Jarenlange gewrichtsklachten gevolgd door ernstige diarree en malabsorptie: een zeldzame diagnose J. Aalten, arts-assistent inwendige geneeskunde, dr. J.J. Keuning, internist, M.W.P.M. van Beek, patholoog*, L.H.M. Verhoef, arts-microbioloog** en dr. J.M.J.I. Salemans, gastroenteroloog Ziektegeschiedenis In 2001 werd een 62-jarige man bij ons opgenomen in verband met zes weken bestaande diarree en gewichtsverlies van 5 kg. De ontlasting was waterdun en kwam om de twee uur. Er was geen bloed- of slijmbijmenging. Loperamide had geen effect. Zijn eetlust was duidelijk verminderd en hij was toenemend moe. Hij had geen koorts gehad. Wel had hij dyspnoe d’effort en dikke enkels. Verder had hij een pijnlijke rechter enkel en linker heup. Ook had hij pijn in zijn lumbale wervelkolom. Overigens had hij al jaren gewrichtsklachten. In 1983 werd reeds de diagnose coxartrose beiderzijds gesteld en sinds november 2000 werd hij behandeld door de reumatoloog in verband met sero-negatieve arthritis. In november 2000 was hij al eens opgenomen geweest op de afdeling inwendige geneeskunde in verband met diarree en gewichtsverlies. Omdat de klachten toen spontaan verdwenen, werden zij geduid als gastroenteritis. In verband met eenzaamheidsproblematiek en zelfverwaarlozing werd hij achtereenvolgens opgenomen op de afdeling psychiatrie en in een verpleeghuis. De voorgeschiedenis vermeldt verder dat hij in 2001 in verband met een ritmestoornis een pacemaker kreeg. Bij opname gebruikte hij prednison 1dd 10mg, spironolacton 1dd 25mg, acenocoumarol, loperamide 4dd 2mg, alendroninezuur 1dd 10mg, calciumcarbonaat 1dd 500mg en een multivitamine preparaat. Bij lichamelijk onderzoek zagen wij een matig zieke, zeer magere, man in een rolstoel. Zijn bloeddruk was 125/45 mmHg en hij had een pols van 88 per minuut, regulair en equaal. Zijn gewicht was 51 kg. Hij had geen koorts. Aan hoofd en hals werden geen afwijkingen gevonden. Over het hart waren er normale tonen en geen souffles. Over de longen werd links basaal een spoor crepiteren gehoord, verder waren er geen afwijkingen. De buik was bol en gespannen. Bij auscultatie was er levendige peristaltiek en bij palpatie was de buik diffuus drukpijnlijk zonder loslaatpijn, ook waren er geen abnormale weerstanden. Rectaal toucher leverde geen bijzonderheden op. Aan de benen was er hyperpigmentatie beiderzijds. Er was bewegingsbeperking van de lumbale wervelkolom en de linker heup. Er waren geen tekenen van arthritis. Het laboratoriumonderzoek toonde een bezinking van 26 mm na één uur en een CRP van 80 mg/l. Het hemoglobine was 6,4 mmol/l normocytair. Het aantal leukocyten was 11,2 x 10^9/l en de trombocyten waren niet afwijkend. Het natrium, kalium en creatinine waren normaal. Het albumine was 16,7 g/l duidelijk verlaagd. De leverenzymen waren ongestoord. Feceskweken en parasitologisch onderzoek waren bij herhaling negatief. Onder de verdenking van de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa werd een sigmoïdoscopie verricht, waarbij normaal colonslijmvlies werd gezien. Wel werden er multipele vetdruppeltjes in het colon gezien (figuur 1). Deze bevinding wekte de suggestie van malabsorptie, waarop er een vetbalans bijgehouden werd. Patiënt bleek een sterk verhoogde hoeveelheid vet (56 gram per dag, normaal < 7 gram per dag) uit te scheiden. Het cholesterol (2,2 mmol/l) en vitamine E (10,7 µmol/l) waren beide verlaagd. In verband met de tekenen van malabsorptie werd gedacht aan coeliakie of aan een infectie met Giardia Lamblia. Antistoffen tegen endomysium waren negatief. Bij gastroduodenoscopie werden in de bulbus en het duodenum opvallend witte vlokken gezien (figuur 2). Biopten uit het duodenum toonden een zeer uitgebreide ophoping van macrofagen in de lamina propria (figuur 3). Deze schuimcellen waren sterk periodic acid Schiff (PAS)-positief (figuur 4). Ook werd er PAS-positief materiaal gezien in de submucosa. De Ziehl-Neelsen (ZN)-kleuring op zuurvaste staven was negatief. Op grond hiervan kon het beeld alleen nog maar passen bij Morbus Whipple. Deze diagnose werd door middel van polymerase chain reaction (PCR) bevestigd (VU medisch centrum). Hierop werd er gestart met trimethoprim-sulfamethoxazol 2dd 160/800mg. De oogarts en de neuroloog vonden geen afwijkingen die pasten bij de ziekte van Whipple. * laboratorium voor pathologische anatomie, stichting PAMM ** laboratorium voor medische microbiologie, stichting PAMM Figuur 1. Multipele vetdruppeltjes in het colon, suggestief voor malabsorptie. 41 Medisch Journaal, jaargang 31, no. 1 Figuur 2. Opvallende witte vlokken in de bulbus en het proximale duodenum. De ziekte van Whipple is een zeer zeldzame aandoening. Sinds 1907 zijn er naar schatting 1000 gevallen beschreven. De ziekte komt met name bij blanke mannen van middelbare leeftijd voor. Boeren lijken in deze groep met 23% oververtegenwoordigd te zijn. Verdere analyse van het voorkomen van ziektegevallen in tijd en plaats gaf weinig aanknopingspunten5. Wel zijn er sinds kort aanwijzingen dat bepaalde afwijkingen in het immuunsysteem mogelijk een rol spelen in het ontstaan van de ziekte van Whipple. Zo toonden Marth et al. bij acht patiënten met de ziekte van Whipple een sterk verminderde productie van interleukine-12 en in samenhang daarmee verlaagde spiegels van IgG2 en interferon-γ aan6. Een soortgelijk defect is beschreven bij familiaire, recidiverende infecties met Mycobacterium avium-complex5. Er zijn echter geen aanwijzingen dat patiënten met de ziekte van Whipple een verhoogd risico op andere infecties hebben. Verder is het opmerkelijk dat bij één derde van gezonde mensen DNA van de Tropheryma whippelii in het speeksel aanwezig is7. De ziekte van Whipple is een systeemziekte die zich meestal presenteert als een malabsorptiesyndroom met chronische diarree en buikpijn. Deze symptomen worden vaak voorafgegaan door een periode van maanden tot jaren met artralgieën van de grote gewrichten of soms met oligo- of polyarthritis. Andere vaak voorkomende symptomen zijn lymfadenopathie, koorts en hyperpigmentatie van de huid. Verder kunnen vele andere organen betrokken zijn waaronder het hart (endocarditis, myocarditis, pericarditis), de hersenen (o.a. dementie, verlamming van de oogspieren, myoclonus, epilepsie), de ogen (uveïtis), de longen (chronisch hoesten) en de bloedvaten5. De diagnose is meestal moeilijk te stellen. Dit komt doordat de ziekte erg zeldzaam is en niet altijd gepaard gaat met gastro-intestinale verschijnselen. Soms is er alleen sprake van uveïtis, neurologische verschijnselen of een sarcoïdose-achtig beeld5. Naast uitgebreid laboratoriumonderzoek, vooral gericht op tekenen van malabsorptie, neemt gastroduodenoscopie een belangrijke plaats in. Vaak wordt er een specifiek macroscopisch beeld gezien met een wittige verkleuring van de duodenummucosa. Ook wanneer er geen macroscopische afwijkingen zijn, moeten er bij klinische verdenking op de ziekte van Whipple biopten worden genomen. Bij pathologisch onderzoek ziet men in de intestinale mucosa specifieke af- Figuur 3. 100 x HE. Dunnedarmmucosa met sterk verbrede lamina propria vol met macrofagen met een fijnkorrelige eosinofiele inhoud. Figuur 4. 200 x PAS. De inhoud van de macrofagen is sterk PASpositief. Enkele dagen nadat de trimethoprim-sulfamethoxazol gestart was, verdween de diarree en knapte patiënt op. Na tien dagen kon hij voor verdere revalidatie worden overgeplaatst naar een verpleeghuis. Inmiddels gaat het patiënt veel beter, zijn gewicht is duidelijk toegenomen, hij woont inmiddels weer thuis en is minder rolstoelafhankelijk. Beschouwing In 1907 beschreef G.H. Whipple de ziektegeschiedenis van een 36 jaar oude man die leed aan frequente aanvallen van gewrichtspijn, later gevolgd door gewichtsverlies, hoesten, koorts en persisterende diarree met steatorrhoea. Hij noemde de ziekte intestinale lipodystrofie, omdat hij accumulatie van grote hoeveelheden vet in de lymfklieren waarnam1. Hoewel Whipple al een infectieuze oorzaak van de ziekte vermoedde werd pas in 1961 de bacteriële origine van de ziekte met behulp van elektronenmicroscopie bevestigd2. In 1992 werd met behulp van polymerase chain reaction (PCR) het DNA van de bacterie, Tropheryma whippelii, geïsoleerd. Op grond hiervan werd de bacterie ingedeeld in de Actinomycetes groep3. Pas in 1997 lukte het om de bacterie in gedeactiveerde humane macrofagen te kweken en in 2000 lukte het de bacterie in een cellijn van humane fibroblasten te isoleren en te kweken. Ook konden specifieke antilichamen tegen de bacterie aangetoond worden en werden er specifieke antilichamen gegenereerd die in de toekomst voor immunodetectie kunnen worden gebruikt4. Medisch Journaal, jaargang 31, no. 1 42 wijkingen. In de lamina propria ziet men multipele macrofagen met in het cytoplasma granulair PASpositief materiaal. Ook zijn er veel extracellulaire bacteriën aanwezig juist onder de epitheliale basale membraan8. Het beeld van PAS-positieve macrofagen in de lamina propria kan ook worden gezien bij Aidspatiënten met een Mycobacterium aviumcomplex infectie. Deze intracellulaire bacteriën zijn, in tegenstelling tot de Tropheryma whippelii, aantoonbaar met de Ziehl-Neelsen kleuring, welke de zuur-vaste staafjes aantoont9. Tegenwoordig is het mogelijk door middel van PCR de diagnose te bevestigen. Ook is het met PCR mogelijk de diagnose te stellen bij patiënten met een atypische presentatie. Zo werd bijvoorbeeld bij een patiënt met uveïtis, bij wie er geen afwijkingen waren in het duodenumbiopt, het DNA van de bacterie aangetoond in het glasvocht9. Ook wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van serologische tests, maar op dit moment zijn deze nog niet in de praktijk toepasbaar4. Zonder behandeling heeft de ziekte van Whipple een fataal beloop. In het verleden zijn veel verschillinde antibiotica geprobeerd, waarvan de meeste combinaties begonnen met een penicilline intraveneus. Ook heeft men de ziekte lange tijd behandeld met tetracyclines. Op dit moment wordt geadviseerd om minimaal 1 jaar lang trimethoprim-sulfamethoxazol 2 dd 160-800 mg te geven. Bij kortere behandeling bleek er een hoog aantal recidieven, van vooral cerebrale lokalisaties op te treden. De reden om voor trimethoprim-sulfamethoxazol te kiezen is dan ook dat er een goede passage door de bloed-hersenbarrière is10. Met behulp van de PCR is het goed mogelijk het effect van de therapie te vervolgen. Als de therapie aanslaat en de patiënt opknapt hoort het DNA van de bacterie niet meer in de duodenumbiopten aantoonbaar te zijn11. Door de snelle technologische vooruitgang zijn de diagnostische mogelijkheden om de ziekte van Whipple aan te tonen enorm toegenomen. Met behulp van DNA-technieken is het mogelijk de diagnose in een eerder stadium en ook in atypische gevallen te stellen en daardoor eerder een adequate behandeling in te stellen. Ondanks de technische vooruitgang blijft het natuurlijk van cruciaal belang dat de dokter aan dit zeldzame ziektebeeld denkt. 43 Samenvatting Bij een 62-jarige man met gewichtsverlies, diarree, malabsorptie en enkele jaren bestaande gewrichtsklachten werd op grond van duodenumbiopten de diagnose ziekte van Whipple gesteld. De ziekte van Whipple is zeldzaam en wordt gekarakteriseerd door gewrichtsklachten, diarree en malabsorptie. Cardiale, neurologische of oogklachten kunnen echter ook op de voorgrond staan. De aanwezigheid van het veroorzakende micro-organisme, Tropheryma whippelii, kan worden aangetoond in duodenumbiopten met behulp van de polymerase chain reaction (PCR). In de toekomst zal serologisch onderzoek waarschijnlijk ook tot de mogelijkheden gaan behoren. De behandeling bestaat uit trimethoprim-sulfamethoxazol 2 dd 160-800mg en moet minimaal 1 jaar worden voortgezet, omdat er anders een grote kans is op vooral een cerebraal recidief. Literatuur 1. Whipple GH. A hitherto undescribed disease characterized anatomically by deposits of fat and fatty acids in the intestinal and mesenteric lymphatic tissues. John Hopkins Hospital Bulletin 1907; 18: 382-391. 2. Chears WC Jr, Asworth CT. Electron microscopic study of the intestinal mucosa in Whipple’s disease: demonstration of encapsulated bacilliform bodies in the lesion. Gastroenterology1961; 41: 129-138. 3. Relman DA, Schmidt TM, MacDermott RP, Falkow S. Identification of the uncultured bacillus of whipple’s disease. N Engl J Med 1992; 327: 293-301. 4. Raoult D, Birg ML, La Scola B, Fournier PE, Enea M, Lepidi H, Roux V et al. Cultivation of the Bacillus of Whipple’s Disease. N Engl J Med 2000; 342: 620-625. 5. Zaaijer HL, Savelkoul PHM, Vandenbroucke-Grauls CMJE. De ziekte van Whipple. Ned Tijdschr Geneeskd 1999; 143: 388-392. 6. Marth T, Neurath M, Cuccherini BA, Strober W. Defects of monocyte interleukin 12 production and humoral immunity in Whipple’s disease. Gastroenterology 1997; 113: 442-448. 7. Street S, Donoghue HD, Neild GH. Tropheryma whippelii DNA in saliva of healthy people. The Lancet 1999; 354: 1178-1179. 8. Smit EG, Ferwerda J, Dekker W. Ziekte van Whipple bij een man met gewichtsverlies en diarree. Ned Tijdschr Geneeskd 1999; 143: 413-417. 9. Morton N, Swartz MD. Whipple’s disease – Past, Present, and Future. N Engl J Med 2000; 342: 648-650. 10. MacDermott RP, Graeme-Cook FM. Case records of the masachusetts General Hospital. Weekly clinicopathological exercises. Case 37-1997. A 59-year old man with anorexia, weight loss, and a mediastinal mass. N Engl J Med 1997; 337: 1612-1619. 11. Ramzan NN, Loftus E jr, Burgart LJ, Rooney M, Batts KP, Wiesner RH, et al. Diagnosis and monitoring of Whipple’s disease by polymerase chain reaction. Ann Intern Med 1997; 126: 520-527. Medisch Journaal, jaargang 31, no. 1