Een onderzoek naar rolpercepties van Nederlandse onderzoeksjournalisten Onderzoeksjournalisten in Nederland Inger de Bruin Voorwoord Wat karakteriseert de Nederlandse onderzoeksjournalist anno 2012? En wat onderscheidt Nederlandse onderzoeksjournalisten van ‘gewone’ journalisten? Deze vragen staan centraal in dit afstudeeronderzoek. Het afgelopen jaar heb ik op de researchredactie van het RTL Nieuws aan den lijve ervaren hoe het is om onderzoeksjournalist te zijn. Deze ervaring heeft me doordrongen van het belang van onderzoeksjournalistiek en tevens bewondering gegeven voor de journalisten die dit vak dagelijks beoefenen. De continue zoektocht naar ‘eigen nieuws’ is geen gemakkelijke. De ideeën voor eigen nieuws ‘liggen op straat’, heb ik veel onderzoeksjournalisten horen zeggen. Maar de informatie die nodig is om van een dergelijk idee een goed doortimmerd en onthullend onderzoeksjournalistiek verhaal te maken ligt zeker niet op straat. Het verkrijgen van die informatie is vaak een moeizaam en tijdrovend proces. Dit onderzoek wil laten zien waarom Nederlandse onderzoeksjournalisten zich hiermee bezig houden; welke rollen ze voor zichzelf zien weggelegd in de maatschappij en hoe deze verschillen van de rollen die gewone journalisten voor zichzelf zien weggelegd. Dank aan mijn scriptiebegeleider Bas Broekhuizen voor het feit dat hij me attendeerde op The American Journalist Survey van Weaver en Wilhoit, waar dit onderzoek op is gebaseerd. Zijn inhoudelijke commentaar op verschillende versies van deze scriptie heb ik zeer gewaardeerd. Ook dank aan de VVOJ en in het bijzonder Margo Smit voor de bereidheid om de survey te verspreiden via de nieuwsbrief van de VVOJ. En tot slot dank aan Hedde Rijkes, mijn lichtpuntje in donkere statistische tijden. Inger de Bruin Maart 2012 Journalistiek & Media Universiteit van Amsterdam 2 Inhoudsopgave Voorwoord ...................................................................................................... 2 Inhoudsopgave............................................................................................... 3 Samenvatting.................................................................................................. 5 1. Inleiding ...................................................................................................... 6 2. Theoretisch kader .................................................................................... 10 § 2.1 Definiëring onderzoeksjournalistiek ......................................................... 10 § 2.1.1. Andere journalistieke doelen ................................................................. 11 § 2.1.2. Andere journalistieke methoden ........................................................... 12 § 2.1.3. Andere journalistieke waarden .............................................................. 12 § 2.1.4. Definitie onderzoeksjournalistiek........................................................... 13 § 2.1.5. De ‘hoogste vorm’ van journalistiek? .................................................... 14 § 2.2 De geschiedenis van onderzoeksjournalistiek in Nederland ................. 14 § 2.2.1. 1900 tot 1970: van zelfcensuur naar professionele autonomie ............ 14 § 2.2.2. 1970 tot 1990: hoogtijdagen van de onderzoeksjournalistiek ............... 16 § 2.2.3. 1990 tot nu: commercialisering en hernieuwde belangstelling ............. 17 § 2.3 Onderzoek naar journalisten en onderzoeksjournalisten in Nederland 19 § 2.3.1. Onderzoek naar journalistiek in Nederland ........................................... 19 § 2.3.2. Onderzoeksjournalistiek als wetenschappelijk onderwerp .................... 20 § 2.4 Onderzoek naar rolpercepties in Nederland en elders ............................ 22 § 2.4.1 Onderzoek naar journalistieke ‘rollen’ ................................................... 22 § 2.4.2 Onderzoek naar rolpercepties van Nederlandse journalisten ................ 24 § 2.4.3 Relatie tussen rolpercepties en inhoud .................................................. 27 3. Methode .................................................................................................... 28 § 3.1 Doelen van dit onderzoek .......................................................................... 28 § 3.2 Onderzoeksontwerp ................................................................................... 29 § 3.2.2. Onderzoekspopulatie ............................................................................ 29 § 3.2.3. Dataverzameling: verspreiding en respons ........................................... 30 § 3.2.4. Ontwerp van de survey ......................................................................... 31 4. Analyse onderzoeksresultaten ............................................................... 32 § 4.1 Socio-demografische en beroepskenmerken .......................................... 32 § 4.1.1. Socio-demografische kenmerken van de respondenten ....................... 32 § 4.1.2. Beroepskenmerken van de respondenten ............................................ 36 § 4.2 Professionele kenmerken .......................................................................... 37 3 § 4.2.1. Rolpercepties van de respondenten ..................................................... 37 § 4.2.2. Het beste werk van de respondenten ................................................... 44 Conclusie ...................................................................................................... 49 Literatuur ...................................................................................................... 53 Bijlage: Survey ............................................................................................. 56 4 Samenvatting Onderzoek naar journalistieke rolpercepties biedt inzicht in hoe journalisten hun rol in de maatschappij percipiëren. Eerder onderzoek gaat er vanuit dat journalistieke rolpercepties het best op nationaal of internationaal vergelijkend niveau kunnen worden onderzocht. Dit onderzoek toont aan dat er wat rolpercepties betreft ook relevante verschillen bestaan tussen ‘soorten’ journalisten binnen een land. In het onderzoek worden onderzoeksjournalisten en gewone journalisten in Nederland vergeleken op het gebied van socio-demografische kenmerken, beroepskenmerken en rolpercepties. De uitkomsten van een survey onder Nederlandse onderzoeksjournalisten (n=53) zijn hiertoe vergeleken met de uitkomsten van eerdere, soortgelijke surveys onder gewone Nederlandse journalisten. Onderzoeksjournalisten in de steekproef blijken gemiddeld jonger en hoger opgeleid dan gewone journalisten. Factoranalyse van de onderzoeksresultaten laat zien dat onderzoeksjournalisten vijf ‘onderzoeksjournalistieke rollen’ onderscheiden: de controlerende rol, de vertegenwoordigende rol, de vertalende rol, de signalerende rol en de nonidealistische rol. Zowel onderzoeksjournalisten als gewone journalisten blijken de vertalende rol het meest belangrijk te vinden. De controlerende rol komt voor Nederlandse onderzoeksjournalisten op een tweede plek. 5 1. Inleiding Dit afstudeeronderzoek gaat over onderzoeksjournalisten en onderzoeksjournalistiek in Nederland. Het meest recente rapport over de staat van onderzoeksjournalistiek in Nederland van de Vereniging van Onderzoeksjournalisten (VVOJ) kwam voort uit het gevoel dat onderzoeksjournalistiek in Nederland onder druk staat (Agerbeek, 2011:3). Onderzoeksjournalistiek kost redacties tijd en geld, terwijl van tevoren niet vaststaat of de investering zal renderen. In een tijd waarin budgetten krimpen, de behoefte aan ‘snel’ nieuws (via websites en nieuwsapps) groeit en persvoorlichters (die over het algemeen een vertragende werking hebben op onderzoek) sterk in aantal toenemen, lijkt onderzoeksjournalistiek niet de meest strategische keus voor veel redacties – dat was althans de aanname. De VVOJ onderzocht daarom hoe onderzoeksjournalistiek in Nederland een nieuwe impuls zou kunnen krijgen. Hoofdredacteuren van 24 verschillende kranten, nieuwsrubrieken en tijdschriften werden geïnterviewd. Hen werd de vraag voorgelegd hoe zij tegen onderzoeksjournalistiek aankijken en of ze meer aan onderzoeksjournalistiek zouden willen doen. De uitkomst was verrassend: Men ziet het (onderzoeksjournalistiek, red.) als de kern van het vak, maar ook als een kans om de concurrentie van andere media of informatiestromen te overleven. Een ruime meerderheid heeft aangegeven behoefte te hebben aan meer onderzoeksjournalistieke producties. Diverse redacties maken aanstalten of zijn bezig onderzoeksjournalistiek nieuw leven in te blazen, zelfs tegen de stroom van krimpende budgetten in. (Agerbeek, 2011:24). Goed nieuws dus voor Nederlandse onderzoeksjournalisten: er blijkt veel animo voor onderzoeksjournalistiek te bestaan onder hoofdredacteuren. Dit is wellicht niet alleen goed nieuws voor onderzoeksjournalisten, maar ook voor de Nederlandse journalistiek in het 1 algemeen. Want sinds het Watergate-schandaal wordt onderzoeksjournalistiek over het algemeen beschouwd ‘de hoogste vorm’ van journalistiek: Even when it falls short of its ideals, investigative reporting invokes the respect of journalists because it signifies an extraordinary enterprise, a special confluence of time, talent and resources” (Ettema & Glasser, 1984:2). Maar onderzoeksjournalistiek wordt door journalisten en wetenschappers niet alleen op een voetstuk geplaatst omdat het doen van journalistiek onderzoek buitengewone inspanning, 1 In 1972-1973 brachten Washington Post-journalisten Bob Woodward en Carl Bernstein aan het licht dat de Republikein Richard Nixon in 1972 de Democratische verkiezingscampagne had gesaboteerd. Dit leidde in 1974 tot het aftreden van Nixon. 6 tijdsinvestering en talent vergt. Het belang van onderzoeksjournalistiek is fundamenteler dan dat: onderzoeksjournalistiek vertegenwoordigt ook een bepaald ideaal. Onder politicologen is een algemeen geaccepteerde zienswijze dat een democratie alleen goed functioneert als de overheid niet als enige informatiebron fungeert (Bennett & Serrin, 2005:173). Dit vereist dat mensen toegang hebben tot alternatieve, onafhankelijke informatiebronnen die op hun beurt vrij kunnen opereren (Dahl, 1998:86). In de publieke sfeer die hier wordt geschetst spelen media een belangrijke rol. Niet voor niets zei Joseph Pulitzer, een journalist en uitgever naar wie de belangrijkste prijs in de journalistiek is vernoemd, in 1978: More crime, immorality and rascality is prevented by the fear of exposure in the newspapers than by all the laws, moral and statute, ever devised. Een goed functionerende publieke sfeer, met media die vrij hun werk kunnen doen en burgers in staat stellen onafhankelijke informatie tot zich te nemen, vormt een aanzienlijke tegenmacht tegen de overheid in een democratische samenleving. Hier ligt een taak voor de journalistiek als geheel, maar in het bijzonder voor de onderzoeksjournalistiek. Zonder onderzoeksjournalisten zou de ‘fear of exposure’ bij de overheid, grote bedrijven en publieke personen een stuk minder groot zijn. Sommige wetenschappers zijn van mening dat alle journalisten onderzoeksjournalisten zijn, of daar op zijn minst naar zouden moeten streven (Pilger, 2002; Aucoin, 2005). Only true journalism has its roots in investigation and in-depth enquiry and therefore all other forms are but merely representations of the real thing; in other words, if it isn’t investigative, it is fake journalism (Pilger in Berry, 2008:45) De film ‘All the president’s men’ (de verfilming van het beroemde boek van Bob Woodward en Carl Bernstein over het eerder genoemde Watergate-schandaal) is een mooie illustratie van deze opvatting. Bob Woodward wordt als gewone verslaggever op de inbraak in het Watergate-gebouw gezet en een paar kleine, ogenschijnlijk onbetekenende gebeurtenissen ontwaken in hem ‘a suspicion of an established power structure’ (Aucoin, 2005:216). Door zijn ‘gut feeling’ te volgen komt hij er achter dat het Republikeinse ‘Committee to Re-elect the President’ iets met de inbraak te maken heeft. Volgens wetenschappers als Pilger en Aucoin vertegenwoordigt deze werkwijze de ‘kern’ van de journalistiek; als Woodward niet op zijn gevoel was afgegaan was hij de titel ‘journalist’ eigenlijk niet waardig geweest. Dit romantische ideaalbeeld van de journalistiek is volgens andere wetenschappers niet meer actueel: It would be wonderful to say every journalist is an investigative journalist, but it would be untrue. Some reporters and editors must be available to produce features about how cats outnumber dogs, service pieces on how to purchase an energy-efficient refrigirator… (Weinberg, 1996:xv) 7 Het is in de afgelopen decennia voor veel journalisten praktisch onmogelijk geworden om te werk te gaan zoals Woodward en Bernstein. Professionalisering, schaalvergroting, commercialisering en de informatierevolutie; het zijn allemaal factoren die eraan hebben bijgedragen dat er binnen de journalistiek veel meer differentiatie is ontstaan. Er zijn tegenwoordig veel meer ‘soorten’ journalisten die zich allemaal bezighouden met een andere schakel in de nieuwsketen; denk aan verslaggevers, redacteuren, internetredacteuren, etcetera. Als gevolg hiervan is onderzoeksjournalistiek iets wat voor veel journalisten onhaalbaar is, of gewoonweg niet tot hun taakomschrijving behoort (De Burgh, 2008:47). Dit onderzoek richt zich op de vraag of de bovenstaande ontwikkeling zich ook vertaalt in fundamentele verschillen tussen degenen die zich vandaag de dag onderzoeksjournalist noemen en degenen die dat niet doen. Zijn onderzoeksjournalisten simpelweg redacteuren en verslaggevers met meer tijd, middelen en talent voor het doen van onderzoek, of hebben ze een fundamenteel andere kijk op de journalistieke rol die ze spelen in de maatschappij? Met andere woorden: zijn er verschillen in rolpercepties tussen onderzoeksjournalisten en gewone journalisten? In de Verenigde Staten, waar journalism studies al ruim zeventig jaar een wetenschappelijke discipline is, is onderzoeksjournalistiek regelmatig onderwerp van wetenschappelijk onderzoek. In Europa wordt onderzoeksjournalistiek weliswaar bediscussieerd in wetenschappelijke kringen, maar nauwelijks onderzocht (De Burgh, 2008:12). Zo is er in Nederland vrijwel geen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de verschillen tussen onderzoeksjournalisten en gewone journalisten op het gebied van socio-demografische- en beroepskenmerken, journalistieke waarden en rolpercepties. De VVOJ heeft in de afgelopen tien jaar drie onderzoeken gepubliceerd naar de staat van onderzoeksjournalistiek in Nederland en Vlaanderen, waar zeer sporadisch bevindingen in staan die iets vertellen over rolpercepties van onderzoeksjournalisten (2002; 2005; 2010). De overige (wetenschappelijke) onderzoeken op het gebied van onderzoeksjournalistiek zijn op één hand te tellen en zijn voornamelijk bachelor- en masterscripties van studenten journalistiek (Helmink, 2005; Smit, 2010; De Vries, 2010; Van der Kaaden, 2011). Dit is een gemis, want de verschillen (of juist de afwezigheid van verschillen) tussen onderzoeksjournalisten en gewone journalisten zeggen veel over de staat waarin de Nederlandse onderzoeksjournalistiek verkeert. Daarnaast is interessant om te weten of de rolpercepties van onderzoeksjournalisten overeenkomen met het heersende, soms wat romantische beeld van onderzoeksjournalistiek. Maar onderzoek naar rolpercepties van onderzoeksjournalisten is om meer redenen nuttig. Het zegt iets over de invloed van maatschappelijke ontwikkelingen op de staat van de onderzoeksjournalistiek. Ook bestaat er volgens de theorie een verband tussen rolpercepties en inhoud (Starck & Soloski, 1977; Culbertson, 1983; Scholl & Weisenberg, 1998; Weaver et al., 2007; Skovsgaard et al., 2011). Niet in de laatste plaats biedt kennis over rolpercepties van onderzoeksjournalisten inzicht in 8 hoe ze hun journalistieke rol in de maatschappij zien ten opzichte van gewone journalisten en hoe ze hier praktisch gezien invulling aan geven. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt als volgt: Hoe en in welke mate verschillen rolpercepties van onderzoeksjournalisten van rolpercepties van gewone journalisten in Nederland? Deze hoofdvraag wordt onderzocht door middel van een survey gebaseerd op ‘The American Journalist Survey’ van David Weaver en Cleve Wilhoit (1986,1996, 2006). Weaver en Wilhoit voerden deze survey voor het eerst uit in 1982 (publicatie: 1986). Sindsdien wordt de survey elke tien jaar opnieuw gehouden. The American Journalist Survey brengt de karakteristieken van de journalistenpopulatie in de Verenigde Staten in kaart. Hoe ontwikkelt de journalisten populatie zich demografisch, welke waarden vinden journalisten belangrijk en hoe zien zij hun journalistieke rol in de maatschappij? Door de survey iedere tien jaar opnieuw uit te voeren proberen Weaver en Wilhoit veranderingen zichtbaar maken in socio-demografische kenmerken, beroepskenmerken, houdingen en waarden van de Amerikaanse journalistenpopulatie. Tien jaar geleden voerde Deuze het onderzoek van Weaver en Wilhoit voor het eerst uit in Nederland (Deuze, 2002). Recent repliceerden communicatiewetenschappers aan de Radboud Universiteit het onderzoek van Deuze (Hermans et al., 2011). Zowel in de onderzoeken van Weaver en Wilhoit als in de onderzoeken van Deuze en Hermans et al. wordt geen onderscheid gemaakt tussen onderzoeksjournalisten en gewone journalisten. Wel bieden de onderzoeken van Deuze en Hermans et al. een goed beeld van de rolpercepties van Nederlandse journalisten, waar de uitkomsten van dit onderzoek tegen afgezet kunnen worden. De opbouw van dit onderzoek is als volgt: allereerst wordt in een theoretisch hoofdstuk (H2) aandacht besteed aan de definiëring van het begrip onderzoeksjournalistiek (§2.1) en de geschiedenis van onderzoeksjournalistiek in Nederland (§2.2). Ook wordt in het theoretisch hoofdstuk een overzicht gegeven van relevant wetenschappelijk onderzoek naar Nederlandse (onderzoeks-)journalisten (§2.3) en eerder onderzoek naar rolpercepties in Nederland en elders (§2.4). Dit overzicht is nuttig omdat het duidelijk maakt op welke inzichten dit onderzoek is gebaseerd. In het daaropvolgende hoofdstuk wordt beschreven welke methode is gebruikt voor dit onderzoek (H3). Tot slot volgt een hoofdstuk waarin de onderzoeksresultaten worden geanalyseerd (H4) en de conclusie. 9 2. Theoretisch kader Om de hoofdvraag van dit onderzoek goed te kunnen beantwoorden is een heldere theoretische onderbouwing noodzakelijk. Allereerst is het van belang om duidelijk te definiëren wat het verschil is tussen journalistiek en onderzoeksjournalistiek – zeker aangezien deze begrippen in het dagelijks leven, maar ook in de wetenschappelijke literatuur vaak door elkaar worden gebruikt. Vervolgens wordt kort de geschiedenis van onderzoeksjournalistiek in Nederland geschetst. Tot slot wordt het relevante wetenschappelijke onderzoek op het gebied van (onderzoeks-) journalistiek en rolpercepties – zowel in Nederland als elders – samengevat. § 2.1 Definiëring onderzoeksjournalistiek Wetenschappers en journalisten hebben vaak tevergeefs geprobeerd de journalistiek als beroep in een definitie te vatten (Deuze, 2005:18). De traditionele definities van journalistiek bevatten vaak elementen van de zogenoemde ‘waakhondfunctie’: journalistiek heeft tot doel de macht te controleren en het publiek daarover te informeren. Volgens Deuze schieten deze definities te kort omdat ze te eendimensionaal of onvolledig zijn. Deuze stelt dat journalistiek tegenwoordig een breed begrip is. Het is naïef om te denken dat een journalist iemand is die zich uitsluitend bezig houdt met het controleren van de macht – alhoewel dat nog altijd het ideaal kan zijn. Journalistiek kan daarom het beste gezien worden als een ideologie, een verzameling intrinsieke waarden die door alle journalisten ter wereld gedeeld wordt. Het belangrijkste doel van de journalistiek als beroep is het naleven van of het recht doen aan deze waarden. De gedeelde waarden zijn volgens Deuze de volgende (2005:7): Publieke taak: journalisten vervullen een publieke taak (als waakhonden en actieve verzamelaars en verspreiders van informatie). Objectiviteit: journalisten zijn onpartijdig, neutraal, objectief, eerlijk en dus geloofwaardig. Autonomie: journalisten opereren autonoom, vrij en onafhankelijk. Actualiteit: journalisten hebben gevoel voor actualiteit en werken met een bepaalde snelheid (die inherent is aan het woord ‘nieuws’). Ethiek: journalisten hebben gevoel voor ethiek, validiteit en legitimiteit. Traditionele definities van journalistiek stellen journalistiek vaak gelijk aan onderzoeksjournalistiek (De Burgh, 2008:18). Dit strookt echter niet met de journalistieke praktijk. Veel journalisten doen verslag van gebeurtenissen, plegen hoor en wederhoor, functioneren als de oren en ogen van het publiek – maar verrichten geen langlopend, diepgravend journalistiek onderzoek. Dit komt doordat de journalistiek zich in de afgelopen decennia (door professionalisering, schaalvergroting, commercialisering en de opkomst van internet en nieuwe media) tot een veel breder beroep ontwikkeld dan voorheen (De Burgh, 2008:47). 10 De benadering van Deuze is daarom handzaam. Journalistiek is een containerbegrip, een verzamelnaam voor allerlei verschillende journalistieke genres. Journalisten zijn niet alleen mensen die tot doel hebben te onderzoeken, te controleren en te informeren, maar ook mensen die tot doel hebben achtergrond te bieden en het publiek te vermaken - met de bovengenoemde journalistieke waarden als gedeelde noemer. Onderzoeksjournalistiek is hiermee slechts een onderdeel van de journalistiek als beroep en vereist daarom een aparte definitie. In de wetenschappelijke literatuur worden onderzoeksjournalistiek en gewone journalistiek over het algemeen van elkaar onderscheiden op het gebied van doelen, methoden en waarden (Van Eijk, 2005:21-22). Hieronder worden de verschillen beschreven en geïntegreerd in een hanteerbare definitie van onderzoeksjournalistiek. § 2.1.1. Andere journalistieke doelen De VVOJ formuleert in haar meest recente onderzoek naar de staat van onderzoeksjournalistiek in Nederland verschillende voorwaarden waar journalistiek aan moet voldoen wil het doorgaan voor onderzoeksjournalistiek: (…) Onderzoeksjournalistiek moet schandalen blootleggen, beleid toetsen, het functioneren van overheid, bedrijven en andere organisaties onder de loep nemen en sociale, culturele financiële of politieke trends signaleren (Agerbeek, 2011:5). Van Eijk stelt verder dat wanneer de geschiedenis van investigative journalism in ogenschouw wordt genomen, alle grote, invloedrijke verhalen bepaalde overeenkomsten vertonen. Zo zijn bijna alle onderzoeksjournalistieke verhalen ‘moral by implication’; oftewel ze leggen misstanden bloot vanuit een zekere verontwaardiging. De verhalen raken vaak aan sociale problemen of onwenselijke maatschappelijke ontwikkelingen die (deels) verholpen kunnen worden met behulp van beleidsaanpassingen of wetswijzigingen. En ze leggen vaak – maar niet altijd – misstanden bloot die organisaties of personen verborgen proberen te houden. Op dit laatste punt bestaat geen consensus onder wetenschappers en onderzoeksjournalisten. James Steele, één van ’s werelds meest beroemde onderzoeksjournalisten en meervoudig winnaar van de Pulitzerprijs, is van mening dat onderzoeksjournalistiek niet per definitie draait om feiten die verborgen worden gehouden door iets of iemand: If you simply bring something to the light that has not been known, it’s my feeling that you’ve done your job. (James Steele in Ettema & Glasser, 1998:37). Op basis van de bovenstaande (inhoudelijke) doelen onderscheidt onderzoeksjournalistiek zich van gewone journalistiek. 11 § 2.1.2. Andere journalistieke methoden Onderzoeksjournalisten gebruiken andere journalistieke methoden dan gewone journalisten. Een onderzoeksjournalist combineert journalistieke basisvaardigheden met meer gevorderde onderzoeksmethoden (Randall, 1996:78-79). Over deze methoden zijn boeken volgeschreven (Engels: Protess et al., 1992; Spark, 1999; Pilger, 2004; Gaines, 2007; Nederlands: Kussendrager, 2007; Sengers, 2009). In de kern komt het verschil tussen gewone journalistieke en onderzoeksjournalistieke methoden neer op het volgende: It (investigative journalism) is not a summary or piecing together of others’ findings and data, but original research carried out by reporters using often the rawest of material. It can be extensive interviewing, or matching and comparing facts and figures. In many cases, the fruits, and originality, come in discovering patters and connections in the information that no one has observed before (Randall, 1996:7879). Het publiceren van gelekte of geheime documenten is - hoewel er mogelijk een schandaal mee wordt onthuld - volgens deze definitie geen onderzoeksjournalistiek, tenzij de journalist in kwestie bijzondere (onderzoeks-)inspanningen heeft moeten verrichten om de stukken in handen te krijgen. § 2.1.3. Andere journalistieke waarden Hoewel bepaalde journalistieke waarden en uitgangspunten (publieke taak, objectiviteit, autonomie, actualiteit, ethiek) volgens Deuze gedeeld worden door alle journalisten, zijn sommige waarden voor onderzoeksjournalisten van groter belang dan voor gewone journalisten. Zo heeft de waarde ‘objectiviteit’ voor onderzoeksjournalisten een andere betekenis dan voor gewone journalisten, aldus Fishman. Hij beschrijft wanneer journalisten en onderzoeksjournalisten het als gerechtvaardigd beschouwen om bepaalde informatie te publiceren (Fishman, 1980:105). Volgens Fishman publiceren onderzoeksjournalisten vaak ‘objectievere’ informatie dan gewone journalisten. Dit is volgens hem gedeeltelijk inherent aan hoe nieuws werkt. In de journalistiek wordt onderscheid gemaakt tussen hard en zacht nieuws. Een kenmerk van hard nieuws is dat het onverwacht gebeurt (unscheduled, bijv. een vliegtuigramp) of juist gepland staat op een vaste datum (prescheduled, bijv. de presentatie van een onderzoek naar misbruik in de katholieke kerk). Een kenmerk van zacht nieuws is dat het op elk moment gepubliceerd kan worden (non-scheduled, bijv. ‘Nederlanders aten in 2011 meer biologisch’). Onderzoeksjournalistiek vormt de enige uitzondering op deze regel. De publicatiedatum van een onderzoeksjournalistiek verhaal staat niet vast, maar toch wordt het beschouwd als hard nieuws. Zowel journalisten als onderzoeksjournalisten houden zich bezig met hard nieuws. Het verschil is echter dat onderzoeksjournalisten meer tijd hebben. Hierdoor worden ze in staat gesteld meer en betere bronnen aan te boren. Ze krijgen ruim de tijd om informatie te 12 verifiëren en te toetsen. Journalisten die belast zijn met het verwerken van de dagelijkse nieuwsstroom worden door tijdgebrek vaak gedwongen hun informatie te ontlenen aan een bron die in naam objectief is, maar bij nadere bestudering wel eens veel minder objectief zou kunnen blijken - denk bijvoorbeeld aan voorlichters van ministeries of belangenorganisaties. Ze hebben veel minder tijd om informatie te verifiëren en te toetsen, aldus Fishman. Voor gewone journalisten is het daarom vooral belangrijk dat zij hun berichtgeving kunnen toeschrijven aan een ‘geloofwaardige’ bron: Not the veracity, but the credibility of a proposition is the justification for publication (for daily reporters). And the credibility of a proposition is established by the very bureaucracy through which it appears (Fishman, 1980:106). Voor een gewone journalist is het vooral belangrijk dat zijn versie van de feiten niet afwijkt van de ‘werkelijkheid’ zoals die door ‘gevestigde’ instituties wordt voorgesteld. Hier kan hij immers op worden afgerekend. It always remains easier to publish accounts consonant with those offered by the managers of social institutions – accounts which thereby reinforce conventional definitions of social reality and the existent system of stratification (Gouldner, 1976:5). Onderzoeksjournalisten stellen zichzelf juist tot taak om alle ‘gevestigde’ instituties waaraan gewone journalisten – al dan niet noodgedwongen - hun informatie ontlenen te controleren en kritisch te benaderen en krijgen hier ook de tijd voor. Onderzoeksjournalisten streven naast geloofwaardigheid ook verificatie (en hiermee een grotere mate van objectiviteit) na. Dit is door de inherente organisatie en structuur van een nieuwsredactie veelal onhaalbaar is voor journalisten die zich bezig houden met het dagelijkse nieuws (Davies, 2009). § 2.1.4. Definitie onderzoeksjournalistiek Uit het voorgaande volgt dat een definitie van onderzoeksjournalistiek moet beschrijven hoe onderzoeksjournalistiek verschilt van gewone journalistiek op het gebied van doelen, methoden en waarden. De definitie van de VVOJ voldoet aan die eis: Onderzoeksjournalistiek is kritische en diepgravende journalistiek. Kritisch wil zeggen dat de journalistiek niet slechts fungeert als doorgeefluik van ‘nieuws’ wat er al was, maar dat nieuws wordt gemaakt dat er zonder dat journalistiek ingrijpen niet zou zijn geweest. Diepgravend wil zeggen dat substantiële eigen journalistieke inspanning is verricht, hetzij in kwantitatieve zin, hetzij in kwalitatieve zin, hetzij een combinatie daarvan. Hierin onderscheidt de VVOJ drie soorten onderzoeksjournalistiek, die elkaar kunnen overlappen: • Schandalen blootleggen • Toetsing van beleid en functioneren van overheid, bedrijven en andere organisaties • Signaleren van trends (Van Eijk, 2005:22). 13 De bovenstaande definitie van onderzoeksjournalistiek wordt dan ook aangehouden in dit onderzoek. § 2.1.5. De ‘hoogste vorm’ van journalistiek? Onderzoeksjournalistiek en gewone journalistiek verschillen van elkaar wanneer het gaat om doelen, methoden en waarden. En hoewel de journalistiek als beroep veel breder is dan alleen onderzoeksjournalistiek, worden de ideële doelstellingen van het journalistieke ambacht het dichtst benaderd door onderzoeksjournalistiek. Soms wordt hieruit de conclusie getrokken dat onderzoeksjournalistiek de ‘hoogste vorm’ van journalistiek is (Ettema & Glasser, 1984:2). Weaver et al. onderzochten wat journalisten zelf de belangrijkste vorm van journalistiek vinden (Weaver et al., 2007:225). Ze vroegen een grote groep Amerikaanse journalisten wat zij als hun beste werk beschouwden. De resultaten waren opvallend: respondenten kozen vrijwel uitsluitend werk waarmee ze hun ‘publieke taak’ dachten te vervullen, waarin ze een belangrijke onthulling deden, of werk dat een bijzondere inspanning vergde op het gebied van onderzoek en informatieverzameling. Ook ging het beste werk van de respondenten in 90% van de gevallen over politiek, de overheid, rechtspraak, criminaliteit, grote bedrijven, misstanden of sociale problemen. Achtergrondstukken, emotionele verhalen of vermakelijke reportages werden door de journalisten nauwelijks gekozen als beste werk. Deze resultaten tonen impliciet aan dat de respondenten onderzoeksjournalistiek hoog in het vaandel hebben staan. § 2.2 De geschiedenis van onderzoeksjournalistiek in Nederland In deze paragraaf wordt de ontwikkeling van onderzoeksjournalistiek in Nederland besproken. Die is van belang omdat de maatschappelijke context een grote rol speelt bij onderzoek naar rolpercepties (Zhu et al., 1997:84). Op dit punt wordt in paragraaf 2.4 uitgebreider ingegaan. De geschiedenis van de Nederlandse onderzoeksjournalistiek kan grofweg worden ingedeeld in drie periodes (De Vries, 2010; Van Eijk, 2005; Bardoel, 2002; Wijfjes, 1999): de periode tot 1970, de periode tussen 1970 en 1990, en de periode van 1990 tot nu. Hieronder wordt beknopt beschreven welke maatschappelijke ontwikkelingen hun stempel hebben gedrukt op de Nederlandse onderzoeksjournalistiek in de genoemde perioden. § 2.2.1. 1900 tot 1970: van zelfcensuur naar professionele autonomie De verzuiling heeft lang een stempel gedrukt op het politieke en sociale leven in Nederland. Ook media ontkwamen hier niet aan. De relatie tussen media en politiek kan in deze periode het best gekarakteriseerd worden als partisan logic (Van Praag, 2006:158). Dit houdt in dat het partijbelang domineerde in de berichtgeving. Aangezien alle kranten en omroepen tot de jaren ‘70 behoorden tot een bepaalde zuil, vielen alle media in deze periode aan deze partisan logic ten prooi. Media waren ideologisch nauw verbonden aan partijen en stonden organisatorisch en inhoudelijk veelal onder directe controle van politieke partijen. Zo bepaalden politieke partijen niet alleen de politieke agenda maar ook de media agenda. De taak van de media bestond lange tijd voornamelijk uit het 14 verslaan van de ontwikkelingen in de politiek. Een eigen, zelfstandige, kritische rol voor de media paste niet in dit plaatje. Sterker nog, een bepaalde mate van eenzijdigheid werd als volstrekt vanzelfsprekend aanvaard. Media waren immers in de meeste gevallen onderdeel van een bredere maatschappelijke en politieke beweging en werden ingezet om de doelen van de beweging te ondersteunen. Journalisten waren in de eerste plaats partijlid, in de tweede plaats pas medewerker van de krant of nieuwsrubriek. Volgzaamheid was het kernwoord in die tijd. Dit bleek uit de bejegening van bewindspersonen (die altijd met ‘excellentie’ werden aangesproken) en werd pijnlijk duidelijk tijdens de Greet Hofmans affaire (Van Praag, 2006:160). Op 13 juni1956 berichtte het Duitse weekblad Der Spiegel over het feit dat de gebedsgenezeres Greet Hofmans een wel heel grote invloed uitoefende op het Nederlandse staatshoofd in die tijd, koningin Juliana. Dit bericht had gemakkelijk tot een constitutionele crisis kunnen leiden. Het kabinet Drees voerde echter een importverbod in op het betreffende nummer van Der Spiegel. Twee jaar daarvoor, in 1954, was door het kabinet al een bijeenkomst belegd met de hoofdredacteuren van alle dagbladen, radio- en televisiezenders. De hoofdredacteuren hadden hier beloofd dat zij niet over de affaire zouden publiceren. Als medio 1956 de bom barst, beloven de hoofdredacteuren premier Drees opnieuw dat ze niets over de kwestie naar buiten zullen 2 brengen. Wanneer de Nederlandse pers uiteindelijk toch over de affaire schrijft eind 1956, gebeurt dit met uiterste terughoudendheid. Het was, in de woorden van toenmalig NRC Handelsblad journalist Herman Besselaar, in die tijd simpelweg not done om “Oranje te bekladden” (Kuijken, 2007:44). Deze uitspraak illustreert hoe sterk media in die dagen gepolitiseerd waren. In een dergelijk journalistiek klimaat was er weinig ruimte voor onafhankelijke, kritische onderzoeksjournalistiek. Dit wil niet zeggen dat er helemaal niet aan onderzoeksjournalistiek gedaan werd in die tijd. Journalistiek onderzoek was echter vaak verbonden met sociale kritiek. Iets veranderen was minstens zo belangrijk als iets onthullen. Hier is overigens een parallel zichtbaar met de begindagen van de onderzoeksjournalistiek in Amerika (ook wel ‘muckraking’ genoemd; wat letterlijk ‘strontschepper’ betekent). Begin jaren ’60 zette de verandering in. De traditionele relaties tussen politiek en media verbrokkelden. Parallel aan de politieke ontzuiling ontwikkelde zich een nieuwe professionele autonomie binnen de journalistiek (Bardoel, 2002:23). De journalistiek ontworstelde zich langzaam aan de partisan logic waar ze jarenlang in was meegegaan. Journalisten wilden in hun werk niet langer door partijpolitiek beïnvloed worden; ze wilden zelf beslissen waarover ze schreven en berichtten. Waar journalisten het voorheen als hun verantwoordelijkheid beschouwden om de doelen van een politieke beweging te ondersteunen, voelden ze zich nu op een heel andere manier verantwoordelijk voor het functioneren van de democratie. Het 2 Bron: Nederlands Persmuseum. http://www.iisg.nl/exhibitions/censorship/pm-klcoll27-nl.php. Laatst bekeken: 1902-2012 15 was voortaan hun taak om, in naam van het publiek, de politiek kritisch te volgen en te controleren (Bardoel, 2002:24). Zoals Henri Faas, toenmalig redacteur van De Volkskrant het verwoordt: ‘Welke motieven de journalist ook heeft, het resultaat van de journalistiek, mits goed bedreven, blijft: aantasting van de macht. (…) Daarom is journalistiek zo’n geweldig beroep, samen met andere vormen van machtskrakerij.’ (Faas in Bardoel, 2002:24) § 2.2.2. 1970 tot 1990: hoogtijdagen van de onderzoeksjournalistiek In de jaren ’70 werd voortgebouwd op de veranderingen die in de jaren ’60 in gang waren gezet. De Watergate-affaire, waarbij de Amerikaanse journalisten Bob Woordward en Carl Bernstein tussen 1971 en 1974 het hoogste gezag (president Nixon) ten val brachten, werd het voorbeeld van een nieuwe journalistieke cultuur, ook in Nederland (Wijfjes, 1999:369). Journalisten gingen, naar voorbeeld van Woodward en Bernstein, zelfstandig op zoek naar crises, affaires en conflicten. Dit leidde ertoe dat onderzoeksjournalistiek in de jaren ’70 en ’80 een hoogtepunt bereikte bij Vrij Nederland en andere linkse opiniebladen, maar ook bij meer rechtse bladen als Nieuwe Revu en omroepen als de VARA en de IKON (Wijfjes, 1999:370). Onderzoeksjournalistiek in deze periode had een veel onafhankelijker karakter dan in de jaren daarvoor. Nog steeds was sociale kritiek vaak de drijvende kracht achter onderzoeksjournalistiek. Maar doordat de relaties tussen politieke partijen en media verbrokkelden, hielden de onderwerpen van onderzoek geen direct verband meer met partijstandpunten. Journalisten bepaalden zelf waar zij onderzoek naar deden. Het weekblad Vrij Nederland speelde hierin een leidende rol. Het blad onthulde vele schandalen. De van oorsprong socialistische krant Het Vrije Volk was het eerste medium met een heus onderzoeksteam. Dit team, bestaande uit de journalisten Rien Robijns en Geert-Jan Laan, onthulde in 1976 de Lockheed-affaire. 3 Door de mentaliteitsverandering die gepaard ging met de ontzuiling en de mede daardoor behaalde successen raakten kranten en televisierubrieken steeds meer geïnteresseerd in onderzoeksjournalistiek. NRC Handelsblad kreeg een onderzoeksteam in de jaren ’80, de regionale kranten het Utrechts Nieuwsblad en Dagblad de Limburger volgden in de jaren ’90. Naast het functioneren van het openbaar bestuur was belangenverstrengeling tussen overheid en bedrijfsleven eveneens een belangrijk onderwerp van journalistiek onderzoek (Wijfjes, 2004:503). Ook op televisie wint onderzoeksjournalistiek in deze jaren aan populariteit. Actualiteitenrubrieken als Brandpunt, Nieuwslijn en Achter het Nieuws maken van tijd tot tijd 3 Prins Bernhard zou 1,1 miljoen dollar aan steekpenningen hebben ontvangen van vliegtuigbouwer Lockheed. 16 onderzoeksjournalistieke reportages en het programma Gouden Bergen concentreert zich in de periode 1985-1987 volledig op onderzoeksjournalistiek en het doen van onthullingen. Het programma besteedt ook opvallend veel aandacht aan de gevolgen van het onderzoek wat ze doen (Wijfjes, 2004:438). Later wordt de vorm van de reconstructie in toenemende mate populair, onder andere bij de programma’s KRO Reporter en Zembla, beide co-producties van VARA en NPS, die in de jaren negentig ontstonden (Van Eijk, 2005:127). Eind jaren ’80 bekoelde de interesse van (voornamelijk) kranten in onderzoeksjournalistiek. De onderzoeksredacties die in de jaren ’70 vol enthousiasme waren opgericht, werden eind jaren ‘80 net zo snel weer opgeheven – dit was onder andere het geval bij NRC Handelsblad. In 1990 beschikten alleen De Telegraaf en het Algemeen Dagblad nog over een onderzoeksredactie (Bakker & De Jongh, 1991:52). Deze ontwikkeling kwam niet uit de lucht vallen. Het Nederlandse medialandschap veranderde sterk aan het einde van de jaren ‘80. Met de oprichting van de eerste commerciële televisiezender in 1989 (RTL Veronique, de voorloper van RTL 4) en een flinke toename van het aantal omroepen begin jaren ’90 krijgt het publiek meer keus. De concurrentie die ontstaat zorgt ervoor dat kranten en nieuwsrubrieken steeds meer gaan focussen op nieuwswaarde en snelheid (Wijfjes, 2004:421). Onderzoeksjournalistiek lijdt onder deze ontwikkelingen. Er komt een steeds grotere nadruk te liggen op primeurs en er is steeds minder tijd en interesse voor langlopend, diepgravend onderzoek. De morele verontwaardiging die in de jaren ’70 de motor vormde van de onderzoeksjournalistiek lijkt eind jaren ‘80 als een nachtkaars gedoofd (Bakker & de Jongh, 1991:51). § 2.2.3. 1990 tot nu: commercialisering en hernieuwde belangstelling De journalistiek in Nederland maakt in de periode van 1990 tot nu een grote transitie door. Het ‘nieuwe journalistieke tijdperk’ dat begin jaren ’90 aanbreekt wordt gekenmerkt door een sterk veranderende mediamarkt, technologische innovaties, de opkomst van het internet en, als gevolg van al deze ontwikkelingen, een tot op de dag van vandaag continu veranderende relatie met de nieuwsconsument (Bardoel, 2010:152). Commercialisering zette de journalistiek sinds 1990 onmiskenbaar onder druk. De hierboven genoemde veranderingen zorgen voor hevige concurrentie tussen verschillende media, waardoor normen worden bijgesteld en prioriteiten veranderen. Journalistiek wordt, veel meer dan daarvoor, een manier om publiek aan te trekken. De taak van de journalist is niet langer alleen het onderzoeken van misstanden en het ‘verheffen’ en informeren van het publiek, maar ook het aantrekken ervan (Chalaby in De Burgh, 2008:43). De Burgh noemt deze ontwikkeling de ‘trivialisering van de journalistiek’: This is what we call trivialisation of journalism. (…) It is an explanation of how journalism adapted as the mass market press became lucrative, attracting entrepreneurs who further commercialized the media businesses and commodified the product. (De Burgh, 2008:44) 17 De jacht op een zo hoog mogelijke nieuws- en attentiewaarde wordt een belangrijke drijfveer – hiermee worden immers lezers en kijkers getrokken. Dit zorgt voor verhoogde ‘concurrentie om nieuws’ tussen journalisten onderling, maar ook tussen journalistieke en amusementsmedia (Wijfjes, 1999:370). Deze ontwikkelingen hebben vanzelfsprekend ook hun weerslag gehad op de plek die onderzoeksjournalistiek innam op redacties. In de jaren ’90 was er niet veel aandacht voor onderzoeksjournalistiek. Redacties moesten nog leren omgaan met de nieuwe mogelijkheden die het internet bood en de focus lag onder invloed van de toenemende concurrentie meer op ‘het bereiken van de burger’ dan op het doen van journalistiek onderzoek (Wijfjes, 2004:421). Hoewel er nog steeds een aantal televisieprogramma’s was dat zich exclusief op onderzoeksjournalistiek richtte, bestonden er bij kranten en nieuwsprogramma’s nauwelijks onderzoeksredacties. De Volkskrant vormt hierop een uitzondering: daar werd begin jaren ’90 juist een onderzoeksredactie opgericht. Over het algemeen was het op redacties zo geregeld dat redacteuren en verslaggevers – als daar aanleiding toe bestond – naast hun gewone werkzaamheden tijd kregen om zich aan onderzoek te wijden. Over het aantal onderzoeksjournalisten dat in de jaren ’90 actief was valt weinig te zeggen, aangezien dit nooit is geïnventariseerd. Dit laatste gegeven zegt wellicht iets over de aandacht die destijds voor het fenomeen onderzoeksjournalistiek bestond. Eind jaren ‘90 kregen redacties geleidelijk weer meer aandacht voor onderzoeksjournalistiek. Dit kwam niet in de laatste plaats door een aantal onderzoeksjournalistieke onthullingen die grote impact hadden. Zo bracht het televisieprogramma Zembla in 2001 grootschalige 4 bouwfraude aan het licht, als gevolg waarvan er een parlementaire enquête werd gehouden . In 2002 werd de Vlaams-/Nederlandse Vereniging van Onderzoeksjournalisten (VVOJ) opgericht door een groep enthousiaste journalisten. Zij wilden hiermee een platform stichten voor informatie- en kennisuitwisseling op het gebied van onderzoeksjournalistiek (Van Eijk, 2005:127). Één van de eerste dingen die de VVOJ deed was inventariseren hoeveel onderzoeksjournalisten er eigenlijk werkzaam waren in Nederland en Vlaanderen. Dit bleken er 350 te zijn. Ruim een kwart van dit aantal was bijna of geheel vrijgesteld om onderzoek te doen (op één na allemaal Nederlandse journalisten) (Van Eijk, 2005:127). In 2005 waren 370 Nederlandse onderzoeksjournalisten lid van de VVOJ. Inmiddels heeft de 5 VVOJ 588 leden – waarvan 521 uit Nederland . Dit lijkt aanzienlijk, maar vergeleken met de totale populatie journalisten in Nederland – rond de 15.000 (Prenger et al., 2011) – is het aantal bescheiden: één op de dertig journalisten noemt zichzelf onderzoeksjournalist. Hiermee wordt overigens geïllustreerd dat journalistiek en onderzoeksjournalistiek geen synoniemen meer van elkaar zijn, zoals sommige definities van het begrip journalistiek suggereren. 4 Parlementaire Enquête Bouwnijverheid: http://www.parlement.com/9291000/modulesf/g8qkdvh1. Laatst bekeken: 23-02-2012 5 VVOJ Jaarverslag 2010: http://www.vvoj.nl/cms/docs/Jaarverslag%202010.pdf. Laatst bekeken: 23-02-2012. 18 De laatste jaren lijkt onderzoeksjournalistiek aan populariteit te winnen in Nederland. Momenteel zijn er verschillende radio- en televisieprogramma’s die gedeeltelijk of volledig gewijd zijn aan onderzoeksjournalistiek. Alle onderzoeksjournalistieke programma’s van de publieke omroep zijn samengebracht onder één vlag: OnJo. OnJo is een samenwerkingsverband van de onderzoeksprogramma’s Argos (VPRO, VARA), Reporter (KRO) en Zembla (VARA). Op de website van OnJo wordt niet alleen gelinkt naar de uitzendingen van deze programma’s, er wordt ook aandacht besteedt aan onderzoeksjournalistiek als beroep. Zo verschijnen er verslagen van relevante discussies 6 binnen het vakgebied en artikelen over onderzoeksjournalistiek en aanverwante zaken . De opmars van onderzoeksjournalistiek is op nog meer plekken zichtbaar. Dagelijkse nieuwsprogramma’s zoals Nieuwsuur (voorheen NOVA), het RTL Nieuws en het NOS Journaal beschikken sinds een aantal jaar over onderzoeksredacties of speciaal vrijgemaakt onderzoeksredacteuren. Bij landelijke kranten als NRC Handelsblad, de Volkskrant en bladen als Elsevier en Vrij Nederland is dit eveneens het geval. Opvallend is dat regionale kranten hierbij niet onder doen voor de landelijke. Zo begon Het Dagblad van het Noorden in 2011 een onderzoeksredactie, waar vier redacteuren voor werden vrijgemaakt. Het Dagblad de Limburger was een van de eerste regionale dagbladen met een onderzoeksredactie, en houdt die eer tot op de dag van vandaag hoog. De oprichting van tal van wetenschappelijke journalistieke opleidingen heeft de laatste jaren ook zeker een bijdrage geleverd aan de 7 toenemende populariteit van onderzoeksjournalistiek . § 2.3 Onderzoek naar journalisten en onderzoeksjournalisten in Nederland In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van wetenschappelijk onderzoek naar journalistiek en onderzoeksjournalistiek in Nederland. Er is bewust voor gekozen alleen onderzoek te beschrijven dat in Nederland heeft plaatsgevonden en over Nederlandse (onderzoeks-)journalistiek handelt. Door een dergelijk overzicht te geven wordt duidelijk waar dit onderzoek op voortbouwt. § 2.3.1. Onderzoek naar journalistiek in Nederland De eerste - overwegend kwalitatieve - wetenschappelijke studies naar journalistiek in Nederland verschenen in de jaren ’70, toen de ontzuiling in volle gang was. Dit was geen toeval. Het was de periode waarin de Nederlandse journalistiek zich ontworstelde aan banden met politieke en levensbeschouwelijke stromingen en sterk professionaliseerde op het gebied van vrijheid van meningsuiting en pluriformiteit (Bardoel, 1999:9). Een groot onderzoek onder 1485 Nederlandse journalisten in 1976 toonde aan dat gevestigde politieke, sociale en maatschappelijke verbanden zich niet zomaar lieten ontbinden (Kempers & 6 Website OnJo: www.onjo.nl Laatst bekeken: 23-02-2012 http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2694/Internet-Media/article/detail/1041507/2010/10/28/Te-veel-opleidingenjournalistiek-voor-te-weinig-banen.dhtml. Laatst bekeken: 29-02-2012 7 19 Wieten, 1976). Vrijwel alle ondervraagde journalisten gaven aan een politieke voorkeur te hebben en vonden het volstrekt normaal om voor die voorkeur uit te komen. Meer dan een kwart van de journalisten was nog steeds actief lid van een politieke partij. Tegelijkertijd gaven de ondervraagde journalisten aan de waarden objectiviteit en onafhankelijkheid zeer belangrijk te vinden. Hiermee is niet gezegd dat journalisten het in de periode daarvoor helemaal niet belangrijk vonden om objectief en onafhankelijk te zijn, maar wel altijd binnen de grenzen van de zuil waartoe zij behoorden (Deuze, 2002:13). Een onderzoek als dat van Kempers en Wieten laat zien dat de Nederlandse journalistiek in de jaren ’70 in een identiteitscrisis verkeerde. Journalisten werden gedwongen opnieuw uit te vinden hoe zij hun vak moesten beoefenen, welke waarden zij belangrijk vonden en hoe zij zich verhielden tot hun publiek. Ook in de periode na de ontzuiling vonden er belangrijke maatschappelijke veranderingen plaats die hun weerslag hadden op de journalistiek. Zo had de commercialisering van de media begin jaren ‘90 veel gevolgen voor de manier waarop journalisten hun vak uitoefenden, en vooral voor welke waarden journalisten belangrijk vonden. In het buitenland – en dan met name in Engeland en de Verenigde Staten – is er relatief veel systematisch onderzoek gedaan naar het effect van maatschappelijke veranderingen op de journalistiek (voor een overzicht: zie De Burgh, 2008). Kwantitatief onderzoek onder journalisten, bijvoorbeeld door middel van een survey, heeft in Nederland lange tijd niet bovenaan de wetenschappelijke agenda gestaan. Van de jaren ’70 tot en met de jaren ’90 is 8 het aantal surveys onder journalisten op één hand te tellen . Opvallend is dat ze zich allemaal richten op dagbladjournalisten - ook in de jaren ’90, toen nieuws op televisie toch een zeer belangrijke rol vervulde in de maatschappij. Door het ontbreken van betrouwbare, representatieve data is het moeilijk om het precieze effect van maatschappelijke veranderingen als ontzuiling en commercialisering op de professionalisering, karakteristieken en rolpercepties van Nederlandse journalisten te bepalen (Deuze, 2002:9). § 2.3.2. Onderzoeksjournalistiek als wetenschappelijk onderwerp Wetenschappelijke studies die zich exclusief richten op onderzoeksjournalisten bestonden tot begin 2000 helemaal niet in Nederland. Dit komt waarschijnlijk doordat er daarvoor geen expliciet onderscheid werd gemaakt tussen onderzoeksjournalisten en gewone journalisten. Het woord ‘onderzoeksjournalist’ bestond in de jaren ’70 en ’80 wel, maar was in principe van toepassing op alle journalisten die, à la Woodward en Bernstein, een schandaal of een misstand op het spoor waren. Het heeft een tijd geduurd voor Nederlandse journalisten beseften dat de ontwikkelingen in de jaren ‘90 dit ideaal praktisch onhaalbaar maakten. 8 Voorbeelden van kwantitatief onderzoek onder Nederlandse journalisten: Kaiser & Wermuth (1989). De relatie publiek en journalistiek. Instituut voor Strategische Kommunikatie (1994). Op gepaste afstand: de Nederlandse dagbladjournalist, zijn vak, zijn krant, zijn lezer. Evers (1994). Media-ethiek: morele dilemma’s in de journalistiek, voorlichting en reclame. De Jongh (1999). Onderzoek raadsverslaggevers. 20 Met de oprichting van de Nederlands/Vlaamse Vereniging Van Onderzoeksjournalisten (VVOJ) in 2002 ontstond ook het eerste semiwetenschappelijke onderzoek naar onderzoeksjournalistiek. Voor de VVOJ was onderzoek naar de staat van de onderzoeksjournalistiek in Nederland een belangrijk speerpunt: In order to be able to formulate the future activities of the newborn association, the founders have to know more about the professional skills, choices, opinions, ambitions and working conditions of investigative journalists in the Netherlands and Belgium, as well as the preconditions under which they have to do their jobs. (Van Eijk, 2005:i) Deze doelstelling resulteerde de afgelopen tien jaar in drie onderzoeken. Het eerste onderzoek dat in opdracht van de VVOJ werd uitgevoerd was een reeks interviews met 107 redactieleden en individuele journalisten in zowel Nederland als Vlaanderen (Desmet et al., 2002). Het voornaamste doel van dit onderzoek was uitvinden hoeveel onderzoeksjournalisten er eigenlijk werkzaam waren in Nederland en Vlaanderen – want dat was helemaal niet bekend. Tot verrassing van de onderzoekers bleken er in Nederland en Vlaanderen 350 onderzoeksjournalisten rond te lopen, waarvan 25% al zijn of haar tijd mocht besteden aan onderzoeksprojecten (Van Eijk, 2005:127). Dit aantal was veel hoger dan verwacht; regionale kranten en beroepstijdschriften bleken, hoewel minder op de voorgrond dan landelijke media, veel aan onderzoeksjournalistiek te doen. Nog een opmerkelijke uitkomst van het onderzoek was dat de ondervraagde journalisten bij onderzoeksjournalistiek dachten aan het doen van onthullingen, en niet zozeer aan de toetsing van beleid of het opsporen van maatschappelijke tendensen. Toch richtten de meeste onderzoeksjournalisten zich op toetsing van beleid; dit bood immers meer garantie op succes (Desmet et al., 2002:45). De onderzoekers detecteerden ook twee ‘grondhoudingen’ ten opzichte van onderzoeksjournalistiek. Er was een groep journalisten die onderzoeksjournalistiek zag als een ‘karaktertrek’; een vorm van engagement die iemand bezit of niet. Daarnaast was er een groep journalisten die onderzoeksjournalistiek simpelweg zag als journalistiek die dieper graaft en daarbij gebruik maakt van methoden die prima met behulp van scholing zijn aan te leren (Desmet et al., 2002:46). Het tweede onderzoek in opdracht van de VVOJ was een overzichtsstudie waarbij onderzoeksjournalistiek in heel Europa onder de loep werd genomen (Van Eijk, 2005). In de studie wordt per Europees land de onderzoeksjournalistieke traditie (en huidige situatie) beschreven. Het derde onderzoek trachtte in kaart te brengen hoe onderzoeksjournalistiek op Nederlandse redacties is georganiseerd, waar de knelpunten zitten maar vooral ook waar de kansen liggen om de mate waarin aan onderzoeksjournalistiek wordt gedaan te vergroten (Agerbeek et al., 2011). De overige (wetenschappelijke) onderzoeken op het gebied van onderzoeksjournalistiek zijn op één hand te tellen. Dit zijn voornamelijk bachelor- en masterscripties van studenten 21 journalistiek (Helmink, 2005; Smit, 2010; De Vries, 2010; Van der Kaaden, 2011). Alle bovengenoemde studies hebben een kwalitatief en beschrijvend karakter. Kwantitatief onderzoek naar het effect van maatschappelijke ontwikkelingen op de staat van de Nederlandse onderzoeksjournalistiek ontbreekt grotendeels. Ook is weinig tot niets bekend over wie Nederlandse onderzoeksjournalisten nu precies zijn, welke rollen ze voor zichzelf zien weggelegd in de maatschappij en wat daar in de praktijk van terecht komt. Met dit onderzoek wordt gepoogd een klein deel van deze lacune op te vullen. § 2.4 Onderzoek naar rolpercepties in Nederland en elders Role conceptions can have a strong influence on journalists’ professional behaviour and thus can explain differences between news cultures. (Donsbach, 2008). Waar onderzoek naar rolpercepties van journalisten eerst vooral in de Verenigde Staten plaatsvond, houdt tegenwoordig een groeiende groep wetenschappers in landen over de hele wereld zich bezig met onderzoek naar journalistieke rolpercepties. Onderzoek naar rolpercepties van journalisten is om tal van redenen interessant. Het biedt inzicht in verschillen in journalistieke cultuur tussen landen. Het maakt zichtbaar welke invloed maatschappelijke en politieke ontwikkelingen hebben op de journalistiek. Meerdere studies tonen aan dat er een verband bestaat tussen rolpercepties en inhoud (Starck & Soloski, 1977; Culbertson, 1983; Scholl & Weisenberg, 1998; Weaver et al., 2007; Skovsgaard et al., 2011). Deze studies tonen aan dat journalistieke rolpercepties invloed hebben op het onderwerp en de invalshoek van verhalen die door journalisten worden geproduceerd. Niet in de laatste plaats geeft kennis over rolpercepties inzicht in hoe journalisten hun journalistieke rol in de maatschappij percipiëren en hoe ze hieraan praktisch gezien invulling geven. In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van het wetenschappelijk onderzoek naar rolpercepties in Nederland en elders. § 2.4.1 Onderzoek naar journalistieke ‘rollen’ Één van de eerste onderzoeken naar journalistieke ‘rollen’ dateert uit 1963 en was een Amerikaanse studie naar de journalistieke rollen van buitenlandcorrespondenten (Van Dalen et al., 2011:3). Vanaf de jaren ’70 wordt het een populair onderzoeksgebied binnen de communicatiewetenschap. Dit had vele studies naar journalistieke rollen tot gevolg, waaronder een studie van Johnstone et al. (1976). Aanleiding voor dit onderzoek was de Vietnamoorlog. Er waren in de Verenigde Staten hevige protesten gaande tegen de Amerikaanse betrokkenheid bij deze oorlog, en Johnstone et al. wilden weten hoe journalisten met deze protesten omgingen. Ze ontdekten dat er twee ‘soorten’ journalisten waren: journalisten die zich ‘neutraal’ probeerden op te stellen, en journalisten die overduidelijk de kant van het publiek kozen en hierdoor met hun berichtgeving ‘participeerden’ in de protesten. Johnstone et al. noemden de eerste categorie journalisten disseminators: deze journalisten fungeerden als ‘onpartijdig doorgeefluik’ voor informatie. De tweede categorie zagen Johnstone et al. als interpreters: deze journalisten interpreteerden de informatie die tot ze kwam en kleurden daarmee de informatie die zij aan het publiek 22 verstrekten (Weaver et al., 2007:137). De disseminator role en de interpretive role waren de eerste in de wetenschappelijke wereld algemeen geaccepteerde journalistieke rollen. Begin jaren ‘80 repliceerden twee Amerikaanse communicatiewetenschappers, Weaver en Wilhoit, de studie van Johnstone et al. Het maatschappelijke klimaat in de Verenigde Staten was behoorlijk veranderd ten opzichte van de jaren ‘70. Politieke schandalen beheersten het nieuws, en hoewel het Watergateschandaal de (onderzoeks-)journalistiek in de jaren ’70 meer aanzien had gegeven, brokkelde dit aanzien begin jaren ‘80 in rap tempo weer af. Onderzoeken naar misstanden bij de overheid en grote bedrijven leidden er eveneens toe dat journalisten veelvuldig in het persoonlijke leven van publieke figuren doken; iets wat ze bepaald niet in dank werd afgenomen. Weaver en Wilhoit voegden naar aanleiding van deze ontwikkeling de adversarial role toe aan de twee bestaande journalistieke rollen. De adversarial role is van toepassing op journalisten die het als hun taak beschouwen om de overheid, (grote) bedrijven en publieke personen te controleren (Weaver & Wilhoit, 1986). Deze rol bleek echter niet zo populair onder journalisten: slechts 17% van de onderzochte journalisten beschouwde de adversarial role als belangrijkste journalistieke rol. De interpretive en de disseminator role waren daarentegen wel populair (Weaver et al., 2007:138). Toen Weaver en Wilhoit hun studie in de jaren ’90 nogmaals herhaalden, werd er nog een vierde rol aan het rijtje toegevoegd: de populist mobilizer role. Deze rol houdt in dat journalisten het publiek proberen te betrekken bij maatschappelijke issues en debatten (Weaver & Wilhoit, 1996). De vier traditionele journalistieke rollen (de disseminator role, de interpretive role, de adversarial role en de populist mobilizer role) bestaan uit combinaties van de hieronder weergegeven journalistieke rolpercepties: Tabel 2I: Journalistieke rollen en rolpercepties (Weaver & Wilhoit, 1996) Rol Rolperceptie Dissemenator role Snel het publiek informeren Verhalen met ongeverifieerde inhoud vermijden Interpretive role Adversarial role Populist mobillizer role Aandacht hebben voor nationaal beleid Complexe verhalen analyseren en begrijpelijk maken Concentreren op een zo breed mogelijk publiek Het publiek entertainen Beweringen van de overheid onderzoeken Functioneren als waakhond van de overheid Functioneren als waakhond van de markt Intellectuele / culturele interesse opwekk en bij publiek De politieke agenda beïnvloeden Het publiek aan het woord laten 23 De term ‘rolpercepties’ is wellicht een beetje verwarrend, aangezien het journalistieke ‘taken’ zijn die in bovenstaande tabel worden beschreven. Weaver en Wilhoit noemen deze taken echter consequent ‘rolpercepties’ omdat het er in hun onderzoeken niet om ging of journalisten deze taken daadwerkelijk uitvoerden, maar slechts of zij deze taken als belangrijk percipieerden. Weaver en Wilhoit vroegen journalisten welke rolpercepties zij belangrijk achtten en welke rolpercepties minder belangrijk. Vervolgens werden de rolpercepties gegroepeerd en werd er gekeken in welke mate dit wees op steun voor één van de vier journalistieke rollen. Vanaf de jaren ’90 lijken journalisten niet meer binnen deze vier categorieën te passen (Weaver & Wilhoit, 1996:137ff). Weaver en Wilhoit concluderen daarom in hun onderzoek uit de jaren ’90 dat Amerikaanse journalisten ‘pluralistisch’ zijn in hun rolpercepties (Weaver & Wilhoit, 1996:141). Ze opperen meerdere mogelijke verklaringen voor dit fenomeen. Zo is pluralisme volgens hen mogelijk een resultaat van het feit dat journalisten continu waarden en belangen tegen elkaar af moeten wegen (Weaver & Wilhoit, 1996:141). Een andere verklaring is dat maatschappelijke veranderingen de journalistiek dusdanig hebben beïnvloed dat dit een verschuiving teweeg heeft gebracht in de rolpercepties van journalisten. Hierdoor zijn er in de loop der tijd mogelijk nieuwe, nog onbekende journalistieke rollen zijn ontstaan (Weaver & Wilhoit in Deuze, 2002:82). Het onderzoek van Weaver en Wilhoit is in veel landen gerepliceerd. Met behulp van het surveyontwerp van Weaver en Wilhoit zijn er niet alleen een demografische schetsen gemaakt van journalistenpopulaties in verschillende landen; ook is in kaart gebracht hoe journalisten van allerlei nationaliteiten hun vak zien - en in de praktijk uitoefenen (Hanitzsch et al., 2010:273). Een logisch vervolg op deze descriptieve studies waren onderzoeken die zich richtten op de vraag welke factoren invloed hebben op de vorming van rolpercepties. Aanvankelijk werd gedacht dat behalve maatschappelijke ook organisatie- en individuele factoren invloed hadden op de vorming van journalistieke rolpercepties (Van Dalen et al., 2011:4). Meer recente studies wijzen uit dat met name maatschappelijke factoren van belang zijn (Zhu et al., 1997:84; Van Dalen et al., 2011:4). § 2.4.2 Onderzoek naar rolpercepties van Nederlandse journalisten In 2002 is er in Nederland voor het eerst onderzoek gedaan naar rolpercepties van journalisten (Deuze, 2002). Het voornaamste doel van dit onderzoek was het in kaart brengen van de Nederlandse journalistenpopulatie en het vergelijken van de bevindingen met de uitkomsten van gelijksoortige onderzoeksprojecten in andere landen (Deuze, 2002:1). Deuze richt zich in dit onderzoek, in navolging van Weaver en Wilhoit, op socio-demografische kenmerken (leeftijd, geslacht, politieke voorkeur etc.) en beroepskenmerken (medium, dienstverband, werkervaring etc.) van de Nederlandse journalistenpopulatie; maar ook op professionele kenmerken zoals hoe journalisten omgaan met ethische dilemma’s, hoe ze interacteren met het publiek en welke rolpercepties ze belangrijk vinden. 24 Socio-demografische- en beroepskenmerken zijn belangrijk om te onderzoeken omdat ze de context vormen waarbinnen journalisten bepaalde waarden en journalistieke rollen belangrijk vinden. Uit onderzoek blijkt dat de wereldwijde journalistenpopulatie demografisch gezien zeer op elkaar lijkt (Weaver, 1998:456). Ook wat beroepskenmerken betreft zijn er niet veel verschillen tussen landen (Weaver, 1998:457). Wanneer het echter over waarden en rolpercepties gaat komen er verschillen bovendrijven. Zhu et al. (1997) vergelijken rolpercepties van journalisten in China, Taiwan en de Verenigde Staten. Hoewel de journalistenpopulaties op elkaar lijken wat socio-demografische- en beroepskenmerken betreft, blijken de verschillen in rolpercepties tussen deze landen zeer groot (Zhu et al., 1997: 84). Van Dalen et al. komen tot een vergelijkbare conclusie (2011). Zij onderzochten verschillen in rolpercepties van politiek verslaggevers in Denemarken, Duitsland, Groot Brittannië en Spanje. Uit het onderzoek blijkt dat Spaanse politiek verslaggevers over het algemeen veel meer ‘partij kiezen voor het volk’ in hun verslaggeving dan hun noordelijke collega’s. Britse politiek verslaggevers zijn daarentegen veel meer gericht op het brengen van entertainment, wat erop wijst dat ze de interpretive role belangrijk vinden (Van Dalen et al., 2011:14). Aangezien journalistiek in Westerse, maar ook in veel niet-Westerse landen ongeveer op dezelfde wijze georganiseerd is en er nauwelijks demografische verschillen zijn tussen journalistenpopulaties, wordt het door veel wetenschappers aannemelijk gevonden dat de verschillen in waarden en rolpercepties worden veroorzaakt door de politieke en maatschappelijke context waarbinnen journalisten functioneren (Zhu et al., 1997; Weaver et al., 2007; Van Dalen et al., 2011). Dit is voor veel wetenschappers reden om journalistieke rolpercepties alleen op nationaal of internationaal vergelijkend niveau te onderzoeken. Wat zijn nu de karakteristieke rolpercepties die Deuze ontdekte bij Nederlandse journalisten? Nederlandse journalisten blijken een sterke voorkeur te hebben voor elementen van de interpretive role. Maar liefst 90% van de journalisten zegt het belangrijk te vinden om complexe verhalen te analyseren en begrijpelijk te maken voor een breed publiek (Deuze, 2002:189-190). Dit percentage ligt aanzienlijk hoger dan in andere Westerse landen. Nederlandse journalisten vinden het daarentegen minder belangrijk om een adversarial role of ‘waakhondfunctie’ te vervullen. Slechts 37% van de Nederlandse journalisten vindt dit ‘zeer belangrijk’. Ook lopen ze er volgens Deuze niet erg warm voor om beweringen van de overheid te onderzoeken, of om het publiek aan het woord te laten. Deuze concludeert hieruit voorzichtig dat Nederlandse journalisten vinden dat ze het recht hebben om de overheid te bekritiseren, maar dat ze liever niet functioneren als onderzoeker of moderator van de publieke sfeer (Deuze, 2002:190). Dit is een opmerkelijk verschil met de Verenigde Staten, waar 90% van de journalisten aangeeft het zeer belangrijk te vinden om als ‘onderzoeker’ te fungeren en 80% van de journalisten vindt dat het publiek de kans moet krijgen om zijn of haar mening voor het voetlicht te brengen. Hierbij moet worden opgemerkt dat Nederland één van de twee Westerse landen is waar respondenten het belangrijk vonden om ‘op te komen 9 voor de minderbedeelden in de samenleving’ . In landen als Groot Brittannië en de Verenigde 9 Het andere land is Duitsland; zie Scholl & Weischenberg (1998). 25 Staten had deze rolperceptie weinig tot geen betekenis voor journalisten. In Nederland vond 1 op de 10 respondenten dit wel van belang. Een mogelijke verklaring hiervoor is volgens Deuze dat de adversarial role door Nederlandse journalisten meer wordt geïnterpreteerd als een ‘pro-people role’ in plaats van een ‘anti-government role’ (Deuze, 2002:81). Net als Amerikaanse journalisten zijn Nederlandse journalisten ‘pluralistisch’ in hun rolpercepties (Deuze, 2002:82). Hoewel ze elementen van de traditionele journalistieke rollen belangrijk vinden, zijn de rollen als geheel niet op Nederlandse journalisten van toepassing. Deuze onderscheidt op basis van zijn onderzoeksresultaten wel drie ‘nieuwe’ journalistieke rollen. De eerste rol is een combinatie van de interpretive en de adversary role. Journalisten die deze rol aanhangen vinden dat ze een invloedrijke positie in de maatschappij innemen. Ze staan kritisch tegenover de overheid en grote bedrijven. De tweede rol is een combinatie van de disseminator en de populist mobilizer role. Deze journalisten zien zichzelf meer als een neutrale verspreider van informatie. Ze vinden het niet alleen belangrijk om een groot publiek te bereiken, maar ook om het publiek een stem te geven. De derde rol is een commercieel georiënteerde rol. Deze journalisten vinden het belangrijk om maatschappelijke ontwikkelingen en trends in de gaten te houden (Deuze, 2002:82-84). In 2010 is het onderzoek van Deuze door Hermans et al. herhaald onder leden van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ). De onderzoekers wilden vaststellen of er onder invloed van maatschappelijke veranderingen wijzigingen zijn opgetreden in de rolpercepties van journalisten: Diverse technologische en maatschappelijke ontwikkelingen zorgen voor fundamentele omwentelingen in het journalistiek werkveld. (…) De functie van journalisten als verspreiders van nieuws en informatie verandert en een heroriëntatie op de maatschappelijke rol van de journalistiek lijkt een logisch gevolg. (Hermans et al., 2011:3) Hoewel Hermans et al. zelf geen vergelijkingen maken met het onderzoek van Deuze mag op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd worden dat er inderdaad veranderingen zijn opgetreden sinds 2002. Zo zijn Nederlandse journalisten - al dan niet onder druk van toenemende popularisering en commercialisering in de journalistiek - het ‘bieden van een goede omgeving voor adverteerders’ veel belangrijker gaan vinden. 26% van de ondervraagde journalisten in 2010 zegt dit als een belangrijke taak te beschouwen, tegen 16% van de ondervraagde journalisten in 2002. Daarnaast is het publiek een grotere rol gaan spelen in de rolpercepties van Nederlandse journalisten. Zo geeft 72% van de respondenten in 2010 aan het belangrijk te vinden om ‘discussie voor het publiek te stimuleren en te faciliteren’. In 2002 vond slechts 53% van de respondenten dit belangrijk. Ook ‘dienen als spreekbuis voor bepaalde groepen in de samenleving’ wordt belangrijk gevonden door journalisten in 2010: 50% tegen 41% in 2002. Opvallend is dat een door Hermans et al. toegevoegde rolconceptie (‘Ingewikkelde informatie voor het publiek vertalen’) verreweg het 26 populairst is onder Nederlandse journalisten. Maar liefst 94% vindt dit een belangrijke taak; bijna net zo belangrijk als ‘nieuwe ontwikkelingen signaleren of presenteren’ (93% in 2010 tegen 72% in 2002). De drie rolpercepties die de klassieke adversarial role of waakhondfunctie vertegenwoordigen (‘misstanden opsporen en openbaar maken’, ‘verdachte kwesties onderzoeken’ en ‘claims en uitspraken van de overheid onderzoeken’) worden door gemiddeld 72% van de onderzochte journalisten in 2010 belangrijk gevonden. Een lichte daling ten opzichte van 2002: toen vond gemiddeld 75% van de respondenten deze rolpercepties belangrijk. § 2.4.3 Relatie tussen rolpercepties en inhoud Meerdere studies tonen een verband aan tussen rolpercepties en inhoud (Starck & Soloski, 1977; Culbertson, 1983; Scholl & Weisenberg, 1998; Weaver et al., 2007; Skovsgaard et al., 2011, Van Dalen et al., 2011). Het voornaamste wat door deze studies wordt aangetoond is dat journalistieke rolpercepties inhoudelijk van invloed zijn op de verhalen die journalisten maken. Starck & Soloski (1977) hielden een survey onder studenten journalistiek en concludeerden dat studenten die een interpretive role aanhangen meer interpretaties en analyses in hun artikelen verwerken. Culbertson (1983) toonde aan dat journalisten die eveneens de interpretive role aanhangen een grotere interesse hebben in onderzoeksjournalistiek dan in lokaal nieuws. Skovsgaard et al. (2011) hielden een survey onder Deense journalisten en vonden een correlatie tussen rolpercepties en de wijze waarop journalisten tegen objectiviteit aankijken. Zowel Scholl & Weisenberg (1998) als Weaver et al. (2007) vroegen journalisten naar hun beste werk en stelden vast dat de keuze voor een bepaald type verhaal in veel gevallen samenhang vertoont met de voorkeur voor een bepaalde journalistieke rol. Van Dalen et al. combineerden kwantitatief onderzoek naar rolpercepties van politiek verslaggevers in Spanje, Groot Brittannië, Duitsland en Denemarken met een inhoudsanalyse van artikelen en nieuwsitems, en concludeerden eveneens dat er samenhang bestaat tussen inhoud en de dominante journalistieke rolperceptie in het betreffende land. Bovengenoemde onderzoeken tonen aan dat journalistieke rolpercepties en inhoud met elkaar verbonden zijn. De relatie tussen inhoud en rolpercepties is hiermee interessant om verder te blijven onderzoeken. Dit onderzoek draagt daar aan bij door onderzoeksjournalisten, in navolging van Weaver et al. (2007), de vraag voor te leggen wat zij als hun beste werk beschouwen. 27 3. Methode In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe dit onderzoek is opgebouwd en welke methoden er zijn gebruikt om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Allereerst worden de onderzoeksdoelen en de daaruit volgende hoofd- en deelvragen benoemd. Vervolgens wordt de onderzoekspopulatie beschreven. Tot slot wordt uiteen gezet hoe de dataverzameling heeft plaatsgevonden en hoe de survey – de gekozen methode in dit onderzoek – is opgebouwd en uitgevoerd. § 3.1 Doelen van dit onderzoek In dit onderzoek staat de volgende hoofdvraag centraal: Hoofdvraag: Hoe en in welke mate verschillen rolpercepties van onderzoeksjournalisten van rolpercepties van gewone journalisten in Nederland? Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is deze opgedeeld in drie onderzoeksdoelen: ten eerste het onderzoeken en beschrijven van rolpercepties van Nederlandse onderzoeksjournalisten; ten tweede het beschrijven en analyseren van de verschillen tussen rolpercepties van onderzoeksjournalisten en die van gewone journalisten; en ten derde het onderzoeken en beschrijven van de relatie tussen rolpercepties en wat Nederlandse onderzoeksjournalisten zien als hun beste werk. Deze onderzoeksdoelen resulteren in de volgende drie deelvragen: Deelvraag 1: Welke journalistieke rollen vinden Nederlandse onderzoeksjournalisten belangrijk? Deelvraag 2: Welke verschillen zijn er tussen rolpercepties van Nederlandse onderzoeksjournalisten en die van gewone journalisten? Deelvraag 3: Welke relatie bestaat er tussen rolpercepties van Nederlandse onderzoeksjournalisten en wat zij zien als hun beste werk? Door deze drie vragen in samenhang te bestuderen draagt dit onderzoek bij aan de wetenschappelijke theorievorming op het gebied van onderzoek naar rolpercepties alsook op het gebied van onderzoeksjournalistiek. Dit onderzoek draagt bij aan de wetenschappelijke theorievorming op het gebied van onderzoek naar rolpercepties, omdat middels dit onderzoek wordt getest of het nuttig is om rolpercepties van verschillende ‘categorieën’ journalisten binnen een land te onderzoeken. In het bestaande onderzoek wordt er over het algemeen vanuit gegaan dat journalistieke rolpercepties het best op nationaal niveau bestudeerd kunnen worden, omdat uit studies is 28 gebleken dat maatschappelijke factoren de meeste invloed hebben op de vorming van rolpercepties (meer dan organisatie- en individuele factoren). Maatschappelijke factoren zijn voor alle journalisten binnen een land gelijk; en daarom zullen de rolpercepties van journalisten binnen een land elkaar niet veel ontlopen, is de redenering (Van Dalen et al., 2011:4; Zhu et al., 1997:84). Tegelijkertijd is de journalistiek allang geen homogeen beroep meer – als de journalistiek ooit een homogeen beroep is geweest. Commercialisering en de opkomst van nieuwe media hebben de journalistiek als beroep gefragmenteerd. Er zijn tegenwoordig vele ‘soorten’ journalisten. Onderzoeksjournalistiek is een aparte tak van sport – lang niet iedere journalist houdt zich ermee bezig. Het is hierdoor aannemelijk dat rolpercepties van onderzoeksjournalisten fundamenteel verschillen van die van gewone journalisten. Wetenschappelijke theorievorming op het gebied van onderzoeksjournalistiek ontbreekt grotendeels. Dit komt doordat veel studies naar onderzoeksjournalistiek een beschrijvend, kwalitatief karakter hebben. Er is in Nederland niet tot nauwelijks systematisch, kwantitatief onderzoek gedaan naar wie onderzoeksjournalisten zijn, welke waarden ze erop nahouden en wat ze onderscheidt van gewone journalisten. Dit onderzoek is daarom een poging om – inductief – toe te werken naar een meer wetenschappelijk en theoretisch perspectief op onderzoeksjournalistiek. § 3.2 Onderzoeksontwerp Het eerste doel van dit onderzoek – het onderzoeken en beschrijven van rolpercepties van Nederlandse onderzoeksjournalisten – wordt onderzocht door middel van een survey. De survey is deels gemodelleerd naar de ‘American Journalist survey’ van Weaver en Wilhoit (gebruikte versie: Weaver et al., 2007) en deels naar de Nederlandse versies hiervan (Deuze, 2002; Hermans et al., 2011). De Nederlandse versies zijn als uitgangspunt genomen omdat de ontwerpen hiervan zijn aangepast op de journalistieke context in Nederland. Hierdoor bieden ze de beste basis voor vergelijking. Het surveyontwerp van Weaver et al. (2007) wordt gebruikt als aanvulling, met name om het derde onderzoeksdoel – het onderzoeken en beschrijven van de relatie tussen rolpercepties en wat Nederlandse onderzoeksjournalisten zien als hun beste werk – te operationaliseren. Het tweede doel van dit onderzoek – het beschrijven en analyseren van de verschillen tussen rolpercepties van onderzoeksjournalisten en die van gewone journalisten – wordt geoperationaliseerd door de resultaten van dit onderzoek te vergelijken met de uitkomsten van de hierboven genoemde twee eerdere surveys onder Nederlandse journalisten. In de rest van dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de wijze waarop het onderzoeksontwerp is geconceptualiseerd en geoperationaliseerd. § 3.2.2. Onderzoekspopulatie Dit onderzoek richt zich in principe op alle Nederlandse onderzoeksjournalisten. Naar schatting zijn er in Nederland zo’n 600 onderzoeksjournalisten actief (De Vries, 2010:42). Uit 29 het meest recente jaarverslag van de Vereniging van Onderzoeksjournalisten blijkt dat 521 Nederlandse onderzoeksjournalisten lid zijn van de VVOJ. Dit is ongeveer 90% van de totale populatie. Omdat het ledenbestand van de VVOJ hiermee het overgrote deel van de populatie onderzoeksjournalisten in Nederland bestrijkt, lag het voor de hand om de survey te houden onder VVOJ-leden. Wetenschappelijke literatuur suggereert bovendien dat de mate van journalistieke professionalisering over het algemeen afhankelijk is van de mate waarin een groep journalisten formeel georganiseerd is (Vasterman & Aerden, 1995:18-19). Met andere woorden: het ledenbestand van de VVOJ biedt een automatische selectie van onderzoeksjournalisten die op professionele wijze met hun vak bezig zijn. Nog een groot voordeel van het gebruiken van het VVOJ-ledenbestand is het feit dat hierin veel freelancers zijn opgenomen; een groep onderzoeksjournalisten die anders praktisch onbereikbaar was geweest. Er waren twee zaken waarmee rekening gehouden moest worden. Ten eerste moesten de Vlaamse onderzoeksjournalisten buiten het onderzoek worden gelaten – dit onderzoek richt zich immers alleen op Nederlandse onderzoeksjournalisten. Daarom is in de survey een item opgenomen waarbij de respondenten werd gevraagd in welk land zij voornamelijk werkzaam zijn (geweest) als onderzoeksjournalist. Op deze manier werden journalisten die voornamelijk werkzaam zijn (geweest) in België uit de onderzoeksresultaten gefilterd. Ten tweede moest de survey alleen ingevuld worden door onderzoeksjournalisten die (tot voor kort) als zodanig werkzaam waren. Daarom is er een item in de survey opgenomen waarbij onderzoeksjournalisten werd gevraagd in te vullen bij welk medium zij (tot voor kort) werkzaam zijn (of waren). Op deze manier konden VVOJ-leden die onder het kopje ‘buitengewoon’ 10 vallen (studenten journalistiek, docenten journalistiek en gepensioneerde onderzoeksjournalisten) buiten de resultaten worden gehouden. § 3.2.3. Dataverzameling: verspreiding en respons De survey is verspreid via de nieuwsbrief van de VVOJ, die twee- à driewekelijks naar alle leden wordt verzonden. In de nieuwsbrief van 17 februari 2012 is een link opgenomen naar de survey, die online beschikbaar was via Surveymonkey. De survey is in totaal een week beschikbaar geweest (van 17 februari t/m 24 februari 2012). De respons via deze nieuwsbrieflink viel tegen: slechts 6 onderzoeksjournalisten hadden drie dagen na het versturen van de nieuwsbrief de survey ingevuld. Om de respons te verhogen is een groep van 120 leden van de VVOJ via LinkedIn benaderd met de vraag of zij de survey wilden invullen. Meer dan de helft was hiertoe bereid, waarna ze de link naar de survey persoonlijk kregen toegestuurd. Een groep van 47 onderzoeksjournalisten die op deze manier waren benaderd vulde de survey uiteindelijk in. Het totaal aantal ingevulde surveys komt hiermee op 53. Dit houdt in dat 10% van de totale populatie Nederlandse onderzoeksjournalisten de survey heeft ingevuld. Zes van de respondenten vulden de survey niet volledig in. De n 10 http://www.vvoj.nl/cms/vereniging/lidmaatschap/. Laatst bekeken: 29 februari 2012 30 verschilt hierdoor van 53 in sommige analyses. Hoewel de respons bescheiden is, is er geen reden om aan te nemen dat de steekproef niet representatief is. § 3.2.4. Ontwerp van de survey De survey is samengesteld uit verschillende bestaande surveys die rolpercepties van journalisten meten, zowel in Nederland als daarbuiten (Weaver et al., 2007; Deuze, 2002; Hermans et al., 2011). Hoewel de survey in dit onderzoek minder items bevat dan de surveys die als model zijn gebruikt, is de itemopbouw inhoudelijk hetzelfde. In totaal bevat de survey 12 items. De items zijn onderverdeeld in drie opeenvolgende categorieën: beroepskenmerken, professionele kenmerken en socio-demografische kenmerken. De beroeps- en socio-demografische kenmerken vormen samen de context waarbinnen onderzoeksjournalisten bepaalde rolpercepties belangrijk vinden. Onder beroepskenmerken worden in dit onderzoek items verstaan die meten voor welk medium en in welk type dienstverband de respondent werkzaam is en hoeveel jaar journalistieke ervaring de respondent heeft. Onder professionele kenmerken vallen items die de rolpercepties van de respondent meten en items die meten wat respondenten als hun beste werk beschouwen – en waarom. De socio-demografische items die in dit onderzoek zijn opgenomen meten leeftijd, geslacht, hoogst genoten (journalistieke) opleiding en politieke opvattingen. De survey begint met de beroepsgerichte items, daarna volgen de items over rolpercepties en het beste werk van onderzoeksjournalisten en tot slot volgen de socio-demografische items Deze opbouw wordt ook gehanteerd in het onderzoek van Weaver et al. (2007) en Hermans et al. (2011). Er is voor gekozen om het item over rolpercepties letterlijk over te nemen uit de survey van Hermans et al. (2011), zodat de onderzoeksresultaten goed vergelijkbaar zijn. Omdat Hermans et al. dit item hebben met wat kleine aanpassingen hebben overgenomen uit de survey van Deuze, zijn de resultaten van dit onderzoek eveneens vergelijkbaar met de resultaten van Deuze (2002). Het beste werk item is overgenomen uit de survey van Weaver et al. (2007). Het item is vertaald naar het Nederlands en licht aangepast op de definitie van onderzoeksjournalistiek die in dit onderzoek wordt gehanteerd. 31 4. Analyse onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van de survey onder Nederlandse onderzoeksjournalisten. De bevindingen worden vergeleken met eerdere onderzoeken naar gewone Nederlandse journalisten. De beschrijving en analyse van de onderzoeksresultaten vindt plaats in twee gedeelten. Ten eerste worden de socio-demografische- en beroepskenmerken van de onderzoekspopulatie beschreven en vergeleken met de uitkomsten van eerdere onderzoeken. Ten tweede worden de professionele kenmerken (rolpercepties van onderzoeksjournalisten en wat onderzoeksjournalisten beschouwen als hun beste werk) van de onderzoekspopulatie in kaart gebracht en afgezet tegen de onderzoeksresultaten van Deuze (2002) en Hermans et al. (2011). § 4.1 Socio-demografische en beroepskenmerken In deze paragraaf worden de socio-demografische (leeftijd, geslacht, opleiding, journalistieke opleiding en politieke oriëntatie) en beroepskenmerken (medium, dienstverband en journalistieke ervaring) van de onderzochte populatie onderzoeksjournalisten beschreven. De variabelen zijn geanalyseerd naar frequentie en vervolgens vergeleken met eerdere representatieve onderzoeken onder gewone Nederlandse journalisten. § 4.1.1. Socio-demografische kenmerken van de respondenten Leeftijd De onderzochte groep onderzoeksjournalisten vertegenwoordigt onderzoeksjournalisten uit vier verschillende leeftijdscategorieën (zie tabel 4I). In de steekproef kwamen geen onderzoeksjournalisten voor die jonger waren dan 22 of ouder dan 65. Ook onder gewone journalisten is deze tendens waarneembaar. In 2002 was slechts 1% van de gewone journalisten jonger dan 24 en slechts 2% ouder dan 60 (Deuze, 2002:68). Aangezien de totale populatie onderzoeksjournalisten die lid zijn van de VVOJ (N=521) veel kleiner is dan de totale populatie journalisten (N=15.000), is het voorstelbaar dat de betreffende leeftijdscategorieën ontbreken in deze middelgrote steekproef onder de leden van de VVOJ. De meeste respondenten (36,2%) zijn tussen de 45 en 54 jaar. Er is echter ook een aanzienlijke groep jongeren die zich met onderzoeksjournalistiek bezighoudt; maar liefst 31,9 % van de respondenten is tussen de 22 en 34 jaar oud. De gemiddelde leeftijd van de onderzoeksjournalisten in de steekproef is 41 jaar. De gemiddelde leeftijd van gewone journalisten is 50 jaar (Hermans et al., 2011:9). De onderzoeksjournalisten in deze steekproef zijn dus gemiddeld jonger dan gewone journalisten. In tabel 4I is de leeftijd van de respondenten weergegeven (vergelijking met de leeftijd van gewone journalisten in 2010 is niet mogelijk omdat Hermans et al. de gegevens anders hebben weergegeven). 32 Tabel 4I: Leeftijd respondenten. Leeftijd scategorie Percentage respondenten 22-34 31,9% 35-44 23,4% 45-54 36,2% 55-64 8,5% (n=47) Geslacht Van de onderzoeksjournalisten in de steekproef is 65,2% man en 34,8% vrouw. Dit komt vrijwel overeen met de verdeling tussen mannen en vrouwen onder gewone journalisten; daar is 65% man en 35% vrouw (Hermans et al., 2011:10). Het aantal vrouwelijke journalisten is enorm gestegen ten opzichte van de jaren ’70, toen slechts 5% van de journalisten vrouw was. In 2002 was dit aantal al gestegen naar 32% (Deuze, 2002:67). Onderzoeksjournalisten zijn in deze ontwikkeling duidelijk niet achtergebleven. Hermans et al. constateren dat het aandeel vrouwelijke journalisten in hun steekproef sterk samenhangt met de variabele leeftijd. De groep journalisten onder de 45 jaar bestaat in het onderzoek van Hermans et al. voor meer dan de helft uit vrouwen, terwijl mannen in de leeftijdscategorieën boven de 45 jaar in de meerderheid zijn (Hermans et al., 2011:10). Deze ontwikkeling is ook zichtbaar bij de respondenten in dit onderzoek. Ongeveer 63% van de vrouwelijke respondenten is onder de 45 jaar, tegen 53% van de mannelijke respondenten. De vrouwelijke onderzoeksjournalisten in deze steekproef zijn dus met een gemiddelde leeftijd van 40 jaar jonger dan de mannelijke onderzoeksjournalisten, die een gemiddelde leeftijd hebben van 42 jaar. Opleiding Maar liefst 93,6% van de onderzoeksjournalisten in de steekproef is hoger opgeleid (zie tabel 4II). Hiervan heeft 70,2% een wetenschappelijke opleiding gedaan en 23,4% een HBOopleiding (n=47). Het lijkt erop dat een HBO- of WO-opleiding de minimale kwalificatie is voor een carrière in de onderzoeksjournalistiek. Het opleidingsniveau van onderzoeksjournalisten ligt hiermee hoger dan het opleidingsniveau van gewone journalisten. Hoewel in 2002 90% van de journalisten aangaf hoger opgeleid te zijn, had slechts 40% hiervan een wetenschappelijke opleiding afgerond (Deuze, 2002:70). In 2010 is het aantal journalisten wat een wetenschappelijke opleiding heeft afgerond zelfs licht gedaald (Hermans et al., 2011:11). Net als onder gewone journalisten zijn ook onder de onderzoeksjournalisten in deze steekproef vrouwen hoger opgeleid dan mannen. 87,5% van de vrouwelijke onderzoeksjournalisten heeft een wetenschappelijke opleiding afgerond, tegen 63,3% van de mannen (n=46). Dit is lijn met de trend dat vrouwen tegenwoordig over het algemeen hoger opgeleid zijn dan mannen (CBS, 2010). Met name voor mannelijke onderzoeksjournalisten geldt dat het opleidingsniveau lager is naarmate ze ouder zijn. Waar in de leeftijdscategorie van 22 tot 34 jaar nog 70% van de mannelijke onderzoeksjournalisten wetenschappelijk opgeleid is, neemt dit aantal af tot 33% in de leeftijdscategorie van 55 tot 65 jaar. 33 Tabel 4II: Hoogst genoten opleiding van onderzoeksjournalisten en journalisten. Onderzoeksjournalisten Journalisten De Bruin (2012) Hermans et al. (2 010) Lagere / middelbare school 2,1% 14,7% Middelbaar beroepsonderwijs (MBO) 4,3% 4,5%* Hoger Beroepsonderwijs (HBO) 23,4% 46,7% Wetenschappelijk onderwijs (WO) 70,2% 33,7% Hoger opgeleid 93,6% 80,4% 6,4% 19,2% Niet hoger opgeleid (n=47) (n=990) * In het onderzoek van Hermans et al. is deze waarde verkeerd berekend. Daarom wi jkt de waarde in deze tabel af van de waarde in de tabel van Hermans et al. op pagina 10. Journalistieke opleiding In totaal heeft 65,9% van de onderzoeksjournalisten in de steekproef een journalistieke opleiding gevolgd (zie tabel 4III). Onder gewone journalisten is dit 41,4%. Onderzoeksjournalisten hebben dus over het algemeen vaker een journalistieke opleiding gevolgd. Hermans et al. constateren dat wetenschappelijk opgeleide journalisten (20,1%) minder vaak een journalistieke opleiding volgen dan journalisten met een HBO-opleiding (70%) (Hermans et al., 2011:11). Dit geldt ook voor onderzoeksjournalisten, al zijn de verschillen minder groot. Van de onderzoeksjournalisten met een wetenschappelijke opleiding heeft 63,6% een journalistieke opleiding gevolgd. Dit betrof in 42,5% van de gevallen een postacademische of universitaire opleiding. Het verschil met gewone journalisten op dit punt is groot: gewone journalisten met een wetenschappelijke opleiding volgden slechts in 8,7% van de gevallen een postacademische of universitaire opleiding (Hermans et al., 2011:12). Dit heeft er wellicht mee te maken dat wetenschappelijke journalistieke opleidingen - waar jonge journalisten worden aangemoedigd zich te bekwamen in onderzoeksjournalistiek - de laatste jaren als paddenstoelen uit de grond zijn geschoten11. Onderzoeksjournalisten met een HBO-opleiding hebben in 81,8% van de gevallen een journalistieke opleiding gevolgd. Dit betrof in alle gevallen de School voor de Journalistiek. Onderzoeksjournalisten die lager zijn opgeleid (MBO-opleiding of lagere/middelbare school) hebben soms een interne, maar over het algemeen geen journalistieke opleiding genoten. 11 http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2694/Internet-Media/article/detail/1041507/2010/10/28/Te-veel-opleidingenjournalistiek-voor-te-weinig-banen.dhtml. Laatst bekeken: 29-02-2012 34 Tabel 4III: Hoogst genoten journalistieke opleiding onderzoeksjournalisten en journalisten. Onderzoeksjournalisten Journalisten De Bruin (2012) Hermans et al. (2010) Postacademische opleiding journalistiek 10,6% 4,7% Universitaire opleiding jo urnalistiek 19,1% 3,1% School voor de journalistiek (HBO) 29,8% 32,7% Interne journalistieke opleiding (via werkgever) 6,4% 0,9% Journalistieke opleiding 65,9% 41,4% Geen journalistieke opleiding 34,1% 58,6% (n=47) (n=990) Politieke oriëntatie Een survey onder Nederlandse journalisten uit 1976, toen de ontzuiling nog in volle gang was, liet zien dat vrijwel alle journalisten in die tijd een politieke voorkeur hadden en dat die politieke voorkeur in de meeste gevallen ‘links’ of ‘links van het midden’ lag (Kempers & Wieten, 1976). Tijden zijn veranderd en inmiddels praten journalisten niet graag meer over hun politieke voorkeur (Deuze, 2002:70). Hetzelfde geldt voor onderzoeksjournalisten: 29,8% van de respondenten heeft de vraag ‘waar zou u zichzelf plaatsen in het politieke spectrum?’ overgeslagen. Een aantal respondenten heeft aangegeven de vraag ‘irrelevant’ te vinden, of wilde de vraag niet beantwoorden omdat de politieke voorkeur ‘soms links, soms rechts’ is. Opvallend is dat met name de oudere onderzoeksjournalisten moeite hadden met deze vraag. In de leeftijdscategorie 35 tot 65 jaar sloeg 38% van de onderzoeksjournalisten de vraag over, in de leeftijdscategorie 22 tot 34 jaar 0%. De onderzoeksjournalisten die de vraag wel beantwoordden positioneerden zichzelf voor meer dan de 50% links (van het midden) (zie tabel 4IV). 14,9% positioneert zichzelf in het midden. Slechts 4,2% van de ondervraagde onderzoeksjournalisten positioneert zichzelf rechts (van het midden). Wat politieke oriëntatie betreft verschillen onderzoeksjournalisten slechts in zeer geringe mate van gewone journalisten (Hermans et al., 2011:12). Tabel 4IV: Politieke oriëntatie van de respondenten. Percentage respondenten Links 19,1% Links van het midden 31,9% Midden 14,9% Rechts van het midden 2,1% Rechts 2,1% Vraag overgeslagen 29,8% (n=47) 35 § 4.1.2. Beroepskenmerken van de respondenten Medium en dienstverband De meeste onderzoeksjournalisten in deze steekproef werken voor de publieke omroep: 40,8% van de onderzochte populatie (zie tabel 4V). Ook de geschreven pers is populair werkterrein voor onderzoeksjournalisten. De landelijke dagbladen scoren hoog (26,5%), gevolgd door tijdschriften (20,4%), opiniebladen (18,4%) en regionale dagbladen (12,2%). Dit komt redelijk overeen met de mediatypen waarvoor gewone journalisten actief zijn (Hermans et al., 2011:21). Onderzoeksjournalisten die werken voor regionale (radio) omroepen zijn het minst vertegenwoordigd in de steekproef. Tabel 4V: Medium en dienstverband. Dienstverband* Medium Percentage respondenten Vast Freelance Landelijke omroep (publiek) 40,8% 55% 40% Landelijk dag blad 26,5% 38,50% 53,80% Tijdschrift 20,4% 0% 80% Opinieblad 18,4% 11,10% 88,90% Regionaal dagblad 12,2% 50% 50% Landelijke radi o omroep (publiek) 12,2% 50% 50% Landelijke omroep (commercieel) 10,2% 40% 40% Internetredactie 10,2% 20% 80% Regionale omroep (publi ek) 4,1% 0% 100% Regionale radio omroep (publiek) 2,0% 0% 100% Anders, nl 20,4% 0% 60% * Andere dienstverbanden dan 'vast' of 'freelance' (nl. 'beide' en 'overig') zijn niet opgenomen. (n=49) De helft van de onderzoeksjournalisten (49%) in de steekproef werkt in vast dienstverband bij één van de hierboven genoemde mediatypen. Eveneens een grote groep onderzoeksjournalisten werkt als freelancer (40,8%). De verhouding tussen vast dienstverband en freelance is vrijwel hetzelfde bij gewone journalisten: ook daar werkt de helft in vast dienstverband (49,9%) en een grote groep als freelancer (45%) (Hermans et al., 2011:15). Gemiddeld hebben onderzoeksjournalisten die freelancen 3,15 werkgevers. Bij internetredacties, opiniebladen en tijdschriften wordt het meest gefreelancet door onderzoeksjournalisten. Van de onderzoeksjournalisten die werken voor een opinieblad werkt 88,9% freelance, voor een opinieblad 80% en voor een tijdschrift 80%. Bij landelijke en regionale omroepen en dagbladen ligt het aantal onderzoeksjournalisten dat freelance werkt gemiddeld ongeveer rond de 50%. Bij regionale (radio) omroepen lijkt het percentage freelancers hoog te liggen, maar omdat deze mediumtypen ondervertegenwoordigd zijn in de steekproef wordt het beeld vertekend. Vrouwelijke respondenten werken vaker als freelance onderzoeksjournalist dan mannelijke respondenten. 68,8% van de vrouwelijke respondenten is freelancer, tegen 33,4% van de 36 mannelijke respondenten. Hoewel dit verschil eveneens zichtbaar is bij gewone journalisten zijn de verschillen in deze steekproef onder onderzoeksjournalisten groter. Ook opvallend is dat respondenten met relatief veel journalistieke ervaring (11 jaar en meer) vaker in vast dienstverband werken dan respondenten met minder journalistieke ervaring. Beginnende onderzoeksjournalisten (0 tot 10 jaar journalistieke ervaring) werken daarentegen vaker als freelancer (zie tabel 4VI). Journalistieke ervaring De variabele ‘journalistieke ervaring’ is relevant omdat over het algemeen wordt aangenomen dat ervaren journalisten efficiënter en professioneler te werk gaan; ze kennen ‘de regels van het spel’ (Hermans, 2011:13). De onderzoeksjournalisten in deze steekproef hebben gemiddeld 17 jaar journalistieke ervaring. Hiermee scoren ze lager dan gewone journalisten, die gemiddeld 22 jaar journalistieke ervaring hebben. Tabel 4VI: Journalistieke ervaring en dienstverband. Dienstverband* Ervaring Percentage respondenten Vast Freelance 0-10 jaar 34,0% 31,3% 56,4% 11-20 jaar 29,8% 64,3% 28,6% 21-30 jaar 27,7% 53,8% 38,5% 31-40 jaar 8,5% 50,0% 25,0% * Andere dienstverbanden dan 'vast' of 'freelance' (n=47) (nl. 'beide' en 'overig') zijn niet opgenomen. Dit heeft mogelijk te maken met het feit dat er relatief veel jonge onderzoeksjournalisten werkzaam zijn. In deze steekproef is 31,9% van de respondenten tussen de 22 en 34 jaar. Deze onderzoeksjournalisten zullen in de meeste gevallen tussen de 0 en 10 jaar ervaring hebben, wat het gemiddeld aantal jaren journalistieke ervaring in deze steekproef naar beneden haalt. § 4.2 Professionele kenmerken In deze paragraaf worden de professionele kenmerken van de onderzochte populatie onderzoeksjournalisten beschreven. Onder professionele kenmerken wordt in dit onderzoek rolpercepties verstaan en wat journalisten als hun beste werk zien. § 4.2.1. Rolpercepties van de respondenten Een beproefde manier om te onderzoeken hoe journalisten hun rol zien in de maatschappij is vragen hoe belangrijk ze een aantal rolpercepties vinden (Weaver & Wilhoit, 1996:133-147; Deuze, 2002:80). Veranderingen in de maatschappelijke positie van journalisten zijn mogelijk terug te vinden in de rollen die journalisten willen vervullen in de samenleving (Hermans et al., 2011:29). Vanuit de theorie zijn er goede redenen om aan te nemen dat dezelfde logica 37 op onderzoeksjournalisten toepasbaar is. Daarom is de onderzoeksjournalisten in deze steekproef gevraagd een aantal ‘mediarollen’ of rolpercepties te scoren op importantie. De resultaten zijn weergegeven in onderstaande tabel: Tabel 4VII: Opvattingen van respondenten over de mate waarin bepaalde rolpercepties van belang zijn in hun werk. Onbel angrijk Niet zo belangrijk Belangrijk Zeer belangrijk Gemiddelde* SD Informatie zo snel mogel ijk naar het publiek brengen 18% 45% 31% 6% 2,24 0,83 Analyses en duiding geven 0% 2% 55% 43% 3,41 0,54 Ontspanning en vermaak bieden 43% 37% 20% 0% 1,78 0,77 Misstanden opsporen en openbaar maken 0% 12% 29% 59% 3,47 0,71 Gewone' mensen de kans geven h un mening te uiten 33% 47% 16% 4% 1,92 0,81 Claims en uitspraken van de overheid onderzoeken 0% 10% 39% 51% 3,41 0,67 Een zo groot mogelijk publ iek bereiken 4% 22% 57% 16% 2,86 0,74 Invloed uitoefenen op de p olitieke agenda 8% 37% 43% 12% 2,59 0,81 Maatschappelijke belangstelling bij het publiek ontwikkelen 0% 18% 51% 31% 3,12 0,70 Ontwikkelingen in de politiek kritisch volgen 0% 18% 61% 20% 3,02 0,63 Dienen als spreekb uis of opkomen voor bepaalde groepen i n de samenleving 41% 39% 14% 6% 1,86 0,89 Nieuwe ontwi kkelingen presenteren of signaleren 2% 24% 49% 24% 2,96 0,76 Een goede omgeving voor adverteerders bieden 69% 27% 4% 0% 1,35 0,56 Verdachte kwesties onderzoeken 0% 6% 45% 49% 3,43 0,61 Ingewikkelde informatie voor het publiek vertalen Discussie voor het publi ek stimuleren en faciliteren 0% 4% 57% 39% 3,35 0,56 2% 29% 59% 10% 2,78 0,65 * Gemiddelde van de scores 1 = Onbelangrijk, 2 = Niet zo belangrijk, 3 = Belangrijk, 4 = Zeer belangrijk (n=49) Uit de resultaten blijkt dat de onderzoeksjournalisten in de steekproef het zeer belangrijk vinden om ‘analyses en duiding te geven’. Maar liefst 98% procent van de respondenten ziet dit als een belangrijke tot zeer belangrijke taak. Ook ‘ingewikkelde informatie voor het publiek vertalen’ en ‘verdachte kwesties onderzoeken’ zijn rolpercepties die hoog scoren: 96% van de respondenten vindt het belangrijk tot zeer belangrijk om ingewikkelde informatie te vertalen, 94% om verdachte kwesties te onderzoeken. Een rolperceptie die de meeste respondenten eveneens belangrijk vinden is ‘misstanden opsporen en openbaar maken’: 88% van de onderzoeksjournalisten in de steekproef geeft aan dit belangrijk tot zeer belangrijk te vinden. Er zijn ook rolpercepties die de respondenten niet zo belangrijk of zelfs onbelangrijk vinden. 96% van de respondenten vindt ‘een goede omgeving voor adverteerders creëren’ niet zo belangrijk tot onbelangrijk. Ook de rolpercepties ‘dienen als spreekbuis of opkomen voor bepaalde groepen in de samenleving’ en ‘gewone mensen de kans geven hun mening te 38 uiten’ scoren laag: in beide gevallen vindt 80% van de onderzoeksjournalisten dit niet belangrijk. Door de resultaten uit deze steekproef onder onderzoeksjournalisten te vergelijken met de resultaten van Deuze en Hermans et al. wordt in één oogopslag duidelijk wat de verschillen en overeenkomsten zijn op het gebied van rolpercepties tussen onderzoeksjournalisten en journalisten. In tabel 4VIII worden de resultaten van de onderzoeken onder journalisten weergegeven naast de resultaten van dit onderzoek: Tabel 4VIII: Opvattingen van onderzoeksjournalisten en journalisten over de mate waarin bepaalde rolpercepties van belang zijn in hun werk. Onderzo eksjournalisten De Bruin (2012) (Zeer) b elangrijk Gemiddelde* Journalisten Hermans e t al. (2010) (Zeer) belangrijk Gemiddelde* Journalisten Deuze (2002) (Zeer) belangrijk Informatie zo snel mogel ijk naar het publiek brengen 37% 2,24 79% 3,10 82% Analyses en duiding geven 98% 3,41 91% 3,38 87% Ontspanning en vermaak bieden 20% 1,78 50% 2,47 49% Misstanden opsporen en openbaar maken 88% 3,47 75% 3,01 81% Gewone' mensen de kans geven h un mening te uiten 20% 1,92 55% 2,54 73% Claims en uitspraken van de overheid onderzoeken 90% 3,41 70% 2,83 69% Een zo groot mogelijk publ iek bereiken 73% 2,86 76% 2,97 71% Invloed uitoefenen op de p olitieke agenda 55% 2,59 50% 2,50 44% Maatschappelijke belangstelling bij het publiek ontwikkelen 82% 3,12 80% 3,01 x Ontwikkelingen in de politiek kritisch volgen 82% 3,02 77% 3,02 x Dienen als spreekb uis of opkomen voor bepaalde groepen i n de samenleving 20% 1,86 50% 2,42 41% Nieuwe ontwi kkelingen presenteren of signaleren 73% 2,96 93% 3,25 72% Een goede omgeving voor adverteerders bieden 4% 1,35 26% 1,97 16% Verdachte kwesties onderzoeken 94% 3,43 72% 2,90 x Ingewikkelde informatie voor het publiek vertalen Discussie voor het publi ek stimuleren en faciliteren 96% 3,35 94% 3,41 x 69% 2,78 72% 2,86 53% (n=49) (n =977-991) (=773) * Gemiddelde van de scores 1 = Onbelangrijk, 2 = Niet zo belangrijk, 3 = Belangrijk, 4 = Zeer belangrijk Uit deze vergelijking blijkt dat onderzoeksjournalisten rolpercepties die ideologisch nauw verbonden zijn met het begrip onderzoeksjournalistiek (zoals gedefinieerd in de theorie) zeer belangrijk vinden; belangrijker dan gewone journalisten. 94% van de onderzoeksjournalisten vindt het belangrijk om ‘verdachte kwesties te onderzoeken’, tegen 72% van de gewone 39 journalisten. Ook vinden onderzoeksjournalisten het belangrijk om ‘claims en uitspraken van de overheid te onderzoeken (90% tegenover 70% van de gewone journalisten in 2010 en 69% in 2002) en ‘misstanden op te sporen en openbaar te maken’ (88% tegenover respectievelijk 75% van de gewone journalisten in 2010 en 81% in 2002). Onderzoeksjournalisten lijken hun controlerende watchdog functie hiermee van groter belang te vinden dan gewone journalisten. Deuze concludeerde in 2002 al dat gewone journalisten dit niet als hun belangrijkste taak beschouwen (Deuze, 2002:81). Wat onderzoeksjournalisten echter nog belangrijker vinden dat het uitoefenen van hun watchdog functie is ‘analyses en duiding geven’. Maar liefst 98% vindt dit een zeer belangrijke taak. Dit past in de trend dat interpretatieve rolpercepties steeds populairder lijken te worden onder journalisten in het algemeen (Deuze, 2002:80). Opvallend is verder dat een aantal rolpercepties die door onderzoeksjournalisten expliciet niet belangrijk worden gevonden onder gewone journalisten wél populair zijn. Zo wordt ‘informatie zo snel mogelijk naar het publiek brengen’ door ongeveer 80% van de journalisten belangrijk gevonden, tegen 37% van de onderzoeksjournalisten. Ook ‘dienen als spreekbuis of opkomen voor bepaalde groepen in de samenleving’ is niet bijzonder populair onder onderzoeksjournalisten. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat Nederland één van de weinige landen is waar deze rolperceptie überhaupt de moeite van het onderzoeken waard is (Deuze, 2002:81). ‘Gewone mensen die kans geven hun mening te uiten’ is niet populair onder onderzoeksjournalisten. Ook bij de gewone journalisten neemt deze rolperceptie af in populariteit, maar nog steeds is er een aanzienlijk verschil. Bij ‘een goede omgeving voor adverteerders bieden’ is een omgekeerde ontwikkeling zichtbaar: deze rolperceptie wordt door gewone journalisten juist steeds belangrijker gevonden. Onderzoeksjournalisten moeten hier over het algemeen niets van hebben: slechts 4% vindt het van belang om rekening te houden met adverteerders. Tabel 4VIII laat de verschillen zien tussen onderzoeksjournalisten en journalisten op het gebied van rolpercepties. Maar om de verschillen gedetailleerder te kunnen vaststellen is het van belang meer te weten over hoe de voorkeuren voor verschillende rolpercepties samenhangen. Met andere woorden: als (onderzoeks-)journalisten rolperceptie x belangrijk vinden, welke rolpercepties vinden ze dan nog meer belangrijk? Uit een dergelijke analyse kunnen min of meer vaste combinaties van rolpercepties, ook wel journalistieke ‘rollen’ genoemd, worden afgeleid. Weaver en Wilhoit gebruikten in de jaren ’70 en ’80 vier vaste combinaties van rolpercepties, afgeleid uit eerdere onderzoeken ( de disseminator role, interpretive role, adversarial role en de populist mobilizer role) om hun surveyresultaten te interpreteren (1996:137ff). In de jaren ’90 bleek echter dat de rolpercepties van journalisten niet meer aansloten bij deze vier journalistieke rollen. Nog steeds waren elementen van de klassieke rollen aanwezig, maar journalisten pasten niet meer exact in één van de vier categorieën. Weaver en Wilhoit noemden journalisten daarom ‘pluralistisch’ in hun rolpercepties (1996:141). Pluralisme is 40 sindsdien de sleutel tot begrijpen hoe journalisten zichzelf en hun rol in de maatschappij zien (Deuze, 2002:82). De journalistiek is sinds begin jaren ’90 aan veel veranderingen onderhevig geweest; veranderingen die een verschuiving teweeg hebben gebracht in de taakopvatting van journalisten. Deuze toont in 2002 aan dat de traditionele journalistieke rollen zoals geformuleerd door Weaver en Wilhoit inderdaad niet meer van toepassing zijn op Nederlandse journalisten (Deuze, 2002:83). Hij onderscheidt drie nieuwe journalistieke rollen of doelen: non-revenue goals, audience-revenue goals en advertising-revenue goals. Dit doet Deuze door een factoranalyse toe te passen op zijn onderzoeksresultaten. Ter vergelijking zijn de resultaten van dit onderzoek eveneens onderworpen aan een factoranalyse. Om te bepalen of de data geschikt is voor factoranalyse is een KMO-test uitgevoerd (Kaiser, 1974b). De KMO-waarde is .665; hiermee is de data geschikt (over het algemeen wordt >.6 aangehouden als grens). Vervolgens is een Bartlett’s test of spherity uitgevoerd om te bepalen hoe groot de kans is dat de correlatiematrix een identiteitsmatrix is. De Bartlett’s test of spherity geeft een significant resultaat (p=.000) wat betekent dat het factormodel van toepassing is op de gegevens. Uit de factoranalyse blijkt dat op onderzoeksjournalisten andere rollen van toepassing zijn dan op gewone journalisten. Uit de analyse komen vijf significante factoren naar voren (met Eigenwaarden boven 1.00) die samen 64% van de variantie verklaren (ter vergelijking; de drie factoren van Deuze verklaren gezamenlijk 46% van de variantie). De eerste factor is een combinatie van drie rolpercepties: ‘verdachte kwesties onderzoeken’, ‘misstanden opsporen en openbaar maken’ en ‘een zo groot mogelijk publiek bereiken’. Deze factor lijkt in sterke mate op de adversary role van Weaver en Wilhoit. Onderzoeksjournalisten die deze rol aanhangen vinden het belangrijk om misstanden en verdachte kwesties te onderzoeken en willen vervolgens zoveel mogelijk mensen ervan op de hoogte brengen. Ze zien het als hun voornaamste taak om te controleren. Deze controlerende taakopvatting uit zich niet alleen in het willen onderzoeken van misstanden en verdachte kwesties, maar ook in de drang om de gevonden informatie openbaar te willen maken. Openbaarmaking (of de angst ervoor) genereert over het algemeen een sterk controlerend effect. Ik noem deze eerste factor daarom de ‘controlerende rol’. Opvallend is dat onderzoeksjournalisten die de controlerende rol belangrijk vinden, het niet belangrijk vinden om ‘nieuwe ontwikkelingen te presenteren of te signaleren’ en ‘discussie voor het publiek te stimuleren en te faciliteren’ - en andersom. 41 Tabel 4IX: Factorladingen (varimax geroteerd) voor rolpercepties van de respondenten Factor Rolpercepties 1 2 3 Verdachte kwesties onderzoeken 0,79 Misstanden opsporen en openbaar maken 0,73 0,13 Nieuwe ontwi kkelingen presenteren of signale re n -0,63 0,35 0,27 Een zo groot mogelijk publ iek bereiken 0,60 0,21 0,38 Discussie voor het publi ek stimuleren en faciliteren -0,59 0,39 0,18 Dienen als spreekb uis of opkomen voor bepaalde groepen in de samenlevi ng 0,20 Invloed uitoefenen op de p olitieke agenda -0,17 Gewone mensen de kans geven hun mening te uiten Maatschappelijke belangstelling bij het publiek ontwikkelen -0,35 Ingewikkelde informatie voor het publiek vertalen Analyses en duiding geven Informatie zo snel mogel ijk naar het publiek brengen 0,16 4 0,14 0,66 0,38 0,70 0,22 0,65 0,25 0,27 Claims en uitspraken van de overheid onderzoeken 0,33 0,61 0,56 0,81 -0,11 0,71 0,77 0,16 0,65 0,64 0,59 0,15 -0,51 0,49 0,43 -0,13 0,15 0,58 0,12 0,73 0,15 0,15 0,59 0,68 -0,19 -0,11 0,32 0,79 -0,13 0,75 0,11 -0,26 0,70 0,26 0,66 0,86 0,76 Ontspanning en vermaak bieden Een goede omgeving voor adverteerders creëren 5 0,13 -0,23 Ontwikkelingen in de politiek kritisch volgen Communaliteit 0,22 0,56 0,19 0,15 0,55 0,48 0,49 0,34 -0,51 0,72 Alleen factorladin gen boven .10 (of -.10) zijn opgenomen in deze tabel. De dikgedrukte waarden geven de hoogste factorladingen aan. Factor 1 verklaart 17 % van de variantie; factor 2 verklaart 14 %, factor 3 verklaart 12%, factor 4 verklaart 11,5% en factor 5 verklaart 9,5% van de variantie. (n=49) De tweede factor is eveneens een combinatie van drie rolpercepties: ‘dienen als spreekbuis of opkomen voor bepaalde groepen in de samenleving’, ‘invloed uitoefenen op de politieke agenda’ en ‘gewone mensen de kans geven hun mening te uiten’. Deze rol heeft elementen van de populist mobilizer role. Onderzoeksjournalisten die deze rol aanhangen voelen een verantwoordelijkheid jegens het publiek. Niet alleen willen ze het publiek betrekken bij discussies, ze willen ook opkomen voor het publiek en in het belang van het publiek de politieke agenda beïnvloeden. Daarom noem ik deze tweede factor de ‘vertegenwoordigende rol’. De derde factor is een combinatie van twee rolpercepties: ‘ingewikkelde informatie voor het publiek vertalen’ en ‘analyses en duiding geven’. Deze rol bevat elementen van de interpretive role. Onderzoeksjournalisten die deze rol aanhangen vinden het belangrijk om 42 ingewikkelde verhalen en gebeurtenissen begrijpelijk te maken voor een groot publiek. Deze factor noem ik de ‘vertalende rol’. Onderzoeksjournalisten die deze rol belangrijk achten, vinden het over het algemeen minder belangrijk om ‘gewone mensen de kans te geven hun mening te uiten’. Bij deze rol gaat het dus meer om het zenden van informatie dan om het ontvangen van informatie (van het publiek). De vierde factor bestaat uit twee rolpercepties: ‘ontwikkelingen in de politiek kritisch volgen’ en ‘informatie zo snel mogelijk naar het publiek brengen’. Deze rol heeft elementen van de disseminator role. de onderzoeksjournalist functioneert hierbij als doorgeefluik voor informatie. Samen met het kritisch volgen van politieke ontwikkelingen noem ik deze rol de ‘signalerende rol’. De laatste factor bestaat uit de rolpercepties ‘ontspanning en vermaak bieden’ en ‘een goede omgeving voor adverteerders bieden’. Aanhangers van deze rol willen vermaak bieden en adverteerders tevreden stellen. Aangezien dit beide rollen zijn die (volgens de in dit onderzoek gehanteerde definitie) zeker niet tot de traditionele taakopvatting van onderzoeksjournalisten behoren, noem ik dit de ‘non-idealistische rol’. Opvallend is dat de rolperceptie ‘claims en uitspraken van de overheid onderzoeken’ niet duidelijk tot één van de vijf factoren of rollen behoort. Deze rolperceptie laadt zowel op factor 1 (controlerende rol), 3 (vertalende rol) als 4 (signalerende rol) en wordt dus door onderzoeksjournalisten die deze rollen aanhangen soms belangrijk gevonden. In tabel 4X is te zien hoe onderzoeksjournalisten en journalisten (2010; over 2002 was niet voldoende data beschikbaar om de vergelijking te maken) scoren op de vijf factoren of ‘onderzoeksjournalistieke rollen’. Beide groepen scoren het hoogst op de ‘vertalende rol’. De ‘controlerende rol’ komt bij onderzoeksjournalisten op de tweede plek. Dit is opvallend omdat veel definities van onderzoeksjournalistiek (waaronder de definitie die hier gehanteerd wordt) ervan uitgaan dat controleren de belangrijkste taak is van een onderzoeksjournalist. Bij gewone journalisten staat ‘signaleren’ op de tweede plek. Beide groepen hebben het minst met de ‘vertegenwoordigende rol’ en de ‘non-idealistische rol’. Gewone journalisten voelen zich echter wel meer tot deze rollen aangetrokken dan onderzoeksjournalisten. 43 Tabel 4X: Score onderzoeksjournalisten en journalisten op de vijf factoren Onderzoeksjournalisten Journalisten De Bruin (2012) Hermans et al. (2010) Gemiddelde* SD Gemiddelde* SD Controleren (F1) 3,25 0,74 2,96 0,51 Vertegenwoordigen (F2) 2,12 0,90 2,49 0,72 Vertalen (F3) 3,38 0,55 3,40 0,58 Signaleren (F4) 2,63 0,83 3,06 0,61 Non-idealisme (F5) 1,56 0,70 2,22 0,73 Spiegelbeeld F1 2,87 3,06 0,50 (n=977-991) 0,71 (n=49) * Gemiddelde van de scores 1 = Onbelangrijk, 2 = Niet zo belangrijk, 3 = Belangrijk, 4 = Zeer be langrijk. De resultaten uit het eerste gedeelte van dit onderzoek geven aanleiding tot het vergelijken van jonge en oudere onderzoeksjournalisten op het gebied van rolpercepties. Ziet de jongere generatie onderzoeksjournalisten haar journalistieke rol in de maatschappij anders dan de oudere generatie? Tabel 4XI laat zien dat er inderdaad verschillen zijn. Zo vindt de jongere generatie in deze steekproef de controlerende rol belangrijker dan de oudere generatie. De oudere generatie vindt de vertalende rol daarentegen belangrijker iets dan de jongere generatie. Tegelijkertijd wordt de non-idealistische rol meer ondersteund door jonge dan door oudere onderzoeksjournalisten. In de tabel is echter ook zichtbaar dat de standaarddeviaties van de gemiddelde scores relatief hoog zijn. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of de resultaten daadwerkelijk significant zijn. Tabel 4XI Score leeftijdscategorieën op de vijf factoren. Leeftijdscategorie 22-34 jaar 45-64 jaar Gemiddelde* SD Gemiddelde* SD Controleren (F1) 3,38 0,68 3,14 0,78 Vertegenwoordigen (F2) 2,11 0,93 1,98 0,85 Vertalen (F3) 3,40 0,56 3,43 0,59 Signaleren (F4) Non-idealisme (F5) 2,53 1,73 0,78 0,69 2,64 1,38 0,85 0,66 (n=15) * Gemiddelde van de scores 1 = Onbelangrijk, 2 = Niet zo belangrijk, 3 = Belangrijk, 4 = Zeer be langrijk. (n=21) § 4.2.2. Het beste werk van de respondenten In de survey werd de respondenten gevraagd aan te geven en kort te beschrijven welk verhaal of nieuwsitem zij als hun beste werk van het afgelopen jaar beschouwen. Ongeveer 80% van het totaal aantal respondenten beantwoordde deze vraag. Van de overige 20% wilden sommigen de vraag niet beantwoorden omdat hun beste verhaal te herleidbaar was 44 naar henzelf. Andere respondenten waren op dit moment bezig met hun beste verhaal en wilden het daarom nog niet prijsgeven. De respons op de beste werk vraag is door twee personen gescoord op 19 inhoudscategorieën, die zijn vertaald en overgenomen uit het onderzoek van Weaver et al. (2007). Analyse van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (Cohen’s Kappa = .79) laat zien dat de scores ten opzichte van elkaar in voldoende mate betrouwbaar zijn. In Tabel 4XII is te zien waar het beste werk van de respondenten over ging: Tabel 4XII: Het beste werk van respondenten in inhoudscategorieën. Categorie Aantal verhalen Misdaad, rechtspraak of rechtshan dhaving 27,5% (11) Zakelijk of financieel 12,5% (5) Nationale overheid/politiek 12,5% (5) Human interest 7,5% (3) Regionale of lokale overheid/politiek 7,5% (3) Medicijnen of gezondheidszorg 7,5% (3) Internationale zaken 7,5% (3) Overig 17,5% (7) (n=40) Verhalen over misdaad, rechtspraak of rechtshandhaving worden door de respondenten het vaakst als beste werk beschouwd: 27% van de respons valt in die categorie. De categorieën ‘zakelijk of financieel’ en ‘nationale overheid/politiek’ zijn ook populair. In beide gevallen kiest 12,5% van de respondenten een verhaal in die categorie als beste werk. De categorieën ‘human interest’, ‘regionale of lokale overheid/politiek’, ‘medicijnen of gezondheidszorg’ en ‘internationale zaken’ zijn de categorieën waar het beste werk van de respondenten ook nog relatief vaak in kan worden ingedeeld. De overige 12 categorieën 12 komen nauwelijks voor, vandaar dat ze zijn samengevat onder ‘overig’. De respondenten werd niet alleen gevraagd hun beste werk te omschrijven, hen werd ook gevraagd aan te geven waarom zij dit werk goed vinden: 12 Onder ‘overig’ vallen de categorieën ‘sociale problemen of protesten’, ‘onderwijs of scholen’, ‘milieu, energie, openbare voorzieningen of transport’, ‘sport’, ‘ongelukken of rampen’, ‘consumentenadvies- of informatie’, ‘kunst, vrije tijd of reizen’, ‘religie’, ‘wetenschap of ruimte’, ‘beroemdheden of bekende personen’, ‘humor’ en ‘divers’. 45 Tabel 4XIII: Redenen waarom respondenten beste werk goed vinden. (Zeer) Belangrijk Het ging over een belangrijk issue 9 3,6% Het was goed uitgevoerd, professioneel werk 9 1,5% Het publieke belang werd ermee gedien d 8 5,1% Het onthulde iets wat tot dan toe onbekend was 8 3,0% Het verschafte duiding en co ntext 8 3,0% Het vereiste bijzondere informatieverzameling 7 8,7% Het sloot aan bij de actualiteit 6 8,1% De impact van het verhaal was groot Het maakte emoties los bij het publiek 6 6,0% 4 0,4% (n=47) Respondenten vinden hun beste werk vooral goed omdat ze het onderwerp zeer van belang vinden. 93% van de respondenten geeft dit aan als voornaamste reden. Emoties losmaken bij het publiek is de factor die het minst een rol speelt bij het bepalen van het beste werk. Dit is wellicht typisch voor onderzoeksjournalisten; bij gewone (Amerikaanse) journalisten speelt deze factor een veel grotere rol (Weaver et al., 2007:229). Ook opvallend is de ruime meerderheid die de factoren ‘actualiteit’ (68,1%) en ‘impact’ (66%) van belang vindt bij het bepalen van het beste werk. In tabel 4XIV is weergegeven wat respondenten, die met hun beste werk in één van de meest populaire inhoudscategorieën vallen, gemiddeld als de belangrijkste redenen zien waarom het verhaal ‘goed’ is: Tabel 4XIV: ‘Beste werk’ in inhoudscategorieën gecombineerd met waarom respondenten werk goed vinden. Categorieë n mijn 'beste werk' Na tionale Zakel ijk of overheid financieel /politiek Misdaad, rechtspraak of handhaving Factoren die bijdragen aan 'beste werk' Overig Gemiddelde* SD Gemiddelde* SD Gemiddelde* SD Gemiddelde* SD Het ging over een belangrijk issue 3,2 0,6 3,2 0,4 3,6 0,5 3,4 0,5 Het was goed uitgevoerd, professioneel werk 3,4 0,8 3,4 0,5 3,2 0,4 3,4 0,5 Het publieke belang werd ermee gedien d 3,1 0,3 3,0 0,7 3,2 0,4 3,1 0,6 Het onthulde iets wat tot dan toe onbekend was 3,4 0,5 3,0 0,7 3,0 1,0 3,5 0,7 Het verschafte duiding en co ntext 3,1 0,8 3,4 0,5 3,0 0,7 3,3 0,8 Het vereiste bijzondere informatieverzameling 3,4 0,8 3,6 0,5 2,8 0,8 3,1 0,7 Het sloot aan bij de actualiteit 2,6 0,8 2,8 0,4 3,2 0,4 2,8 0,8 De impact van het verhaal was groot Het maakte emoties los bij het publiek 3,1 2,5 0,5 0,9 2,2 2,0 0,4 0,7 2,8 2,6 0,8 0,9 2,7 2,5 0,7 0,7 * Gemiddelde van de scores 1 = Zeer geringe mate, 2 = Geringe mate, 3 = Grote mate, 4 = Zeer grote mate. (n=40) Een aantal zaken valt op in deze tabel. Verhalen die in de categorie ‘nationale overheid/politiek’ vallen worden vaak goed gevonden omdat ze over een belangrijk issue gaan. Verhalen die in de categorie ‘zakelijk of financieel’ vallen worden juist vaak goed gevonden omdat ze bijzondere informatieverzameling vereisen. Bij verhalen in de categorie 46 ‘misdaad, rechtspraak of rechtshandhaving’ is het een combinatie van professioneel werk, iets onthullen wat tot dan toe onbekend was en bijzondere informatieverzameling die bijdragen aan het feit dat het verhaal goed wordt gevonden. Twee factoren kunnen op basis van de definitie van onderzoeksjournalistiek die in dit onderzoek wordt gehanteerd worden gezien als ‘typisch’ voor onderzoeksjournalisten. Hoewel geen expliciete verwachtingen zijn geformuleerd in dit onderzoek kan op basis van de definitie verwachten worden dat de factoren ‘iets onthullen wat tot dan toe onbekend was’ en ‘bijzondere informatieverzameling’ een grote rol spelen bij de keuze van de respondenten voor hun beste werk. Wat bijzondere informatieverzameling betreft; die factor speelt inderdaad in twee van de drie categorieën de belangrijkste rol. Echter niet in de categorie ‘nationale overheid/politiek’. Kennelijk is er voor verhalen in die categorie minder vaak bijzondere informatieverzameling nodig dan voor verhalen in de andere twee categorieën. Iets onthullen wat tot dan toe onbekend was staat slechts in één van de categorieën op de (gedeelde) eerste plaats, namelijk ‘misdaad, rechtspraak of rechtshandhaving’. Respondenten in de categorieën ‘zakelijk of financieel’ en ‘nationale overheid/politiek’ vinden hun beste verhaal vooral om andere redenen goed, zo blijkt. Opvallend is dat de belangrijkste categorieën zelfs lager scoren op iets onbekends onthullen dan de categorie ‘overige verhalen’. Ook hierbij geldt; wellicht zeggen deze resultaten meer over de mate waarin het de respondenten lukt om onthullingen te doen dan over de mate waarin ze het van belang vinden. Tabel 4XV: Relatie ‘beste verhaal’ en onderzoeksjournalistieke rollen Onderzoeksjournalistieke ro llen Vertegenwoordigen F2 Controleren F1** Categorieën 'beste werk' Signaleren F4 Vertalen F3 Non-idealisme F5 Gemiddelde* SD Gemiddelde* SD Gemiddelde* SD Gemiddelde* SD Gemiddelde* SD Misdaad, rechtspraak of -handhaving 3,5 0 ,5 1,6 0,7 3,2 0,4 3,3 0,6 2,2 0,8 Zakelijk of financieel 3,0 0 ,7 2,2 1,3 3,2 0,4 3,0 0,0 1,8 0,4 Nationale overheid/politiek 3,4 0 ,5 2,4 0,5 3,6 0,5 3,0 0,7 1,6 0,9 Overig 3,4 0 ,6 1,9 0,9 3,4 0,6 2,9 0,7 1,6 * Gemiddelde van de scores 1 = Onbelangrijk, 2 = Niet zo belangrijk, 3 = Belangrijk, 4 = Zeer belangrijk ** De vijf factoren zijn in deze tabel ge meten aan de hand van de rolperceptie die het sterkst laadt op de betreffende factor. F1 is daarmee gebaseerd op ‘Verdachte kwesties onderzoeken’, F2 op ‘Dienen als spreekbuis of opkomen voor bepaalde groepen in de samenleving’, F3 op ‘Ingewikkelde informatie voor het publiek vertalen’, F4 op ‘ontwikkelingen in de politiek kritisch volgen’ en F5 op ‘ontspanning en vermaak bieden’. In tabel 4XV wordt tot slot weergegeven wat de relatie is tussen het beste werk van de respondenten en de onderzoeksjournalistieke rollen die uit de factoranalyse kwamen. Ook in deze tabel geldt dat de standaarddeviaties van de gemiddelde scores relatief hoog zijn. Een grotere n was bij deze vraag wenselijk geweest. Dit neemt niet weg dat de tabel interessante resultaten laat zien. Het eerste wat opvalt is dat de onderzoeksjournalistieke rollen robuust blijken ten opzichte van wat als beste verhaal wordt beschouwd. In welke categorie het beste werk ook valt, over het algemeen verandert de gemiddelde score op de factoren niet (‘vertalen’ scoort nog steeds het hoogst, gevolgd door ‘controleren’, ‘signaleren’, ‘vertegenwoordigen’ en ‘non-idealisme’). 47 0,8 (n=40) Er zijn een paar opmerkelijke uitzonderingen op deze ‘regel’. Zo scoren verhalen over misdaad en rechtspraak als enige categorie hoger op ‘controleren’ dan op ‘vertalen’. De onderzoeksjournalisten in deze steekproef die zich het afgelopen jaar (2011) hebben beziggehouden met rechtspraak en misdaad vinden de controlerende rol dus net iets belangrijker dan hun collega’s. Frappant detail is dat deze categorie ook als enige hoger scoort op ‘non-idealisme’ dan op ‘vertegenwoordigen’. In de tabel is de rolperceptie ‘ontspanning en vermaak bieden’ als uitgangspunt genomen voor de factor ‘non-idealisme’. Hiermee kunnen we dus zeggen dat respondenten die verhalen hebben gemaakt over misdaad en rechtspraak ontspanning en vermaak bieden belangrijker vinden dan andere respondenten. Verhalen over misdaad en rechtspraak, denk bijvoorbeeld aan verhalen over geruchtmakende processen als het proces tegen Geert Wilders of het proces tegen Willem Holleeder, zijn natuurlijk ook vaak met sensatie omgeven. Toch wordt een onderzoeksjournalist als Peter R. de Vries, die de ‘sensatiekant’ expliciet in beeld brengt, vaak bekritiseerd door collega’s omdat hij zich te veel zou richten op vermaak. De resultaten in bovenstaande tabel wijzen erop een zekere sensatiezucht sommige onderzoeksjournalisten in deze steekproef niet geheel vreemd is. Verder valt op dat respondenten wiens beste werk in de categorie ‘nationale overheid/politiek’ valt, vertegenwoordigen gemiddeld belangrijker vinden dan respondenten in een andere categorie. Het maken van verhalen die de overheid of de politiek aangaan (denk aan het aan de kaak stellen van misstanden, disfunctioneren van de overheid of onvolkomen beleid) wordt door de respondenten in deze steekproef dus relatief vaak gezien als het opkomen voor bepaalde groepen in de samenleving. Respondenten wiens beste werk in de categorie ‘zakelijk of financieel’ valt scoren op elke factor in de middenmoot. Het enige wat daar opvalt is dat ze ‘controleren’ minder belangrijk vinden dan respondenten in de andere categorieën. 48 Conclusie In dit laatste hoofdstuk worden de resultaten van de survey verbonden met de hoofd- en deelvragen van dit onderzoek: welke journalistieke rollen vinden Nederlandse onderzoeksjournalisten belangrijk; welke verschillen zijn er tussen rolpercepties van Nederlandse onderzoeksjournalisten en die van gewone journalisten en welke relatie bestaat er tussen rolpercepties van Nederlandse onderzoeksjournalisten en wat zij zien als hun beste werk? In het theoretisch hoofdstuk is samengevat welk wetenschappelijk onderzoek er in Nederland heeft plaatsgevonden naar journalisten in het algemeen en onderzoeksjournalisten in het bijzonder. Onderzoeksjournalisten bleken ondervertegenwoordigd in de wetenschappelijke literatuur. Dit onderzoek is daarom een poging om meer te weten te komen over deze beroepsgroep en hierdoor bij te dragen aan wetenschappelijke theorievorming op het gebied van onderzoeksjournalistiek. Dit is gedaan door de socio-demografische kenmerken, de beroepskenmerken en de rolpercepties van onderzoeksjournalisten in Nederland te onderzoeken door midden van een survey en de resultaten te vergelijken met de uitkomsten van soortgelijke onderzoeken onder gewone Nederlandse journalisten. Een voorzichtige conclusie die uit de onderzoeksresultaten getrokken kan worden is dat er een groeiende groep jonge, hoogopgeleide onderzoeksjournalisten werkzaam is in Nederland (hierbij moet worden opgemerkt dat de respondenten in deze steekproef grotendeels zijn benaderd via LinkedIn. Dit kan de resultaten licht vertekenen, aangezien jonge onderzoeksjournalisten mogelijk vaker een LinkedIn-profiel hebben dan oudere onderzoeksjournalisten). Een aantal factoren ondersteunt deze conclusie. Zo zijn de onderzoeksjournalisten in deze steekproef gemiddeld opvallend jonger dan gewone journalisten (gemiddeld 41 jaar tegen gemiddeld 50 jaar). Van het totaal aantal onderzoeksjournalisten dat de vragenlijst invulde viel ongeveer één derde in de leeftijdscategorie 22 tot 34 jaar. Ook zijn de onderzoeksjournalisten in de steekproef hoger opgeleid dan gewone journalisten (70% heeft een wetenschappelijke opleiding gedaan, tegen 40% van de gewone journalisten). Onderzoeksjournalisten volgen eveneens vaker een journalistieke opleiding (69,5% van de onderzoeksjournalisten in de steekproef heeft een journalistieke opleiding gedaan, tegen 41,4% van de gewone journalisten. In 42,5% van de gevallen volgden onderzoeksjournalisten een wetenschappelijke journalistieke opleiding, tegen 8,7% van de gewone journalisten). De jonge onderzoeksjournalisten in deze steekproef zijn relatief hoger opgeleid dan de oudere onderzoeksjournalisten. Het aantal jaren journalistieke ervaring ligt bij de onderzoeksjournalisten in deze steekproef gemiddeld lager dan bij gewone journalisten (onderzoeksjournalisten hebben gemiddeld 17 jaar ervaring, tegen gemiddeld 21 jaar ervaring bij gewone journalisten). Deze factoren tezamen lijken te suggereren dat de afgelopen jaren een nieuwe generatie onderzoeksjournalisten is opgestaan die jong en hoogopgeleid is. Dit is een positieve ontwikkeling; het betekent dat onderzoeksjournalistiek in Nederland aan populariteit wint. Niet alleen onder 49 hoofdredacteuren, zoals een onderzoek in opdracht van de VVOJ uit 2011 aantoont, maar ook onder (aanstormende) journalisten. Factoranalyse van de onderzoeksresultaten laat zien dat we op basis van dit onderzoek vijf ‘onderzoeksjournalistieke rollen’ kunnen onderscheiden. Deze vijf rollen bestaan ieder uit rolpercepties die onderlinge samenhang vertonen (volgens de formule: als onderzoeksjournalisten in de steekproef rolperceptie x belangrijk vinden, vinden ze ook rolperceptie y en z belangrijk; tezamen vormen deze rolpercepties onderzoeksjournalistieke rol 1). De onderzoeksjournalistieke rollen die worden onderscheiden zijn de controlerende rol, de vertegenwoordigende rol, de vertalende rol, de signalerende rol en de non-idealistische rol. Een opvallende constatering is dat de onderzoeksjournalisten in deze steekproef het niet als hun voornaamste journalistieke rol zien om de overheid, grote bedrijven en publieke personen te controleren, maar vooral om ingewikkelde verhalen voor het publiek te vertalen en begrijpelijk te maken. De onderzoeksjournalisten in deze steekproef scoren het hoogst op de vertalende rol; hierna volgt (met een klein verschil weliswaar) de controlerende rol. De vertalende rol is ook het meest populair onder gewone journalisten, zowel in Nederland als in andere landen (Hermans et al., 2011; Weaver et al., 2007:141-142). In de jaren ‘90 zagen wetenschappers dit als een teken dat journalisten teveel aanschurkten tegen politieke elites (Bates, 1995). Tegenwoordig hebben wetenschappers een andere verklaring voor de populariteit van de vertalende rol: As the explosion of information continues, there will be an increasing need for skilled journalists to sort through it, filter out what’s important and help put it in perspective (Singer, 1997:16). Voor de onderzoeksjournalisten in deze steekproef is het dus, net als voor gewone journalisten, het meest belangrijk om ingewikkelde informatie te filteren, te analyseren en op duidelijke en overzichtelijke wijze aan het publiek te presenteren. De controlerende rol komt voor onderzoeksjournalisten in deze steekproef op de tweede plek. Hoewel er in dit onderzoek geen verwachtingen zijn geëxpliciteerd, was op basis van de definitie van onderzoeksjournalistiek te verwachten dat onderzoeksjournalisten deze rol het meest belangrijk zouden vinden. Dit is niet het geval. Voor gewone journalisten komt de signalerende rol op de tweede plek; op de derde plek staat de controlerende rol. Gewone journalisten vinden het met andere woorden belangrijker om ontwikkelingen in de politiek kritisch te volgen en informatie snel naar het publiek te brengen, dan om de overheid, grote bedrijven en publieke personen te controleren. Tussen de jonge en oudere onderzoeksjournalisten in dit onderzoek bestaat een opmerkelijk verschil wat rolpercepties betreft. De jonge generatie in deze steekproef (22 tot 34 jaar) lijkt de controlerende rol belangrijker te vinden dan de oudere generatie (45 tot 65 jaar). Hierbij moet worden aangetekend dat de standaarddeviaties van de gemiddelde scores relatief hoog zijn. 50 In dit onderzoek is tot slot ook gekeken naar de relatie tussen rolpercepties van onderzoeksjournalisten en wat zij als hun beste werk beschouwen. Hieruit blijkt dat onderzoeksjournalisten wiens beste werk in de categorie misdaad, rechtspraak en rechtshandhaving valt hoger scoren op de controlerende rol dan andere onderzoeksjournalisten in de steekproef. Onderzoeksjournalisten wiens beste werk in de categorieën ‘zakelijk of financieel’ of ‘nationale overheid/politiek’ valt, scoren het hoogst op de vertalende rol. Hoewel de respondenten in dit onderzoek 10% van de totale onderzoekspopulatie vormen, is de n in dit onderzoek bescheiden (n=53). Er is geen zwaarwegende reden om aan te nemen dat de bovenstaande onderzoeksresultaten niet representatief zijn, maar het verdient niettemin de aanbeveling om dit onderzoek te herhalen onder een grotere steekproefpopulatie. Op die manier kan meer gezegd kan worden over de significantie van de resultaten. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de rolpercepties van Nederlandse onderzoeksjournalisten pluralistisch zijn. Hiermee wordt bedoeld dat onderzoeksjournalisten niet voor het merendeel één onderzoeksjournalistieke rol aanhangen; ze vinden meerdere rollen van belang, hoewel niet allemaal van even groot belang. Opvallend genoeg vertonen de vijf onderzoeksjournalistieke rollen uit dit onderzoek aanzienlijke overeenkomsten met de vier journalistieke rollen die Weaver en Wilhoit in de jaren ‘80 en ’90 onderscheidden (Weaver & Wilhoit, 1986; 1996). Zo lijkt de controlerende rol op de adversary role, de vertalende rol op de interpretive role, de signalerende rol op de disseminator role en de vertegenwoordigende rol op de populist mobilizer role. De rollen komen niet één op één met elkaar overeen (ze bestaan voor een gedeelte uit andere rolpercepties), maar bevatten wel veel elementen van elkaar. De vijf onderzoeksjournalistieke rollen komen daarentegen in mindere mate overeen met de drie journalistieke rollen die Deuze in 2002 onderscheidt bij Nederlandse journalisten. Bij Deuze bestaat de eerste journalistieke rol (die hij omschrijft als ‘non revenue goals’) uit vier rolpercepties: ‘being an adversary of public officials and businesses’, ‘have an influence on the public/political agenda’, ‘investigate claims government’ en provide analysis and interpretation’ (Deuze, 2002:83). Deze rolpercepties vormen, wanneer we ze vergelijken met de onderzoeksjournalistieke rollen, een combinatie van de controlerende, vertalende, signalerende en vertegenwoordigende rol. Waar Nederlandse journalisten het dus als één taak zien om te controleren, te vertalen, te signaleren en te vertegenwoordigen, worden deze taken door Nederlandse onderzoeksjournalisten van elkaar onderscheiden. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de rolopvattingen van Nederlandse onderzoeksjournalisten anno 2012 dichter bij de traditionele journalistieke rolopvattingen van Weaver en Wilhoit (1986; 1996) liggen dan bij de journalistieke rolopvattingen van Deuze (2002). 51 De onderzoeksresultaten tonen aan dat het nuttig is om, waar het rolpercepties betreft, onderzoek te doen naar verschillende ‘soorten’ journalisten binnen een land. Wetenschappers namen tot nu toe aan dat het met name relevant is om rolpercepties op nationaal of internationaal vergelijkend niveau te onderzoeken, aangezien uit onderzoek is gebleken dat maatschappelijke factoren de grootste invloed hebben op de vorming van rolpercepties en maatschappelijke factoren voor alle journalisten binnen een land gelijk zijn. Dit onderzoek onder Nederlandse onderzoeksjournalisten, hoe bescheiden ook, toont nu aan dat journalistieke rolpercepties wel degelijk op interessante wijze van elkaar kunnen verschillen binnen een land, in dit geval Nederland. Als de ontwikkeling van het Nederlandse medialandschap sinds de jaren ’90 in ogenschouw wordt genomen is dit ook logisch. De journalistiek is allang geen homogeen beroep meer – als het ooit een homogeen beroep is geweest. Door commercialisering, technologische innovaties en de opkomst van het internet is de journalistiek is een gedifferentieerd vakgebied geworden. Het is voorstelbaar dat de rolpercepties van verslaggevers verschillen die van redacteuren en de rolpercepties van televisiejournalisten van die van dagbladjournalisten, etcetera. Uit dit onderzoek blijkt dat belangrijke nuances, zowel op het gebied van sociodemografische- en beroepskenmerken als op het gebied van rolpercepties, verloren gaan door journalistenpopulaties slechts als geheel en op nationaal niveau te onderzoeken. Het verdient de aanbeveling om bij toekomstig onderzoek naar rolpercepties rekening te houden met deze bevindingen. 52 Literatuur • Agerbeek, M. (2011). Een nieuwe impuls voor onderzoeksjournalistiek. Kansen voor onderzoeksjournalistiek bij media in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam: VVOJ. • Aucoin, J. (2005). Evolution of American Investigative Journalism. London: University of Missouri Press. • Bakker, P. & A. de Jongh, (1991). Onthullingsjournalistiek in Nederland. In: P. Bakker, G. Schreuders & T. Van Stegeren (ed.). Onthullingsjournalistiek: een leidraad voor de speurende verslaggever , p. 25-54. Groningen: Wolters-Noordhoff • Bardoel, J. (1999). Journalistiek in de informatiesamenleving. Amsterdam: Otto Cramwinckel Uitgeverij. • Bardoel, J. (2002). Journalistieke cultuur in Nederland: geschiedenis en perspectieven. Amsterdam: Amsterdam University Press. • Bates, S. (1995). Realigning Journalism with Democracy: The Hutchins Commission, Its Time, and Ours. Washington DC: The Annenberg Washington Program in Communication Studies. • Bennett, W. L. & W. Serrin (2005). The watchdog role. In: G. Overholser & K. H. Jamieson, The Press, p.169–188. New York: Oxford University Press. • Berry, D. (2008). Journalism, Ethics and Society. Burlington: Ashgate Publishing Company. • Burgh, H. de (ed.) (2008). Investigative Journalism: Context and Practice. London: Routledge. • Culbertson, H.M. (1983). Three perspectives on American journalism. Journalism Monographs, 83: p. 1-33. • Dahl, R. A. (1998). On Democracy. New Haven: Yale University Press. • Dalen, A. van, C.H. de Vreese & E. Albaek (2011). Different roles, different content? A four-country comparison of the role conceptions and reporting style of political journalists. Journalism, p. 1-20. • Desmet, L. et al. (2002). Onderzoeksjournalistiek in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam: VVOJ. • Deuze, M. (2002). Journalists in the Netherlands: An Analysis of the People, the Issues and the (Inter-)National Environment. Amsterdam: Aksant. • Deuze, M. (2005). What is Journalism? Professional identity and ideology of journalists reconsidered. Journalism, 6:4, 442-464. • Donsbach, W. (2008). Journalists’ role perception. In: Donsbach, W. (ed.) The International Encyclopedia of Communication. London: Blackwell. • Eijk, D. Van (ed.) (2005). Investigative Journalism in Europe. Amsterdam: VVOJ. • Ettema, J.S. & T.L. Glasser (1984). On the epistemology of investigative journalism. Paper voor jaarlijks congres van de Association for Education in Journalism and Mass Communication, augustus 1984. 53 • Ettema, J.S. & T.L. Glasser (1998). Custodians of Consience: Investigative Journalism and Public Virtue. New York: Columbia University Press. • Fishman, M. (1980). Manufacturing the news. Austin: University of Texas Press. • Gaines, W.C. (2007). Investigative Journalism: Proven Strategies for Reporting the Story. Washington: CQ Press. • Gouldner, A. (1976). The dialectic of ideology and technology. New York: Seabury. • Hanitzsch, T. et al., (2010). Modelling Perceived Influences on Journalism: Evidence from a Cross-National Survey of Journalists. Journalism & Mass Communication Quarterly 87:1, p. 7-24 • Hermans, L., M. Vergeer & A. Pleijter (2011). Nederlandse journalisten in 2010. Digitaal beschikbaar via www.mauricevergeer.nl. • Johnstone, J.W.C. et al. (1976). The news people: a sociological portrait of American journalists and their work. Urbana: University of Illinois Press. • Kaaden, A.M. van der (2011). Journalistieke moraal rondom een seksschandaal. Een kritische verkenning van regels en deugden in de onderzoeksjournalistieke praktijk. Digitaal beschikbaar via de Universiteit Utrecht. • Kempers, F. & J. Wieten (1976). Journalisten en persconcentratie: rapport van de werkgroep gevolgen van persconcentratie voor journalisten. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. • Kuijken, M. (2007). Verslaggeving rond de Hofmans-affaire en de Lockheed-affaire in de Volkskrant en het Algemeen Dagblad. Digitaal beschikbaar via www.nieuwereporter.nl. • Kussendrager, N. (2007). Onderzoeksjournalistiek. Groningen: Noordhoff Uitgevers. • Pilger, J. (2002). The New Rulers of the World. New York: Verso Books. • Pilger, J. (2004). Tell Me No Lies: Investigative Journalism and Its Triumphs. New York: Cape. • Praag, P. van (2006). Politiek en media. In: Becker, U. & P. van Praag, Politicologie. Basisthema’s & Nederlandse Politiek. Apeldoorn: Het Spinhuis. • Prenger, M. et al., (2011). Gevaarlijk spel. De verhouding tussen pr & voorlichting en journalistiek. Diemen: Uitgeverij AMB. • Protess, D.L. et al. (1992). The Journalism of outrage: investigative reporting and agenda building in America. New York: The Guildford Press. • Randall, D. (1996). The Universal Journalist. London: Pluto Press. • Scholl, A. & S. Weisenberg (1998). Journalism in Germany. In: D.H. Weaver (ed.). The Global Journalist: News People around the World. Cresskill, NJ: Hampton. • Sengers, L. (ed.) (2009). Onderzoeksjournalistiek. Researchproces van idee tot verhaal. Amsterdam: Amsterdam University Press. • Singer, J.B. (1997). Changes and Consistencies. Newspaper Research Journal, 18:1, p. 16 • Skovsgaard, M. et al. (2011). A reality check: how individual, professional, and organisational influences shape journalists’ conceptualisation of the objectivity norm. 54 Paper gepresenteerd tijdens de International Communication Association Conference, Boston. • Smit, G. (2010). Onderzoeksjournalisten als verhalenvertellers. Over het gebruik van hypothesen door onderzoeksjournalisten. Digitaal beschikbaar via www.vvoj.nl. • Spark, D. (1999). Investigative Reporting: A study in technique. Oxford: Focal Press. • Starck, K. & J. Soloski (1977). Effect of reporter predisposition in covering controversial stories. Journalism Quarterly, 54: p. 120-125. • Trappel, J. & Tanja Maniglio (2009). On media monitoring – the media for Democracy Monitor (MDM). Communications, 34, p. 169-201. • Vries, M. de (2010). Dienaars van het maatschappelijk belang. De grenzen van de hedendaagse onderzoeksjournalistiek in Nederlands en Vlaanderen. • Vasterman, P. & O. Aerden (1995). De context van het nieuws. Groningen: Wolters Noordhoff. • Weaver, D.H. & G.C. Wilhoit (1986). The American Journalist. Bloomington: Indiana University Press. • Weaver, D.H. & C. Wilhoit (1996). The American Journalist in the 1990s: U.S. News People at the End of an Era. Mahwah, HJ: Lawrence Erlbaum Associates. • Weaver, D.H. (1998). Journalist around the world: commonalities and differences. In: D.H. Weaver (ed.). The Global Journalist: News People around the World. Cresskill, NJ: Hampton. • Weaver, D.H. et al. (2007). The American Journalist in the 21st Century. US News People at the Dawn of a New Millennium. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates Inc. • Weinberg, (1996). The reporter’s handbook: An investigator’s guide to documents and techniques. New York: St Martin’s Press. • Wijfjes, H. (1999). De constructie van crises. Enige inleidende beschouwingen over nieuwsdynamiek en geschiedenis. Groniek 145, p. 359-372. • Wijfjes, H. (2004). Journalistiek in Nederland, 1850-2000: beroep, cultuur en organisatie. Amsterdam: Boom. • Zhu, J. et al. (1997). Individual, Organizational, and Societal Influences on Media Role Perceptions: A Comparative Study of Journalists in China, Taiwan and the United States. Journalism & Mass Communication Quarterly, 74:1, 84-96. 55 Bijlage: Survey 1. In welk land bent u met name werkzaam als onderzoeksjournalist? o Nederland o België o Anders, namelijk… 2. Als onderzoeksjournalist, werkt u: o In dienstverband o Freelance o Beide o Anders, namelijk… 3. Voor welk medium bent u momenteel werkzaam als onderzoeksjournalist? o Regionaal dagblad o Landelijk dagblad o Landelijke omroep (publiek) o Lokale omroep o Regionale omroep (publiek) o Persbureau o Landelijke omroep (commercieel) o Internetredactie o Regionale omroep (commercieel) o Opinieblad o Landelijke radio omroep (publiek) o Tijdschrift o Regionale radio omroep (publiek) o Anders, namelijk… o Landelijke radio omroep o Regionale radio omroep (commercieel) (commercieel) 4. Hoe belangrijk zijn de volgende taken voor u als onderzoeksjournalist? Onbelangrijk Niet zo Belangrijk Zeer belangrijk belangrijk Informatie zo snel mogelijk naar het o o o o Analyses en duiding geven o o o o Ontspanning en vermaak bieden o o o o Misstanden opsporen en openbaar o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o publiek brengen maken gewone mensen de kans geven hun mening te uiten Claims en uitspraken van de overheid onderzoeken Een zo groot mogelijk publiek bereiken Invloed uitoefenen op de politieke 56 agenda Maatschappelijke belangstelling bij o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o Verdachte kwesties onderzoeken o o o o Ingewikkelde informatie voor het o o o o o o o o het publiek ontwikkelen Ontwikkelingen in de politiek kritisch volgen Dienen als spreekbuis of opkomen voor bepaalde groepen in de samenleving Nieuwe ontwikkelingen presenteren of signaleren Een goede omgeving voor adverteerders creëren publiek vertalen Discussie voor het publiek stimuleren en faciliteren 5. Wat vindt u het beste onderzoeksjournalistieke verhaal waar u het afgelopen jaar aan gewerkt heeft? Beschrijf kort waar dit verhaal over ging. 6. In welke mate dragen de volgende factoren er aan bij dat u dit verhaal ‘goed’ vindt? Zeer Geringe Grote Zeer geringe mate mate grote mate mate Het publieke belang werd ermee gediend o o o o De impact van het verhaal was groot o o o o Het ging over een belangrijk issue o o o o Het onthulde iets wat tot dan toe onbekend was o o o o Het maakte emoties los bij het publiek o o o o Het vereiste bijzondere informatieverzameling o o o o Het was goed uitgevoerd, professioneel werk o o o o Het verschafte duiding en context o o o o Het sloot aan bij de actualiteit o o o o 7. Wat is uw geslacht? o Man o Vrouw 57 8. In welke leeftijdscategorie valt u? o <22 jaar o 22-34 o 35-44 o 45-54 o 55-64 o >65 9. Wat is uw hoogst genoten opleiding? o Lagere / middelbare school o Middelbaar beroepsonderwijs (MBO) o Hoger beroepsonderwijs (HBO) o Wetenschappelijk onderwijs (WO) o Anders, namelijk… 10. Wat is uw hoogst genoten journalistieke opleiding? o Postacademische opleiding journalistiek o Universitaire opleiding journalistiek o School voor de journalistiek (HBO) o Interne journalistieke opleiding (via werkgever) o Geen journalistieke opleiding 11. Waar zou u zichzelf plaatsen in het politieke spectrum? [antwoord niet vereist] o Links o Links van het midden o Midden o Rechts van het midden o Rechts 12. Hoeveel jaar journalistieke ervaring heeft u? o 0-10 jaar o 11-20 o 21-30 o 31-40 o 41-50 o >50 58