Marketing Hoofdstuk 14: Marco-economische analyse: wat en waarom? 0. INLEIDING Micro-economie: analyse gedragsmodellen van individuele economische agenten --> vaak beperkt tot één uitsluitende markt (markt rond één product) Macro-economie: analyse van economie in haar geheel, totaal alle output - outputniveaus v/e maatschappij - tewerkstelling of werkloosheid - prijs van internationale goederen (wisselkoersen) ! Macro-economie is niet een optelsom van micro-economie Drie voornaamste redenen: - economische kringloop tussen markten finale goeden en markten productiefactoren (Wet van Say) - gebruik van geld --> toekennen van nominale grootheden aan zaken (crisissen) - coördinatieprobleem met bijhorend informatieprobleem (nash-evenwicht) 1. DE ECONOMISCHE KRINGLOOP EN DE WET VAN SAY In de macro-economie bestuderen we de samen van alle markten binnen onze kringloop FACTORMARKT gezin biedt aan bedrijf vraagt OUTPUTMARKT gezin vraagt bedrijf biedt aan - Reële stroom – Geldstroom GEZINNEN: Materiële behoeftenbevrediging door consumptie FACTORMARKT: Ondernemingen kopen productiefactoren van gezinnen BEDRIJVEN: Inkomenscreatie: productie van toegevoegd waarde GOEDERENMARKT: Gezinnen kopen de productie van de ondernemingen 1 Jeroen De Koninck – HIRB – 2012-2013 Hypothese rond macro-economie Hypothese: er worden N-verschillende goederen geproduceerd Som van de transacties: p1 . q1 + p2 . q2 + p3 . q3 + … + pN . qN Pi en qi zijn respectievelijk prijs en hoeveelheid van een goed I Geldwaarde v/d productie van goed I --> product van pi en qi De totale geldwaarde is bijgevolg PQ = p1 . q1 + p2 . q2 + p3 . q3 + … + pN . qN PQ = ∑𝑁 𝑖=1 𝑝i . q i ! Deze optelsom/hypothese heeft gebreken Factormarkt: voorziet productiefactoren (arbeid en kapitaal) --> gezinnen zijn aanbieders --> bedrijven zijn vragers Prijs komt tot stand via vraag en aanbod (loon op arbeidsmarkt) Goederenmarkt: bedrijven verkopen finale goederen en diensten --> totale opbrengst is PQ --> gebruikt men om productiefactoren te betalen - huur - pacht - loon - interest - dividend ! Inkomen = toegevoegde waarde creëren = waarde van finale goederen Opbrengst van verkoop wordt uitbetaald aan zij die aan de productie bijdragen --> productiestroom beantwoord inkomensstroom Inkomens kunnen aangewend worden voor kopen en sparen Er is een invloed van factormarkt op goederenmarkt en vice versa Voorbeeld problematische opvatting bij cumulatieve micro-economie Voorbeeld: Stel de prijzen van goederen stijgen --> binnen micro-economie zal de vraag dalen MAAR: door de duurdere prijs, verdient de goederenmarkt meer en dit geld gaat bijgevolg naar de factormarkt, waardoor het loon van de consument toch stijgt? Wordt er dus effectief minder gekocht? 2 Jeroen De Koninck – HIRB – 2012-2013 Wet van Say --> elk aanbod creëert zijn eigen vraag ! Onrealistisch model, consumenten geven niet alles uit, sparen ook (uitgestelde consumptie) “lek --> bron van macro-economisch onevenwicht” Wet van Say kan men als basis gebruiken om macro-economie NIET te definiëren als “de cumulatieve som van micro-economie” 2. HET BELANG VAN GELD Twee grote kringlopen - economische kringloop - geldkringloop Geld: algemeen ruilmiddel in markten van finale goederen, diensten en factormarkten Beide kringlopen hebben zelfde economische realiteit en zelfde waarde Hypothese: voegen we iets toe door naar de geldkringloop te kijken? Foute opvatting: geen toevoeging, geld is namelijk “neutraal” ! Uiteraard niet zo in de realiteit (geld is NIET neutraal) Stroomvariabele: variabele gemeten over bepaalde tijd (evolutie) Voorraadvariabele (stock): variabele gemeten t.o.v. beginpunt in tijd (verandering) We stellen geld voor als M in dit geval een voorraadvariabele --> geld dat in het bezit is op een bepaald moment ! PQ is wel stroomvariabele (gemeten over periode) M moet bijgevolg een stroomvariabele worden --> toevoegen van V als omloopsnelheid (velocitas) “aantal transacties binnen een bepaalde periode met de geldeenheden” MV = som van alle transacties waarbij men geld ruilt voor goederen/diensten in bep. Periode P.Q = M.V identiteit van Fisher Nominale waarde v/d stroom van goederen en diensten moet gelijk zijn aan geldstroom Concreet: waarde goederen- en dienstenstroom moet gelijk zijn aan geldstroom ! Identiteit van Fisher is tweede reden waarom macro-economie geen som is van micro-economie Voorbeeld: Omloopsnelheid (V) daalt --> crisis 2007-2009 --> dalend vertrouwen Fenomeen: we gaan sparen voor “negatieve toekomst”, M bleef constant, V daalde, bijgevolg moet er ook bij P . Q een verandering zijn geweest 3 Jeroen De Koninck – HIRB – 2012-2013 3. INFORMATIE- EN COÖRDINATIEPROBLEEM Marktsysteem --> coördineert gedrag van aanbieders en vragers Vrij marktsysteem: coördinatie via prijsmechanisme Binnen macro-economie vaak probleem met coördinatiemechanisme --> informatieprobleem door afwijking van perfecte mededinging ! Afwijking van ijkmodel perfecte mededinging is derde probleem waardoor men micro-economie niet kan veralgemenen Onzekere toekomst en zijn effecten Voorbeeld 1: Investeringen Investeren --> beantwoorden “toekomstige (onzekere) vraag” Toekomstige vraag afhankelijk van economische situatie Bedrijven kijken vaak naar elkaars investeringen Probleem: optimisme wordt bevestigd en pessimisme wordt bevestigd Animal spirits: kudde gedrag van bedrijven waardoor er cyclische bewegingen zijn op vlak van positivisme en negativisme (invloed op productie) – John Maynard Keynes Voorbeeld 2: Spaarders Spaargedrag wordt beïnvloed door toekomst --> pessimisme (bv. kans job verliezen) verhoogt het spaargedrag --> coördinatieprobleem Men consumeert minder, vraag daalt, minder aanbod nodig, er sneuvelen jobs ! We werken bijgevolg zelf het pessimisme in de hand Spaarparadox: men wil meer sparen, maar inkomens nemen hierdoor af, men heeft dus minder om te sparen Wederom cyclische bewegingen: door het verwachten van ongunstige toekomst, werkt men ongunstige toekomst in de hand DRIE ARGUMENTEN TEGEN VERALGEMENING MICRO-ECONOMIE Samenhang van de economische kringloop, wederkerende invloeden Identiteit van Fisher Afwijkingen van ijkmoddelen van micro-economie 4 Jeroen De Koninck – HIRB – 2012-2013 4. VAN KEYNES NAAR DE KLASSIEKEN EN TERUG Keynes: 20ste eeuw --> voornamelijk commentaar op ideeën van klassieken “economie herstelt zich steeds vanzelf terug in evenwicht op vlak van aanbod/vraag” Wet van Say: aanbod creëert eigen vraag --> langetermijn geen macro-economische onevenwichten ! Bijgevolg: werkloosheid herstelt vanzelf Keynes vond dit niet correct --> bij overgang micro-economisch model naar macro-economische stootte hij op belemmeringen in het evenwichtsherstel ! Een evenwichtsherstel kon gepaard gaan met permanente werkloosheid --> niet echt “positief” Ideeën werden ondersteund door crisis jaren ’30 (ref. grote depressie/zwarte donderdag/algemene kennis) Voetnoot geheugensteun crisis jaren ’30: --> speculaties met geleend geld --> bankencrisis --> veel werkloosheid --> Keynes kwam met voorstel: veel overheidsinterventie (publieke goederen produceren) zodat er opnieuw inkomen was --> uiteindelijk oplossing geweest voor crisis jaren ‘30 Er heerste pessimisme --> tergelijk sparen (spaarparadox) Geen meteen herstel omdat pessimisme bleef aanhouden --> overheidsinterventie Keynes vond ook dat hoog conjunctuur afgeplat moest worden (niet echt populair) Tegenreactie van Friedman in jaren ‘70 --> creatie van moderne versie van klassieken (Adam Smith/Ricado) DSGE-modellen deden hun opmars, sinds laatste crisis ook commentaar op deze modellen --> Dynamic Stochastic General Equilibrium-model 5 Jeroen De Koninck – HIRB – 2012-2013