ALBEDO Jaargang 11 nummer 5 december 1994 VERENIGING VOOR STERRENKUNDE MIDDEN-LIMBURG NR. 79 In dit nummer: De hemel op aarde De achterkant van de maan Kerkhof van astronomen LezinPen 19940 995 ALBEDO 2 COLOFON REDACTIENIEUWS Voor jullie ligt AIbed 79 E en bijzonder nummer? Och nee, valt wel mee. In dit nummer de laatste restanten kopij uit de schoenendoos. Graag had de redactie dan ook een verse voorraad artikelen ontvangen, maar dat wist u natuurlijk al. Nieuws van uit de redactie? Och nee, ook niet. Alles gaat zo z’n gangetje. Alleen die lege schoenendoos baart ons enige zorgen. U ook? Gelukkig! Kruipt wellicht iedere lezer snel in de pen om weer eens zo’n echt AIbedo-artikel te schrijven. Lekker overlopend van formules en met een taalgebruik waarvan zelfs de Van Dale en H.A.F.M.O. van Mier10 nog wat kunnen leren. Och ja, we hebben toch nog wat te mekkere. In het colofon staat dat ieder kopieerapparaat wordt gebruikt zolang het maar gratis is. Welnu, het is nog steeds voor niks, maar de baas begint wel lekker te klote (sorry): wit papier is nu plotsklaps niet meer wit maar behoorlijk bruin/grijs. Gezien het commentaar op de kaf1 van de vorige ALBEDO (die zo ongeveer hetzelfde kleurtje heeft maar dan nog tien keer mooier dan het papier van de baas) zijn wij dringend op zoek naar een fatsoenlijke tweedehandse copiër. ALBEDO 3 AGENDA 19 december 1994. Verre melkwegstelsels. Drs. F Steeman verhaalt over over de evolutie van verre melkwegstelsels en de radioastronomische waarnemingen aan dergelijke stelsels. 23 januari 1995. Jaarvergadering. Naast minder leuke mededelingen omtrent de financiële situatie van de V.S.M.L. heeft u inspraak in de verkiezing van nieuwe bestuursleden. Ook is er de gelegenheid om elkaar eens lekker de waarheid te vertellen zodat we ons de rest van het jaar weer met sterrenkunde en zo bezig kunnen houden. 0 ja, Lei zorgt voor de vlaai. 6 februari 1995 3 april 1995. Drs. S. Portegies Zwart brengt ons volledig op de hoogte over de evolutie van dubbelsterren. Het stellen van moeilijke, volstrekt niet rclcvante vragen is tocgcstaan. 12 juni 1995. Sterrenkunde en meetkunde, een mooie synthese. Dr. M. Nepvcu vertelt ons waarom. 11 september 1995. Planetoïden, meteorieten en impactors. Dr. J. van Diggelen weet er alles van. Dit kan een heel interessante lezing worden. Om de kans om inslagen op het clubgebouw te verkleinen zal deze lezing in de buitenlucht plaatsvinden. (Bij slecht weer regenpak meebrengen !) Lezing over steropbouw en sterevolutie. Onze gast van vanavond: Ir. R. Meulenbroeks. 10 & 11 maart 199.5. 9 oktober 1995. Stichting “De Koepel” organiseert wederom de Landelijke Sterrenkijkdagen. Uiteraard is de V.S.M.L. dan weer van de partij. De najaarsvergadering. Als er nog wat in kas zit stellen we het winterprogramma samen. Lei zorgt alweer voor de vlaai. 26 maart 1995. 6 november 1995. De klok wordt weer een uurtje vooruit gezet: het is weer zomertijd. Drs. E. Henneken vergelijkt de computer met de waarnemer; oftewel de werkelijkheid versus de modelwereld. V.S.M.L.-dingen Kiek es aan, allemoal D.S.M.-hout. Deze kreet is de laatste tijd menigmaal aan ons clubgebouw te horen geweest. Wat is er gebeurd? Het bestuur heeft het spaarvarken aan gruzelementen gemept, is met een zak vol stuivers en dubbeltjes naar de bouwmarkt gegaan (nee, geen namen) en heeft daar de afdeling plastichout leeggeroofd. Voor degenen die alleen na het ingaan van de astronomische schemering het clubgebouw bezoeken: de gehele zuidwand (?) is, van de buitenzijde, bekleed met weersbestendige kunststofschroten. Oogt goed en we zijn eindelijk af van dat jaarlijkse schilderwerk. Ook binnen is het nodige gedaan; door de tomeloze inzet van (onder andere) Peter van Diepen is de voorraadkast met “vreetwaren” mooi ingericht (belangrijke bron van inkomsten). Ook de wanden 7jjn weer eens mooi wit gemaakt. Het oude trouwe potkacheltje heeft plaats moeten níaken voor een nieuw oliemonster. Ziet mooi uit mèr met werm were het-ie nog een probleemke. Natuurlijk vindt er ook af en toe een persoonlijk drama plaats bij de V.S.M.L. maar voor de soapliefhebbers: bezoek eens de zaterdagavon4 bere-gezellig en je hoort nog eens wat. Kuuke. ALBEDO 4 EGYPTENAREN WILDEN DE HEMEL OP AARDE BOUWEN E en deel van de piramiden in Egypte was bedoeld als een enorme kaart van de sterrenhemel meent een Britse deskundige op het gebied van piramiden. Als het idee klopt, zou een van de grote archeologische raadsels, de vraag waarom de piramiden werden gebouwd zijn opgelost. De piramiden, zo meent de onderzoeker Robert Bauval, waren niets minder dan een poging de hemel op aarde te bouwen. Bauval zet zijn theorie uiteen in het boek The Orion Mjwtery. De reacties van andere deskundigen zijn tot op heden afwachtend maar niet direct afwijzend. “Zijn theorie is interessant, en is nu aan de geleerden om de ideeën punt voor punt na te lopen,” aldus de Oxfordse egyptoloog Jaromir Malek. Zijn collega uit Cambridge, Geraldine F’inch, gespecialiseerd in Egyptische mythologie en godsdienst, is ook bereid het nieuwe voorstel van Bauval serieus te nemen:” Er zou wel wat in zijn sterrenkaarten kunnen zitten. Het is denk ik niet onmogelijk.” Bauval, een gepensioneerd ingenieur, is al jaren geïntrigeerd door de piramiden. Hij is geen egyptoloog, maar geldt wel als een deskundige op het terrein. Zijn jongste hypothese over de grootste piramiden, die welke werden gebouwd door de vierde dynastie van de koningen van Egypte, rust op verschillende pijlers. Met behulp van een computer ging Bauval na hoe de sterrenhemel er uitzag in dc tijd dat de piramiden werden gebouwd 4500 jaar geleden. Een van de vier schachten die uit het binnenste van de Grote Piramide (zie afbeelding) omhoog gaan, wijst precies naar het hoogste punt dat Zèta Orionis, één van de sterren van de gordel van Orion, in de hemel bereikt. Een tweede schacht wijst pal naar de heldere ster Sirius. Orion werd in de Egyptische mythologie in verband gebracht met Osiris, de god van het hiernamaals, Sirius met Isis, de vrouw van Osiris. Het patroon van de zeven piramiden van de vierde dynastie deed Bauval sterk denken aan het sterrenbeeld Orion, de nabij liggende sterrenhoop de Hyaden (die wel in verband is gebracht met Osiris’ broer Set) en de heldere ster Aldebaran. De plaats van de Grote Piramide, met de schacht die wijst naar Zèta Orionis, komt dan vrijwel overeen met de plaats van Zèta Orionis. Bovendien past de Nijl, met zijn vruchtbare vallei, op de Melkweg aan de hemel. Volgens Bauval is het niet alleen de plattegrond van de piramiden van de vierde dynastie die overeenkomt: de grootte van de piramiden is, op één geval na, gerelateerd aan de helderheid van de sterren. AIS ondersteuning voor zijn theorie voert Bauval verder aan dat de oorspronkelijke namen van de piramiden verwezen naar dezelfde sterren. De Aboe Roasj bijvoorbeeld stond bekend als “Koning Djefedre is een ster van Sehedoe” en Sehedoe was, aldus Bauval, de Egyptische naam van de streek rond Orion. Bauval wijst verder op passages in de zogeheten piramidenteksten in latere piramiden, uit de vijfde en zesde dynastie. “0 koning, u bent deze grote ster, begeleider van Orion, ziet, Osiris is gekomen als Orion. 0 koning, de hemel verwekt u met Orion.” HERMETICA Steun vindt Bauval ook in de Hermetica, een verzameling teksten opgesteld in de eeuwen rond het begin van onze jaartelling door, zo menen sommigen, de laatste volgelingen van de oude Egyptische godsdiensten. Daarin staat; “Egypte is het evenbeeld van de hemel, of beter gezegd in Egypte zijn alle machten die de hemel besturen, overgebracht naar de aarde beneden.” Bauvals mede-onderzoeker Adrian Gilbert, redacteur van een recente editie van de Hermitica, suggereert dat deze tekst de laatste zijdelingse verwijzing was naar de gedachte achter de bouw van de piramiden. Hij meent dat na de derde eeuw de raison dëtre van de piramiden in de vergetelheid raakte. Volgens de Egyptische mythologie werd de god Osiris die volgens de legende de eerste koning van Egypte werd - vermoord door zijn broer Set. Hij werd een mummie, maar werd weer half tot leven gewekt door zijn vrouw Isis - in ieder geval voldoende om haar zwanger te maken. Isis baarde Osiris’ zoon en troonopvolger Horus. Toen Horus volwassen was versloeg hij Set en stelde een ritueel in om zijn dode vader leven in te blazen, opdat hij zou kunnen worden wedergeboren in een andere wereld. Osiris klom op naar de hemel als het sterrenbeeld Orion en werd volgens sommige oude teksten, koning van het hiernamaals. Horus werd tweede koning van Egypte. Hoewel hij ook nog een god was, had hij al meer menselijke eigenschappen dan zijn vader. Alle volgende koningen van Egypte werden beschouwd als belichamingen van Horus. Bauval meent dat het kennelijke verband tussen de richtingen van de schachten en de mythologie aangeeft wat er in de kamer gebeurde bij het overlijden van een ALBEDO 5 koning. De rituelen zouden een heropvoering zijn van de mythe van Osiris. Bauval meent dat de mummie eerst naar de zogeheten koningimrezaal werd genomen en geplaatst werd voor de schacht die naar Sirius wees. De koning zou Isis dan kunnen bevruchten, om na verloop van tijd te worden “herboren” in het volgende leven, bij een ritueel uitgevoerd door zijn zoon, de nieuwe koning van Egypte. Dat ritueel, “het openen van de mond” genoemd en bedoeld om de dode koning te laten “ademen”, werd uitgevoerd met verschillende heilige instrumenten, waaronder een dissel van een ijzermeteoriet (letterlijk “ijzer van de hemel”). Op het moment dat de noordelijke schacht van de koninginnekamer naar een sterrenbeeld in de vorm van een dissel wijst - de Kleine Beer - komt Osiris in de vorm van Orion op boven de horizon. Sterker nog, volgens Bauval is het juist Zèta Orionis, de ster die de Grote Piramide verbeeldt, die op dat moment boven de horizon verschijnt. 1. Epsilon Tauri ’ 4. Delta Orionis 5. Epsilon Orionis 6. ZPta Oriunis 7. Kappa Orionis (Saiph) 8. Rigel 9. Betel~Hm A. Geknikte tCrami& 8. Rode piraöüde C. Zwaiwt EI-Arvan U. Meniuura 8. chefren F. Grote piramide G. Aboe Roasj Bauval meent dat onmiddellijk na het openen van de mond de koning naar boven in de piramide werd gedragen, naar de Koningskamer, waarvan de schacht naar Orion wijst. Uiteraard zal Bauvals reconstructie van de rituelen in de piramide voor de nodige controverses zorgen. Maar zijn ideeën zullen zeker met interesse worden bekeken in de wereld van de egyptologie. “Gegeven Bauvals bewijsmateriaal en het materiaal van de bestaande teksten, zou het een redelijke reconstructie kunnen zijn van hetgeen zich in de Grote Piramide heeft afgespeeld” zegt Geraldine Pinch. David Keys Het Parool van 29 januari 1994 DE ANDERE KANT VAN DE MAAN R.L.M. van der Goor D e maan is één van de weinige hemellichamen die temidden van de felle lichtreclames en de sobere natriumlampen in een met kunstlicht bezaaide stad als Roermond nog als een schitterende, “lichtgevende” schijf aan het donkere zwerk zichtbaar is. Wanneer wij, wellicht in een verloren ogenblik van overpeinzing of eenzaamheid een blik op onze trouwe wachter werpen, constateren wij dat dat vermaledijde mannetje in de maan nog altijd aanwezig is. Want sedert kindsbeen menen wij in die groepering van donkere, onherbergzame gestolde lavavlakten, sinds de zeventiende eeuw abusievelijk maria ofwel maanzeeën geheten, de vage contouren van een maanmannetje, een maanhaas of een lezende vrouw te herkennen. In de binnenlanden van Afrika en Zuid-Amerika zijn verscheidene namen en denkbeelden aangaande de betekenis van die vlekken gangbaar en ook bij ons heerst er hier en daar soms nog een misverstand en dat niet alleen in sprookjes en kinderverhalen. De maan vertoont derhalve te allen tijde hetzelfde halfrond aan de aardbewoners. De reden hiervoor is dat de nachtvorstin, gelijk de meeste andere satellieten in ons zonnestelsel, een gebonden rotatie heeft: zij doet even lang over één aswenteling als over één omloop rond de aarde. De aan de aarde geklmsterden zullen de andere kant van de maan dus nooit kunnen aanschouwen. Toch kunnen wij wel iets te weten komen over die andere kant. Onregelmatigheden in de maanbaan zorgen ervoor dat de maan, gezien vanaf de aarde, “ja-knikt’ en “nee-schudt” - dit zijn de zogeheten libratiebewegingen - , waardoor niet vijftig, doch slechts éenenveertig procent van het maanoppervlak luna incognita is. Ten eerste is de maanbaan geen volmaakte cirkel, maar licht excentrisch, waardoor volgens de perkenwet van Kepler haar omloopsnelheid niet constant is. Haar aswenteling is echter wel nagenoeg constant; hierdoor kunnen wij zo nu en dan “om de maan” heen kijken. In de tweede plaats maakt het vlak van de maanbaan een kleine hoek met het eclipticavlak - het vlak waarin de aardbaan ligt. Zodoende kunnen wij om beurten “over de maan heen” en “onder de maan door” kijken, Ten slotte zijn er, naast voornoemdeoptische libratiebewegingen, tevens fysische libraties. Daar de maan geen perfecte bol is en er in de maanbaan storingen optreden door externe invloeden (bijvoorbeeld de zwaartekracht van de zon), geeft de maan ook hierdoor af en toe iets van haar achterkant prijs. Maar de fysische libraties zijn in vergelijking met de optsche te verwaarlozen. tenslotte drie geretoucheerde foto’s door de Russen vrijgegeven, terwijl voor de samenstelling van een Zoals reeds eerder werd opgemerkt blijft iets minder dan de helft van het maanoppervlak voor ons altijd onzichtbaar. Al lang geleden had de menselijke fantasie zich er mee beziggehouden. Men stelde zich voor dat de atmosfeer van de maan zich aan de van de aarde afgewende zijde had verzameld, zoals bij een aan een eind touw horizontaal in het rond geslingerde emmer water het tegen de bodem wordt gedrukt en niet wegvloeit. Aan die andere kant van de maan was dan leven mogelijk en daar woonden de selenieten, volgens de science-fictionroman “The First Men in the Moor? van H.G. Wells (1900) intellectuele, insektachtige creaturen, welke leven in een uitgebreid holen- en gangenstelsel onder het maanoppervlak. Sinds wij weten dat de maan in het geheel geen dampkring bezit, verdween de hiervoor beschreven romantische belangstelling voor de andere kant van de maan. In het boekje “Om Moor? van H.P. Wilkins (1954) werdreeds een schematische kaart van de achterzijde van de maan opgenomen. Wilkins ging er van uit dat de maanzeeën een regelmatig patroon rondom de maanbol zouden vormen; in verband met de posities van de maria op de naar ons toegekeerde zijde tekende hij zo hypothetische zeeën op de andere kant. Bovendien zijn er aan de maanrand stralen te zien welke tot stralenstelsels van de achterkant behoren. Middels het doortrekken van die stralen verkreeg Wilkins nog nooit geziene kraters op de andere kant van de maan. (Stralenstelsels bestaan uit tijdens het ontstaan van een krater uitgeworpen materiaal. Een krater ontstaat door de inslag van een meteoriet.) Zo meende men derhalve een aardig beeld van de van de aarde afgekeerde zijde van de maan te hebben. Enige jaren na publicatie van het boekje van Wilkins zouden de heren (m/v) astronomen achter de schrik van hun leven krijgen! Op 4 oktober 1959 - de tweede verjaardag van de Spoetnik- 1, de eerste kunstmatige satelliet van de aarde - lanceerden de Russen hun Loens3 (279 kg), die zijn doel (de maan) op 6100 km passeerde en als eerste ruimtevaartuig op 7 oktober 1959 de andere kant van de maan fotogradeerde. Het fotograferen, waarbij van twee verschillende lenzen gebruik werd gemaakt, nam veertig minuten in beslag, maar de beelden - waarop zeventig procent van de andere kant zichtbaar was waren van erbarmelijke kwaliteit. Het gebied werd juist vol door de zon beschenen, zodat er nauwelijks sprake was van schaduwwerking en contrast. Nadat de 35 mm-film aan boord was ontwikkeld volgde een eerste uitzending van beelden. Een tweede overzeining ging om nooit opgehelderde redenen nooit door. Er werden ALBEDO ~ is geheel bezaaid met kraters; de voor de ons bekende zijde zo karakteristieke maanzeeën zijn er vrijwel afwezig. Een klein, donker, vlak gebied kreeg de naam Mare Moscoviense (Zee van Moskou). Opvallend is daarenboven het voorkomen van grote, kraterachtige inzakkingen zonder opstaande rand. (De Rus Dr. Joeri Lipski stelde voor deze verschijnselen thalassoïden te noemen (letterlijk: “op zeeën gelijkende”). De Amerikanen gebruiken voor dit verschijnsel de term “basin”.) Het meest in het oog springende object, dat ook al op de foto’s van Loena-3 duidelijk zichtbaar was. is de grote krater Tsjolkovski, de bodem van welke is opgevuld met gestolde lava. Een vermeend enorm gebrergte (circa 2000 km lang), door de Russen het Sovjetgebergte gedoopt, bleek op recentere foto’s een lange kraterstraal. In de strijd (Koude Oorlog) om betere kiekjes van de andere kant van de maan te verkrijgen, slaagden de Verenigde Staten er opnieuw niet in de Russen te verslaan: laatstgenoemden lanceerden de Zond-3, welke niet alleen betere opnamen maakte, maar bovendien de bevindingen van Loena-3 bevestigde. De Russische onderzoekers stelden aan de hand van de Zond-foto’s een atlas van de achterkant van de maan samen. De krater Deadalus, het resultaat van de inslag van een gigantische meteoriet, heeft een doorsnede van circa tachtig kilometer. Deze krater aan de achterzijde van de maan werd vanuit een baan om de maan gejòtografeerd door de astronauten van Apollo ll. Er zijn kraters van honderden kilometers doorsnede, maar ook miniscule kratertjes. De foto is overgescand uit het boek : de Planeten van Haether Couper en Nigel Henbest, uitgave Teleac 1989. werden gebruikt. Op 29 april 1960 verbrandde de Loena-3 in de aardse atmosfeer. De verrassing was groot toen bleek dat de achterkant van de maan in het geheel niet op de voorkant lijkt: zij De Amerikanen waren natuurlijk enigszins wantrouwig aangaande de Russsiche successen; zij dachten zelfs dat de Sovjet-foto’s van de andere kant van de maan in feite slechts tekeningen waren! Dit misplaatste wantrouwen verdween echter geheel toen op de kwalitatief uitstekende Lunar Orbiter- en Apollo-8-foto’s onder andere de op de Russische opnamen te ontwaren Tsjolkovski-krater te zien was. Sinds het begin van het ruimtevaarttijdperk is onze kennis omtrent de andere kant van de maan enorm tegenoemen. Maar het kan nog veel beter: in principe hebben wij zelfs de beschikking over betere (bedoeld wordt gedetaileerdere) kaarten van de planeet Mars dan van onze bloedeigen maan! Hoe het ook zij, wij, eenvoudige V.S.M.L.-er en -sters, zullen de andere kant van de maan waarschijnlijk wel nooit aanschouwen (snik...) ALBEDO 8 KERKHOF VAN ASTRONOMEN EN HUN ECHTGENOTEN. Bron: Het Parool 18 december 1993. De astronomische traditie wil dat de ontdekker van een planetoïde zelf een naam ervoor mag verzinnen - quasars en zwarte gaten en andere interessante hemelverschijnselen krijgen meestal niet meer dan een nummer. Aangezien planetoïden eigenlijk ook niet meer zijn dan getallen, zeggen de namen meer over de ontdekkers dan over de planetoïde, en de geschiedenis is tegelijkertijd een geschiedenis van de astronomie - en misschien zelfs wel van de tijdgeest. Hoog liepen de emoties op toen Herr Prof. Dr. Luther bepaalde dat planetoïden alleen namen uit de klassieke mythologie mochten hebben. Volgens hem had een astronoom die de exacte baan van zo’n hemellichaam had vastgesteld zelfs het recht een door de ontdekker gegeven niet-klassieke naam te vervangen door een klassieke. Zijn collega Steinhell vroeg sarcastisch of “de planetoïden ons eraan moeten herinneren dat wij op het gymnasium zijn geweest?” En hoe moet het “als twee of meer rekenaars aan dezelfde planetoïde werken: wie mag haar dan herdopen?” Vandaar dat er ook stemmen opgingen om helemaal af te zien van namen, en de planetoïden eenvoudig te nummeren - dat was wel zo wetenschappelijk. Maar ook dat viel niet in goede aarde: “Planeten zijn toch al alleen maar getallen: hun naam is de enige poëzie,” aldus de centrale figuur in de naamgevingskwesties, de hoofdredacteur van de Astronomische Nachrichten, “en die moet niet verwijderd worden als er geen noodzaak toe is.” Maar de klassieke oudheid is niet onuitputtelijk. Nadat aan het eind van de vorige eeuw het aantal ontdekte planetoïden de vierhonderd gepasseerd was, werd de regel van Luther verzacht en mochten (en moesten) meisjesnamen worden gegeven. Ook dat besluit lokte hoon uit: “De lijst lijkt zo langzamerhand wel de leerlingenlijst van een meisjesschool,” zei Holden in 1896. Bovendien werd er al snel de hand mee gelicht. Eerst werden namen van steden vervrouwelijkt door er -a of ia (Antwerpia, Rutherfordia) achter te zetten, en later ook jongensnamen en achternamen. Dit was de algemene praktijk tot de Tweede Wereldoorlog; daarna was er wat dit betreft geen beperking meer. Luther zou zich in zijn graf omdraaien bij de namen Rembrandt, Van Gogh, Vondel - en Luthera. Wel geldt nog de regel dat een naam niet langer dan zestien tekens mag bevatten, want dat is handig voor de computer. En ook hiermee is al de hand gelicht: WilsonHarrington werd goedgekeurd omdat pas later bleek dat deze planetoïde gelijk was aan een eerder ontdekte komeet, en voor kometen geldt het maximum van zestien tekens niet. Beginplanetorde Ida en hoar maantje. 1993 werd de vijfduizendste planetoïde ontdekt, en mede ter gelegenheid daarvan is een nieuwe editie gemaakt van de Dictionary of minor planet names. Het is ook, zegt samensteller Lutz Schmadel in zijn inleiding, “waarschijnlijk de laatste mogelijkheid om de enorme hoeveelheid gegevens over de planetoïden nog in een enkel boekdeel te behandelen..” De eerste planetoïde werd 194 jaar geleden ontdekt, in de eerste nacht van de negentiende eeuw: door Giuseppe Piazzi uit Palermo. Hij was meteen ook de eerste die een planetoïde voor een komeet hield en gaf hem de naam Ceres Ferdinandea, naar respectievelijk de beschermgodin en de koning van Sicilië. In een brief aan de beroemdste Duitse astronoom uit die tijd, Johann Elert Bode, maakte Piazzi zijn vondst wereldkundig. Maar Bode wist beter: “Ik was er onmiddellijk van overtuigd” zo schrijft hij een jaar later, in 1802, ‘dat de kleine ster helemaal geen komeet was, maar de achtste planeet van ons zonnestelsel, tussen Mars en Jupiter, die ik al dertig jaar geleden had voorspeld.” 9 Wet van Bode Bode had goede gronden om aan te nemen dat hier inderdaad sprake was van een planeet. Hij kende immers de Wet van Bode (enne?). De astronoom Johann Titius had in 1772 opgemerkt dat de planeten op zeer regelmatige afstanden van de zon stonden, en wel volgcnd dc reeks 0,3,6,12,24 enzovoort. Als WC bij deze waarden vier optcllcn cn dan door tien delen, vinden we zelfs de exacte afstand van de planeet tot dc zon uitgedrukt in dc afstand aarde-zon: 0,4, 0,7, 1, 1,6 enzovoort. De werkelijke afstanden zijn: Mercurius 0.387, Venus 0.723, Aardc 1, Mars 1.524 (de afstand aarde-zon, een “astronomische eenheid”, is 149598500 kilometer). Voor Jupiter moeten we een waarde overslaan en komen we uil op .5,2, en voor Saturnus op 10. De werkelijke waarden zijn 5,2 en 9,5 AE. Bode schreef over Titius en zijn regel in zijn populairwetenschappelijke boek Dediche Anleitung zur Kenntnis der gestirntes Himmels uit 1772, en omdat Bode beroemder was dan Titius, werd de regel bekend als de Wet van Bode. Aan de juistheid ervan twijfelde niemand zeker niet toen de Engelse astronoom William Herschel in 1781 achter Saturnus een nieuwe planeet ontdekte die keurig op 19,2 astronomische eenheden van de zon bleek te staan. Ceres stond op 414380000 kilometer van de zon - 2,77 AE - en vulde dus keurig het gat tussen Mars en Jupiter. Piazzi liet zich gemakkelijk door Bode overtuigen. De Italiaan had ook meteen een andere primeur: Duitse astronomen meenden dat hij niet werkelijk de nieuwe planeet had ontdekt omdat hij dacht dat het een komeet was, en dat hij dus niet degeen was die de planeet een naam mocht geven. Zij kozen voor Hera, en dat werd meteen een fikse ruzie. Bovendien was Piazzi ernstig ziek geworden, en kon niemand zijn planeet nog terugvinden (ook dat zou nog wel vaker gebeuren.) Naar aanleiding van deze ruzie stelde de astronoom Von Zach, die Ceres na een jaar terugvond dat er een duidelijke regel moest zijn dat de ontdekker “zijn kind mocht dopen.” In de paar jaar daarna werden nog vier planetoïden gevonden, en drong het tot de astronomen door dat zij waren gestuit op de brokstukken van een grotere planeet die waarschijnlijk vroeger, keurig volgens de Wet van Bode, om de zon draaide - of de resten van een ‘embryonale’ planeet, die het tussen de aantrekkingskrachten van Jupiter en Mars niet heeft gered. Na Ceres, Pallas, Juno en Vesta duurde het tot 1847 voordat de vijfde werd gevonden, maar toen ging het snel. De volgende ruzie ontstond in 1850, toen de Britse astronoom J.R. Hind voor de twaalfde planetoïde met de naam Victoria aankwam. Onder het mom van dc Romcinsc godin van de overwinning werd hier een ALBEDO regerend vorst geëerd, zo meenden veel van zijn collega’s. Voor de zekerheid had Hind ook Clio voorgesteld, maar Victoria hield stand. Lenin en Tito De strijd over welke naam nu wel mag en welke niet zal, ondanks alle versoepelingen van dc afgclopcn eeuwen, nimmer gestreden zijn. Met namc politiek geladen namen worden argwanend door Commissie 20 van dc Internationalc Astronomische Unie, waarvan Sclunadcl voorzitter is, bekeken. Namen als Wladilena, naar Lenin, en Tito zouden nu waarschijnlijk niet meer mogen. Er wordt nu aangehouden dat een politieke figuur minstens honderd jaar dood moet zijn. Een ander taboe rust er op namen van huisdieren - astronomen dienen bij hun voorstel aan te geven waarom ze voor die naam hebben gekozen. Daarentegen zijn namen van familieleden niet verboden, en deze scoren dan ook hoog - uit de tellingen van Schmadel blijkt dat er inmiddels meer planetoïden naar familieleden dan naar beroemdheden of halfgoden zijn genoemd. Zonder in details te treden is wel duidelijk dat echtgenoten van naamgevers belangrijker zijn dan hun kinderen of ouders. Het is veel makkelijker voor een kleinkind om astronomisch onsterfelijk te worden dan voor een grootouder. En de ooms en tantes van de ontdekkers zijn veel minder vertegenwoordigd dan hun vrienden. Fraai is de stamboom die Schmadel opstelde over de familie van Carolyn en Eugene Shoemaker. Deze twee Amerikaanse astronomen hebben inmiddels meer dan tweeduizend planetoïden ontdekt en kunnen dus ruimschoots hun stempel drukken op de naamgeving. Dat astronomen melig kunnen zijn, blijkt ook al weer uit de namen van planetoïden. Nummer 3 14 1 kreeg de naam Kilopi, nummer 694, ontdekt door astronomen van de Drake University, Ekard. Nummer 5048 is Moriarty, 5049 Sherlock en nummer 5050 Doctorwatson, Tripaxeptalis (2037) heet zo omdat 3 x Pax (679) = 7 x Alice (291) = 2037. Het meest gebruikelijk zijn echter namen van collegasterrenkundigen - vandaar dat de planetoïdenhemel wel een astronomenkerkhof is genoemd - en kennissen. Nederlandse astronomen hebben een goede naam, dus zijn er ook veel planetoïden met een Nederlandse naam. Daarbij komt natuurlijk dat er ook veel Nederlandse astronomen planetoïden hebben ontdekt - het is jammer dat Schmadel niet een telling heeft gemaakt van het aantal malen dat astronomen landgenoten roemen: dat zou ook een aardig inzicht geven in al het chauvinisme en parochialisme. Hoe dan ook bekende nog levende Nederlandse astronomen die wij terugvinden zijn Van den Heuvel (3091), Van der Laan (2823) en De Jager (3798). Merkwaardig genoeg ontbreekt aan 10 ALBEDO de hemel echter nog steeds Van Maanen, de astronoom die in de jaren twintig in een beroemd debat met Hubble (2069) verwikkeld raakte over de afstanden van sterrenstelsels. 3846 2459 I 2686 2918 2834 2748 2932 4624 De familie Shoemaker in planetoïden 11 ALBEDO Pluto loopt kans op degradatie. Met gevoelige telescopen zijn nu zeventien nieuwe bewoners van ons zonnestelsel ontdekt. Vanwege hun betrekkelijk geringe afmetingen worden ze vaak ijsdwergen genoemd. Misschien is de kleinste planeet er ook wel een. Te klein voor het tafellaken, te groot voor het servet. Zo zou je ze kunnen omschrijven, de nieuwe bewoners van het zonnestelsel die met de regelmaat van de klok worden ontdekt. Echte planeten zijn het niet - daar zijn ze met hun middellijn van honderd á tweehonderd kilometer te klein voor. Maar het zijn ook geen gewone planetoïden; die bevinden zich bijna allemaal binnen de baan van Jupiter, en niet buiten de baan van de verre planeet Neptunus. En ze zijn te groot om kometen genoemd te worden, hoewel ze waarschijnlijk net als komeetkernen voor een belangrijk deel uit ijs bestaan. Zeventien zijn er inmiddels bekend; de laatste werd enkele weken geleden gefotografeerd op de ESOsterrenwacht in Chili. Vanaf de aarde zijn ze maar ternauwernood zichtbaar, als gevolg van de grote afstand. Maar sinds er met gevoelige telescopen jacht op wordt gemaakt, zijn de nieuwe ontdekkingen niet van de lucht. Het gekke aan de nieuwe objecten is dat niemand er een goede naam voor heeft. Er bestaat althans geen overeenstemming over. De meeste astronomen spreken over ice dwarf (ijsdwergen). Brian Marsden, directeur van het Minor Planet Center, waar alle nieuwe ontdekkingen gerapporteerd worden, houdt het liever op TNO’s: Trans Neptunian Objects; ze bevinden zich per slot van rekening allemaal buiten de baan van Neptunus. Het voordeel van zo’n naam is dat er geen uitspraak wordt gedaan over de fysische aard van de hemellichamen. Andere sterrenkundigen zijn van mening dat de ijsdwergen veel overeenkomsten vertonen met de kleine planeet Pluto en met de Neptunusmaan Triton; ze hanteren daarom de soortnaam ‘plutons’. En Clyde Tombaugh. de nu stokoude astronoom die in 1930 Pluto ontdekte, geeft zijn voorkeur aan de term ‘kuiperoïden’, omdat de objecten vermoedelijk deel uitmaken van de Kuipcr-gordel, een afgeplatte wolk van kleine hemellichamen waarvan het bestaan werd voorspeld door de in Nederland geboren planeetdeskundige G. Kuiper. De eerste ijsdwerg werd ruim twee jaar geleden ontdekt met dc grote Keek-telescoop op Mauna Kea, Hawaii. Net als zijn latere soortgenoten kreeg hij een voorlopige nummeraan1992 duiding: QB,. De ontdekkers, de Amerikaanse astronomen David Jewitt en Jane Luu, wilden ‘hum’ planeet Smiley noemen, naar de hoofdpersoon uit de detecvan tiveboeken John le Carré. Maar dat ging niet door: er bleek al een planetoïde te bestaan met die naam. Ook de meest recente ijsdwerg draagt alleen een ‘rugnummer’: hij heet 1994 TG2. Het zal nog wel even duren voordat de nieuwe bewoners van het zonnestelsel een echte naam krijgen, maar de Internationale Astronomische Unie heeft alvast regels opgesteld waaraan zulke namen moeten voldoen. IJsdwergen waarvan de baan die van Neptunus kruist, of in elk geval dicht nadert, zullen mythologische namen krijgen die iets te maken hebben met de onderwereld. De verre planeet Pluto, genoemd naar de Romeinse god van de onderwereld is een voorbeeld van zo’n hemellichaam: de baan van Pluto kruist die van Neptunus, en momenteel staat Pluto dichter bij de Zon. IJsdwergen die zich in een stabiele baan ver buiten die van Neptunus bevinden, krijgen namen die geassocieerd zijn met scheppingsmythen uit verschillende culturen. Een rijp-vrije maan? A fgelopen maart gonsde het in de internationale media en op computernetwerken van de geruchten dat de satelliet Clementine, die op dat moment rond de maan vloog, sporen van waterijs had ontdekt op de bodem van enkele kraters aan de noordpool van de maan. Echter, er is nog geen waterijs ontdekt; Clcmcntine heeft alleen radarbeelden opgenomen dit het voorkomen van waterijs zouden suggereren. Op een congres van de American Astronomical Society’s afdeling voor Planetary Sciences, gehouden begin november rapporteerden de onderzoekers dat een eerste analyse van de onderzoeksgegevens van de radarbeelden van Clementine nog niet een doorslaggevend bewijs hebben geleverd. De data bevatten geen duidelijk onvoorwaardelijke ijsachtige signalen. Maar het onderzoek is pas begonnen. Er zijn geen grote gebieden met rijp aanwezig op de maanpolen. Het is echter best mogelijk dat er hier en daar ijs, gemengd met maanzand kan voorkomen. verre-infraroodstraling in M31 is toch afkomstig van zeer heldere sterren. Sky & Telescope januari 1995. Inhoudsopgave 2...colofon en redactienieuws. 3.. .agenda, overzicht van activiteiten in 1995. 3. V.S.M.L.-dingen,deroddelrubriekvandeV.S.M.L. 4.. .Egyptenaren wilden de hemel op aarde bouwen 6...de achterkant van de maan. R.L.M. van der Goor brengt ons op de hoogte. 8.. .Kerhof van astonomen en hun echtgenoten. ll. .Pluto loopt kans op degradatie. Sky & Telescope januari 1995. 12..Ijs op Mercurius. Andromeda’s infrarode energiebron D e eerste opname van de gehele Andromedanevel (M31), gemaakt in het rode licht van geioniseerde waterstof lost, een ruim tien jaar oude, grote puzzel op. Vanaf het moment dat dc IRAS (Infrared Astronomical Satellite) verre-infrarode straling detecteerde in het stof van de schijf van M3 1 hebben astronomen gediscussieerd over de herkomst van deze straling. Kwam deze straling van structuren die verhit werden door jonge heldere sterren aanwezig in gebieden met veel geïoniseerde waterstof of was de straling afkomstig van structuren die verhit werden door sterren zoals onze zon? Astronomen hebben, met behulp van de Case Western Burrell Schmidt-telescoop op Kitt Peak, M31 nader onderzocht. Als de aardse opnamen in dezelfde perspectief als de IRAS-opnamen werden bekeken dan zijn er veel overeenkomsten te ontdekken. De onderzoekers suggereren dan ook dat zowel de straling, afkomstig van geïoniseerde waterstof als de straling uit het verreinfrarode gebied van dezelfde bronnen afkomstig zijn. Het is bekend dat hete 0- en B-sterren waterstofrijke gebieden kunnen doen oplichten. Blijkbaar verhitten deze sterren ook omringende stofwolken, die dan als infrarode straling zichtbaar worden. Zonachtige sterren dragen hier ook een beetje aan bij, maar de bulk van 12. .Hamburger of voetbal? 13. .Een rijp-vrije maan? 13.. Andromeda’ s infrarode energiebron ALBEDO 12 van de familie der ijsdwergen, en om die reden veel eerder werd ontdekt dan de rest. astronoom Olivier Hainaut rnel de New Technologv Telescope van de Europese Zt&Wijke Sterrenwacht (ESO) te Chili De rhverg is het kt%ne vlekje bÿ de pijl ut het mid&n van de foto De *vwrte horizontale band is een artefact ontstaan door het inscannen van de afbeel- Govert Schilling De Volkskrant 10 december 1994. fotobijschr@: De ontdekkingsfoto van 1994 TG,, de zeventiende &fwerg die tot dusver ti ontdekt De foto k gemaakt door de Franse IJS op Mercurius. 1 n 199 1 bleken aan de poolgebieden van de binnenste planeet Mercurius gebieden voor te komen die radarsignalen sterk reflecteren, de astronomen namen aan dat het misschien wel ijs kon zijn, dat deze eigenschap bezit. Aan de evenaar komen overdag temperaturen tot 825 K voor, maar de as van Mercurius staat steeds loodrecht op de baan. Daarom zijn er aan de polen laag gelegen gebieden die nooit door de zon beschcncn worden. Uit berekeningen volgt dat cr plaatsen zijn waar de temperatuur duizenden jaren niet boven de 112 K gekomen is: een prima plaats om waterdamp - afkomstig van uitgassing van de planeet of van inslagen van kometen en planetoïden - als rijp te doen neerslaan. Met de 300m telescoop van Arecibo, Puerto Rico, zijn in 1991 en 1992 radarbeelden van de planeet gemaakt, maar de heldere plekken vielen niet samen met bekende kraters op Mercurius. Door de baanhelling Hamburger of voetbal? A stronomen hebben lange tijd gedacht fat de vorm van de halo die het melkwegstelsel omringd bolvormig was. Onderzoek, uitgevoerd door Jef A. Larsen en Roberta M. Humphreys van de Universiteit van Minnesota wijst er op dat de halo meer afgeplat dan rond is. De halo heeft meer de vorm van een hamburger. dan van een bal. De ontdekking werd bekend gemaakt op de laatste bijeenkomst van de American Astronomical Society in Mimreapolis. Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van de gedigitaliseerde Palomar Sky Survey. Dit is een atlas, samengesteld uit beelden gemaakt met de 5 meter telescoop van Mount Palomar. Tijdens het onderzoek werden alle sterren gemeten in verschillende richtingen en vergeleken met de erg zwakke sterren in die richtingen. De beide astronomen ontdekten dat er in de richting van de galactische noordpool minder zwakke sterren staan dan in de andere richtingen; dit impliceert een samengedrukte halo. (7’) van Mercurius is het mogelijk om vanaf de Aarde wat dieper in de kraters te kijken. Met de 70m telescoop van Goldstone zond men radiostraling naar Mercurius en de teruggekaatste golven ving men op met de 27 schotels van het Very Large Array in New Mexico. De noordpool van de planeet werd in 199 1 onderzocht en de zuidpool in februari 1994. Zo is ook gebleken dat de posities van de polen op de kaarten die met behulp van Marmer 10 zijn gemaakt, een correctie behoeven. De nu gemeten reflecties komen sterk overeen met die van de zuidpoolkap van Mars en van de Galileïsche manen (van Jupiter). Waarschijnlijk is er dus ijs en is de ijslaag verscheidene meters dik, maar wel bedekt met een decimeters dikke laag stof, die doorlaatbaar is voor de radargolven maar het ijs beschermt tegen erosie door straling vanuit de ruimte. bron: Sky & Telescope, oktober 1994. Tijdens hetzelfde congres in Mimreapolis werd een studie bekend gemaakt naar de omvang van de melkweghalo. Deze studie is uitgevoerd door Paul J. Green van het Harvard-Smithsonian Center for Astrofysics. Voor dit soort studies wordt gewoonlijk gebruik gemaakt van globulaire sterclusters, dit omdat ze erg helder zi&r en omdat ze tot op zeer grote afstand onderzocht kunnen worden. Een probleem hierbij is dat de gravitationele interactie tussen de cluster en de melkweg stoort bij het onderzoek naar hun beweging door de halo. In plaats hiervan onderzocht Green koolstofrijke rode reuzen. Deze heldere, oude sterren zijn gemakkelijk te detecteren en ze worden met gestoord door de “getijde-effecten” die de globulaire clusters ondervinden. Green ontdekte dat het aantal koolstofreuzen niet recht evenredig afneemt met de afstand als het aantal globulaire clusters. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de galactische halo 2 tot 3 maal zo groot is dan nu bekend. Sky & Telescope november 1994.