorlog is. Niet alleen omdat je overal gewapende Duitse soldaten ziet, maar ook door allerlei strenge maatregelen van de Duitsers. Zo moeten ’s avonds de ramen worden verduisterd. In elk huis moeten zwarte papieren rolgordijnen worden neergelaten zodat er geen licht naar buiten kan schijnen. Dit wordt gedaan om te voorkomen, dat Geallieerde bommenwerpers, die vanuit Engeland naar Duitsland vliegen om het te bombarderen, zich vergissen en per ongeluk hun bommen op Nederland afgooien. In november 1940 wordt het persoonsbewijs ingevoerd voor alle mensen van 15 jaar en ouder. Half april 1941 heeft iedereen een persoonsbewijs. Als je wordt aangehouden zonder persoonsbewijs wordt je zwaar gestraft. Door deze maatregel kunnen de Duitsers nu veel makkelijker mensen controleren. In je persoonsbewijs staat ook vermeld of je joods bent bijvoorbeeld. Ook wordt de avondklok ingesteld. Na een bepaalde tijd mag je niet meer op straat, doe je dat wel dan word je opgepakt en verhoord door het plaatselijke gezag. Tijdens de bezetting is Nederland een politiestaat, de bezetter bepaalt wat er in de kranten komt, waar mensen naar mogen luisteren, wat ze wel en niet mogen zeggen en wat ze wel en niet mogen doen. Het is een beleid gebaseerd op terreur. 8 Verzet Het aantal mensen dat zich echt tegen de Duitsers verzet en Joden helpt, is niet zo groot. Dat betekent niet dat de rest het allemaal maar goed vindt wat de Duitsers doen. Maar niet iedereen is een held. Er zijn verschillende vormen van verzet. Hier zijn wat voorbeelden: • onderduikers verbergen • illegale kranten rondbrengen • berichten overbrengen • persoonsbewijzen en bonkaarten vervalsen • overvallen op distributiekantoren • bevrijdingsacties 8.1 Leven in een bezet land Je denkt misschien dat er in de Tweede Wereldoorlog veel helden zijn. Je vergist je, want de meeste mensen zijn bang. Er is niet genoeg gedaan om de Joden te helpen. Het is gevaarlijk om Joden te helpen. Als je gesnapt wordt, word je streng gestraft. Maar men weet ook niet goed wat er in Duitsland en Polen met de Joden gebeurt. Meestal worden de Joden opgepakt door politiemannen. Die krijgen bevel om de Joden uit hun huizen te halen. De meesten doen dat niet van harte. 8.2 Verzetsheld Allard Oosterhuis De Duitsers voeren allerlei maatregelen in, die het leven moeilijk maken. De meeste mensen leggen zich hierbij neer. Ze proberen zo goed en zo kwaad hun leven voort te zetten. Maar geleidelijk worden de maatregelen van de Duitsers strenger en strenger. Op den duur is het een onderdrukking. Toch zijn er ook mensen, die zich er tegen willen verzetten. Een van hun is Allard Oosterhuis, huisarts in Delfzijl. Samen met fabrikant Dirk Boerema en Harry Roossien, een kapitein, richten ze een verzetsgroep op. De groep heet Zwaantje, genoemd naar de bijnaam van de dokter. Hij wordt Zwaantje genoemd naar café De Witte Zwaan in Lisse. Daar komt de dokter wel eens een biljartje leggen tijdens de mobilisatietijd. Allard Oosterhuis is aanvoerder van de verzetsgroep Zwaantje. Oosterhuis zet tijdens de Tweede Wereldoorlog een smokkellijn op tussen de haven van Delfzijl en het Zweedse Stockholm. Deze smokkellijn ‘De Zweedse Weg’ kan bestaan doordat er vanuit Delfzijl nog altijd Nederlandse kustvaarders naar het neutrale Zweden voeren, via de Duitse havenstad Kiel. Harry Roossien is lid van verzetsgroep ’t Zwaantje. Hij is kapitein van een coaster en maakt vele tochten naar Zweden en Engeland. Oosterhuis is niet alleen huisarts, hij heeft ook twee schepen. Het zijn kustvaarders. Ze heten ‘Cascade’ en ‘Libelle’. De schepen varen op en neer naar Zweden. Dat kan omdat Zweden neutraal is en dus niet aan de oorlog meedoet. De haven van Delfzijl blijftf gedurende de hele oorlog open en Zwaantje maakte hier dankbaar gebruik van. Als Oosterhuis in het begin van de oorlog kapitein Harry Roossien ontmoet ontstaat het idee om de Groninger kustvaarders te gebruiken voor het overbrengen van berichten. Later laat hij ook geld voor het verzet, portretten van de koningin, radiozenders, Engelse piloten, (die door de Duitsers zijn neergeschoten) en verzetsmensen op zijn schepen toe. Ze kunnen zo ontsnappen en naar het vrije Zweden varen. (Deze manier van ontsnappen wordt wel de ‘Zweedse weg’ genoemd.) Van de Engelse geheime dienst krijgt Oosterhuis een radiozender. Hiermee kan hij contact onderhouden met Engeland en zo geheime informatie over de Duitsers doorgeven. Ook andere verzetsgroepen gebruiken de zender om geheime boodschappen door te geven aan de regering in Engeland. De leden van Het Zwaantje worden in 1943 verraden en door de Duitsers gearresteerd. De hele groep wordt overgebracht naar Anrath, een plaatsje, in Duitsland, niet ver van Venlo. Alle leden worden ter dood veroordeeld. Maar ze hebben geluk. De doodvonnissen worden niet uitgevoerd, omdat de Geallieerde troepen er aan komen. Snel worden de gevangenen naar een andere gevangenkamp gebracht, verder weg in Duitsland. Daar worden ze in 1945 door de Amerikanen bevrijd. Allard Oosterhuis en zijn verzetsgroep zijn door het oog van de naald gekropen! Oosterhuis wordt onderscheiden met het Bronzen Kruis. Hij vestigt zich in 1965 in Ierland. 8.3 Onderduiken Jonge mannen moeten voor de Duitsers gaan werken. Ze zijn nodig in fabrieken. Maar wat te doen, als je niet voor de Duitsers wilt werken? Veel mannen duiken onder op geheime adressen. Verzetsmensen, die op de vlucht zijn, moeten onderduiken, maar ook Joden, die niet met de transporten mee willen. Op het platteland zijn goede schuilplaatsen, waar je je kunt verbergen. In afgelegen boerderijen met de grote boerenschuren kun je je goed verstoppen. Bovendien zijn er op het platteland minder Duitse soldaten. Een ander voordeel is dat er op het platteland meer voedsel is. De boeren houden vaak een deel van de oogst achter en er is ook voldoende vlees en melk. Zo verdwijnen heel wat mensen uit de samenleving. In de provincie Groningen zijn ongeveer 18.000 mensen ondergedoken. 8.4 Joden verbergen Om deportatie naar een concentratiekamp te ontlopen, duiken veel Joodse families onder. De Duitsers denken dat er in totaal ongeveer 13.000 Joden zijn ondergedoken. Om Joden op te sporen worden razzia’s gehouden. Worden Joden aangetroffen, dan worden ze meteen afgevoerd. Ook degenen, die Joden onderdak geven, worden streng gestraft. De bekendste Joodse onderduikster is Anne Frank. Haar schuilplaats wordt verraden en de familie Frank komt via Westerbork in kamp Bergen Belsen terecht. Anne en haar zus overlijden daar kort voor de bevrijding. 8.5 (Dwang)arbeid In de Tweede Wereldoorlog liggen de fabrieken stil, want ze zijn kapot of de machines zijn weggehaald en naar Duitsland gebracht. Of er zijn geen arbeiders. En bovendien, landen, die met elkaar oorlog voeren, drijven geen handel meer met elkaar en kopen dus geen producten van elkaar. Ook het vervoer is bijna niet mogelijk. Wegen en bruggen zijn kapot. Treinen rijden bijna niet meer. Schepen varen niet. Havens zijn afgesloten. Vliegvelden zijn voor gewone vrachtvliegtuigen gesloten. Kortom, er wordt veel minder gewerkt dan in vredestijd. In Duitsland is een groot tekort aan arbeiders, omdat de meeste Duitse mannen in het leger vechten, vaak ver weg van huis. In hun plaats moeten Duitse vrouwen het werk doen. Maar ook mannen uit bezette landen worden ingezet. Mannen vanaf 17 jaar worden verplicht voor de Duitsers werken. Ze mogen niet meer hun normale werk doen, maar moeten in Duitsland gaan werken. Ze worden opgepakt en naar Duitsland gestuurd om daar in de wapenfabrieken te werken. Een paar honderdduizend mannen uit Nederland werkt als dwangarbeider in Duitsland. Ze leven in smerige barakken en krijgen slecht te eten. Veel van hen worden ziek en sterven. Anderen komen om door Geallieerde bommen. Maar ook in Nederland moeten Nederlandse mannen werken voor de Duitsers. In september 1944 worden alle mannen tussen 18 en 55 jaar opgeroepen door de Organisation Todt, de Duitse organisatie die overal in bezet Europa burgers dwangarbeid laat verrichten. De mannen moeten loopgraven maken rond Groningen en andere steden. Wie niet wil, moet voor zijn eigen veiligheid onderduiken. 8.6 Fabrieken onder controle Ook de fabrieken hebben last van schaarste. Er is gebrek aan grondstoffen en er wordt minder verkocht. Veel fabrieken moeten daarom gaan sluiten. Het aantal strokartonfabrieken in de provincie daalt van negentien in 1940 tot vijf in 1943. Het aantal werknemers loopt terug van zo’n 2500 tot 957. Ook is er te weinig steenkool voor de stoommachines, waardoor nog meer fabrieken hun deuren moeten sluiten. Na september 1944 mogen alleen De Eendracht in Appingedam en de fabriek van Scholten in Sappemeer doorwerken, omdat ze als bijproduct methaangas produceren. Het gas kunnen de Duitsers goed gebruiken voor hun auto’s en vrachtwagens. Ook de productie van voedsel staat onder toezicht van de Duitsers. Bij de oogstwerkzaamheden zijn controleurs aanwezig. Zij moeten opletten of de boeren niets achterhouden. Dat wordt stiekem gebruikt als voedsel voor burgers en onderduikers. Maar er zijn ook boeren, die het voor veel geld verkopen. 8.7 Goed en fout Je denkt misschien dat er veel mensen in het verzet hebben gezeten. Maar de meeste mensen deden niets. Ze probeerden zo normaal mogelijk te leven. Maar er waren ook mensen, die de Duitsers hielpen. Dat de Duitsers Nederland binnenvallen, vinden ze dat prima! De NSB was een partij, die Duitsgezind was. In 1940 waren 32.000 mensen lid van de NSB. Er zijn ook mannen, die een stap verder gaan. Zij willen graag voor de Duitsers vechten. Ruim 20.000 vrijwilligers melden zich. De meesten zijn lid van de NSB. Al met al zijn er dus nogal wat Nederlanders, die ’fout’ zijn. Na de bevrijding worden ongeveer 150.000 ’foute’ Nederlanders gevangen genomen. Een deel daarvan is onschuldig. 9 Collaboratie Collaboratie betekent samenwerken met de vijand. Sommigen kiezen hier bewust voor, anderen ‘rolden erin’. Collaboreren kun in de Tweede Wereldoorlog op verschillende manieren. Je kunt lid worden van de Nationaalsocialistische Beweging (NSB). Dit is een politieke partij in Nederland die ongeveer dezelfde dingen wil als Hitler. Veel mensen in Groningen zijn al voor de bezetting in 1940 lid omdat de NSB meer werk belooft. In de provincie Groningen is eind 1941 ongeveer 5% van de stemgerechtigde bevolking lid van de NSB. Je kunt er ook voor kiezen om de Duitsers actief te helpen. Bijvoorbeeld door je te melden bij de Nederlandse SS. Dan krijg je een korte opleiding, een uniform en een wapen. Deze mannen worden naar het oostfront in Rusland gestuurd om daar met de Duitse soldaten mee te vechten. Je kun je ook aanmelden bij de Landwacht. Dat is een soort hulppolitie. Deze organisatie helpt de Duitsers met het oppakken van joden. Dan zijn er nog mensen die onderduikers verraden of geheime informatie doorspelen aan de Duitsers. Over hen bestaat geen twijfel: dit zijn zonder meer echte collaborateurs! 10 De NSB Met zo’n 4.000 leden zit de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) in de provincie Groningen iets onder het landelijk gemiddelde. De aanhang is het grootst in de stad Groningen en in het oosten van de provincie. NSB’ers verkeren niet zelden in een sociaal isolement. De leden van de NSB en alle anderen die, al dan niet terecht, van collaboratie worden verdacht, worden bij de bevrijding van Groningen opgepakt en geïnterneerd in diverse kampen in de provincie. 11 Klokkenroof De Duitsers hebben veel metaal nodig voor het maken van munitie en wapens. Ook aan het geld zie je dat metaal schaars is. Het is niet meer van zilver en koper maar van zink. Daarom halen ze uit de kerktorens de soms eeuwenoude klokken en brengen die naar Duitsland. Daar worden de koperen klokken omgesmolten om er bijvoorbeeld kogelhulzen van te maken. Ook de klokken van het beroemde Hemony-carillon uit de toren van de St. Hippolytuskerk in Middelstum worden geroofd. Gelukkig komen de klokken niet in Duitsland terecht. Na de bevrijding worden ze in Giethoorn teruggevonden. Ook de grote luidklok duikt weer op. In totaal worden er 6500 klokken opgehaald. Vooral op het platteland worden de klokken gemist, omdat ze bepalend zijn voor de dagindeling. Lees dat nog maar een na in de tijd van burgers en stoommachines. 12 Geallieerde bommenwerpers Tijdens de oorlog voeren Geallieerde bommenwerpers duizenden bombardementen op Duitsland uit. Fabrieken, havens, maar ook steden worden platgegooid. Duizenden mensen komen daarbij om. De Geallieerden willen daarmee zoveel mogelijk schade toebrengen aan de Duitse oorlogsindustrie. Ze hopen ook dat de Duitsers zich daardoor sneller zullen overgeven. Toch gebeurt dat niet. Maar ook op Nederlands grondgebied vallen slachtoffers. Soms doordat een bommenwerper zich in zijn doel vergist. Maar er vallen ook slachtoffers omdat Engelse jachtvliegtuigen op alle transportmiddelen schieten. Vrachttreinen, vrachtauto’s en vrachtschepen worden beschoten. Maar soms ook personenverkeer. Dan wordt een trein onder vuur genomen en vallen er burgerslachtoffers. Schippers moeten voor de Duitsers spullen vervoeren zoals kolen, turf en bouwmaterialen. En dat is niet ongevaarlijk, want Engelse vliegtuigen schieten op alle vrachtverkeer. Een schippersvrouw vertelt: Een keer is ons schip getroffen tijdens een luchtaanval. Het hele schip was doorzeefd en kwam onder water te staan. De ellende was, dat al onze huisraad ook op het schip stond en door het water was aangetast. Woedend was ik omdat we geen geld hadden om nieuwe spulletjes te kopen. 12.1 De radarstelling in Trimunt In de oorlog gooien bommenwerpers van de Geallieerden bommen op Duitsland. De vliegtuigen vliegen vanuit Engeland over de Waddeneilanden, Friesland en Groningen naar het Ruhrgebied. Daar worden de Duitse industriesteden gebombardeerd. Zo hoopt men dat de Duitsers zich zouden overgeven. De Duitsers beschieten de bommenwerpers met luchtafweergeschut. Maar vaak vliegen de bommenwerpers te hoog. Radarstations moeten dan de geallieerde bommenwerpers opsporen, zodat de Duitse jachtvliegtuigen ze kunnen aanvallen. In Trimunt bij Marum staat ook een radar- luchtverkenningspost van de Duitsers. Het is een goed gecamoufleerde verkenningspost omringd door bunkers voor de bewakingstroepen. In het kamp zijn 400 man gelegerd. Deze radarpost spoort Geallieerde vliegtuigen op. Dan worden de grote trage bommenwerpers achterna gezeten door kleine snelle jachtvliegtuigen. Een groot aantal toestellen wordt door Duitse jachtvliegtuigen neergehaald. In heel Groningen zijn tijdens de oorlog ongeveer honderd vliegtuigen neergestort. Maar de Engelsen weten hier iets op te vinden. Ze brengen de radar in de war door duizenden en duizenden dunne strookjes tin boven de radarposten uit te strooien. De strookjes zijn zo’n dertig centimeter lang en een paar centimeter breed. Een strookje bestaat uit drie lagen. De twee buitenste lagen bestaan uit dof zwart papier en binnenin zit bladtin. Het lijkt op zilverpapier. De radar kan niet het verschil zien tussen een strookje bladtin en een vliegtuig. Op de radar lijkt het dan alsof duizenden bommenwerpers in aantocht waren. Als er dan een jachtvliegtuig op af wordt gestuurd, is er natuurlijk geen bommenwerper te bekennen. Ondertussen kunnen de bommenwerpers via een andere route ongestoord in de richting van Duitsland vliegen. 13 Voedsel op de bon In de landen, die aan de Tweede Wereldoorlog meedoen, moeten de mannen naar het front. Zo wordt er meer gevochten dan gewerkt. Behalve dan in de wapenfabrieken, want tanks, kanonnen, geweren en kogels zijn hard nodig in een oorlog. Door dit alles worden er bijna geen gewone producten meer gemaakt. In de winkels is dan ook dan ook bijna niets te koop. Koffie bijvoorbeeld of suiker is bijna niet te koop. Nieuwe fietsbanden zijn in 1942 al bijna niet meer te krijgen. Alleen als je kunt bewijzen, dat je werkplek minimaal vijf kilometer verderop is, krijg je een bon om een fietsband te kopen. Later zijn nieuwe fietsbanden helemaal niet meer verkrijgbaar. Kapotte banden worden gerepareerd met tuinslang of vervangen door hout. En als dat niet meer helpt, rijdt je gewoon op de velgen. Om het voedsel en andere producten eerlijk te verdelen, krijg je bonnen. Iedereen evenveel. Bonnen voor brood, koffie, thee en suiker, tabak, kleren, brandstof maar ook kunstmest … Als je naar de winkel gaat, kun je met de bon voedsel of andere producten kopen. Je moet dan wel vaak in de rij staan. Wie geen bonnen heeft, kan niets kopen. Als er te weinig voedsel is, gaan de mensen de boer op, zoals ze dat noemen. Elisabeth Kloosterman, toen een jonge vrouw in Appingedam vertelt: Mijn man was machinist op een binnenvaartschip. Eén keer per maand kwam hij thuis. Ik moest alles alleen doen. Moeder Kloosterman heeft twee dochtertjes om voor te zorgen en heeft haar handen vol om in haar eentje het huishouden draaiende te houden. Ze doet alles om haar kinderen voldoende eten te geven. Bang is ze niet. Ze vertelt verder: Dan ging ik naar de boeren om tarwe, groente en aardappelen te halen. Daarna ging ik naar de molenaar, die het maalde. Thuis bakte ik van het meel brood. Maar geld voor kleding was er niet. Van oude kleding maakte ik nieuwe en ik breide. 14 Jodenvervolging De komst van de Duitsers is voor de Joden het begin van het einde. Al gauw blijkt, wat de Duitsers willen: de Joden moeten uit de samenleving verdwijnen. Dat gaat in kleine stappen. Eerst moeten ze zich laten registreren. Precies wordt opgeschreven, waar Joden wonen, hoe oud ze zijn en met wie ze getrouwd zijn. In hun persoonsbewijs staat een hoofdletter ”J”. Zo weten de Duitsers precies wie wel of geen Jood is. Eind 1940 wordt het persoonsbewijs door de Duitsers verplicht gesteld. Joden raken ook hun winkels, fabrieken, huizen en andere bezittingen kwijt. Ze mogen geen gebruik meer maken van trams, taxi’s en telefoon en ze moeten hun fietsen inleveren. Ook mogen ze niet meer in huizen komen van niet-Joden. Het betekent dat de Joden zich bijna niet meer kunnen verplaatsen of vrij kunnen vertonen. Want ook in openbare ruimtes als schouwburgen, cafés, zwembaden, stranden en parken zijn ze niet meer welkom. Steeds vaker zie je bordjes met de tekst: Voor Joden verboden. Na de registratie komt de volgende stap. Met ingang van 3 mei 1942 zijn joden verplicht een gele ster, de Davidster, te dragen. Deze sterren zijn te koop voor vier cent per stuk. Met zo’n teken op de kleren kunnen de Duitsers gemakkelijk de Joden herkennen. In 1943 krijgen de burgemeesters in de drie noordelijke provincies de opdracht om alle joden te arresteren en over te brengen naar Kamp Westerbork in Drenthe. De arrestaties worden verricht door politieagenten. Maar weinigen weigeren. De meeste agenten doen hun plicht al is het niet van harte. Veel agenten doen wat ze kunnen om de joodse mensen te waarschuwen. Al snel na deze maatregelen beginnen de eerste deportaties. 14.1 Kamp Westerbork Kamp Westerbork is een kamp met houten barakken. Om het kamp staan hekken met prikkeldraad. Vanuit wachttorens houden de Duitse soldaten de wacht. Wie probeert te ontsnappen wordt neergeschoten. De Joden wonen daar in houten barakken. Mannen bij mannen en vrouwen bij vrouwen. Kleine kinderen mogen bij hun moeder blijven. Vervolgd en vermoord Eenmaal in Kamp Westerbork is er voor de Joden geen weg meer terug. Van daaruit worden ze met lange transporttreinen naar concentratiekampen in Duitsland en Polen overgebracht. Daar worden meer dan 100.000 joden uit Nederland vermoord. De Joden uit Groningen komen in Polen terecht. Bijna niemand van hen keert terug. Ze sterven in de concentratiekampen aan ziekte, ondervoeding, mishandeling, uitputting of vinden uiteindelijk de dood in de gaskamers. Van de 107.000 gedeporteerde Joden uit Nederland, zijn er 102.000 in de kampen vermoord. Slechts 5.000 van hen overleven. Onderduiken is een van de weinige manieren om aan deportatie te ontkomen. Van de 25.000 ondergedoken Joden worden 8.000 gearresteerd, 17.000 overleven de onderduik. 14.2 Jodenvervolging in Fivelingo De joodse gemeente van Appingedam behoort tot de oudste joodse gemeenten in de provincie Groningen. In 1563 krijgt een uit Praag afkomstige jood toestemming om de plaatselijke Bank van Lening te pachten. In 1595 en 1605 wordt opnieuw melding gemaakt van joden, die vermoedelijk handel dreven met het nabij gelegen Emden. Er is een aanzienlijke Joodse gemeenschap in Appingedam. Zij bewonen voornamelijk de huizen in de Nieuwstraat en Broerstraat, direct gelegen aan de Wierde, waar vroeger het Augustijner klooster stond. Gedurende de bezettingsjaren worden in Appingedam dezelfde anti-joodse maatregelen van kracht als elders in het land. Na de verwijdering van de joodse leerlingen in september 1941 wordt een joodse school opgericht, die tot de zomer van 1942 bestaat. In augustus 1942 zijn vrijwel alle (ongeveer 150) joden van Appingedam samen met de andere joodse inwoners van de provincie Groningen gedeporteerd. Van de Joden uit Appingdam heeft slechts een zestal de oorlog overleefd. De Joodse burgers van Delfzijl (ca 130) worden in maart 1942 gedwongen naar Amsterdam te verhuizen. Van daaruit worden verreweg de meesten van hen naar kampen in Polen gedeporteerd en vermoord. Van de synagoge maken de Duitsers een kolenopslag! Vrijwel de hele joodse bevolking van Stedum en Loppersum (ca. 30 mensen) wordt gedeporteerd en vermoord. 15 Nieuws en informatie In de tijd tussen 1900 en 1950 bestaan televisie, internet en mobiele telefoons nog niet. Nieuws over wat er in de wereld gebeurt, lezen de mensen in de krant en ze horen het op de radio. Wie wat wil zien, gaat naar de bioscoop. In speciale bioscoopjournaals kan het publiek zien wat er in de wereld gebeurt. Meestal zijn dat vrolijke of interessante gebeurtenissen. Helemaal waarheidsgetrouw zijn de journaals niet altijd. In de films is het bijna altijd mooi weer. Zelfs de Duitse inval in Nederland geeft luchtige beelden te zien, zoals een meisje, dat een cadeautje geeft aan een Duitse soldaat. Maar als de bezetting eenmaal een feit is, is het afgelopen met de vrije pers. Tussen 1940 en 1945 bepalen de Duitsers wat er geschreven, gedrukt en gefilmd wordt! 15.1 Radio Oranje De Duitsers zijn niet blij met de radio-uitzendingen van Radio Oranje. Al snel wordt het streng verboden om naar de uitzendingen te luisteren. Niet iedereen trekt zich hier iets van aan. Daarom moeten in het voorjaar van 1943 alle radio’s worden ingeleverd bij de bezetter. De Duitse bezetter belooft de mensen een schadevergoeding. Maar daar komt niets van terecht. Veel mensen schrijven hun naam aan de binnenkant van de radiokast of doen er briefjes in met hun naam erop en leveren het toestel dan pas in. Het is wel gebeurd dat iemand na de oorlog zijn toestel dankzij zo’n briefje terug heeft gekregen. Maar lang niet iedereen levert de radio in. Velen verstoppen hun radio. In een kast, op zolder of in een schuur. Zo wordt er toch stiekem naar de uitzendingen van Radio Oranje geluisterd. 15.2 Propaganda Tijdens de oorlog kunnen journalisten niet opschrijven wat ze willen. Wat nieuws is, wordt bepaald door de Duitsers. Zij bepalen wat er in de officiële kranten komt. Alle kranten staan onder censuur. In de bioscopen kunnen de mensen kijken naar de Duitse propagandafilms. Daarin wordt hen wijsgemaakt, dat Duitsland onverslaanbaar is en dat de Geallieerden alleen maar nederlagen lijden. Zo proberen de Duitsers de Nederlandse bevolking te misleiden. Wat er echt gebeurt, wordt niet verteld of wordt verdraaid. 15.3 Illegale kranten Toch zijn er manieren om informatie te krijgen over de oorlog. Het verzet maakt zelf kranten. Het Parool, De Waarheid, Trouw, Vrij Nederland, Je Maintiendrai en De Geus zijn illegale kranten, waarin de feiten over de oorlog in het geheim onder de bevolking worden verspreid. In deze illegale kranten kunnen de mensen lezen over het verloop van de oorlog. Ook de Nederlandse regering laat boekjes en strooibiljetten drukken. Engelse bommenwerpers werpen de strooibiljetten af boven bezet gebied. Kranten, die in de oorlog zijn ontstaan en nu nog bestaan zijn Parool, Trouw, Vrij Nederland en De Waarheid. 16 Bevrijding Fivelingo Vanuit Engeland worden voorbereidingen getroffen voor een grote aanval. In 1944 is het zover. Dan steekt een enorme vloot van duizenden schepen vol met soldaten vanuit Engeland over naar Frankrijk. De vloot landt aan de kust van Normandië. De Duitsers zijn totaal verrast. Na zware gevechten lukt het de Geallieerden voet aan wal te krijgen. Van daaruit zullen de Duitsers langzaam worden teruggedrongen. In 1944 komen de bevrijdingstroepen in Zuid-Nederland aan. Het lukt niet om de grote rivieren over te steken. Nederland boven de grote rivieren blijft door de Duitsers bezet en moet tot 1945 wachten op de bevrijding. Maar in het voorjaar van dat jaar wordt de ene na de andere stad bevrijd. In april 1945 is de provincie Groningen aan de beurt. Na zware gevechten wordt de stad Groningen op 16 april bevrijd. Het zal echter nog zeker twee weken duren voordat de hele provincie is bevrijd. Delfzijl is het laatst aan de beurt. Pas op 2 mei 1945 is heel Nederland bevrijd. Poolse en Canadese troepen zullen zware gevechten moeten leveren om het Eemsgebied te bevrijden. Maar ze zijn er op voorbereid. De Canadese legereenheid bestaat uit 14000 man en beschikt over 200 tanks en 90 kanonnen. Daarmee denken ze de 1500 Duitse soldaten, die Delfzijl moeten verdedigen, wel te kunnen verslaan. En als het nodig is, kunnen ze luchtsteun krijgen van jachtbommenwerpers. Pas later blijkt, dat er ruim 4000 Duitsers in Delfzijl zitten. Na de bevrijding van de stad Groningen verwacht men dat de bevrijding van de rest van de provincie snel zal verlopen. Maar dat valt tegen. De Duitsers bieden geduchte tegenstand rond Holwierde, Nansum, Appingedam en Delfzijl. Net als in 1814 is Delfzijl weer de laatste plaats in Nederland die moet worden bevrijd van de bezetter. 16.1 Granaten gieren over Appingedam Appingedam wordt onder vuur genomen. Daarom wordt besloten om de 7000 inwoners te evacueren. Tien dagen lang is Appingedam een spookstad. Branden laaien op, rokende puinhopen, rommel in de straten. Bij de bevrijding van Appingedam wordt hard gevochten. Er vallen doden, ook onder de bevolking. Maar tegen de geharde troepen zijn de Duitse soldaten uiteindelijk niet opgewassen. Meer dan honderd Duitsers geven zich over. Op 23 april 1945 is Appingedam bevrijd. Er zijn dan geen Duitse soldaten meer. Maar bewoners zijn er evenmin. Het is nog te gevaarlijk, omdat het stadje vanuit Delfzijl nog onder vuur kan worden genomen. Pas als Delfzijl op 2 mei is bevrijd, kunnen de inwoners van Appingedam terug naar huis. De stad is dan zwaar beschadigd. Ooggetuige Ru Ploeger was in 1945 nog maar een kind vertelt: De granaten vlogen om ons huis. Wij zaten midden in de vuurlinie. Wij woonden toen aan de Farmsumerweg, even voorbij de Opwierderweg. Vader Ploeger vindt het verstandiger om te vertrekken. Een nacht lang verblijft het gezin in het Solwerderkerkje en besluit daarna uit Appingedam te vertrekken. Per paard en wagen wordt de tocht naar het veilige Stedum ondernomen. Tijdens de rit raakte de jonge Ploeger diep onder de indruk van de enorme ravage in de stad. De hele Harmoniestraat lag plat, de straten lagen bezaaid met stenen, puinhopen rookten, huizen waren beschadigd. Overal waren soldaten met het geweer in de aanslag op zoek naar Duitsers. Het werd pas bij Tjamsweer wat rustiger. Bij elkaar zoeken enkele duizenden inwoners van Appingedam hun toevlucht buiten de stad. Bij terugkeer blijken hele straten in puin te zijn geschoten. Appingedam heeft een hoge tol betaald voor de bevrijding. 16.2 Het drama van Holwierde Holwierde zal als een van de zwaarst getroffen dorpen uit de oorlog tevoorschijn komen. Na de slag om Groningen trekken de Duitsers zich terug in de richting van Delfzijl. Een colonne Duitse soldaten komt aan in Holwierde. Op de boerderij Oosterfelwerd houden ze halt. Het ziet er slecht uit voor de Duitsers, want de vijand komt van twee kanten. Van de ene kant komen Canadese soldaten en van de andere kant Poolse soldaten. Zich overgeven is het beste wat ze kunnen doen. Maar dat mag niet. De Duitsers krijgen het bevel om tot de laatste man te vechten. De bewoners van Holwierde houden hun adem in. Want dit betekent dat hun dorp een slagveld zal worden. Op de boerderij zitten een paar mitrailleurnesten, maar die worden al gauw door de Canadezen uitgeschakeld. Een getuige vertelt, dat Canadese soldaten de boerderij zijn ingeslopen en de Duitsers met messen hebben gedood. Dan breekt er een vuurgevecht uit tussen een aantal achtergebleven Duitse soldaten en de Canadezen. Twintig Duitsers worden daarbij gedood. Maar deze schietpartij trekt de aandacht van de Duitse soldaten in Nansum, vlak bij Holwierde. Daar staan vier zware kanonnen opgesteld plus mitrailleurs en geschutstorens. Onmiddellijk beginnen de kanonnen vanuit Nansum op Holwierde te schieten. Verscheidene boerderijen worden daarbij geraakt en gaan in vlammen op. Iemand, die er bij was, vertelt. Het is Corrie Cool, toen 16 jaar. Nergens vielen op zo’n klein gebied als dit dorp zoveel granaten. Het schieten wordt steeds erger en we zitten dag en nacht in de kelder. De granaten vallen steeds dichter bij ons en we weten niet meer welke dag het is. Ook weet je niet hoe het met je buren is. Ik ben doodsbang en zit ver achter in de kelder. Ondertussen vechten Duitsers en Canadezen man tegen man. Dan wordt de stelling van Nansum door 12 jachtbommenwerpers bestookt. Het haalt weinig uit, want twee zware kanonnen blijven Holwierde onder vuur nemen. De volgende dag, 28 april, veroveren Canadese soldaten de stelling. De Duitsers, die nog over zijn, breken hun geweer door midden en geven zich over. Er worden 117 Duitsers krijgsgevangen gemaakt. Van Holwierde is dan bijna niets meer over. Een inwoner vertelt wat hij ziet: Er was helemaal niets meer. Er lagen alleen overal dode dieren, koeien, paarden en vogels. 16.3 Bevrijding Delfzijl Vanaf 1943 houden de Duitsers rekening met een aanval vanuit zee. Ze beginnen met de bouw van de bunkers in en rondom Delfzijl. Omdat ze ook denken dat de havens vanuit zee wel eens aangevallen kunnen worden, worden overal prikkeldraadversperringen en mijnen aangebracht. Loopgraven, schuttersputten, prikkeldraadversperringen, tankgrachten, mijnenvelden op het land en in de Eems, palenvelden tegen zweefvliegtuigen, mitrailleursnesten, geschutsopstellingen en bunkers moeten het Eemsgebied versterken tegen een Geallieerde aanval. Tegen het eind van de oorlog staan er in de gemeenten Delfzijl, Termunten en Bierum zo’n dertig bunkers. Die bunkers zijn onderkomens voor de manschappen, maar ze worden ook gebruikt als munitieopslagplaats en hospitaal. De bunkers zijn bestand tegen bomaanvallen. En een omvangrijk gebied tussen Groningen en Delfzijl wordt onder water gezet. Door al deze verdedigingswerken is Delfzijl de sterkste stelling in de provincie. Bovendien kunnen de oprukkende troepen zich in het drassige gebied rondom Delfzijl niet snel verplaatsten. Daar komt bij dat er weinig mogelijkheden zijn om dekking te zoeken. De kanonnen hebben dus vrij spel. De luchtdoelkanonnen zijn gevaarlijk. Bij Nansum, Termunten en in de Carel Coenraadpolder staan ook luchtdoelbatterijen met goed geschut in solide bunkers en met een goed geoefende bemanning. Zo’n batterij bestaat uit een viertal zware kanonnen met wat kleinere eromheen en zoeklichten. Er staan barakken bij voor de soldaten. Maar de laatste twee weken schieten ze bijna niet op vliegtuigen maar vooral over het land om de geallieerden tegen te houden. Omdat de kanonnen op vaste posities staan, zijn ze kwetsbaar voor beschietingen van de geallieerden. 16.4 De laatste schoten Echter een aantal fanatieke Duitsers trekt naar Farmsum. Vanaf de toren van de kerk vuren ze granaten af op het bevrijde Delfzijl. Als de Canadezen ook daar aankomen, moeten ze zich wel overgeven. Op 5 mei geven de Duitsers zich officieel over. De mensen zijn uitzinnig van vreugde. Het Nederlandse verzet komt nu openlijk in actie en neemt collaborateurs gevangen. Met verraders wordt vaak hardhandig afgerekend. 16.5 Zweeds witbrood kwam van Delfzijl Op 28 januari 1945 varen twee schepen van het Zweedse Rode Kruis de haven van Delfzijl binnen. Het Zweedse witbrood is gekomen. De ruimen van de Noreg en de Dagmar Bratt puilen uit. De schepen nemen elk 2250 ton bloem, 250 ton gort, 530 ton erwten, 510 ton margarine, 75 ton gedroogde groente en 10 ton levertraan mee naar Delfzijl met de bedoeling het bij de hongerige stedelingen in het Westen te brengen. Delfzijl is de schakel in de hulpketen aan hongerend Nederland. Twee miljoen kilo meel per schip: genoeg voor één brood voor iedere Nederlander. Eenmaal in de Hollandse steden aangekomen wordt het meel over de verschillende bakkers verdeeld. Voor hen is het een sensatie zomaar wittebrood te kunnen bakken. “We maakten balen los en staken onze handen en armen tot aan de ellebogen in dat heerlijke witte meel. Dat hadden wij in geen jaren gezien…’’ De Duitsers organiseren het transport van het meel. Het meel komt niet alleen over zee maar ook uit de lucht. In april 1945 vinden er voedseldroppings plaats. 16.6 Slachtoffers bevrijding Op 24 april 1945 komt de 5e Canadese pantserdivisie om de stad te bevrijden. Uiteindelijk wordt Delfzijl op 1 mei bevrijd. Voor Farmsum en Weiwerd is dat op 2 mei het geval. Al met al heeft de bevrijding van dit gebied zo’n twee weken geduurd. Maar bij de gevechten in Bierum, Appingedam, Delfzijl en Termunten sneuvelen ongeveer honderd Canadezen en tweehonderd Duitsers. Onder de bevolking zijn negentig doden te betreuren. Er zijn juist veel burgerslachtoffers gevallen, omdat de frontlinie dwars door de woonplaatsen loopt. Dorpen als Holwierde, Wagenborgen en Woldendorp, maar ook een stadje als Appingedam lopen zware schade op. Bij de bevrijding van Groningen zijn 2500 Duitsers krijgsgevangen gemaakt en komen 442 Duitsers en 155 Canadezen om het leven. Vijftig van hen sneuvelen in Holwierde. Nogal zinloos als je bedenkt dat Hitler al dood is. Bij de gevechten zijn ook 120 burgerslachtoffers gevallen. 16.7 Overgave Op 5 mei geven de Duitsers zich officieel over. De mensen zijn uitzinnig van vreugde. Het Nederlandse verzet kwam openlijk in actie en neemt collaborateurs gevangen. Met verraders wordt vaak hardhandig afgerekend. 17 Herinneringen aan de oorlog Op 4 mei is de dodenherdenking. Dan worden alle doden van de Tweede Wereldoorlog herdacht. Op 5 mei wordt nog altijd Bevrijdingsdag gevierd. Verder zijn er ook nog tasbare overblijfselen uit de oorlog in Fivelingo te vinden. De resten van de ‘Batterie Termunten’ bij Fiemel na de bevrijding. Het zware luchtdoelgeschut van de batterij kan ook voor beschietingen op landdoelen worden gebruikt; de kanonnen dragen meer dan 20 km. ver. De meeste herinneringen aan de oorlog zijn tegenwoordig nog te vinden bij Fiemel, tussen Termunten en de Punt van Reide. Hier staan restanten van twee geschutsopstellingen, drie bunkers en zes bakstenen munitiebergplaatsen. Het is een belangrijke plaats. Want op deze plek hebben bij de verovering van het bruggenhoofd Delfzijl de laatste geallieerde gevechtshandelingen van Nederland plaatsgevonden! Niet alleen bij Nansum en Fiemel zijn bunkers bewaard gebleven. In Delfzijl is een munitiebunker omgebouwd tot zeeaquarium en ook bij Geefsweer staat nog een exemplaar. Het is de enige overgebleven bunker met een mitrailleursnest. Het is ook de plek waar de laatste Canadees is gesneuveld. Van de stelling Nansum zijn nog enkele betonnen bunkers over. De Duitsers gebruikten ze voor de opslag van munitie. Nu worden ze gebruikt als onderkomen voor de schapen. Je kunt er niet in, want dat is te gevaarlijk.