Hanenpoten Een grassen geslacht dat door de vorm van de typische bloeiwijze opvalt, is de hanenpoot (Echinochloa). Echinochloa is gevormd uit de woorden echino (egel) en chola (gras). Dit heeft te maken met de stevige genaalde bloeiaren (de stekelige aartjes). Hanenpoten komen algemeen voor in allerlei ruderale terreinen, langs graskanten en langs akkers. Je kunt nieuwe kiemplanten vinden zolang het niet vriest. Vaak bloeien ze nog tot in november. Er komen in Nederland twee soorten voor die soms wat lastig uit elkaar te houden zijn. Europese hanenpoot Echinochloa Crus-galli, (Crus-galli betekent hanenpoot). Het zijn kale planten en de schedes zijn gevouwen waardoor het onderste deel van de vertakte stengels plat aanvoelt. De bladeren, die tamelijk breed en behoorlijk lang zijn hebben eveneens een duidelijke lengtevouw. Op de overgang van bladschede naar bladschijf ontbreekt het tongetje; je vindt er hooguit een soort richel. Bij de Europese hanenpoot is de overgang van blad (op de rugzijde) naar bladschede recht en bij de Stekelige hanenpoot schuin naar beneden gericht en volgt de bladvouw. Stekelige hanenpoot Echinochloa muricata De bloeiwijze is een pluim die bestaat uit een aantal aren, waarin de aartjes met zeer korte steeltjes bij elkaar gedrongen zitten. Deze aren staan op regelmatige afstanden van elkaar aan de kantige stengel van de bloeiwijze. De vele eivormige aartjes aan de aarspil zijn klein, hoogstens 4 mm lang, maar wel tamelijk dik. In elk aartjes zijn twee bloemen te vinden, waarvan er slechts een tweeslachtig en functioneel is. Het bovenste kelkkafje is ongeveer even groot als een aartje. Het onderste kroonkafje (lemma) van de loze bloem heeft de vorm van een ei en loopt uit in een spits. Soms bereikt deze spits lengtes van 2 cm (bij de Europese hanenpoot, bij de Stekelige hanenpoot is deze niet verlengd) en dan heeft zo'n spits meer van een naald. Je vindt een sterke, wat ruwe beharing bij de Europese hanenpoot. Bij de Stekelige hanenpoot ontbreekt de beharing. Veel zoekplezier bij deze fraaie grassen, Kjell Nilsen