albedo

advertisement
ALBEDO
Jaargang 11 nummer 5
december 1994
VERENIGING VOOR STERRENKUNDE MIDDEN-LIMBURG NR. 79
In dit nummer:
De hemel op aarde
De achterkant van de maan
Kerkhof van astronomen
LezinPen 19940 995
ALBEDO
2
COLOFON
REDACTIENIEUWS
Voor jullie ligt AIbed 79
E
en bijzonder nummer? Och nee, valt wel mee.
In dit nummer de laatste restanten kopij uit de
schoenendoos. Graag had de redactie dan ook
een verse voorraad artikelen ontvangen, maar dat wist
u natuurlijk al.
Nieuws van uit de redactie? Och nee, ook niet. Alles
gaat zo z’n gangetje. Alleen die lege schoenendoos
baart ons enige zorgen. U ook? Gelukkig! Kruipt wellicht iedere lezer snel in de pen om weer eens zo’n echt
AIbedo-artikel te schrijven. Lekker overlopend van
formules en met een taalgebruik waarvan zelfs de Van
Dale en H.A.F.M.O. van Mier10 nog wat kunnen leren.
Och ja, we hebben toch nog wat te mekkere. In het colofon staat dat ieder kopieerapparaat wordt gebruikt
zolang het maar gratis is. Welnu, het is nog steeds voor
niks, maar de baas begint wel lekker te klote (sorry):
wit papier is nu plotsklaps niet meer wit maar behoorlijk bruin/grijs. Gezien het commentaar op de kaf1 van
de vorige ALBEDO (die zo ongeveer hetzelfde kleurtje
heeft maar dan nog tien keer mooier dan het papier van
de baas) zijn wij dringend op zoek naar een fatsoenlijke
tweedehandse copiër.
ALBEDO
3
AGENDA
19 december 1994.
Verre melkwegstelsels. Drs. F Steeman verhaalt over
over de evolutie van verre melkwegstelsels en de radioastronomische waarnemingen aan dergelijke stelsels.
23 januari 1995.
Jaarvergadering.
Naast minder leuke mededelingen omtrent de financiële situatie van de V.S.M.L. heeft u inspraak in de verkiezing van nieuwe bestuursleden. Ook is er de gelegenheid om elkaar eens lekker de waarheid te vertellen
zodat we ons de rest van het jaar weer met sterrenkunde en zo bezig kunnen houden. 0 ja, Lei zorgt voor de
vlaai.
6 februari 1995
3 april 1995.
Drs. S. Portegies Zwart brengt ons volledig op de
hoogte over de evolutie van dubbelsterren. Het stellen
van moeilijke, volstrekt niet rclcvante vragen is tocgcstaan.
12 juni 1995.
Sterrenkunde en meetkunde, een mooie synthese. Dr.
M. Nepvcu vertelt ons waarom.
11 september 1995.
Planetoïden, meteorieten en impactors. Dr. J. van Diggelen weet er alles van. Dit kan een heel interessante
lezing worden. Om de kans om inslagen op het clubgebouw te verkleinen zal deze lezing in de buitenlucht
plaatsvinden. (Bij slecht weer regenpak meebrengen !)
Lezing over steropbouw en sterevolutie.
Onze gast van vanavond: Ir. R. Meulenbroeks.
10 & 11 maart 199.5.
9 oktober 1995.
Stichting “De Koepel” organiseert wederom de Landelijke Sterrenkijkdagen. Uiteraard is de V.S.M.L. dan
weer van de partij.
De najaarsvergadering. Als er nog wat in kas zit stellen
we het winterprogramma samen. Lei zorgt alweer voor
de vlaai.
26 maart 1995.
6 november 1995.
De klok wordt weer een uurtje vooruit gezet: het is
weer zomertijd.
Drs. E. Henneken vergelijkt de computer met de waarnemer; oftewel de werkelijkheid versus de modelwereld.
V.S.M.L.-dingen
Kiek es aan, allemoal D.S.M.-hout. Deze kreet is de
laatste tijd menigmaal aan ons clubgebouw te horen
geweest. Wat is er gebeurd? Het bestuur heeft het
spaarvarken aan gruzelementen gemept, is met een zak
vol stuivers en dubbeltjes naar de bouwmarkt gegaan
(nee, geen namen) en heeft daar de afdeling plastichout leeggeroofd. Voor degenen die alleen na het ingaan van de astronomische schemering het clubgebouw
bezoeken: de gehele zuidwand (?) is, van de buitenzijde, bekleed met weersbestendige kunststofschroten.
Oogt goed en we zijn eindelijk af van dat jaarlijkse
schilderwerk. Ook binnen is het nodige gedaan; door
de tomeloze inzet van (onder andere) Peter van Diepen
is de voorraadkast met “vreetwaren” mooi ingericht
(belangrijke bron van inkomsten). Ook de wanden 7jjn
weer eens mooi wit gemaakt. Het oude trouwe potkacheltje heeft plaats moeten níaken voor een nieuw
oliemonster. Ziet mooi uit mèr met werm were het-ie
nog een probleemke. Natuurlijk vindt er ook af en toe
een persoonlijk drama plaats bij de V.S.M.L. maar
voor de soapliefhebbers: bezoek eens de zaterdagavon4
bere-gezellig en je hoort nog eens wat.
Kuuke.
ALBEDO
4
EGYPTENAREN WILDEN DE HEMEL OP AARDE
BOUWEN
E
en deel van de piramiden in Egypte was bedoeld
als een enorme kaart van de sterrenhemel meent een Britse deskundige op het gebied van
piramiden. Als het idee klopt, zou een van de grote
archeologische raadsels, de vraag waarom de piramiden werden gebouwd zijn opgelost. De piramiden, zo
meent de onderzoeker Robert Bauval, waren niets minder dan een poging de hemel op aarde te bouwen.
Bauval zet zijn theorie uiteen in het boek The Orion
Mjwtery. De reacties van andere deskundigen zijn tot
op heden afwachtend maar niet direct afwijzend. “Zijn
theorie is interessant, en is nu aan de geleerden om de
ideeën punt voor punt na te lopen,” aldus de Oxfordse
egyptoloog Jaromir Malek. Zijn collega uit Cambridge,
Geraldine F’inch, gespecialiseerd in Egyptische mythologie en godsdienst, is ook bereid het nieuwe voorstel
van Bauval serieus te nemen:” Er zou wel wat in zijn
sterrenkaarten kunnen zitten. Het is denk ik niet onmogelijk.”
Bauval, een gepensioneerd ingenieur, is al jaren geïntrigeerd door de piramiden. Hij is geen egyptoloog,
maar geldt wel als een deskundige op het terrein. Zijn
jongste hypothese over de grootste piramiden, die welke werden gebouwd door de vierde dynastie van de
koningen van Egypte, rust op verschillende pijlers. Met
behulp van een computer ging Bauval na hoe de sterrenhemel er uitzag in dc tijd dat de piramiden werden
gebouwd 4500 jaar geleden. Een van de vier schachten
die uit het binnenste van de Grote Piramide (zie afbeelding) omhoog gaan, wijst precies naar het hoogste
punt dat Zèta Orionis, één van de sterren van de gordel
van Orion, in de hemel bereikt. Een tweede schacht
wijst pal naar de heldere ster Sirius. Orion werd in de
Egyptische mythologie in verband gebracht met Osiris,
de god van het hiernamaals, Sirius met Isis, de vrouw
van Osiris.
Het patroon van de zeven piramiden van de vierde dynastie deed Bauval sterk denken aan het sterrenbeeld
Orion, de nabij liggende sterrenhoop de Hyaden (die
wel in verband is gebracht met Osiris’ broer Set) en de
heldere ster Aldebaran. De plaats van de Grote Piramide, met de schacht die wijst naar Zèta Orionis, komt
dan vrijwel overeen met de plaats van Zèta Orionis.
Bovendien past de Nijl, met zijn vruchtbare vallei, op
de Melkweg aan de hemel.
Volgens Bauval is het niet alleen de plattegrond van de
piramiden van de vierde dynastie die overeenkomt: de
grootte van de piramiden is, op één geval na, gerelateerd aan de helderheid van de sterren.
AIS ondersteuning voor zijn theorie voert Bauval verder
aan dat de oorspronkelijke namen van de piramiden
verwezen naar dezelfde sterren. De Aboe Roasj bijvoorbeeld stond bekend als “Koning Djefedre is een
ster van Sehedoe” en Sehedoe was, aldus Bauval, de
Egyptische naam van de streek rond Orion.
Bauval wijst verder op passages in de zogeheten piramidenteksten in latere piramiden, uit de vijfde en zesde
dynastie. “0 koning, u bent deze grote ster, begeleider
van Orion, ziet, Osiris is gekomen als Orion. 0 koning,
de hemel verwekt u met Orion.”
HERMETICA
Steun vindt Bauval ook in de Hermetica, een verzameling teksten opgesteld in de eeuwen rond het begin van
onze jaartelling door, zo menen sommigen, de laatste
volgelingen van de oude Egyptische godsdiensten.
Daarin staat; “Egypte is het evenbeeld van de hemel, of
beter gezegd in Egypte zijn alle machten die de hemel
besturen, overgebracht naar de aarde beneden.” Bauvals mede-onderzoeker Adrian Gilbert, redacteur van
een recente editie van de Hermitica, suggereert dat deze
tekst de laatste zijdelingse verwijzing was naar de gedachte achter de bouw van de piramiden. Hij meent dat
na de derde eeuw de raison dëtre van de piramiden in
de vergetelheid raakte.
Volgens de Egyptische mythologie werd de god Osiris die volgens de legende de eerste koning van Egypte
werd - vermoord door zijn broer Set. Hij werd een
mummie, maar werd weer half tot leven gewekt door
zijn vrouw Isis - in ieder geval voldoende om haar
zwanger te maken. Isis baarde Osiris’ zoon en troonopvolger Horus. Toen Horus volwassen was versloeg hij
Set en stelde een ritueel in om zijn dode vader leven in
te blazen, opdat hij zou kunnen worden wedergeboren
in een andere wereld. Osiris klom op naar de hemel als
het sterrenbeeld Orion en werd volgens sommige oude
teksten, koning van het hiernamaals.
Horus werd tweede koning van Egypte. Hoewel hij ook
nog een god was, had hij al meer menselijke eigenschappen dan zijn vader. Alle volgende koningen van
Egypte werden beschouwd als belichamingen van Horus. Bauval meent dat het kennelijke verband tussen de
richtingen van de schachten en de mythologie aangeeft
wat er in de kamer gebeurde bij het overlijden van een
ALBEDO
5
koning. De rituelen zouden een heropvoering zijn van
de mythe van Osiris.
Bauval meent dat de mummie eerst naar de zogeheten
koningimrezaal werd genomen en geplaatst werd voor
de schacht die naar Sirius wees. De koning zou Isis dan
kunnen bevruchten, om na verloop van tijd te worden
“herboren” in het volgende leven, bij een ritueel uitgevoerd door zijn zoon, de nieuwe koning van Egypte.
Dat ritueel, “het openen van de mond” genoemd en
bedoeld om de dode koning te laten “ademen”, werd
uitgevoerd met verschillende heilige instrumenten,
waaronder een dissel van een ijzermeteoriet (letterlijk
“ijzer van de hemel”). Op het moment dat de noordelijke schacht van de koninginnekamer naar een sterrenbeeld in de vorm van een dissel wijst - de Kleine
Beer - komt Osiris in de vorm van Orion op boven de
horizon. Sterker nog, volgens Bauval is het juist Zèta
Orionis, de ster die de Grote Piramide verbeeldt, die op
dat moment boven de horizon verschijnt.
1. Epsilon Tauri
’
4. Delta Orionis
5. Epsilon Orionis
6. ZPta Oriunis
7. Kappa Orionis (Saiph)
8. Rigel
9. Betel~Hm
A. Geknikte tCrami&
8. Rode piraöüde
C. Zwaiwt EI-Arvan
U. Meniuura 8. chefren
F. Grote piramide
G. Aboe Roasj
Bauval meent dat onmiddellijk na het openen van de
mond de koning naar boven in de piramide werd gedragen, naar de Koningskamer, waarvan de schacht
naar Orion wijst.
Uiteraard zal Bauvals reconstructie van de rituelen in
de piramide voor de nodige controverses zorgen. Maar
zijn ideeën zullen zeker met interesse worden bekeken
in de wereld van de egyptologie. “Gegeven Bauvals
bewijsmateriaal en het materiaal van de bestaande teksten, zou het een redelijke reconstructie kunnen zijn
van hetgeen zich in de Grote Piramide heeft afgespeeld” zegt Geraldine Pinch.
David Keys
Het Parool van 29 januari 1994
DE ANDERE KANT VAN DE MAAN
R.L.M. van der Goor
D
e maan is één van de weinige hemellichamen
die temidden van de felle lichtreclames en de
sobere natriumlampen in een met kunstlicht
bezaaide stad als Roermond nog als een schitterende,
“lichtgevende” schijf aan het donkere zwerk zichtbaar
is. Wanneer wij, wellicht in een verloren ogenblik van
overpeinzing of eenzaamheid een blik op onze trouwe
wachter werpen, constateren wij dat dat vermaledijde
mannetje in de maan nog altijd aanwezig is. Want sedert kindsbeen menen wij in die groepering van donkere, onherbergzame gestolde lavavlakten, sinds de
zeventiende eeuw abusievelijk maria ofwel maanzeeën
geheten, de vage contouren van een maanmannetje, een
maanhaas of een lezende vrouw te herkennen. In de
binnenlanden van Afrika en Zuid-Amerika zijn verscheidene namen en denkbeelden aangaande de betekenis van die vlekken gangbaar en ook bij ons heerst er
hier en daar soms nog een misverstand en dat niet alleen in sprookjes en kinderverhalen.
De maan vertoont derhalve te allen tijde hetzelfde halfrond aan de aardbewoners. De reden hiervoor is dat de
nachtvorstin, gelijk de meeste andere satellieten in ons
zonnestelsel, een gebonden rotatie heeft: zij doet even
lang over één aswenteling als over één omloop rond de
aarde. De aan de aarde geklmsterden zullen de andere
kant van de maan dus nooit kunnen aanschouwen.
Toch kunnen wij wel iets te weten komen over die andere kant. Onregelmatigheden in de maanbaan zorgen
ervoor dat de maan, gezien vanaf de aarde, “ja-knikt’
en “nee-schudt” - dit zijn de zogeheten libratiebewegingen - , waardoor niet vijftig, doch slechts éenenveertig procent van het maanoppervlak luna incognita
is. Ten eerste is de maanbaan geen volmaakte cirkel,
maar licht excentrisch, waardoor volgens de perkenwet
van Kepler haar omloopsnelheid niet constant is. Haar
aswenteling is echter wel nagenoeg constant; hierdoor
kunnen wij zo nu en dan “om de maan” heen kijken. In
de tweede plaats maakt het vlak van de maanbaan een
kleine hoek met het eclipticavlak - het vlak waarin de
aardbaan ligt. Zodoende kunnen wij om beurten “over
de maan heen” en “onder de maan door” kijken, Ten
slotte zijn er, naast voornoemdeoptische libratiebewegingen, tevens fysische libraties. Daar de maan geen
perfecte bol is en er in de maanbaan storingen optreden
door externe invloeden (bijvoorbeeld de zwaartekracht
van de zon), geeft de maan ook hierdoor af en toe iets
van haar achterkant prijs. Maar de fysische libraties
zijn in vergelijking met de optsche te verwaarlozen.
tenslotte drie geretoucheerde foto’s door de Russen
vrijgegeven, terwijl voor de samenstelling van een
Zoals reeds eerder werd opgemerkt blijft iets minder
dan de helft van het maanoppervlak voor ons altijd
onzichtbaar. Al lang geleden had de menselijke fantasie zich er mee beziggehouden. Men stelde zich voor
dat de atmosfeer van de maan zich aan de van de aarde
afgewende zijde had verzameld, zoals bij een aan een
eind touw horizontaal in het rond geslingerde emmer
water het tegen de bodem wordt gedrukt en niet wegvloeit. Aan die andere kant van de maan was dan leven
mogelijk en daar woonden de selenieten, volgens de
science-fictionroman “The First Men in the Moor?
van H.G. Wells (1900) intellectuele, insektachtige creaturen, welke leven in een uitgebreid holen- en gangenstelsel onder het maanoppervlak. Sinds wij weten dat
de maan in het geheel geen dampkring bezit, verdween
de hiervoor beschreven romantische belangstelling
voor de andere kant van de maan.
In het boekje “Om Moor? van H.P. Wilkins (1954)
werdreeds een schematische kaart van de achterzijde
van de maan opgenomen. Wilkins ging er van uit dat
de maanzeeën een regelmatig patroon rondom de
maanbol zouden vormen; in verband met de posities
van de maria op de naar ons toegekeerde zijde tekende
hij zo hypothetische zeeën op de andere kant. Bovendien zijn er aan de maanrand stralen te zien welke tot
stralenstelsels van de achterkant behoren. Middels het
doortrekken van die stralen verkreeg Wilkins nog nooit
geziene kraters op de andere kant van de maan.
(Stralenstelsels bestaan uit tijdens het ontstaan van een
krater uitgeworpen materiaal. Een krater ontstaat door
de inslag van een meteoriet.) Zo meende men derhalve
een aardig beeld van de van de aarde afgekeerde zijde
van de maan te hebben. Enige jaren na publicatie van
het boekje van Wilkins zouden de heren (m/v) astronomen achter de schrik van hun leven krijgen!
Op 4 oktober 1959 - de tweede verjaardag van de
Spoetnik- 1, de eerste kunstmatige satelliet van de aarde
- lanceerden de Russen hun Loens3 (279 kg), die zijn
doel (de maan) op 6100 km passeerde en als eerste
ruimtevaartuig op 7 oktober 1959 de andere kant van
de maan fotogradeerde. Het fotograferen, waarbij van
twee verschillende lenzen gebruik werd gemaakt, nam
veertig minuten in beslag, maar de beelden - waarop
zeventig procent van de andere kant zichtbaar was waren van erbarmelijke kwaliteit. Het gebied werd juist
vol door de zon beschenen, zodat er nauwelijks sprake
was van schaduwwerking en contrast. Nadat de 35
mm-film aan boord was ontwikkeld volgde een eerste
uitzending van beelden. Een tweede overzeining ging
om nooit opgehelderde redenen nooit door. Er werden
ALBEDO
~
is geheel bezaaid met kraters; de voor de ons bekende
zijde zo karakteristieke maanzeeën zijn er vrijwel afwezig. Een klein, donker, vlak gebied kreeg de naam
Mare Moscoviense (Zee van Moskou). Opvallend is
daarenboven het voorkomen van grote, kraterachtige
inzakkingen zonder opstaande rand. (De Rus Dr. Joeri
Lipski stelde voor deze verschijnselen thalassoïden te
noemen (letterlijk: “op zeeën gelijkende”). De Amerikanen gebruiken voor dit verschijnsel de term “basin”.)
Het meest in het oog springende object, dat ook al op
de foto’s van Loena-3 duidelijk zichtbaar was. is de
grote krater Tsjolkovski, de bodem van welke is opgevuld met gestolde lava. Een vermeend enorm gebrergte
(circa 2000 km lang), door de Russen het Sovjetgebergte gedoopt, bleek op recentere foto’s een lange
kraterstraal.
In de strijd (Koude Oorlog) om betere kiekjes van de
andere kant van de maan te verkrijgen, slaagden de
Verenigde Staten er opnieuw niet in de Russen te verslaan: laatstgenoemden lanceerden de Zond-3, welke
niet alleen betere opnamen maakte, maar bovendien de
bevindingen van Loena-3 bevestigde. De Russische
onderzoekers stelden aan de hand van de Zond-foto’s
een atlas van de achterkant van de maan samen.
De krater Deadalus, het resultaat van de inslag van
een gigantische meteoriet, heeft een doorsnede van
circa tachtig kilometer. Deze krater aan de achterzijde
van de maan werd vanuit een baan om de maan gejòtografeerd door de astronauten van Apollo ll. Er zijn
kraters van honderden kilometers doorsnede, maar ook
miniscule kratertjes.
De foto is overgescand uit het boek : de Planeten van
Haether Couper en Nigel Henbest, uitgave Teleac
1989.
werden gebruikt. Op 29 april 1960 verbrandde de Loena-3 in de aardse atmosfeer.
De verrassing was groot toen bleek dat de achterkant
van de maan in het geheel niet op de voorkant lijkt: zij
De Amerikanen waren natuurlijk enigszins wantrouwig aangaande de Russsiche successen; zij dachten
zelfs dat de Sovjet-foto’s van de andere kant van de
maan in feite slechts tekeningen waren! Dit misplaatste
wantrouwen verdween echter geheel toen op de kwalitatief uitstekende Lunar Orbiter- en Apollo-8-foto’s
onder andere de op de Russische opnamen te ontwaren
Tsjolkovski-krater te zien was.
Sinds het begin van het ruimtevaarttijdperk is onze
kennis omtrent de andere kant van de maan enorm
tegenoemen. Maar het kan nog veel beter: in principe
hebben wij zelfs de beschikking over betere (bedoeld
wordt gedetaileerdere) kaarten van de planeet Mars
dan van onze bloedeigen maan! Hoe het ook zij, wij,
eenvoudige V.S.M.L.-er en -sters, zullen de andere
kant van de maan waarschijnlijk wel nooit aanschouwen (snik...)
ALBEDO
8
KERKHOF VAN ASTRONOMEN
EN HUN ECHTGENOTEN.
Bron: Het Parool 18 december 1993.
De astronomische traditie wil dat de ontdekker van een planetoïde zelf een naam ervoor mag verzinnen - quasars
en zwarte gaten en andere interessante hemelverschijnselen krijgen meestal niet meer dan een nummer. Aangezien planetoïden eigenlijk ook niet meer zijn dan getallen, zeggen de namen meer over de ontdekkers dan over de
planetoïde, en de geschiedenis is tegelijkertijd een geschiedenis van de astronomie - en misschien zelfs wel van de
tijdgeest.
Hoog liepen de emoties op toen Herr Prof. Dr. Luther
bepaalde dat planetoïden alleen namen uit de klassieke
mythologie mochten hebben. Volgens hem had een
astronoom die de exacte baan van zo’n hemellichaam
had vastgesteld zelfs het recht een door de ontdekker
gegeven niet-klassieke naam te vervangen door een
klassieke. Zijn collega Steinhell vroeg sarcastisch of
“de planetoïden ons eraan moeten herinneren dat wij
op het gymnasium zijn geweest?” En hoe moet het “als
twee of meer rekenaars aan dezelfde planetoïde werken: wie mag haar dan herdopen?”
Vandaar dat er ook stemmen opgingen om helemaal af
te zien van namen, en de planetoïden eenvoudig te
nummeren - dat was wel zo wetenschappelijk. Maar
ook dat viel niet in goede aarde: “Planeten zijn toch al
alleen maar getallen: hun naam is de enige poëzie,”
aldus de centrale figuur in de naamgevingskwesties, de
hoofdredacteur van de Astronomische Nachrichten,
“en die moet niet verwijderd worden als er geen noodzaak toe is.”
Maar de klassieke oudheid is niet onuitputtelijk. Nadat
aan het eind van de vorige eeuw het aantal ontdekte
planetoïden de vierhonderd gepasseerd was, werd de
regel van Luther verzacht en mochten (en moesten)
meisjesnamen worden gegeven. Ook dat besluit lokte
hoon uit: “De lijst lijkt zo langzamerhand wel de leerlingenlijst van een meisjesschool,” zei Holden in 1896.
Bovendien werd er al snel de hand mee gelicht. Eerst
werden namen van steden vervrouwelijkt door er -a of ia (Antwerpia, Rutherfordia) achter te zetten, en later
ook jongensnamen en achternamen.
Dit was de algemene praktijk tot de Tweede Wereldoorlog; daarna was er wat dit betreft geen beperking meer.
Luther zou zich in zijn graf omdraaien bij de namen
Rembrandt, Van Gogh, Vondel - en Luthera. Wel geldt
nog de regel dat een naam niet langer dan zestien tekens mag bevatten, want dat is handig voor de computer. En ook hiermee is al de hand gelicht: WilsonHarrington werd goedgekeurd omdat pas later bleek
dat deze planetoïde gelijk was aan een eerder ontdekte
komeet, en voor kometen geldt het maximum van zestien tekens niet.
Beginplanetorde
Ida en hoar maantje.
1993 werd de vijfduizendste planetoïde ontdekt, en
mede ter gelegenheid daarvan is een nieuwe editie gemaakt van de Dictionary of minor planet names. Het is
ook, zegt samensteller Lutz Schmadel in zijn inleiding,
“waarschijnlijk de laatste mogelijkheid om de enorme
hoeveelheid gegevens over de planetoïden nog in een
enkel boekdeel te behandelen..”
De eerste planetoïde werd 194 jaar geleden ontdekt, in
de eerste nacht van de negentiende eeuw: door Giuseppe Piazzi uit Palermo. Hij was meteen ook de eerste die
een planetoïde voor een komeet hield en gaf hem de
naam Ceres Ferdinandea, naar respectievelijk de beschermgodin en de koning van Sicilië.
In een brief aan de beroemdste Duitse astronoom uit
die tijd, Johann Elert Bode, maakte Piazzi zijn vondst
wereldkundig. Maar Bode wist beter: “Ik was er onmiddellijk van overtuigd” zo schrijft hij een jaar later,
in 1802, ‘dat de kleine ster helemaal geen komeet was,
maar de achtste planeet van ons zonnestelsel, tussen
Mars en Jupiter, die ik al dertig jaar geleden had voorspeld.”
9
Wet van Bode
Bode had goede gronden om aan te nemen dat hier
inderdaad sprake was van een planeet. Hij kende immers de Wet van Bode (enne?). De astronoom Johann
Titius had in 1772 opgemerkt dat de planeten op zeer
regelmatige afstanden van de zon stonden, en wel volgcnd dc reeks 0,3,6,12,24 enzovoort. Als WC bij deze
waarden vier optcllcn cn dan door tien delen, vinden
we zelfs de exacte afstand van de planeet tot dc zon
uitgedrukt in dc afstand aarde-zon: 0,4, 0,7, 1, 1,6 enzovoort. De werkelijke afstanden zijn: Mercurius
0.387, Venus 0.723, Aardc 1, Mars 1.524 (de afstand
aarde-zon, een “astronomische eenheid”, is 149598500
kilometer). Voor Jupiter moeten we een waarde overslaan en komen we uil op .5,2, en voor Saturnus op 10.
De werkelijke waarden zijn 5,2 en 9,5 AE. Bode
schreef over Titius en zijn regel in zijn populairwetenschappelijke boek Dediche Anleitung zur
Kenntnis der gestirntes Himmels uit 1772, en omdat
Bode beroemder was dan Titius, werd de regel bekend
als de Wet van Bode. Aan de juistheid ervan twijfelde
niemand zeker niet toen de Engelse astronoom William Herschel in 1781 achter Saturnus een nieuwe planeet ontdekte die keurig op 19,2 astronomische eenheden van de zon bleek te staan.
Ceres stond op 414380000 kilometer van de zon - 2,77
AE - en vulde dus keurig het gat tussen Mars en Jupiter. Piazzi liet zich gemakkelijk door Bode overtuigen.
De Italiaan had ook meteen een andere primeur: Duitse
astronomen meenden dat hij niet werkelijk de nieuwe
planeet had ontdekt omdat hij dacht dat het een komeet
was, en dat hij dus niet degeen was die de planeet een
naam mocht geven. Zij kozen voor Hera, en dat werd
meteen een fikse ruzie. Bovendien was Piazzi ernstig
ziek geworden, en kon niemand zijn planeet nog terugvinden (ook dat zou nog wel vaker gebeuren.) Naar
aanleiding van deze ruzie stelde de astronoom Von
Zach, die Ceres na een jaar terugvond dat er een duidelijke regel moest zijn dat de ontdekker “zijn kind
mocht dopen.”
In de paar jaar daarna werden nog vier planetoïden
gevonden, en drong het tot de astronomen door dat zij
waren gestuit op de brokstukken van een grotere planeet die waarschijnlijk vroeger, keurig volgens de Wet
van Bode, om de zon draaide - of de resten van een
‘embryonale’ planeet, die het tussen de aantrekkingskrachten van Jupiter en Mars niet heeft gered.
Na Ceres, Pallas, Juno en Vesta duurde het tot 1847
voordat de vijfde werd gevonden, maar toen ging het
snel. De volgende ruzie ontstond in 1850, toen de Britse astronoom J.R. Hind voor de twaalfde planetoïde
met de naam Victoria aankwam. Onder het mom van
dc Romcinsc godin van de overwinning werd hier een
ALBEDO
regerend vorst geëerd, zo meenden veel van zijn collega’s. Voor de zekerheid had Hind ook Clio voorgesteld,
maar Victoria hield stand.
Lenin en Tito
De strijd over welke naam nu wel mag en welke niet
zal, ondanks alle versoepelingen van dc afgclopcn
eeuwen, nimmer gestreden zijn. Met namc politiek
geladen namen worden argwanend door Commissie 20
van dc Internationalc Astronomische Unie, waarvan
Sclunadcl voorzitter is, bekeken. Namen als Wladilena,
naar Lenin, en Tito zouden nu waarschijnlijk niet meer
mogen. Er wordt nu aangehouden dat een politieke
figuur minstens honderd jaar dood moet zijn.
Een ander taboe rust er op namen van huisdieren - astronomen dienen bij hun voorstel aan te geven waarom
ze voor die naam hebben gekozen. Daarentegen zijn
namen van familieleden niet verboden, en deze scoren
dan ook hoog - uit de tellingen van Schmadel blijkt dat
er inmiddels meer planetoïden naar familieleden dan
naar beroemdheden of halfgoden zijn genoemd. Zonder
in details te treden is wel duidelijk dat echtgenoten van
naamgevers belangrijker zijn dan hun kinderen of ouders. Het is veel makkelijker voor een kleinkind om
astronomisch onsterfelijk te worden dan voor een
grootouder. En de ooms en tantes van de ontdekkers
zijn veel minder vertegenwoordigd dan hun vrienden.
Fraai is de stamboom die Schmadel opstelde over de
familie van Carolyn en Eugene Shoemaker. Deze twee
Amerikaanse astronomen hebben inmiddels meer dan
tweeduizend planetoïden ontdekt en kunnen dus ruimschoots hun stempel drukken op de naamgeving.
Dat astronomen melig kunnen zijn, blijkt ook al weer
uit de namen van planetoïden. Nummer 3 14 1 kreeg de
naam Kilopi, nummer 694, ontdekt door astronomen
van de Drake University, Ekard. Nummer 5048 is Moriarty, 5049 Sherlock en nummer 5050 Doctorwatson,
Tripaxeptalis (2037) heet zo omdat 3 x Pax (679) = 7 x
Alice (291) = 2037.
Het meest gebruikelijk zijn echter namen van collegasterrenkundigen - vandaar dat de planetoïdenhemel wel
een astronomenkerkhof is genoemd - en kennissen.
Nederlandse astronomen hebben een goede naam, dus
zijn er ook veel planetoïden met een Nederlandse
naam. Daarbij komt natuurlijk dat er ook veel Nederlandse astronomen planetoïden hebben ontdekt - het is
jammer dat Schmadel niet een telling heeft gemaakt
van het aantal malen dat astronomen landgenoten roemen: dat zou ook een aardig inzicht geven in al het
chauvinisme en parochialisme. Hoe dan ook bekende
nog levende Nederlandse astronomen die wij terugvinden zijn Van den Heuvel (3091), Van der Laan (2823)
en De Jager (3798). Merkwaardig genoeg ontbreekt aan
10
ALBEDO
de hemel echter nog steeds Van Maanen, de astronoom
die in de jaren twintig in een beroemd debat met Hubble (2069) verwikkeld raakte over de afstanden van
sterrenstelsels.
3846
2459
I
2686
2918
2834
2748
2932
4624
De familie Shoemaker in planetoïden
11
ALBEDO
Pluto loopt kans op degradatie.
Met gevoelige telescopen zijn nu zeventien nieuwe bewoners van ons zonnestelsel ontdekt.
Vanwege hun betrekkelijk geringe afmetingen worden ze vaak ijsdwergen genoemd. Misschien
is de kleinste planeet er ook wel een.
Te klein voor het tafellaken, te groot voor het servet.
Zo zou je ze kunnen omschrijven, de nieuwe bewoners
van het zonnestelsel die met de regelmaat van de klok
worden ontdekt.
Echte planeten zijn het niet - daar zijn ze met hun middellijn van honderd á tweehonderd kilometer te klein
voor. Maar het zijn ook geen gewone planetoïden; die
bevinden zich bijna allemaal binnen de baan van Jupiter, en niet buiten de baan van de verre planeet Neptunus. En ze zijn te groot
om kometen genoemd
te worden, hoewel ze
waarschijnlijk net als
komeetkernen voor een
belangrijk deel uit ijs
bestaan.
Zeventien zijn er inmiddels bekend; de
laatste werd enkele weken geleden gefotografeerd op de ESOsterrenwacht in Chili.
Vanaf de aarde zijn ze
maar
ternauwernood
zichtbaar, als gevolg
van de grote afstand.
Maar sinds er met gevoelige telescopen jacht op wordt
gemaakt, zijn de nieuwe ontdekkingen niet van de
lucht.
Het gekke aan de nieuwe objecten is dat niemand er
een goede naam voor heeft. Er bestaat althans geen
overeenstemming over. De meeste astronomen spreken
over ice dwarf (ijsdwergen). Brian Marsden, directeur
van het Minor Planet Center, waar alle nieuwe ontdekkingen gerapporteerd worden, houdt het liever op
TNO’s: Trans Neptunian Objects; ze bevinden zich per
slot van rekening allemaal buiten de baan van Neptunus. Het voordeel van zo’n naam is dat er geen uitspraak wordt gedaan over de fysische aard van de hemellichamen.
Andere sterrenkundigen zijn van mening dat de ijsdwergen veel overeenkomsten vertonen met de kleine
planeet Pluto en met de Neptunusmaan Triton; ze hanteren daarom de soortnaam ‘plutons’. En Clyde Tombaugh. de nu stokoude astronoom die in 1930 Pluto
ontdekte, geeft zijn voorkeur aan de term
‘kuiperoïden’, omdat de objecten vermoedelijk deel
uitmaken van de Kuipcr-gordel, een afgeplatte wolk
van kleine hemellichamen waarvan het bestaan werd
voorspeld door de in Nederland geboren planeetdeskundige G. Kuiper.
De eerste ijsdwerg werd ruim twee jaar geleden ontdekt
met dc grote Keek-telescoop op Mauna Kea, Hawaii.
Net als zijn latere soortgenoten kreeg hij een voorlopige nummeraan1992
duiding:
QB,. De ontdekkers, de Amerikaanse
astronomen David Jewitt
en Jane Luu, wilden ‘hum’ planeet
Smiley noemen,
naar de hoofdpersoon uit de detecvan
tiveboeken
John le Carré.
Maar dat ging niet
door: er bleek al
een planetoïde te
bestaan met die
naam. Ook de
meest recente ijsdwerg draagt alleen een ‘rugnummer’:
hij heet 1994 TG2.
Het zal nog wel even duren voordat de nieuwe bewoners van het zonnestelsel een echte naam krijgen, maar
de Internationale Astronomische Unie heeft alvast regels opgesteld waaraan zulke namen moeten voldoen.
IJsdwergen waarvan de baan die van Neptunus kruist,
of in elk geval dicht nadert, zullen mythologische namen krijgen die iets te maken hebben met de onderwereld.
De verre planeet Pluto, genoemd naar de Romeinse god
van de onderwereld is een voorbeeld van zo’n hemellichaam: de baan van Pluto kruist die van Neptunus, en
momenteel staat Pluto dichter bij de Zon. IJsdwergen
die zich in een stabiele baan ver buiten die van Neptunus bevinden, krijgen namen die geassocieerd zijn met
scheppingsmythen uit verschillende culturen.
Een rijp-vrije maan?
A
fgelopen maart gonsde het in de internationale
media en op computernetwerken van de geruchten dat de satelliet Clementine, die op dat
moment rond de maan vloog, sporen van waterijs had
ontdekt op de bodem van enkele kraters aan de noordpool van de maan. Echter, er is nog geen waterijs ontdekt; Clcmcntine heeft alleen radarbeelden opgenomen
dit het voorkomen van waterijs zouden suggereren.
Op een congres van de American Astronomical Society’s afdeling voor Planetary Sciences, gehouden begin
november rapporteerden de onderzoekers dat een eerste
analyse van de onderzoeksgegevens van de radarbeelden van Clementine nog niet een doorslaggevend bewijs hebben geleverd.
De data bevatten geen duidelijk onvoorwaardelijke
ijsachtige signalen. Maar het onderzoek is pas begonnen. Er zijn geen grote gebieden met rijp aanwezig op
de maanpolen. Het is echter best mogelijk dat er hier
en daar ijs, gemengd met maanzand kan voorkomen.
verre-infraroodstraling in M31 is toch afkomstig van
zeer heldere sterren.
Sky & Telescope januari 1995.
Inhoudsopgave
2...colofon en redactienieuws.
3.. .agenda, overzicht van activiteiten in 1995.
3. V.S.M.L.-dingen,deroddelrubriekvandeV.S.M.L.
4.. .Egyptenaren wilden de hemel op aarde bouwen
6...de achterkant van de maan. R.L.M. van der Goor
brengt ons op de hoogte.
8.. .Kerhof van astonomen en hun echtgenoten.
ll. .Pluto loopt kans op degradatie.
Sky & Telescope januari 1995.
12..Ijs op Mercurius.
Andromeda’s infrarode
energiebron
D
e eerste opname van de gehele Andromedanevel (M31), gemaakt in het rode licht van geioniseerde waterstof lost, een ruim tien jaar
oude, grote puzzel op. Vanaf het moment dat dc IRAS
(Infrared Astronomical Satellite) verre-infrarode straling detecteerde in het stof van de schijf van M3 1 hebben astronomen gediscussieerd over de herkomst van
deze straling. Kwam deze straling van structuren die
verhit werden door jonge heldere sterren aanwezig in
gebieden met veel geïoniseerde waterstof of was de
straling afkomstig van structuren die verhit werden
door sterren zoals onze zon?
Astronomen hebben, met behulp van de Case Western
Burrell Schmidt-telescoop op Kitt Peak, M31 nader
onderzocht. Als de aardse opnamen in dezelfde perspectief als de IRAS-opnamen werden bekeken dan zijn
er veel overeenkomsten te ontdekken. De onderzoekers
suggereren dan ook dat zowel de straling, afkomstig
van geïoniseerde waterstof als de straling uit het verreinfrarode gebied van dezelfde bronnen afkomstig zijn.
Het is bekend dat hete 0- en B-sterren waterstofrijke
gebieden kunnen doen oplichten. Blijkbaar verhitten
deze sterren ook omringende stofwolken, die dan als
infrarode straling zichtbaar worden. Zonachtige sterren
dragen hier ook een beetje aan bij, maar de bulk van
12. .Hamburger of voetbal?
13. .Een rijp-vrije maan?
13.. Andromeda’ s infrarode energiebron
ALBEDO
12
van de familie der ijsdwergen, en om die reden veel
eerder werd ontdekt dan de rest.
astronoom Olivier Hainaut rnel de New Technologv Telescope van
de Europese Zt&Wijke Sterrenwacht (ESO) te Chili De rhverg is het
kt%ne vlekje bÿ de pijl ut het mid&n van de foto De *vwrte horizontale band is een artefact ontstaan door het inscannen van de afbeel-
Govert Schilling
De Volkskrant 10 december 1994.
fotobijschr@: De ontdekkingsfoto van 1994 TG,, de zeventiende
&fwerg die tot dusver ti ontdekt De foto k gemaakt door de Franse
IJS op Mercurius.
1
n 199 1 bleken aan de poolgebieden van de binnenste planeet Mercurius gebieden voor te komen die
radarsignalen sterk reflecteren, de astronomen namen aan dat het misschien wel ijs kon zijn, dat deze
eigenschap bezit. Aan de evenaar komen overdag temperaturen tot 825 K voor, maar de as van Mercurius
staat steeds loodrecht op de baan. Daarom zijn er aan
de polen laag gelegen gebieden die nooit door de zon
beschcncn worden. Uit berekeningen volgt dat cr plaatsen zijn waar de temperatuur duizenden jaren niet boven de 112 K gekomen is: een prima plaats om waterdamp - afkomstig van uitgassing van de planeet of van
inslagen van kometen en planetoïden - als rijp te doen
neerslaan. Met de 300m telescoop van Arecibo, Puerto
Rico, zijn in 1991 en 1992 radarbeelden van de planeet
gemaakt, maar de heldere plekken vielen niet samen
met bekende kraters op Mercurius. Door de baanhelling
Hamburger of voetbal?
A
stronomen hebben lange tijd gedacht fat de
vorm van de halo die het melkwegstelsel omringd bolvormig was.
Onderzoek, uitgevoerd door Jef A. Larsen en
Roberta M. Humphreys van de Universiteit van Minnesota wijst er op dat de halo meer afgeplat dan rond is.
De halo heeft meer de vorm van een hamburger. dan
van een bal.
De ontdekking werd bekend gemaakt op de laatste bijeenkomst van de American Astronomical Society in
Mimreapolis. Het onderzoek is uitgevoerd met behulp
van de gedigitaliseerde Palomar Sky Survey. Dit is een
atlas, samengesteld uit beelden gemaakt met de 5 meter
telescoop van Mount Palomar. Tijdens het onderzoek
werden alle sterren gemeten in verschillende richtingen
en vergeleken met de erg zwakke sterren in die richtingen. De beide astronomen ontdekten dat er in de richting van de galactische noordpool minder zwakke sterren staan dan in de andere richtingen; dit impliceert
een samengedrukte halo.
(7’) van Mercurius is het mogelijk om vanaf de Aarde
wat dieper in de kraters te kijken. Met de 70m telescoop van Goldstone zond men radiostraling naar Mercurius en de teruggekaatste golven ving men op met de
27 schotels van het Very Large Array in New Mexico.
De noordpool van de planeet werd in 199 1 onderzocht
en de zuidpool in februari 1994. Zo is ook gebleken dat
de posities van de polen op de kaarten die met behulp
van Marmer 10 zijn gemaakt, een correctie behoeven.
De nu gemeten reflecties komen sterk overeen met die
van de zuidpoolkap van Mars en van de Galileïsche
manen (van Jupiter). Waarschijnlijk is er dus ijs en is
de ijslaag verscheidene meters dik, maar wel bedekt
met een decimeters dikke laag stof, die doorlaatbaar is
voor de radargolven maar het ijs beschermt tegen erosie door straling vanuit de ruimte.
bron: Sky & Telescope, oktober 1994.
Tijdens hetzelfde congres in Mimreapolis werd een
studie bekend gemaakt naar de omvang van de melkweghalo. Deze studie is uitgevoerd door Paul J. Green
van het Harvard-Smithsonian Center for Astrofysics.
Voor dit soort studies wordt gewoonlijk gebruik gemaakt van globulaire sterclusters, dit omdat ze erg
helder zi&r en omdat ze tot op zeer grote afstand onderzocht kunnen worden. Een probleem hierbij is dat de
gravitationele interactie tussen de cluster en de melkweg stoort bij het onderzoek naar hun beweging door
de halo. In plaats hiervan onderzocht Green koolstofrijke rode reuzen. Deze heldere, oude sterren zijn
gemakkelijk te detecteren en ze worden met gestoord
door de “getijde-effecten” die de globulaire clusters
ondervinden.
Green ontdekte dat het aantal koolstofreuzen niet recht
evenredig afneemt met de afstand als het aantal globulaire clusters. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat
de galactische halo 2 tot 3 maal zo groot is dan nu bekend.
Sky & Telescope november 1994.
Download