NEDERLANDS JURISTENBLAD LAND VEROVEREN GAAT NIET VANZELF ž Rechtsstaat in Jemen? P. 1311-1370 JAARGANG 86 20 MEI 2011 10169210 20 *$$* %)0' ,!$!"#$* /($!+! /($!+! '%($+.+-!&+'$! + ...#$,.)&$$/($!+! /($!+!'&$!&!*%*+-'$$! .++&-)0%$!&-&)$&'') ",!*+!&+)()++!!*&)''+$-& .+-!&-))!"#+%+!++&,!+'&)%) ()$%&+!) &$!&&",)!*(),& +!'-&!&* !#+/($!+!'-) !&+)&+!'&$)$!&&!-''))$& -&$&0!"& '#&0!"&*)'(/($!+! '&$!&&-++&()+ %&0')-,$! .'&*$+!-&)$-&+.+-!& )!&')%+!'-)'&&%&+*-') %&&)*-)* &&'#&-!&+ ,'(...#$,.)&$-&*#,&+, !)-'') '&++'(&%&%+$!&$&+'& ++&$ / %!$!&'#$,.)&$ )!"*.!"0!!&&-'') ',&)!"0&0!"&!&$,*! !" Inhoud Vooraf 1313 1037 Prof. mr. T. Hartlief Aansprakelijkheid in kwaliteit Wetenschap 1038 1314 Prof. mr. W.J.M. van Genugten en dr. mr. N.M.C.P. Jägers Land veroveren gaat niet vanzelf Over de permanente en inherente spanning tussen internationaal recht en (internationale) politiek Essay 1039 1322 Dr. mr. R. Janse Rechtsstaatopbouw in Jemen? Rubrieken Rechtspraak 1040–1059 1329 Boeken 1060 1345 Tijdschriften 1061–10721346 Wetgeving 1073–1075 1353 Nieuws 1076–1081 1361 Universitair nieuws 1082 1367 Personalia 1083 1368 Agenda 1084 1369 Marloes liep door de trap van een paard flink LICHAMELIJK LETSEL op. Wie moet je aanspreken: de eigenaar/bezitter van het paard of de bedrijfsmatig gebruiker? Zij deed het verkeerd en viste achter het net. Pleidooi voor een wettelijk systeem van cumulatie: naast de bezitter zou ook de bedrijfsmatig gebruiker in zijn kwaliteit aansprakelijk moeten zijn. Pagina 1313 Graag minder STRESS IN HET OMGEVINGSRECHT! Wie in dit rechtsgebied moet werken, verdient eindelijk eens de rust om zich een systeem eiPagina 1365 gen te maken. INTERNATIONAAL RECHT OF MACHTSPOLITIEK? Vorig jaar zijn in Nederland het internationale recht en zijn verdedigers flink op de proef gesteld. Maar wie slechts redeneert vanuit het positieve internationale recht blijft vaak zitten met te eenvoudige antwoorden voor complexe vragen. Pagina 1314 Omslag: © Mark Evans/iStockphoto Voor vrouwen is het onbillijk als zij met ‘KOUDE UITSLUITING’ gehuwd zijn en hebben meebetaald aan de echtelijke woning. Volgend jaar wordt de ‘belegginsleer’ ingevoerd waarbij ook rekening wordt gehouden met de waardeontwikkeling Pagina 1367 van het huis. Het vereiste van een HIV-NEGATIEVE STATUS voor toekenning van een verblijfsvergunning is stigmatiserend en niet noodzakelijk om de volksgezondheid te beschermen, oordeelde het EHRM. Pagina 1329 Hoewel het ging over het telen van slechts 5 HENNEPPLANTEN is het OM toch ontvankelijk. De verdachte deed namelijk niet onmiddellijk afstand van de planten en dat is wel de eis bij toepassing van de Pagina 1338 richtlijn. NEDERLANDS JURISTENBLAD Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven. Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar worden Erevoorzitter J.M. Polak. verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het abonne- Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion, toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging ment automatisch met een jaar verlengd. Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken, t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens Peter J. Wattel (vz.). Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84, van abonnees vast voor uitvoering van de (abonnements-) Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag, overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer, of zorg- recht, Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen- tel. (0172) 466399, e-mail [email protected], www.njb.nl en vuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te infor- beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en www.kluwer.nl. meren over relevante producten en diensten. Indien u hier rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht, Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen. Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, Caroline M.Th. Lindo Advertentie-exploitatie Ria Blokland, tel. (0172) 466568, familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de Adjunct-secretaris Else Lohman email [email protected] mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts- Secretariaat Nel Andrea-Lemmers Kluwer/Media Order Services Tel. (0172) 466565, pleging, Richard H. Happé, belastingrecht, Guus J.J. Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl. fax (0172) 466639 Heerma van Voss, sociaal recht (socialezekerheidsrecht), Uitgever Simon van der Linde ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts- Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer. augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van sociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking en Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings- deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internationaal voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl. auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk- arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch M.J. Kroeze, ondernemingsrecht, Willemien den Ouden, Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice, voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht, Sierd J. tel. (0570) 673555. uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m Schaafsma, internationaal privaatrecht, Nico J. Schrijver, Abonnementsprijs Inclusief toegang tot het besloten deel 16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb. volkenrecht en het recht der intern. organisaties, Ben van www.njb.nl en inclusief automatisch te ontvangen 2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde Schueler, omgevingsrecht, J.M. van Slooten, arbeidsrecht, banden € 274, inclusief BTW en verzendkosten. vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Thomas Spijkerboer, migratierecht, Elies Steyger, Europees Studenten 50% korting! Losse nummers € 19,75. Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB). recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbintenissenrecht, Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser, intellectuele aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel periode, tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen. recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maanden voor VU Law Academy #FUSPLLFOPQ|XDPNQFUFOUJF Leergangen najaar 2011: voor juristen met ambitie www.vula.nl vrije Universiteit amsterdam VACATURE-INDEX In de vacature-index treft u een overzicht aan van de belangrijkste vacatures die deze week zijn opgenomen in het NJB en/of op www.njb.nl Gemeente Enschede juridisch adviseur a www.njb.nl Gemeente Leidschendam-Voorburg jurist bestemmingsplannen www.njb.nl Rechtbank Rotterdam senior rechter kanton www.njb.nl Gemeente Waterland afdelingshoofd algemene juridische zaken www.njb.nl Wilt u ook optimaal bereik in de juridische sector? Plaats dan uw vacature in het Nederlands Juristen Blad en sta ook op www.njb.nl, www.binnenlandsbestuur.nl en www.jobnews.nl. Bel voor meer informatie Ria Blokland. Telefoon 0172-466568, email [email protected] Vooraf 1037 Aansprakelijkheid in kwaliteit 20 Loretta mocht na de training in de binnenbak nog even uitlopen. Op uitnodiging van degene die het paard daarbij begeleidde, kwam vervolgens een tienjarig meisje de bak binnenlopen. Toen Marloes achter Loretta langs liep, trapte het paard in haar gezicht met ernstig letsel als gevolg. Het geval heeft drie rechterlijke instanties beziggehouden. Alsof het zo’n ingewikkeld geval is, zult u denken. Dat Loretta’s ‘eigen energie en het onberekenbare element dat daarin opgesloten ligt’ cruciaal waren, staat toch buiten kijf. Daarmee komt, zo denkt u nog steeds, art. 6:179 BW in beeld. Deze bepaling brengt een risicoaansprakelijkheid voor dieren mee die is gekoppeld aan een bepaalde hoedanigheid. Hier is iemand in kwaliteit aansprakelijk, maar wie? Dat blijkt, zo heeft deze zaak pijnlijk duidelijk gemaakt, een lastiger vraag dan men zou denken. Art. 6:179 schuift de bezitter naar voren. De parlementaire geschiedenis hecht vooral aan de gedachte dat de bezitter een makkelijk te traceren persoon zou zijn, voor wie het tevens voor de hand ligt zich te verzekeren tegen mogelijke aansprakelijkheid. De ouders van Marloes stellen als haar wettelijk vertegenwoordigers inderdaad eigenaar/bezitter Van de Water aansprakelijk voor de schade. Van de Water meent echter dat zij bij hem aan het verkeerde adres zijn: manege De Gulle Ruif is aansprakelijk, niet omdat zij bij nader inzien bezitter zou zijn, maar omdat zij bedrijfsmatig gebruiker van het paard was. Art. 6:181 brengt mee dat de aansprakelijkheden van art. 6:173 (gebrekkige roerende zaken), art. 6:174 (gebrekkige opstallen) en art. 6:179 (dieren) in geval van bedrijfsmatig gebruik van deze zaken en dieren rusten op de bedrijfsmatig gebruiker en dus niet op de bezitter. Maar maakte de manege nu bedrijfsmatig gebruik van Loretta? Naar normaal spraakgebruik, zo geeft de rechtbank aan, is dat niet het geval: het paard was immers van Van de Water en werd niet door de manege aan derden verhuurd of voor rijlessen ingezet. Het paard was slechts ter ‘belering’ in de manege: het werd daar tegen betaling getraind en zadelmak gemaakt. Het beleren vormt uiteraard een onderdeel van de bedrijfsuitoefening, de manege verdient er geld mee, maar is het trainen en zadelmak maken nu bedrijfsmatig gebruik? Rechtbank en Hof meenden van wel en krijgen steun van de Hoge Raad (RvdW 2011, 455)1. Art. 6:181 met zijn verlegging van de aansprakelijkheid berust enerzijds op de overweging dat de benadeelde niet behoort te worden belast met de moeilijkheden van een onderzoek naar en de bewijslevering betreffende de identiteit van de schuldenaar en anderzijds op de eenheid van de onderneming in het kader waarvan het dier wordt gebruikt, het feit dat bedrijfsmatig verrichte activiteiten in beginsel zijn gericht op het verkrijgen van profijt, en het feit dat van een ondernemer kan worden gevergd dat hij zijn bedrijfsrisico als één risico verzekert. Bij de beantwoording van de vraag of de aansprakelijkheid van art. 6:179 in plaats van op de bezitter rust op degene die het dier bedrijfsmatig gebruikt, is niet relevant of degene die dit bedrijf uitoe- Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf. fent bezitter dan wel houder van het dier is, ook niet of het doel waartoe het dier aldus wordt gebruikt, inmiddels bijna is bereikt en evenmin of hij het dier duurzaam en ten eigen nutte gebruikt. Uiteindelijk is De Gulle Ruif hier inderdaad bedrijfsmatig gebruiker, zodat zij en niet Van de Water hier de kwalitatief aansprakelijke persoon is. Voor Marloes en haar ouders was het een harde les: zij bleken de verkeerde te hebben aangesproken. Tijd om alsnog de juiste persoon op de korrel te nemen was er niet meer. Zij liepen stuk op een centraal element van het wettelijk systeem dat voor slachtoffers zeer vervelend kan uitpakken: de aansprakelijkheden van art. 6:173, 174 en 179 rusten hetzij op de bezitter, hetzij op de bedrijfsmatig gebruiker. Het systeem is er een van alternativiteit. Cumulatie van kwalitatieve aansprakelijkheden werd onwenselijk geacht, mede met het oog op het voorkomen van dubbele verzekeringslasten. Tegelijkertijd, zo geeft ook de Hoge Raad aan, geldt er geen exclusiviteit: dat er een kwalitatieve aansprakelijkheid (van bezitter of bedrijfsmatig gebruiker) is, staat niet in de weg aan een op art. 6:162 gebaseerde aansprakelijkheid van enige persoon (denk aan een echte derde, maar het zou ook weer de bezitter of bedrijfsmatig gebruiker kunnen zijn). Dat stelt het argument van de dubbele verzekeringslasten in een wat ander licht: in de praktijk zullen die er wel degelijk zijn. Vaak zullen bij schade veroorzaakt door zaken wel degelijk meerdere personen tegen aansprakelijkheid verzekerd zijn. Zaken als deze roepen de vraag op of het wettelijk systeem niet alsnog door een uitgangspunt van cumulatie zou moeten worden beheerst2 : naast de bezitter zou ook de bedrijfsmatig gebruiker in zijn kwaliteit aansprakelijk te stellen moeten zijn. Ik voorspel in ieder geval dat het huidig systeem nog vaker eisers zal treffen die hun geld op de verkeerde persoon zetten3. Neem alleen al de volgende casus. Een man brengt zijn auto naar de garage voor een reparatie aan de achteras. Tijdens een proefritje door de monteur breekt de versnellingspook af. De bestuurder schrikt zodanig dat hij een aanrijding veroorzaakt. Wie is er aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door deze gebrekkige roerende zaak (art. 6:173)? Probeer het maar eens in uw omgeving: hoevelen denken er, mede tegen de achtergrond van het arrest waarin Loretta een kwalijke hoofdrol speelt, werkelijk aan het garagebedrijf in diens kwaliteit van bedrijfsmatig gebruiker van deze auto? Ton Hartlief 1. Ik heb mij mede laten inspireren door de bespreking van dit arrest op njblog.nl. 2. Natuurlijk kan men in het huidige systeem meerdere personen in rechte betrekken, maar dat heeft consequenties in de kostensfeer en kan ook meer tegenspraak en tegenstand organiseren. 3. En dan rijzen vragen van beroepsaansprakelijkheid (advocaat) of zoals in het Loretta-arrest vertegenwoordigersaansprakelijkheid. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1313 Wetenschap 1038 Land veroveren gaat niet vanzelf Over de permanente en inherente spanning tussen internationaal recht en (internationale) politiek Willem van Genugten en Nicola Jägers1 Land veroveren door het internationale recht op machtspolitiek gaat niet zonder slag of stoot, en dat is maar goed ook. Wie denkt dat internationaalrechtelijke verworvenheden een rustig bezit zijn, laat zich in slaap sussen en vergeet al snel om onderhoud te plegen. Enkele Nederlandse uitdagingen komen voorbij, zoals Irak 2003, Kosovo 1999, de discussie over het EVRM, het rapport-Davids en de Staatscommissie Grondwet. D e ontwikkeling van het internationale recht kan worden gezien als het veroveren van land ‘op die machtspolitiek die verzuimt de menselijke waardigheid als uitgangspunt te nemen’.2 En zoals vaak bij ontwikkelingen waar iets groots op het spel staat, zijn er gelukkig ook vertegenwoordigers te vinden van ‘de tegengestelde lijn’, hetzij uit volle overtuiging, hetzij als contrapunt in het debat, hetzij als verdedigers van een situatie die is ontstaan door een samenloop van praktische omstandigheden. In het afgelopen jaar zijn in Nederland het internationale recht en zijn verdedigers een aantal keren flink op de proef gesteld, bijvoorbeeld tijdens het debat dat volgde op het ‘rapport-Davids’ en door het In het afgelopen jaar zijn in Nederland het internationale recht en zijn verdedigers een aantal keren flink op de proef gesteld Regeer- en Gedoogakkoord. In deze bijdrage worden enkele van deze uitdagingen tegen het licht gehouden van, wat wij noemen, de ‘landveroveringsthese’. Bij die these gaan we uit van een situatie met twee grootheden (internationaal recht en mondiale machtspolitiek) waarbij – schematisch bezien en met weglating van het schemergebied − de ruimte voor de ene grootheid slinkt naarmate die voor de 1314 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 andere groeit. Noem het communicerende vaten. De interactie tussen recht en machtspolitiek kan de vorm hebben van het stapsgewijs overhevelen van een stuk ‘land’ van het ene domein naar het andere, maar kan ook raken aan nieuwe politieke inzichten en de wens om reeds veroverd land op te geven of aan onachtzaam omgaan met eerdere landveroveringen. Er zit, anders gezegd, een permanente spanning tussen diegenen die meer ruimte willen voor het internationale recht en de daarbij behorende middelen van regelgeving en rechtspleging en degenen die meer neigen naar de machtpolitieke overhand. Nederland kende het afgelopen jaar heel wat uitdagingen waarbij de twee uitersten elkaar ontmoetten. Het leidt in deze bijdrage tot de conclusie dat het ‘veroverde land’ bepaald geen rustig bezit is en dat de uitdagingen ook de verdedigers van het internationale recht dwingen tot zelfreflectie en tot het formuleren van vindingrijke en passende antwoorden op nieuwe complexe vraagstukken. Irak 2003 en het vervolg op ‘Davids’ Het eerste moment uit 2010 waarin het internationale recht in ons land opeens veel extra aandacht kreeg, betrof de presentatie van het rapport van de commissie-Davids en het hele spectrum aan reacties daarop. Daarbij laten we de bijval voor ‘Davids’ goeddeels weg. De lijn van de commissie-Davids is bekend; het volkenrechtelijke standpunt van de regering betreffende de inval in Irak in 2003 viel niet goed te verdedigen. De norm die bij ‘Irak’ in het geding was, betrof het verbod op gebruik van geweld, en zo stelden volkenrechtjuristen na het verschijnen van het rapport van de commissie feitelijk: als zelfs deze fundamentele norm van dwingendrechtelijke aard mag worden genegeerd of mag worden geïnterpreteerd op een wijze die onder normale omstandigheden niet is toegestaan, dan wordt de bijl gezet aan een van de pijlers van de moderne internationale orde. Nu is in het geval van de invasie in Irak in 2003 wel gezegd dat uitholling van het geweldsverbod als zodanig niet ter discussie stond, omdat de Veiligheidsraad al een (impliciete) machtiging tot het gebruik van geweld had neergelegd in eerdere resoluties − specifiek Resolutie 1441 van november 2002 dan wel de optelsom van alle resoluties sinds het begin van de Tweede Golfoorlog, de zogenoemde ‘corpus’-theorie −, maar de commissie-Davids maakte overtuigend duidelijk dat dat geen juiste interpretatie is van de wijze waarop de Veiligheidsraad pleegt te werken.3 Resolutie 1441 zegt weliswaar ook dat Irak dan ‘serious consequences’ stonden te wachten, maar die maakten deel uit van de laatste waarschuwing en niet van de nog niet bestaande resolutie over machtiging tot gebruik van geweld. Daar kon, aldus ‘Davids’, met de kennis van de gebruikelijke werkwijze van de Veiligheidsraad geen misverstand over bestaan. Dat ‘misverstand’ begon pas te groeien toen er politieke redenen waren om te trachten aan de greep van het internationale recht te ontkomen. We zitten dan in het hart van de ‘landveroveringsthese’. De volkenrechtelijke paragrafen uit het rapport, en de daaropvolgende bijval uit volkenrechtelijke kring, hebben op hun beurt veel reacties opgeroepen. Zo bijvoorbeeld van Fred van Staden, hoogleraar internationale betrekkingen te Leiden. Hij nam het, kort gezegd, op voor de machtspolitieke lijn, met als basisargument dat de grondregels met betrekking tot gebruik van geweld minder eenduidig zijn dan volkenrechtjuristen stellen en dat de internationale rechtsorde minder verder ontwikkeld is dan haar verdedigers willen doen geloven.4 Van Staden stelt dat overigens onder de gelijktijdige erkenning dat ‘Davids’ goed werk heeft geleverd (‘ondeugdelijke juridische constructies’, ‘overtuigend door de commissie-Davids vastgesteld’). Zijn belangrijkste tegenargument lijkt te zijn ingegeven door een zekere ergernis over het juristenbrein (‘tunnelvisie’). Van Staden: ‘Sinds jaar en dag wordt in Nederland het denken over internationale vraagstukken in termen van macht en belang als iets onzedelijks beschouwd. Dit verklaart waarom elke regering zich gedwongen voelt belangrijke beslissingen over vrede en veiligheid te rechtvaardigen met argumenten die aan het internationaal recht zijn ontleend.’ En dan, vast en zeker om volkenrechtelijk Nederland wat te ‘jennen’: ‘Een simpele verwijzing naar de grondwettelijke inspanningsplicht tot bevordering van de internationale rechtsorde is al voldoende om de heersende rechtzinnigheid op dit punt te handhaven.’ Van Stadens argumenten komen vervolgens samen in de vraag of een regering niet soms ‘mag en onder omstandigheden zelfs moet afwijken van geschreven of ongeschreven regels van volkenrecht’ en dat die vraag ‘gemakkelijk ontkennend te beantwoorden zou zijn, wan- neer we te maken zouden hebben met een internationale rechtsorde die enigszins te vergelijken is met een rechtsorde die in beschaafde samenlevingen bestaat’. Ofwel: de rule of law bestaat internationaal nauwelijks,5 terwijl overigens ‘zo’n rechtsorde in wereldverband wel zeer gewenst [zou] zijn’. Vervolgens geeft Van Staden een aantal voorbeelden van hedendaagse tekortkomingen, alle ontleend aan het subterrein van de vrede en veiligheid, met als centrale these dat de Veiligheidsraad uiteindelijk gewoon een politiek orgaan is, en dat ‘de zuivere toepassing van rechtsbeginselen in deze omgeving vaak op even grote Het belangrijkste tegenargument lijkt te zijn ingegeven door een zekere ergernis over het juristenbrein afstand [staat] als het praktiseren van seksualiteit in een victoriaans nonnenklooster’. Los van de vraag of dat laatste met zekerheid klopt…, zit in zijn beeld een forse kern van waarheid. Maar die waarheid heeft meer kanten, zoals de op polemiek ingestelde auteur Van Staden natuurlijk ook weet. Hij werd per kerende post bediend door Peter Kooijmans, oud-hoogleraar volkenrecht en oud-rechter in het Internationale Gerechtshof.6 De kern van Kooijmans’ argument: maak van de huidige stand van het volkenrecht geen karikatuur (‘niemand die bij zinnen is [zal] stellen dat het volkenrecht bij het nemen van buitenlands-politieke besluiten het enige referentiekader is’) en waak ertegen om à la carte te werk te gaan: de criteria voor uitzonderingen op het verbod op geweldgebruik luisteren nauw, aldus Kooijmans, en ‘het volkenrecht is geen sjabloon dat je naar believen op een situatie kunt leggen en, als het niet past, terzijde kunt leggen’. ‘Irak-2003’ en ‘Kosovo-1999’ als laboratoria In zijn reactie op Van Staden kwam Kooijmans ook kort te spreken over de Kanttekening die commissielid Van Walsum had gemaakt bij het rapport van de commissieDavids – die erop neerkwam ‘dat de regering [niet] verkeerd heeft gehandeld door voor de Amerikaans-Britse inval Nederlands politieke steun uit te spreken’, omdat ‘een verantwoordelijke regering zich niet alleen door de regels van het volkenrecht maar ook door de eisen van de internationale politiek [dient] te laten leiden’7 − alsook over een van de voorbeelden die Van Staden aanhaalde Auteurs Noten Veiligheidsraad: is een oorlog voorkomen?’, of an Effective World Order, Leiden/ 1. Prof. mr. W.J.M. van Genugten en dr. mr. 2. W. van Genugten, ‘Handhaving van NJB 22 november 2002, p. 2094-2095. Boston: Martinus Nijhoff Publishers 2007. N.M.C.P. Jägers zijn hoogleraar respectieve- wereldrecht. Een kritische inspectie van 4. ‘In de internationale politiek mag het 6. ‘Volkenrecht leg je niet terzijde’, NRC lijk universitair hoofddocent Internationaal valkuilen en dilemma’s’, NJB 2010/12, p. 46. recht niet altijd het zwaarst wegen’, NRC Handelsblad 19 februari 2010. Recht, Universiteit van Tilburg. 3. Rapport Commissie van onderzoek Handelsblad 13 februari 2010. 7. Rapport Commissie van onderzoek besluitvorming Irak, Amsterdam: Boom 5. Zie ook A. van Staden, Between the Rule besluitvorming Irak, Amsterdam: Boom 2010. Zie ook N.J. Schrijver, ‘Irak en de of Power and the Power of Rule. In Search 2010, p. 270. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1315 Wetenschap © Mark Evans/iStockphoto om aan te geven dat volkenrechtelijk Nederland de zaken niet scherp ziet: de vraag namelijk of de humanitaire noodsituatie in Kosovo militair ingrijpen rechtvaardigde. Het is niet toevallig dat de militaire interventie in Kosovo in 1999 steeds als voorbeeld wordt aangehaald om te illustreren wat er in het mondiale rechtspolitieke domein op het spel staat. De vraag die daar speelde was of er buiten de VN om, en wel op het moment dat de VNVeiligheidsraad het liet afweten, met militaire middelen mocht/moest worden ingegrepen om een einde te maken aan (dreigende) grootschalige schendingen van de rechten van de mens. In deze casus kan iedereen iets van zijn gading vinden. Bovendien zijn er veel parallellen met ‘Irak2003’. Evenals Van Staden en Kooijmans, haalde Van Walsum, in een krantenstuk waarmee hij zich mengde in het ‘post-Davids-debat’,8 ‘Kosovo’ uitvoerig aan, waarbij zijn relaas tevens kan worden gelezen als nadere ondertiteling 1316 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 bij zijn Kanttekening bij ‘Davids’. Ook Van Walsum heeft zich kennelijk verbaasd over of gestoord aan de volkenrechtelijke inbreng in het debat na het verschijnen van het rapport en gebruikte ‘Kosovo’ om dat te illustreren. Volgens Van Walsum werd die actie in ons land ‘bijna unaniem verheerlijkt als schoolvoorbeeld van een geslaagde humanitaire interventie’, waarbij hij zich afvraagt ‘of hier niet de wens de vader van de gedachte is en of die gedachte over rechtsontwikkeling rond zulke zaken voortkomt uit naïviteit dan wel is gestoeld op volkenrechtelijk realisme’. Zonder op alle ins en outs van ‘Kosovo-1999’ te kunnen ingaan, is het van belang even een stap terug te zetten in de tijd en te zien hoe de Nederlandse regering destijds haar steun aan de NAVO-operatie rechtvaardigde. Het te bestrijden gevaar lag deze keer in de al dan niet vaststaande dreiging van grootschalige etnische zuiveringen in Kosovo, terwijl de VN-Veiligheidsraad ook toen niet De militaire interventie in Kosovo werd gesitueerd op de subtiele lijn van volken rechtelijke legaliteit versus een door humanitaire motieven afgedwongen legitimiteit tot besluitvorming in staat was, waarna de NAVO actie ondernam buiten de VN om. Deze actie was in strikte zin illegaal, want in strijd met het geweldsverbod zoals neergelegd in het VN-Handvest, maar verschillende NAVOlidstaten probeerden aan de (staatsaansprakelijkheids) consequenties van het label ‘illegaal’ te ontsnappen door een rechtvaardiging te zoeken in de humanitaire noodzaak om tot actie over te gaan. De Nederlandse regering koos als lijn dat een halt diende te worden toegeroepen aan de Joegoslavische president Milošević en dat hij desnoods buiten de VN om gedwongen diende te worden ‘de internationale eisen na te leven en af te zien van verder geweld tegen de bevolking van Kosovo’.9 Daarmee situeerde zij de actie op de subtiele lijn van volkenrechtelijke legaliteit versus een door humanitaire motieven afgedwongen legitimiteit. Naast de talrijke verschillen – zo ging het bij ‘Irak’ niet om een inval op basis van humanitaire motieven; dat argument werd er pas later bijgehaald, toen de originele redengeving niet houdbaar bleek – zijn de parallellen met ‘Irak 2003’ frappant, en Van Walsum heeft gelijk dat het standpunt inzake ‘Kosovo’ de Nederlandse regering minder zwaar is aangerekend dan dat inzake ‘Irak’. In volkenrechtelijke kring werd ‘Kosovo’ echter, en veel preciezer dan Van Walsum schrijft, vooral gebruikt voor een debat over de vraag of er rond humanitaire interventies een regel van gewoonterecht aan het ontstaan is,10 met evenwel als breed gedragen uitkomst dat dat (nog) niet het geval was. Om aan die eis te voldoen, moet immers worden voldaan aan de strenge criteria die het Internationaal Gerechtshof aan de vorming van regels van gewoonterecht stelt, zoals het bestaan van een (min of meer) consistente statenpraktijk, en daartoe mogen alle gevallen die op dit vlak doorgaans worden aangehaald − zoals de interventie van India in OostPakistan (Bangladesh) in 1971, van Tanzania in Oeganda in 1978, van Vietnam in Cambodja in 1978, van de Verenigde Staten in Grenada in 1983 en in Panama in 1989, het creëren van een veilige zone voor de Koerden in Noord-Irak (1991), en ‘Kosovo-1999’ dus − niet eenvoudigweg bij elkaar worden opgeteld. Daarvoor zijn ze te ongelijksoortig en is de geschiedenis van het ingrijpen ook te specifiek verbonden met de binnenlandse politiek en de historie van de landen die tot ingrijpen besloten. Dat alles staat nog los van de eveneens vereiste opinio iuris. Waarschijnlijk had Van Walsum niet die (genuanceerde) discussie op het oog toen hij volkenrechtelijk Nederland vermanend toesprak. En als er na ‘Kosovo’ al sprake is van rechtsontwikkeling – vooruitgang in de ogen van sommigen, vervuiling van het systeem in de ogen van anderen − dan is het omdat ‘we misschien af en toe iets moeten’, ook als het geldende recht dat niet of nog niet toestaat. De Nederlandse regering duidde dat ooit aan als ‘een noodinstrument voor extreme situaties’, waarbij men zich ‘rekenschap dient te geven van de risico’s van afzijdigheid’, aangezien ‘de wereldgemeenschap zich geen nieuwe ‘Rwanda’s’ kan permitteren’.11 En dat zijn nou juist de situaties waarin Van Walsums politieke en morele argumenten wellicht de doorslag zouden moeten geven. Als bekend heeft het Internationale Gerechtshof zich in zijn Advisory Opinion over de vraag of de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo in overeenstemming was met het internationale recht, niet willen branden aan deze vraag, die in het volkenrechtelijke taalgebruik ook wel wordt aangeduid als het vraagstuk van remedial secession.12 Realisme versus constructivisme De discussie over Irak en Kosovo laat zich uitstekend plaatsen in het debat over realisme en constructivisme in de internationale orde, waarbij de eerste lijn uitgaat van verschillen in macht en invloed van staten en waarbij de sterkste de uitkomst bepaalt, en de tweede stelt dat het internationale systeem een stelsel van gedeelde waarden kent die het gedrag van de actoren beïnvloeden en zo nodig corrigeren. Deze woorden zijn − met weglating van de derde lijn die hij onderscheidt (het institutionalisme) − ontleend aan de oratie die Jaap de Hoop Scheffer hield bij aanvaarding van de Peter Kooijmans-leerstoel.13 Wie De Hoop Scheffer op het netvlies heeft als Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de inval in Irak en weet hoe zijn rol in het rapport van de commissie-Davids is beschreven – als, kort gezegd, iemand die het met het internationale recht niet al te nauw nam − zou wellicht een geluid verwachten dat op het continuüm realismeconstructivisme dicht bij het realisme ligt. Het is dan (voor ons: aangenaam) verrassend te lezen dat hij de ‘ontwikkeling van het internationaal recht − de twee woorden alleen al zijn voor realisten een oxymoron (…) − een zodanige vlucht heeft genomen dat [in] de school van het realisme de duiding van de huidige wereldorde tekort 8. ‘Grenzen van volkenrecht zijn bereikt’, Horbach, R. Lefeber & O. Ribbelink (eds), 12. Zie www.icj-cij.org/docket/ 60 Ars Aequi 2011, p. 11-19. NRC Handelsblad 27 en 28 februari 2010. Handboek Internationaal Recht, Den Haag: files/141/15987.pdf, ff. Zie voor enkele 13. ‘Opkomst G-20: bedreiging voor geves- 9. Kamerstukken II 1998/99, 22 181, T.M.C. Asser Press 2007, p. 385-436, in het commentaren daarop: C. Ryngaert in tigde instituties?’, Leiden 8 oktober 2010, nr. 241. bijzonder p. 426-436. Netherlands International Law Review in sterk verkorte vorm afgedrukt in de Inter- 10. Zie bijv. het AIV/CAVV-advies, Humani- 11. Notitie ‘Humanitaire Interventie Joego- 2010, issue 3, in het bijzonder p. 490-494, nationale Spectator, januari 2011, p. 8-13. taire interventie 2000, par. II.2, en W. van slavië’, aangeboden aan de Tweede Kamer en S. van den Driest, ‘Kosovo’s onafhanke- De citaten komen uit de langere versie, Genugten, F. Grünfeld & D. Leurdijk, ‘Inter- op 30 oktober 2001 (kenmerk DVF/ lijkheidsverklaring en het Internationaal zoals verspreid door de voorlichtingsdienst nationale rechtshandhaving’, in: N. PJ-577/01). Gerechtshof : een onzeker precedent’, van de Universiteit Leiden. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1317 Wetenschap schiet’.14 En: ‘[H]et belang van een stelsel van internationaalrechtelijke en sociale normen (…) [kan] moeilijk worden overschat’, omdat we anders belanden ‘in de “anarchie” van de realisten’ en dat lijkt De Hoop Scheffer ‘geen aanlokkelijk vooruitzicht’.15 In zijn woorden is het internationale recht een ‘absolute voorwaarde staten en politieke leiders bij de les te houden’.16 Het zou flauw zijn hier nogmaals zijn positie aangaande de inval in Irak in herinnering te roepen. Dat zou alleen gerechtvaardigd zijn indien De Hoop Scheffer ook na een half jaar bezinningstijd nog steeds een standpunt zou verdedigen dat hiervoor als onhoudbaar is aangeduid. Noem het voortschrijdend inzicht dat kon postvatten na het neerdalen van het stof van ‘Davids’. Of het spiegelbeeld daarvan: in 2003 moesten we het doen ‘met de kennis van toen’ en afwegingen die op basis daarvan al dan niet in redelijkheid konden worden gemaakt. In het volkenrecht geldt, zoals overal elders, de ‘clausula rebus sic stantibus’, ter vermijding van handelen met wijsheid achteraf. Er kan nauwelijks misverstand bestaan over de wijze waarop in 20022003 breed naar Saddam Hoessein werd gekeken; denk slechts aan het buisje met Antrax dat ‘good guy’ Colin Powell in februari 2003 in de VN-Veiligheidsraad omhooghield. Ook de vier fracties die destijds in de Tweede Kamer vroegen om een tweede resolutie − de SP, Groen Links, de PvdA en D66 – zullen achteraf (moeten) toegeven dat zij eerder handelden op basis van hun rechtspolitieke intuïtie dan van meer kennis van de feiten. Wat nog steeds niet wegneemt dat degenen die dachten dat het zonder een tweede resolutie kon volkenrechtelijk fout zaten… Regeer- en Gedoogakkoord en de wens tot het opzeggen van verdragen Ook op andere wijzen werden de verdedigers van het internationale recht in Nederland in 2010 uitgedaagd, zo bijvoorbeeld door de Akkoorden die ten grondslag liggen aan het kabinet-Rutte. In het Regeerakkoord staat te lezen dat ‘waar nieuw nationaal beleid op juridische grenzen stuit (…) Nederland zich binnen de Europese Unie of in Debatten die een aantal jaren geleden zo goed als ondenkbaar waren, worden nu wel gevoerd ander verband [zal] inzetten voor wijziging van de betreffende verdragen, richtlijnen of afspraken’.17 Daar is op zichzelf juridisch-technisch niets mis mee. De onderliggende boodschap is echter dat Nederland in het verleden ofwel te veel aan zeggenschap heeft ingeleverd, dan wel van plan is beleid te gaan voeren dat bij de huidige stand van het internationale recht niet mogelijk is. ‘Land veroveren door het internationale recht’ wordt dan ‘land terug veroveren op het internationale recht’. 1318 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 Nederland mag op Europees niveau proberen richtlijnen op het vlak van migratie en asiel aan te passen. Van belang is echter dat geen van de richtlijnen waarop de pijlen zich richten als op zichzelf staand kan worden gelezen, zoals ook door de commissie-Meijers aangetoond.18 Zo heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie door de decennia heen handelingen van EU-lidstaten getoetst op hun ‘mensenrechtengehalte’, een lijn die in 2000 is neergelegd in het ‘Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie’. Dit mag dan in Nederland bij referendum zijn weggestemd, maar is daarna teruggekeerd als Protocol bij het Verdrag van Lissabon, en samen met het Verdrag sinds 1 december 2009 ook voor ons land bindend. Daar komt bij dat met het Verdrag van Lissabon de weg is vrijgemaakt voor de toetreding van de EU tot het EVRM, waardoor de Unie eens temeer niet alleen een economisch samenwerkingsverband is, maar ook een ‘waardengemeenschap’ – de bekende ‘ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, waarin de grondrechten en de verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten worden geëerbiedigd’ – en wel voor iedereen die legaal – en in sommige gevallen illegaal; denk aan het uitzettingsbeleid van uitgeprocedeerde asielzoekers – op het grondgebied van de Unie verblijft. Hier raken geldend recht en veranderende politieke visies elkaar in optima forma. Praten over het opzeggen van verdragen lijkt vaak voort te komen uit ergernis over de reikwijdte en doorwerking van het internationale recht in de nationale rechtsorde en steekt meestal de kop op als een internationale toezichthouder een uitspraak heeft gedaan waarbij ons land op de vingers wordt getikt, hoe licht soms ook, of als het vermoeden bestaat dat de onderhandelingen in het verleden te soft zijn gevoerd dan wel met de kennis en beleidsprioriteiten van nu tot een heel andere uitkomst hadden kunnen leiden. Irritatie dus. Tegelijkertijd is het zo dat debatten die een aantal jaren geleden zo goed als ondenkbaar waren nu wel worden gevoerd. De discussie over de grote reikwijdte en invloed van het EVRM en zelfs over het opzeggen van dat verdrag als dat niet verandert, is hiervan een voorbeeld. De bijdragen aan dat debat beginnen vaak met één of enkele, doorgaans goed gekozen voorbeelden waaruit blijkt dat het Hof zijn reikwijdte ver heeft opgerekt, gevolgd door een vaak nogal karikaturale uitvergroting van de geldingsdrang van het Hof, waartegen het vervolgens niet al te lastig strijden is. Zo schreef Tom Zwart, hoogleraar Rechten van de Mens in Utrecht, dat ‘in het uitdijende Verdrag het Hof steeds meer en verfijndere rechten [leest]’ en dat het Hof daardoor ‘steeds meer [begint] te lijken op koning Midas, omdat alles wat het aanraakt in mensenrechten verandert’.19 Ook vermeldt hij, blijkens de context met instemming, dat de Britse regering werkt aan een wetsvoorstel waarin ‘Britse rechters [worden] ontmoedigd zich nog langer te voegen naar Straatsburgse uitspraken, behalve in zaken waarbij GrootBrittannië zelf partij is’. Het mag bij snelle lezing een klein punt lijken, maar is het niet, zoals ook Zwart zal weten. In zijn stuk en dat van anderen, zoals Thierry Baudet,20 staan diverse zaken waarover het zinvol discussiëren is − zoals het primaat van de politiek, de mogelijkheid om (weer) meer gebruik te maken van minnelijke schikkingen en de vraag of het Hof inderdaad te weinig weerwerk krijgt, anders dan van NGO’s en academici − maar zijn wijze van argumenteren draagt er naar onze smaak toe bij dat het debat, in een land dat toch al van meningen aan elkaar hangt, al te zeer in een populistisch-politieke sfeer wordt getrokken. In de woorden van Rick Lawson, EVRM-kenner bij uitstek, roepen auteurs als Zwart en Baudet bovendien ‘een beeld van het EHRM op dat niet spoort met de feiten’. Lawson: ‘Dit Hof toont zich in de regel juist gevoelig voor culturele verschillen. Uit het (…) EVRM vloeit géén recht op abortus voort (A, B & C/Ierland, 2010), en géén recht op openstelling van het huwelijk voor homo’s (Schalk & Kopf, 2010). Als Nederland besluit een Turkse burger vanwege zijn strafblad het land uit te zetten, kan het Hof dat billijken (Üner, 2006). Nederland wordt sowieso maar zelden veroordeeld door het EHRM [vorig jaar gebeurde dat bijvoorbeeld slechts tweemaal, WvG/NJ].21 Het Hof wijst 95% van alle Nederlandse zaken af en moedigt schikkingen tussen de staat en klagers aan.’22 Eind vorig jaar wijdde het NJCM een pracht van een themanummer aan het EVRM,23 dat evenwel door de tegenstanders wel zal worden weggezet als een oratio pro domo. Maar wat is dat huis en wat staat er op het spel? Terecht benadrukken de redacteuren van het themanummer dat het EVRM zijn wortels heeft in de mensenrechtenschendingen van de Tweede Wereldoorlog, en ‘wie de lessen uit het verleden niet kent, en bovendien de moeite niet neemt om zich te verdiepen in het werk van Straatsburg, kan het Hof afschilderen als een obstakel, een belemmering voor de efficiënte uitvoering van beleid’.24 Het kan geen kwaad dat de dragers van Regeer- en Gedoogakkoord zich realiseren in welke traditie Nederland staat, alsook hoezeer de vrijheden waarvoor zij opkomen bevochten hebben moeten worden. Tegelijkertijd is het EVRM, gelukkig, een ‘living instrument’ dat daadwerkelijk kan en mag worden uitgedaagd in het licht van nieuwe inzichten. Maar wie de bijl zet aan de wortel en niet slechts aan een of enkele takken, zet misschien wel meer op het spel dan hij vermag te overzien. Of, blijvend bij de eerder gebruikte beeldspraak: het is zaak eerder gewonnen land niet zonder slag of stoot prijs te geven. Het is het waard ervoor te vechten. De Staatscommissie Grondwet en de internationale rechtsorde Een ander interessant Nederlands voorbeeld, eind 2010, waarbij de spanning die het internationale recht kan oproepen aan de orde kwam is het rapport van de Staats- commissie Grondwet. Een van de opdrachten van de Staatscommissie Grondwet luidde om te kijken naar ‘de invloed van de internationale rechtsorde op de nationale rechtsorde’.25 De kern van de aanbevelingen op dit vlak luidt dat de commissie ‘geen redenen [ziet] om verandering te brengen in de van oudsher open houding van de Nederlandse Grondwet ten opzichte van de internationale en Europese rechtsorde’.26 Als bekend slaat dit op de syste- Hoe behouden we het goede van de grondrechten maximaal overeind bij een steeds veranderende tijdgeest? matiek; de Staatscommissie doet wel een aantal praktische voorstellen ter aanpassing, maar deze hebben niet geleid tot het advies het systeem te wijzigen, tenzij men het (meerderheids)advies om toetsing van nationaal recht aan dwingende bepalingen van internationaal gewoonterecht als zodanig ziet. Voor nu is dat echter niet van belang.27 Wel is van groot belang de vraag of men de oplossing van de spanning tussen internationaal en nationaal recht (mede) in handen legt (of laat liggen) van de rechterlijke macht dan wel ziet als (primaire) taak van regering en Staten-Generaal. Het is een punt dat de commissie verdeelt,28 en dat na het verschijnen van het rapport nog een extra lading kreeg via het eerder genoemde debat over de macht van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en door bijvoorbeeld de opmerking van Geert Wilders, gemaakt ten tijde van de discussie over wraking van rechtbankpresident Jan Moors, dat hij het gevoel had bij zijn proces tegenover D66 te staan.29 Het leidde in de periode daarna tot alweer een forse toename van wrakingsverzoeken.30 Onze oud-studente Marloes van Noorloos, nu aio in Utrecht, spreekt zonder Wilders te noemen over hetzelfde, als zij zegt dat ‘[v]oor veel politici grondrechten vervelende hindernissen [zijn] die het behalen van politiek gewin in de weg staan’, dat smalle parlementaire meerderheden de grenzen bepalen van de rechten die aan minderheden toe- 28. Rapport Staatscommissie Grondwet, 14. Idem, p. 13. weerwerk’, NRC Handelsblad 17 januari ten van de Mens. Een lichtend voorbeeld?, 15. Idem, p. 14. 2011. speciaal nummer van het NTM/NJCM- p. 129. 16. Idem, p. 15. 20. T. Baudet, ‘Het Europese Hof voor de Bulletin, november-december 2010. 29. Waarschijnlijk alle kranten en overige 17. ‘Vrijheid en verantwoordelijkheid. Rechten van de Mens vormt een ernstige 24. Idem, p. 681. oude en nieuwe media, 4/5 oktober 2010. Regeerakkoord VVD-CDA’, 30 september inbreuk op de democratie’, NRC Handels- 25. Rapport Staatscommissie Grondwet, 30. Zie onder meer www.nu.nl/binnen- 2010, p. 3. blad 13 november 2010. november 2010, p. 13. land/2387794/wilders-zet-trend-met-wra- 18. ‘Notitie immigratie en asiel in het 21. HvJ EU 14 september 2010, appl.nr. 26. Idem, p. 105. kingsverzoek.html. Het aantal wrakingsver- Regeerakkoord VVD-CDA 30 september 38224/03 (Sanoma Uitgevers BV/Neder- 27. Zie de reflecties op het rapport van de zoeken is de laatste vijf jaar met maar liefst 2010’, CM1016, Utrecht 10 november land) en HvJ EU 20 juli 2010, appl.nr. Staatscommissie in dit blad van de hand van 81% is toegenomen. Zie M. Chrit & R. L. 2010, met bijlage, passim. Zie ook de ver- 4900/06 (A./Nederland). Jit Peters en Geerten Boogaard (‘Staatscom- Venneman, ‘Wraking en de legitimiteit van volgnotitie, uitgebracht op verzoek van de 22. R. Lawson, ‘Het mensenrechtenhof missie Thomassen: te voorzichtig’) en Luc de Rechterlijke Macht (een evaluatie van Tweede Kamer: CM1101, Utrecht 31 janua- beschaaft Hongarije en Griekenland’, NRC Verhey (‘De Staatscommissie Grondwet: het wrakingsinstituut)’, Trema 2011, afl. 1. ri 2011. Handelsblad 25 januari 2011. een doodgeboren kind?’), NJB 2010/2281, 31. M. van Noorloos, ‘Het toetsingsverbod 19. T. Zwart, ‘Bied dat mensenrechtenhof 23. 60 jaar Europees Verdrag voor de Rech- p. 2802-2808 en NJB 2010/2282, p. 2809. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1319 Wetenschap komen en dat het belang van toetsing door een onafhankelijke rechter eens te meer van belang is, juist omdat ‘de rol van de wetgever zo ingrijpend is veranderd in het huidige krachtenveld van politiek, burgers en media’.31 En dan zitten we wederom in het midden van de ‘landveroveringsthese’, met, anders dan hiervoor waar het steeds ging om juridisch-getinte debatten in een politieke context, als centrale boodschap: hoe behouden we het goede van de grondrechten maximaal overeind bij een steeds veranderende tijdgeest? En dat alles wederom zonder de ogen te sluiten voor reële conceptuele vragen – aangaande bijvoorbeeld de Trias Politica – en praktische problemen – de wetgever kan niet alles voorzien en gaat niet over concrete gevallen – die bij de werkverdeling tussen wetgever en rechter altijd weer aan de orde zullen zijn. Los van de vraag wie bij botsingen tussen internationaal en nationaal recht als ‘arbiter’ mag aantreden, laat de Staatscommissie het systeem van voorrang voor internationaal recht dus intact. En dat is, al naar gelang het gekozen perspectief, niet te danken noch te wijten aan de aanwezigheid van volkenrechtspecialisten in de commissie. Deze waren in Staatscommissie immers niet vertegenwoordigd, anders dan, indirect, via de volkenrechtelijke kennis in de hoofden van de wel aanwezige (staats)rechtsgeleerden, via achtergrondstukken32 en via een expertmeeting met volkenrechtjuristen.33 Naar het causale verband kan slechts worden gegist, maar voor het huidige stuk is de afwezigheid van specifiek volkenrechtelijke kennis misschien wel eerder een zegen dan een nadeel, omdat deze het voorstel voor handhaving van het systeem nog onverdachter maakt dan het al is. De Staatscommissie Grondwet had mede tot opdracht te kijken naar ‘de grondrechten in het digitale tijdperk’34 en heeft daarmee zichtbaar geworsteld. Misschien kon dat ook niet anders, gezien het feit dat het onderwerp raakt aan fundamentele concepties over wat grondrechten eigenlijk zijn, terwijl die concepties zelf aan verandering onderhevig zijn en per commissielid zullen hebben gevarieerd. Tekenend bijvoorbeeld is dat de commissie wel signaleert dat aan, bijvoorbeeld, de vrijheid van meningsuiting een zorgplicht kleeft voor de overheid, maar dat het ‘in eerste instantie een zorg van de samenleving – van de burgers zelf – [is] om de pluriformiteit van meningen en gezichtspunten levend te houden’,35 reden voor de commissie om aan de overheidskant te kiezen voor het woord ‘eerbiediging’.36 Dat is een keuze waar veel voor te zeggen valt – in landen als China en Rusland nog meer dan bij ons − maar wel een keuze, in casu een waaruit vertrouwen spreekt in het zelfreinigend en -corrigerend vermogen van ‘de samenleving’ zonder dat de politieke macht eraan te pas hoeft te komen. Het zijn allemaal aspecten die relevant zijn voor ‘het grotere verhaal’ van dit artikel en voor beantwoording van de vraag hoe het steeds veranderende strijdtoneel vanuit een (min of meer) consistente filosofie tegemoet kan worden getreden. Eén ding staat daarbij vast: wat de wetgever ook met de voorstellen van de Staatscommissie gaat doen, er zullen in de toekomst altijd gevallen zijn waaraan een rechter te pas moet komen om te bepalen of de grenzen van de vrijheid van meningsuiting met voeten worden getreden, hetzij aan de vraagkant, door burgers en media dus, hetzij aan de kant van de autoriteiten tegen wie de vrijheid van 1320 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 meningsuiting wordt ingezet. We zijn dan terug bij nationale rechters en, bijvoorbeeld, het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en andere regionale en mondiale toezichthouders. Het internationale recht heeft daarbij een normerende rol te spelen, zowel in absolute zin (zoals bij het verbod op het strafrechtelijk gebruik van informatie die via marteling is verkregen) als in relatieve zin: het aanreiken en voorschrijven van criteria die in acht moeten worden genomen wil een land aanspraak kunnen maken op de (niet-beschermde titel van) geciviliseerde natie. ‘Landveroveren’ bij uitstek. Slotopmerkingen Land veroveren door het internationale recht op ‘machtspolitiek die verzuimt de menselijke waardigheid als uitgangspunt te nemen’ gaat niet zonder slag of stoot, en dat is maar goed ook. Wie denkt dat internationaalrechtelijke verworvenheden een rustig bezit zijn, laat zich in slaap sussen en vergeet al snel om onderhoud te plegen. In dit Wie alleen maar redeneert vanuit het positieve internationale recht blijft vaak zitten met te eenvoudige antwoorden voor complexe vragen stuk kwamen enkele Nederlandse testen en varianten van onze landveroveringsthese voorbij, van onachtzaam omgaan met eerdere landveroveringen (‘Irak 2003’) tot de opdracht om (misschien) een stap naar voren te zetten waar het bestaande internationale recht zwijgt (‘Kosovo 1999’), van nieuwe politieke inzichten en de wens om reeds veroverd land op te geven (het Regeer- en Gedoogakkoord en de discussie over het EVRM) tot het veiligstellen van verworvenheden (‘Davids’ en de Staatscommissie Grondwet). Onze lijn: kijk waar reële mogelijkheden liggen om het internationaalrechtelijke domein te vergroten, onder gelijktijdige onderkenning van de voetangels en klemmen. En vooral: wees zuinig op veroverd land en realiseer je hoeveel bloed, zweet en tranen het heeft gekost om, met alle tekortkomingen, in de geschiedenis van de mensheid zo ver te komen. Verder is het van groot belang steeds voor ogen te houden welk deel van het internationale recht aan de orde is. Zo is het niet toevallig dat juist op het vlak van vrede- en veiligheidvraagstukken de strijd tussen politiekmilitaire macht en internationaalrechtelijke inperkingen daarvan sterk, zo niet het sterkst, aan de oppervlakte komt. Zeker op dat vlak is het ‘landveroveren’ geen eenrichtingverkeer, waarbij eenmaal veroverd terrein voor eens en voor altijd is veiliggesteld en geborgd door internationaalrechtelijke normstelling en handhaving. Staten ontwikkelen voortdurend nieuwe veiligheidsdoctrines, daartoe al dan niet aangezet door onvoorziene, nieuwe uitdagingen, en dat zal in de toekomst niet anders zijn. De antwoorden zullen even vindingrijk moeten zijn. Niemand kan en zal met droge ogen kunnen bepleiten dat Nederland zich te allen tijde moet houden aan de letter van het internationale recht, noch dat het internationale recht oplossingen dicteert voor alle mogelijke gevallen. Sterker: wie te veel – laat staan: alleen maar – redeneert vanuit het positieve internationale recht (‘black letter law’) blijft vaak zitten met te eenvoudige antwoorden voor belangwekkende, complexe vragen. Het internationale recht dient daarom, behalve waar dat volstrekt evident en onomstreden is, in politieke debatten niet apodictisch te worden gepresenteerd, al was het maar omdat het recht vervolgens de schuld krijgt van iets waarop veeleer de boodschapper zou moeten worden aangesproken. De attitude moet veeleer zijn dat het internationale recht zich voortdurend dient te bewijzen, via een mix van principieel-fundamentele en pragmatische argumenten. Het zal zijn plaats in het debat ten goede komen. Zo te werk gaande is er ook een scherper zicht te krijgen op de grenzen van het volkenrecht (Van Staden, Van Walsum, Zwart), of liever: op de grenzen van wat recht internationaal vermag en de vraag wat er redelijkerwijs van het internationale recht en internationale organisaties − denk aan de VN en haar vredesoperaties − en instituties − denk aan het Internationale Strafhof en zijn interventies in vredesprocessen en aan het EHRM − mag worden verwacht. Ook hier is het zaak met een langeretermijnblik te blijven kijken onder een gelijktijdig open oog voor actuele en acute problemen. Verder kunnen inzichten uit belendende wetenschappen als de leer van de internationale betrekkingen, de antropologie en de geschiedwetenschap, of het gebruik van methodes uit de hoek van empirische kennisverzameling, ervoor zorgen dat klassiek-juridische argumenten worden gecontextualiseerd en daardoor met des te meer kracht en kans op acceptatie kunnen worden geponeerd. De terreinen waarmee het internationale recht zich bezighoudt, behoren niet tot het exclusieve domein van de jurist, terwijl juist in interactie met andere disciplines en benaderingen nieuwe inzichten en betere antwoorden kunnen ontstaan. Daarbij is het positieve internationale recht er ook, en niet in de laatste plaats, om grenzen aan te geven en strepen te trekken. Er is immers sinds de Tweede Wereldoorlog ook gewoonweg veel bereikt. Daarbij gaat het voor Nederland ook om de ‘systeemvraag’, de vraag namelijk of de Nederlandse soevereine volkswil systematisch en mede in het licht van het Grondwettelijke stelsel ten aanzien van de doorwerking van internationaal recht waarvoor ooit op goede gronden werd gekozen, te veel wordt ingeperkt door of last heeft van geldend internationaal recht. Een debat over dat alles is goed, om te voorkomen dat de aannames onder de werking die het internationale recht in Nederland heeft als vanzelfsprekendheden dienst doen. Maar liever dan internationale verdragen te presenteren als iets waaraan ons land is gehouden ‘omdat het niet anders kan’ is te begrijpen waar die binding vandaan komt en waaruit zij inhoudelijk bestaat. Daarover moet de discussie gaan en dan zullen zelfs geharnaste tegenstanders van te veel internationaalrechtelijke ‘bemoeizicht’ begrijpen dat zij meer op het spel zetten dan op het eerste gezicht mag lijken. en de tijdgeest ’, NJB 2010/2284, p. 2816. voor Constitutioneel Recht, juli 2010, diale ontwikkelingen en de noodzakelijke 34. Idem, p. 13. 32. Zie bijv. P.A. Nollkaemper, ‘De Grond- p. 286-296, waarin hij in een vroeg stadium Nederlandse openheid. 35. Idem, p. 79. wet en de opkomende angst voor de inter- enkele goed onderbouwde klaroenstoten 33. Rapport Staatscommissie Grondwet, 36. Idem, p. 80. nationale rechtsorde’ (essay), Tijdschrift liet horen over de verhouding tussen mon- p. 170. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1321 Essay 1039 Rechtsstaatopbouw in Jemen Ronald Janse1 Ook al lijkt het op dit moment ver weg om in verband met Jemen over een rechtsstaat te spreken, toch zal die in de toekomst opgebouwd moeten worden. Er is een rapport voorhanden over het Jemenitische recht waarin met geen woord gerept wordt over de niet-statelijke rechtssystemen die daar welig tieren. Dat is net zo vreemd als een rapport over het Nederlandse recht waarin niets staat over het statelijk recht. O p 23 en 24 mei organiseren het Hague Institute for the Internationalisation of Law en het in Beiroet gevestigde Arab Center for the Development of the Rule of Law and Integrity een conferentie over de Arabische lente in het Vredespaleis. Vertegenwoordigers van regeringen, juridische beroepsgroepen en lokale NGOs uit vijf Arabische landen (Egypte, Jemen, Jordanië, Libanon en Tunesië) zullen daarin met vertegenwoordigers van een aantal internationale organisaties en Westerse regeringen van gedachten wisselen over de vraag hoe de EU en andere donoren effectieve steun kunnen bieden bij de transities in de Arabische wereld. Centraal thema is hoe hulp kan worden geboden bij de opbouw van de rechtsstaat teneinde meer vrijheid en economische ontwikkeling in de regio te realiseren. Het verband tussen de fragiliteit van staten en grensoverschrijdend terrorisme is discutabel Rechtsstaatopbouw is een van de prioriteiten in de op handen zijnde Europese strategie voor hulp bij de transities in Noord-Afrika en het Midden-Oosten.2 Naar verluidt zal Nederland met Zweden een van de hoofdrolspelers zijn bij de uitwerking van deze rechtsstaatstrategie. Dit biedt voor Nederland de gelegenheid om de koers bij te stellen van een aantal al lopende initiatieven van de internationale gemeenschap, waaronder de door Nederland voorgezeten werkgroep rechtsstaatopbouw van de Vrienden van Jemen, een samenwerkingsverband van bijna dertig staten en internationale organisaties. Uit een analyse van het eindrapport van deze werkgroep blijkt namelijk dat het rechtsstaatbeleid sterk gericht is geweest op de veiligheidsagenda van Westerse staten en Golfstaten. Als gevolg daarvan is onder de vlag van rechtsstaatopbouw tot nu toe eerder rule by law versterkt dan de rule 1322 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 of law. Met de dood van Osama bin Laden is het gevaar van grensoverschrijdende terreur uiteraard niet geweken, maar een serieuze strategie van rechtsstaatopbouw vereist meer dan effectieve grensbewaking en rechtshandhaving. Friends of Yemen Op eerste kerstdag 2009 mislukte een aanslag op een vlucht van Amsterdam naar Detroit. De dader, de 23-jarige Nigeriaan Umar Farouk Abdulmatallab, verklaarde zijn training, instructies en explosieven te hebben gekregen in Jemen. Op 28 december eiste Al-Qaeda-op-het-ArabischSchiereiland (voortaan AQAS), het vanuit Jemen opererende filiaal van de beruchte terroristische organisatie, de verantwoordelijkheid voor de aanslag op. Zodoende kwam Jemen in het middelpunt van de belangstelling te staan. Na een lange reeks aanslagen, waaronder die op de USS Cole in 2000 in Aden, was de aanslag op vlucht 253 het definitieve bewijs dat het land was uitgegroeid tot een uitvalsbasis van Al-Qaeda. Het AQAS-gevaar moest worden bestreden, maar hoe? De Amerikaanse regering, overbelast door Irak en Afghanistan, liet begin januari weten geen grondtroepen te sturen. De oplossing, vonden ook andere Westerse regeringen en landen uit de regio, zou liggen in steun aan de Jemenitische regering bij terreurbestrijding. De gelegenheid om hierover van gedachten te wisselen, deed zich snel voor. Op 28 januari 2010 stond een internationale top over Afghanistan gepland in Londen. Toenmalig ministerpresident Gordon Brown stelde voor om de dag daaraan voorafgaand een conferentie over Jemen in te lassen voor Ministers van Buitenlandse Zaken en vertegenwoordigers van de EU, het UNDP (het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties) en andere internationale organisaties. Na afloop van deze twee uur durende conferentie riepen 22 staten en 5 internationale organisaties zich uit tot de Friends of Yemen, een samenwerkingsverband dat zich ten doel stelt Jemen te helpen.3 Daartoe werden twee werkgroepen opgericht: één voor Economy and Governance en een voor Justice and Rule of Law. Van die laatste werkgroep werd Nederland voorzitter, samen met Jordanië. ‘Het is duidelijk dat de internationale gemeenschap niet zal toestaan dat Jemen een tweede Afghanistan wordt’, verklaarde toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken Maxime Verhagen.4 Het bericht over het Nederlandse gedeelde voorzitterschap van de werkgroep rechtsstaatopbouw in Jemen kwam voor velen als een verassing. Weliswaar onderhoudt Nederland een structurele ontwikkelingsrelatie met Jemen en is zij na de Wereldbank, het IMF en de Verenigde Staten de grootste donor van dat land.5 Maar anders dan Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten had Nederland mondjesmaat geïnvesteerd in rechtsstaatopbouw.6 Nederland heeft zich primair toegelegd op hulp bij gezondheidszorg, waterbeheer en onderwijs. Desondanks is het Nederlandse voorzitterschap een diplomatiek succes geworden. Dankzij een strakke regie en uitgebreide consultaties kon op 24 september jl. in New York een eindrapport7 worden voorgelegd tijdens het tweede ministeriële overleg van de Vrienden van Jemen. Maar is het eindrapport ook goed voor de rechtsstaat in Jemen? De stelling van dit artikel is dat het rapport in de huidige vorm weinig bijdraagt aan de rechtsstaat in Jemen, maar dat de kans op een zinvolle bijdrage nog niet verkeken is. Rechtsstaatopbouw en terreurbestrijding Terreurbestrijding is zowel aanleiding als doelstelling van de werkgroepen rechtsstaatopbouw en economie en bestuur van de Vrienden van Jemen. Na afloop van de ministeriële top van 27 januari 2010 verklaarde de toenmalige Britse Minister van Buitenlandse Zaken David Miliband aan de pers: ‘… the ... UK prime minister … called this meeting shortly after the failed terrorist attack on Northwest Airlines flight 253 ... In tackling terrorism, it is vital to tackle the root – its root causes. In Yemen’s case, these are manifold – economic, social and political … Working closely with the government of Yemen, we decided that our agenda needed to cover agreement on the nature of the problem and then address the solutions across the economic, social and political terrain … we agreed to launch a formal Friend of Yemen process ... which will address the broad range of challenges facing Yemen, including through two working groups on economy and governance and justice and law enforcement.’8 Deze woorden passen naadloos in het antiterreurbeleid waaraan we sinds 9/11 en Afghanistan gewend zijn geraakt. Dit beleid is gebaseerd op twee veronderstellingen. De eerste is dat er een verband is tussen grensoverschrijdend terrorisme en fragiele staten. Dit zijn staten die niet bij machte zijn (grote delen van) hun grondgebied te beheersen en niet of nauwelijks in staat zijn hun burgers veiligheid en andere essentiële openbare diensten te leveren.9 Deze staten bieden terroristische organisaties gele- In afgelegen gebieden zijn domweg geen rechtbanken en politie genheid hun acties voor te bereiden en te coördineren en hun leden te trainen in ungoverned spaces en black holes, de termen die in militaire en diplomatieke kringen in zwang zijn geraakt om gebieden aan te duiden die zich aan effectieve staatsmacht onttrekken. Ook heerst in fragiele staten een dermate bar klimaat van armoede, endemische ziekte, onveiligheid en werkloosheid dat een groot aantal mensen zich aansluit bij terroristische organisaties. Dit verband tussen fragiliteit en terrorisme is discutabel.10 Er zijn veel fragiele staten zonder terroristische organisaties (Liberia) of met alleen lokale terroristische organisaties (Colombia). Omgekeerd zijn grensoverschrijdende terroristische organisaties te vinden in staten die weliswaar slecht functioneren, maar die in alle of in elk geval de meeste delen van het land nog een redelijk effectieve overheidsmacht hebben. De vestigingskeuze van grensoverschrijdende terreurorganisaties wordt ingegeven door een reeks van factoren, waaronder de aanwezigheid van voorzieningen die lang niet in of nabij alle fragiele staten voorhanden zijn: (lucht)havens, financiële dienstverlening, communicatiefaciliteiten. Jemen is echter wél een illustratie van het veronderstelde verband tussen fragiliteit en terrorisme. Het land is de thuisbasis van AQAS en oefent momenteel een magnetische aantrekkingskracht uit op Jihadisten uit het Westen. De tweede aanname van het huidige antiterreurbeleid is dat er een verband is tussen (rechts)staatsopbouw en terreurbestrijding: als geïnvesteerd wordt in het over- Auteur Canada, China, de Tsjechische Republiek, 6. Zie www.cilc.nl/index.php?page=cilc-s- Een Wereldwijde Verantwoordelijkheid, 1. Dr. mr. R. Janse is universitair hoofd- Egypte, Frankrijk, Duitsland, Italië, Japan, track-record; Y. Sayigh, Fixing Broken Win- mei 2004, nr. 35, p. 11. docent rechtstheorie aan de Universiteit Jordanië, Koeweit, Nederland, Oman, dows; Security Sector Reform in Palestine, 10. T.E. Aalberts, ‘Een gevaarlijke driehoeks- Utrecht en themacoördinator Rule of Law Qatar, de Russische Federatie, Saoedi Lebanon, and Yemen, Carnegie Papers, verhouding?; Falende staten, georganiseer- aan het Hague Institute for the Internatio- Arabië, Spanje, Turkije, de Verenigde Carnegie Endowment for International de misdaad en transnationaal terrorisme’, nalisation of Law. Met dank voor commen- Arabische Emiraten, het Verenigd Konink- Peace 2009, p. 17-8. Justitiële Verkenningen 2009, 35:3, p. taar aan Laila al-Zwaini en Margaret Plan- rijk, de Verenigde Staten, Jemen, de EU, het 7. Zie www.fco.gov.uk/en/global-issues/ 13-29; A. Hehir, ‘The Myth of the Failed ken. secretariaat van de Gulf Cooperation Coun- conflict-prevention/mena/yemen/. State and the War on Terror: A Challenge cil, het IMF, het UNDP, en de Wereldbank. 8. ‘Remarks with British Foreign Secretary to the Conventional Wisdom’, Journal of Noten 4. NRC Handelsblad 28 januari 2010, p. 5. David Miliband and Yemeni Foreign Minis- Intervention and State Building 2007, 1:3, 2. http://ec.europa.eu/commissi- 5. Zie www.ministeriebuitenlandsezaken.nl/ ter Abu Bakr Abdullah al-Qirbi’, U.S. p. 307-32; S. Patrick, ‘“Failed” States and on_2010-2014/president/news/speeches- en/Key_Topics/Development_Cooperation/ Department of State, zie www.state.gov/ Global Security: Empirical Questions and statements/pdf/20110308_en.pdf; www. Partner_Countries/Countries_ secretary/rm/2010/01/135930.htm. Policy Dilemmas’, International Studies consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/ alphabetically/Y/Yemen. Deze en alle ande- 9. Adviesraad Internationale Vraagstukken Review 2007, 9, p. 644-62. docs/pressdata/en/ec/119780.pdf. re vermelde websites zijn geraadpleegd op en Commissie van Advies inzake Volken- 3. De organisatie bestaat uit Bahrein, 30 januari 2011. rechtelijke Vraagstukken, Fragiele Staten; NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1323 Essay heidsapparaat, het rechtssysteem en de economie van fragiele staten, dan zullen terroristische organisaties wegkwijnen, omdat zij er niet langer een vrijhaven en grote aantallen verse rekruten vinden. Aldus is (rechts)staatsopbouw een speerpunt geworden van het internationale veiligheidsbeleid. Deze veronderstelling is discutabel, ook ten aanzien van Jemen. Het is misleidend om grote delen van Jemen te omschrijven als ungoverned spaces of black holes. Deze delen worden bestuurd door stammen met hun eigen recht en rechtspleging. Volgens sommige waarnemers zijn deze tribale ordes de afgelopen tien jaar onderhevig geraakt aan slijtage, doordat hun leiders gecoöpteerd zijn door het regime van president Saleh en veel van hun tijd doorbrengen in Sana’a, met als gevolg dat zij hun taak van geschilbeslechting verwaarlozen en conflicten steeds vaker en gewelddadiger escaleren. Deze waarnemers zien juist hierin de oorzaak dat AQAS een veilige toevluchtshaven heeft verworven in Jemen; zolang de tribale ordes beter functioneerden, was AQAS niet welkom om trainingskampen op te zetten.11 Dezelfde waarnemers stellen dat effectieve bestrijding van AQAS in Jemen nauwe samenwerking met de stammen vereist. Volgens hen ligt de oorzaak van het AQAS-probleem niet in staatszwakte en de oplossing van het probleem niet in (rechts)staatopbouw in zogenaamde ungoverned spaces, maar in samenwerking met de niet-statelijke tribale verbanden die deze onbestuurde zwarte gaten al eeuwen besturen. De aanbevelingen komen overeen met die welke de afgelopen tien jaar al vaker door donoren zijn gedaan en die nauwelijks resultaat hebben gehad Diagnose en aanbevelingen Jemen kampt met forse economische, demografische en politieke problemen. Het is het armste land in de Arabische wereld. Het gemiddelde inkomen is minder dan $ 900 per jaar, de helft van de bevolking leeft van minder dan $ 2 per dag. Circa 75% van de inkomsten in de nationale begroting is afkomstig uit oliewinning, maar de voorraden slinken snel en zijn voor 2020 volledig uitgeput. Er zijn nu 23 miljoen Jemenieten, twee derde jonger dan 24 jaar; bij voortduring van het huidige geboortecijfer, een van de hoogste ter wereld, is de bevolking verdubbeld in 2030. De werkloosheid bedraagt officieel 40%, maar ligt in feite ruim daarboven, vooral onder jongeren. De grondwaterspiegel daalt twee meter per jaar, water is schaars. Jemenitische instituties zijn zwak en kunnen nauwelijks veiligheid, water, werk en andere diensten leveren aan alle burgers, vooral niet buiten de steden. Sada’a, in het Noorden, is sinds 2004 in opstand onder leiding van de Houthi-familie, dit leidt regelmatig tot zware gevechten met het regerings- 1324 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 leger. In het Zuiden is een steeds omvangrijker seperatistische beweging, die eveneens gewelddadige confrontaties met het regeringsleger aangaat. Er is een discrepantie tussen de perceptie van Jemenitische regering en de Vrienden van Jemen op AQAS: voor de Jemenitische regering is de terreurorganisatie slechts één van de vele problemen, en niet het meest dringende. Desalniettemin delen de Vrienden de vele andere zorgen van de regering en achten ook zij de oplossing daarvan urgent. Overeenkomstig de in de vorige alinea geschetste beleidsinzichten menen zij namelijk dat het AQAS-probleem wortelt in de belabberde toestand van het land en dat effectieve bestrijding van de terreurorganisatie een verbetering vereist van de economische, sociale, juridische en politieke omstandigheden. Militaire middelen zijn ontoereikend.12 De specifieke taak van de werkgroep rechtsstaatopbouw van de Vrienden is na te gaan welke zwakke punten in de justitiële sector het AQAS mogelijk maken vanuit Jemen te opereren. En om maatregelen voor te stellen ter verbetering van het Jemenitische rechtssysteem. Dat dit rechtssysteem inderdaad niet goed functioneert, blijkt uit de uitkomsten van een groot aantal interviews met Jemenieten door het Arab Barometer Project.13 Slechts een derde vertrouwt de rechtspraak en gelooft dat burgers er gelijk worden behandeld; een derde vertrouwt de politie; en minder dan een derde gelooft dat de overheid corruptie serieus bestrijdt. Deze perceptie van Jemenieten op de justitiële- en veiligheidssector steekt negatief af bij zowel hun perceptie op andere sectoren van overheidsbeleid, bijvoorbeeld gezondheidszorg en onderwijs, als bij de perceptie die burgers van andere Arabische landen hebben op de eigen justitiële- en veiligheidssector. Het rapport van de werkgroep identificeert drie tekortkomingen in het Jemenitische rechtssysteem en suggereert oplossingen. Ten eerste is het statelijke recht ontoegankelijk. In afgelegen gebieden zijn domweg geen rechtbanken en politie. In gebieden waar rechtbanken wel aanwezig zijn, worden ‘niet alle’ – preciezer is: bijna geen, zoals zo dadelijk zal blijken – geschillen aan de rechter voorgelegd, duren gerechtelijke procedures te lang, is de tenuitvoerlegging van vonnissen gebrekkig en is sprake van corruptie. Vrouwen en kinderen kunnen nauwelijks gebruikmaken van het recht. Verder wijst het rapport op het ontbreken van programma’s ter preventie van jeugdcriminaliteit en de re-integratie van jeugddelinquenten. Om de toegang tot het recht te verbeteren, beveelt het rapport aan de juridische aanwezigheid van de overheid te vergroten, met name in afgelegen gebieden. De komende tien jaar moet elk jaar één rechtbank en één politiebureau worden gebouwd en uitgerust in de tien armste gebieden. Daarnaast beveelt het rapport aan de toegang tot en het gebruik en kwaliteit van de rechtspleging aan nader onderzoek te onderwerpen en op basis daarvan doelstellingen te formuleren voor verdere hervormingen. Het rapport beveelt ook aan de politie beter te trainen en de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen te verbeteren. Onder de noemer van toegang tot het recht brengt het rapport ook de verbetering van het vermogen van het Ministerie van Justitie om geschillen over water, land en eigendom te voorkomen. Deze aanbe- De stad Al Hajjara in Jemen © Helena Lovincic/iStockphoto velingen komen in grote lijnen overeen met die welke de afgelopen tien jaar al vaker door donoren zijn gedaan en nauwelijks resultaat hebben gehad. Het rapport besteedt geen aandacht aan minder conventionele suggesties die door experts gedaan zijn voor rechtsstaatverbetering.14 De tweede tekortkoming is gebrekkige grensbewaking. De landgrens met Saoedi-Arabië is poreus, de kust en territoriale wateren staan nauwelijks onder effectief toezicht. Wapenhandel, mensenhandel, illegale immigratie, illegale visserij, illegale financiële transacties en piraterij kunnen vrijwel ongestoord plaatsvinden. Het rapport beveelt aan de kustwacht te versterken, de samenwerking met de buurlanden te verbeteren en grensbewakers beter op te leiden in documentenfraude en identiteitsfraude. De derde tekortkoming is corruptie in de rechtelijke macht en het Openbaar Ministerie en bij de politie en andere instanties die tot veiligheidssector behoren. Het rapport noemt een reeks oorzaken, waaronder lage salarissen, gebrekkige kennis van procedures bij zowel rechtzoekenden als leden van het justitieel apparaat en sterke con- trole van de uitvoerende macht; onduidelijke grenzen tussen rechters en aanklagers (vaak dezelfde personen die van gedaante verwisselen). Het rapport beveelt aan de effectiviteit te verbeteren van een reeks al bestaande instellingen, regelingen en methoden voor corruptiebestrijding, bijvoorbeeld integriteitstrainingen van rechters, aanklagers en andere functionarissen. Lacunes en onevenwichtigheden Het rapport besteedt vrijwel uitsluitend aandacht aan de versterking van het formele, statelijke rechtssysteem. Niet-statelijk recht valt nagenoeg buiten het blikveld.15 De enige keer dat het rapport het bestaan van niet-statelijk recht terloops ter sprake brengt, is bij de modernisering van de registratie van grond en eigendom. Dit is overigens een terechte zorg van de Vrienden van Jemen, omdat geschillen over eigendom veelvuldig tot conflicten leiden die vaak gewelddadig worden beslecht, met naar schatting 4000 doden per jaar als gevolg – voor Jemenieten een veel groter probleem dan terrorisme. Deze overigens gebrek- 11. S. Philips & R. Shanahan, Al-Qaída, ment for International Peace, Middle East ce in Yemen’, Paper for the Conference on Tribal Arbitration in San’a’, in: B. Dupret & Tribes and Instability in Yemen, Policy Program, maart 2010. Zie ook Healy & Hill, the Relationship between State and Non- F. Burgat, Le Shaykh et le Procureur; Systè- Paper, Lowy Institute for International Poli- ‘Yemen and Somalia’. State Justice Systems in Afghanistan, 10-4 mes Coutumiers et Pratiques Juridiques au cy, november 2009; Philips, ‘What Comes 12. Friends of Yemen Working Group Eco- december 2006, p. 14-6, verkrijgbaar via Yémen et en Égypte 2005, p. 309-335; Next in Yemen? Al-Qaeda, the Tribes, and nomy and Governance, Final Report, p. 7. www.usip.org/files/file/zwaini_paper.pdf. Idem, ‘State and Non-State Justice in State-Building’, Yemen: on the Brink; 13. www.arabbarometer.org. 15. L. al-Zwaini, ‘Mediating between Cus- Yemen’. A Carnegie Paper Series, Carnegie Endow- 14. L. al-Zwaini, ‘State and Non-State Justi- tom and Code: Dãr al-Salãm, an NGO for NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1325 Essay kige aandacht voor niet-statelijk recht is merkwaardig. In Jemen heeft het statelijke recht, zoals eerder opgemerkt, een slechte naam. Niet-statelijk recht, een combinatie van Sharia en tribaal gewoonterecht dat wordt toegepast door een breed palet aan tribale en geestelijke leiders (en overigens buiten werktijd ook door formele rechters en gerechtsdienaren) geniet een aanzienlijk betere reputatie. Het is toegankelijk; snel; kosten worden openlijk en gezamenlijk overeengekomen; uitspraken worden in veruit de meeste gevallen nageleefd. Volgens schattingen wordt minstens 80% van de geschillen in Jemen opgelost in niet-statelijke rechtssystemen. Daarbij gaat het om geschillen rond eigendom, een erfenis, scheiding, mishandeling en moord. Overigens is het onderscheid tussen statelijk en nietstatelijk recht niet absoluut. Zo kunnen rechters in hun uitspraken verwijzen naar recht dat in niet-statelijke geschillenbeslechting wordt toegepast; zijn sommige materiële normen identiek; vervullen sommige rechters en andere beambten ook taken in niet-statelijke vormen geschillenbeslechting; zijn sommige plaatselijke geschillenbeslechters door de staat benoemd; en erkent de Arbitragewet de geldigheid van de uitkomst van niet-statelijke geschilbeslechting, voor zover deze in overeenstemming is met het statelijke recht. Informele geschilbeslechting is toegestaan onder de Wet op arbitrage, behalve in geval van moord, en valt strikt genomen dus onder het formele recht, maar in de praktijk onttrekt het zich aan het blikveld van statelijke rechtbanken.16 De afwezigheid van aandacht voor niet-statelijke rechtssystemen is des te opmerkelijker, omdat donoren het belang van deze rechtssystemen inmiddels volop onderkennen.17 Tien jaar geleden was dat anders. Toen lag de nadruk vrijwel uitsluitend op versterking van het formele, statelijke rechtssysteem. Juridische ontwikkelingssamenwerking kwam neer op de invoering of wijziging van wetten; de bouw en het uitrusten van rechtbanken; het trainen van rechters, Officieren van Justitie en advocaten; het automatiseren van de zaaksbehandeling; het verbeteren van de juridische opleiding, en wat dies meer zij.18 Ook vandaag de dag worden projecten gericht op de versterking van het statelijke recht nog volop geïnitieerd en uitgevoerd. Maar de afgelopen vijf à zes jaar is bij donoren het besef ontstaan dat niet-statelijke rechtssystemen in ontwikkelingslanden veel belangrijker zijn dan het formele rechtssysteem. Invloedrijke donoren en organisaties, waaronder de OESO, het UNDP en de Wereldbank, benadrukken aandacht voor niet-statelijke rechtssystemen in hun recente beleidsstrategieën en in projecten die recent door hen zijn geïnitieerd en gefinancierd.19 Het is niet duidelijk wat de visie van de Vrienden van Jemen is op de dominantie van niet-statelijke rechtssystemen in het dagelijks leven van Jemenieten. Verwachten ze dat niet-statelijke rechtssystemen de komende jaren vanzelf zullen verdwijnen als de door de hen beoogde versterking van het formele rechtssysteem slaagt? Gelet op de omvang van de problemen in het formele rechtssysteem en de diepe wortels van het niet-statelijke recht is dit onwaarschijnlijk. Of zouden de Vrienden juist denken dat niet-statelijke rechtssystemen ongemoeid moeten blijven omdat ze uitstekend functioneren? Ook dat ligt niet voor de hand: niet-statelijke rechtssystemen kampen deels met 1326 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 dezelfde tekortkomingen als die welke de Vrienden signaleren in het formele rechtssysteem, zoals discriminatie tegen vrouwen, migranten in de kuststreken, en armen zonder stamverband. Deze problemen willen ze in het formele rechtssysteem aanpakken. Hoe dit ook zij, een rapport over het Jemenitische recht dat met geen woord rept over niet-statelijke rechtssystemen is net zo vreemd als een rapport over het Nederlandse recht waarin niets staat over het statelijk recht. Een tweede tekortkoming van het rapport van de Vrienden van Jemen is de miskenning van de invloed van het Jemenitische politieke systeem op het mogelijke succes van pogingen tot (rechts)staatopbouw. Op papier is Jemen een democratie met een gekozen parlement en president, wetten, een onafhankelijke rechterlijke macht, en is politieke machtsuitoefening in redelijke mate onderworpen aan politieke en juridische verantwoording. In werkelijkheid worden macht en middelen in Jemen verdeeld door patronage. Persoonlijke relaties, niet onpersoonlijk legaal-juridisch gezag, zijn de basis van het func- Verwacht men soms dat niet- statelijke rechtssystemen de komende jaren vanzelf zullen verdwijnen als de versterking van het formele rechtssysteem slaagt? tioneren van de staat.20 Saleh, die in 1978 president werd van Noord-Jemen en in 1990 van het verenigde Jemen, heeft zijn positie weten te behouden door geld, overheidsbanen (Jemen telt 800 000 ambtenaren) en voorrechten (bijvoorbeeld import- en exportrechten) aan (de achterbannen van) invloedrijke personen te geven in ruil voor steun aan zijn bewind. In het begin van zijn bewind bracht hij verwanten en leden van zijn eigen stam in sleutelposities in het leger, politie en de veiligheidsdiensten. Vervolgens breidde hij zijn patronagenetwerk uit naar alle sectoren van het economische en politieke leven. Hij heeft een breed scala van invloedrijke personen en groeperingen aan zich weten te binden: stamleiders (de sjeiks), religieuze leiders, traditionele kooplieden, technocraten en leden van oppositiepartijen. Deze strategie van coöptatie van elites en tegenstanders, ‘dansen op slangenkoppen’,21 die geflankeerd wordt door harde repressie, met name de afgelopen jaren, heeft voor hem lange tijd gewerkt: hij is ruim dertig jaar aan de macht. Inmiddels heeft hij zijn vertrek aangekondigd, al is niet uitgesloten dat dit een schijnbeweging is. De Vrienden van Jemen bepleiten versterking van de rechtsstaat door capaciteitsopbouw (nieuwe rechtbanken, automatisering, enz.) en een reeks anticorruptiemaatregelen. Voor zover deze maatregelen leiden tot een injectie van geld in het rechtssysteem, bijvoorbeeld het verhogen van salarissen van rechterlijke functionarissen, kunnen deze maatregelen op steun rekenen van het huidige bewind. Het patronagesysteem draait namelijk primair op inkomsten uit olie en de olievoorraad is voor 2020 op. Financiële hulp is welkom en wat betreft het regime een belangrijk beoogd resultaat van het Vrienden van Jemenproces.22 De kans is echter nihil dat het regime de politieke wil heeft om de rechtstoepassing en rechtshandhaving onafhankelijk te maken van patronagenetwerken en het functioneren ervan te laten bepalen door onpersoonlijke regels en procedures. Dat zou de bijl zijn aan de wortel van de eigen macht. ‘Paradoxically, strengthening governance ... requires the consent of Yemen’s power elite, while simultaneously threatening their current operating model by devolving their collective advantage to the benefit of state institutions.’23 Een derde probleem in het rapport getuigt van een eenzijdig begrip van de rechtsstaat. Effectieve rechtshandhaving is een essentieel onderdeel van elke rechtsstaat. Vanuit die optiek is begrijpelijk dat de Vrienden van Jemen inzetten op maatregelen ter versterking van de opsporing en vervolging van criminaliteit en de kust- en grensbewaking. De vraag is echter of de Vrienden het juiste evenwicht kiezen tussen bescherming van burgers tegen veelvoorkomend geweld en de bescherming van Golfstaten en Westerse staten tegen de dreigingen van grensoverschrijdende terreur en piraterij. Het is afwachten welke financiële middelen voor de verschillende onderdelen van het rapport worden vrijgemaakt en welke programma’s worden ontwikkeld en uitgevoerd, maar zoals het er nu naar uitziet staat de rechtshandhaving vooral in het teken van de veiligheidsagenda van Westerse staten en de Golfstaten. Bovendien bestaat de kans dat het regime de wapens die bedoeld zijn voor kust- en grensbewaking inzet tegen de opstandelingen in het Noorden, de afscheidingsbeweging in het Zuiden, en politieke tegenstanders. Bovendien speelt het wezenlijke kenmerk van de rechtsstaat, beperking van willekeurige machtsuitoefening, nauwelijks een rol in het rapport van de Vrienden van Jemen. Vergroting van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht wordt wel aangestipt in een van de aanbevelingen, maar niet nader uitgewerkt, terwijl binnen- en buitenlandse waarnemers het erover eens zijn dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht alleen op papier redelijk bevredigend is. Meer in het algemeen zijn checks and balances op de uitvoerende macht nagenoeg afwezig en verzekeren zowel de mistige en overlappende bevoegdheden tussen een aanzienlijke hoeveelheid In Jemen heeft het statelijke recht een slechte naam overheidsorganisaties en de informele patronage dat de regering vrijwel ongecontroleerde invloed heeft op besluitvorming. Volgens Amnesty International is Jemen, tot een jaar of tien geleden een van de meest vrije landen in de Arabische wereld, de afgelopen jaren het toneel geworden van politieke moorden en vervolgingen, forse inperking van de vrijheid van meningsuiting, verdwijningen, marteling en oneerlijke processen.24 Over deze zaken zwijgt het rapport. Daarbij komt dat de Verenigde Staten, parallel aan het Vrienden van Jemen-proces, bezig zijn met een militaire antiterreurcampagne. Blijkens WikiLeaks heeft president Saleh in 2009 de hoogste antiterreuradviseur van Obama het aanbod gedaan dat ‘... Yemen’s national territory is available for unilateral CT operations by the US’.25 Van dit aanbod is gebruikgemaakt. In december 2009 vuurden de VS twee kruisraketten af op vermoede trainingskampen van AQAS, waarbij tientallen mensen om zijn gekomen, waaronder leden van AQAS, maar ook burgers.26 In 2010 is de militaire samenwerking sterk geïntensiveerd.27 De Verenigde Staten bewapenen, trainen en financieren Jemenitische strijdkrachten, delen militaire inlichtingen met Jemenitische veiligheidsdiensten, en voeren geheime operaties tegen AQAS uit met Jemenitische troepen. De vraag is of deze militair operaties ondermijnend zijn voor de beoogde versterking van het Jemenitische rechtsstelsel. De stilzwijgende veronderstelling van politici, diplomaten en militairen is dat militair optreden pogingen tot (rechts)staatopbouw niet (ernstig) ondermijnen. Bewijs voor de juistheid van deze veronderstelling is nog niet geleverd. Conclusie Het was de bedoeling dat de Vrienden van Jemen dit voorjaar opnieuw bij elkaar zouden komen om de aanbevelingen van het rapport om te zetten in beleid. Vanwege de hevige onrust in Jemen en de regio is dat niet gebeurd en lijkt het erop dat het rapport voorlopig in een bureaulade verdwijnt. Vast staat echter dat Westerse donoren en Golfstaten zich actief met Jemen blijven bemoeien, omdat AQAS na de dood van Osama bin Laden een van de actiefste en best georganiseerde takken van de gevreesde ter- 16. L. al-Zwaini, ‘State and Non-State Justi- J4P_Packet.pdf. of Snakes 2010. 24. Amnesty International, Yemen: Crac- ce in Yemen’. 20. A. Longley Alley, ‘The Rules of the 22. ‘Yemen, the Region and the World: king Down under Pressure 2010. 17. J. Faundez, ‘Legal Pluralism and Inter- Game: Unpacking Patronage Politics in Perceptions of Regional and International 25. ‘Yemen Sets Terms of a War on Al Qae- national Development Agencies: Statebuil- Yemen’, The Middle East Journal (64) Interests’, Meeting Summary, 6 april 2010, da’, New York Times 3 december 2010; ding or Legal Reform?’, Hague Journal on 2010, 3, p. 385-409; Idem, ‘Yemen’s Multi- Chatham House Yemen Forum and Sheba ‘Cables Show Obstacles with Yemeni Lea- the Rule of Law 2011 (1), t.p. ple Crisis’, Journal of Democracy, 21 (4) Centre for Strategic Studies, zie www.chat- der’, Washington Post 4 december 2010. 18. T. Carothers, ‘The Rule of Law Revival’, 2010, p. 72-86; I. Duyvesteyn & W. P. hamhouse.org.uk/ 26. ‘Is Yemen the Next Afghanistan?’, New in: Idem, Promoting the Rule of Law Murphy, ‘Interventie in Staatsvormingspro- files/16471_050410summary.pdf. York Times 6 juli 2010. Abroad; In Search of Knowledge 2006, cessen: dictatuur versus Democratie?’, 23. S. Healy & G. Hill, ‘Yemen and Somalia: 27. S. Healy & G. Hill, Yemen and Somalia: p. 3-14. Internationale Spectator 64 (4) 2010, Terrorism, Shadow Networks and the Limi- Terrorism, Shadow Networks and the Limi- 19. Zie http://siteresources.worldbank.org/ p. 220-224. tations of State-building’, Chatham House tations of State-building, Chatham House INTJUSFORPOOR/Resources/USIP_GW_ 21. V. Clark, Yemen; Dancing on the Heads Briefing Paper, oktober 2010, 12. Briefing Paper, oktober 2010, p. 13. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1327 Essay reurorganisatie is. Versterking van de rechtsstaat zal een prioriteit blijven, omdat onder beleidsmakers de opvatting heerst dat dit een probaat middel is om de voedingsbodem van terreur weg te nemen. De kans is echter klein dat rechtsstaatopbouw zoals bepleit door de Vrienden van Jemen de oorzaken van onvrede van burgers weg zal nemen. Als de aanbevelingen van het rapport worden omgezet in beleid, dan kan de toegang tot het formele rechtssysteem enigszins verbeteren. Versterking van het formele rechtssysteem heeft echter nauwelijks invloed op het leven van burgers, gelet op de overweldigende betekenis van informeel recht. Het rapport leidt vooral tot versterking van de rechtshandhaving, waarbij de door de internationale veiligheidsagenda ingegeven versterking van de kust- en grensbewaking belangrijker lijkt dan de bescherming van Jemenitische burgers tegen veelvoorkomend geweld. Het rapport bevat geen harde aanbevelingen om de autocratische uitoefening van overheidsmacht aan het recht en effectieve checks and balances te onderwerpen. Er zijn geen aanwijzingen dat het regime de politieke wil heeft hervormingen door te voeren die het einde inluiden van het patrimoniale politieke systeem en van de invloed van persoonlijke relaties en corruptie op het rechtssysteem. Versterking van rule by law, niet van de rule of law, is de meest waarschijnlijke uitkomst van uitvoering van de aanbevelingen van het rapport. Daarmee is niet gezegd dat het rapport geen spoor vertoont van een meer op de rule of law georiënteerde benadering van rechtsstaatopbouw. In de aanbevelingen over verbetering van de toegang tot het recht en het voorkomen van geschillen over land en water kan het streven naar rule of law worden herkend. Bij de totstandkoming van een rapport als dat van de Vrienden van Jemen zijn vele donoren betrokken met verschillende, deels overlappende, deels conflicterende agenda’s en beleidsinzichten. Sterker, dergelijke verschillen komen terug in de departementen en afdelingen van elk afzonderlijk donorland. De stelling is dat de op rule of law georiënteerde benadering in het rapport van de Vrienden van Jemen bedolven dreigt te raken onder de aandacht voor rechtshandhaving, die op haar beurt overwegend lijkt te zijn gericht op de internationale veiligheidsagenda. Een belangrijke oorzaak hiervoor is dat juridische ontwikkelingssamenwerking vrijwel altijd het resultaat is van onderhandelingen tussen de regering van het ontvangende land en donoren, waarbij beide partijen water bij de wijn moeten doen. Westerse donoren en de Golfstaten 1328 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 hebben de Vrienden van Jemen-groep tot stand gebracht vanwege hun eigen staatsveiligheid en de internationale veiligheidsagenda. Bovendien meenden zij dat zij daarvoor steun nodig hebben van de Jemenitische regering en zagen zij geen alternatief voor Saleh. Op zijn beurt was Saleh uit op het behoud van zijn eigen macht. Voor het Saleh-bewind waren de voornaamste bedreigingen de opstand in het Noorden, de afscheidingsbeweging in het Zuiden, en de staatsfinanciën. De Vrienden van Jemen en de Jemenitische regering konden elkaar vinden in versterking van de rechtshandhaving. Voor versterking van de rule of law ontbrak dit draagvlak. Het feit dat juridische ontwikkelingssamenwerking het resultaat is van onderhandelingen, betekent echter niet alleen dat donoren concessies moeten doen, maar ook dat zij concessies kunnen afdwingen. Gelet op de Arabische lente en de hevige onrust die naar aanleiding daarvan ook in Jemen is ontstaan, lijken donoren in een sterkere positie te verkeren dan afgelopen jaar. Bovendien zijn er nu duidelijke aanwijzingen dat beperking van autocratische machtsuitoefening en vergroting van vrijheid een duidelijke wens is van de bevolking. Als de Vrienden van Jemen, in welke samenstelling dan ook, verdergaan, dan zouden zij aandacht kunnen afdwingen voor informeel recht en voor effectieve controle op machtsuitoefening. De vraag is natuurlijk of de Golfstaten, die de ontwikkelingen in de regio met argusogen volgen en inmiddels zelf met openlijke opstandigheid kampen, zitten te wachten op een dergelijke accentverschuiving. Bovendien blijken Westerse donoren, ondanks hun geloof dat organisaties als AQAS wortelen in sociale, economische, juridische en politieke onderontwikkeling en ondanks hun ambitie om deze problemen aan te pakken, in de praktijk sterk de nadruk te leggen op een harde aanpak die gericht is op indamming van het gevaar.28 De kans dat de Vrienden van Jemen zich zullen inspannen voor de rule of law is niet groot. Maar deze kans is ook niet verkeken. Nederland heeft gezag opgebouwd in het samenwerkingsverband van de Vrienden van Jemen. Dat kapitaal kan gebruikt worden om te zorgen dat rechtshandhaving en rule of law in het beleid ten aanzien van Jemen meer in balans komen. Dat de resultaten van rechtsstaatbevordering in Jemen op zijn best bescheiden zullen zijn en lange adem vergen, spreekt voor zich. 28. S. Humphreys, Theatre of the Rule of Law; Transnational Legal Intervention in Theory and Practice 2010, p. 166-73. Rechtspraak Aanbevolen citeerwijze: Procedure in Straatsburg slechts in een zeer klein aantal Europese sta- NJB 2011, … (nummer uitspraak) Kiyutin diende op 18 december 2009 een ten wordt vereist voor het verkrijgen van een klacht in bij het Straatsburgse Hof, waarin hij verblijfsvergunning. Ook dat maakt dat een stelde dat hij het slachtoffer was van discri- bijzonder overtuigende rechtvaardiging nodig Europees Hof voor de Rechten van de Mens 1329 minatie op grond van zijn gezondheidstoe- is om zo’n eis toch te stellen. Hoge Raad (strafkamer) 1330 stand bij de beoordeling van zijn verzoek om De regering heeft dergelijke overtuigende Hoge Raad (belastingkamer) 1340 een verblijfsvergunning. Op 5 mei 2010 redenen niet naar voren gebracht. Het argu- Raad van State 1341 besloot het Hof de feiten en ontvankelijkheid ment van de noodzaak tot bescherming van Centrale Raad van Beroep 1343 gezamenlijk te beoordelen. In de procedure de volksgezondheid overtuigt het Hof niet, zijn schriftelijke interventies toegelaten door nu uit tal van internationale rapporten en Interights en het International Centre for the onderzoeken blijkt dat reisbeperkingen voor Europees Hof voor de Rechten van de Mens Legal Protection of Human Rights. mensen met HIV/aids niet zinvol zijn. De Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe- Uitspraak van het Hof pelijk bewijs voor het tegenovergestelde. Eer- kers van de Instituten voor Publiekrecht en (Eerste kamer: Vajić (president), Kovler, der berust de uitsluiting op een veronderstel- Strafrecht van de Universiteit Leiden alsmede Rozakis, Lorenzen, Steiner, Lazarova ling dat HIV-positieve mensen zich op een door M. Kuijer (Min. van Justitie; VU) en J.H. Trajkovska, Laffranque) onveilige manier zullen gedragen en de regering heeft niet gewezen op wetenschap- infectie zullen overbrengen. Die veronderstel- Gerards (RUN). Alle uitspraken van het EHRM staan op www.echr.coe.int; een selectie ver- Hoewel art. 8 EVRM geen recht bevat op ves- ling komt echter neer op een onaanvaardba- schijnt uiteindelijk in Reports of Judgments tiging in een bepaalde staat of op een ver- re generalisering die niet op feitelijke gege- and Decisions. De uitspraken van kamers van blijfsvergunning, moet een staat zijn immi- vens is gebaseerd en die ten onrechte de het EHRM worden drie maanden na de uit- gratiebeleid volgens het Hof vormgeven op individuele situatie van iemand met HIV niet spraakdatum definitief, tenzij er intern appel een wijze die verenigbaar is met de mensen- in acht neemt. Daar komt nog bij dat Rusland wordt ingesteld bij de Grote Kamer van het rechten van een buitenlands onderdaan, de eis van een HIV-negatieve status niet stelt Hof. waaronder in het bijzonder diens recht op aan toeristen of mensen die slechts tijdelijk respect voor zijn privé- of gezinsleven en het in het land aanwezig zijn, zonder dat duide- recht om niet te worden gediscrimineerd. lijk is waarom deze groepen een minder Het Hof stelt vast dat bij de weigering van de groot gezondheidsrisico zouden vormen. Het verblijfsvergunning doorslaggevende waarde Hof merkt op dat de maatregel eerder contra- is gehecht aan de HIV-positieve status van productief kan werken, nu deze kan leiden Kiyutin. Hoewel art. 14 EVRM niet expliciet tot vermijdingsgedrag (migranten die geen Art. 8 jo. 14 EVRM. Discriminatieverbod. melding maakt van gezondheidsstatus of HIV-test willen ondergaan zullen de illegali- Vereiste van HIV-negatieve status voor medische aandoeningen als beschermde teit induiken) en tot een vals gevoel van vei- toekenning verblijfsvergunning is inherent gronden van onderscheid, aanvaardt het Hof ligheid bij de eigen bevolking (HIV/aids is stigmatiserend en niet noodzakelijk om de dat art. 14 ook betrekking heeft op deze een ‘buitenlands probleem’, waartegen in het volksgezondheid te beschermen. ‘Very gronden. eigen land geen preventieve maatregelen weighty reasons’ vereist als rechtvaardiging Als een beperking van fundamentele rechten hoeven te worden getroffen). voor onderscheid wegens HIV/aids. van toepassing is op een bijzonder kwetsbare Alles bijeengenomen, ook rekening houdend groep in de samenleving, die in het verleden met het feit dat Kiyutin in Rusland als immi- het slachtoffer is geweest van aanzienlijke grant met een verblijfsvergunning geen aan- discriminatie, dan moet de staat zeer zwaar- spraak kan maken op kosteloze medische 1040 10 maart 2011, appl.nr. 2700/10 (EVRM art. 8 en 14) wegende redenen aanvoeren ter rechtvaardi- bijstand, leidt dit het Hof tot de bevinding ging van zo’n beperking. De reden daarvoor is dat de klager door de maatregelen inderdaad Feiten dat deze groepen historisch gezien zijn onder- slachtoffer is geworden van discriminatie op Kiyutin is in 1971 in de USSR geboren en worpen aan vooroordelen die nog steeds voel- grond van gezondheidsstatus. verkreeg de Oezbeekse nationaliteit toen de bare resultaten kunnen hebben, zoals sociale USSR uiteenviel. In 2003 trouwde hij met een uitsluiting. Mensen met HIV/aids zijn sinds Slotsom Russische; zij kregen samen een dochtertje de jaren ’80 het slachtoffer geweest van wijd- Het Hof oordeelt unaniem dat de weigering en wonen in de Oryol-regio in Rusland. In verbreide stigmatisering en uitsluiting, als van de verblijfsvergunning een schending augustus 2003 vroeg Kiyutin een verblijfsver- gevolg van angst en onwetendheid over de vormt van art. 8 jo. 14 EVRM. Eveneens una- gunning voor Rusland aan. In dat verband oorzaken en het besmettingsrisico. Boven- niem kent het Hof de klager € 15 000 toe als werd hij verplicht om een medische keuring dien zijn steeds relaties gelegd met gedragin- vergoeding voor immateriële schade en te ondergaan, waaruit bleek dat hij HIV- gen (bijv. homoseksuele contacten, drugsge- € 350 als proceskostenvergoeding. positief was. Op die grond werd zijn verzoek bruik en prostitutie) die ook al onderhevig om een verblijfsvergunning afgewezen. In zijn aan stigmatisering, waardoor de vooroor- 2009 diende Kiyutin opnieuw een verzoek in delen nog zijn vergroot. Dit betekent dat om een (tijdelijke) verblijfsvergunning, maar mensen met HIV/aids een kwetsbare groep dit verzoek werd opnieuw afgewezen met zijn die getekend wordt door vooroordelen en een verwijzing naar zijn HIV-positieve status. stigmatisering, zodat er slechts een zeer klei- Bovendien werd hem een geldboete opgelegd ne margin of appreciation is om deze groep omdat hij in de tussengelegen periode ille- anders te behandelen. Het Hof acht verder gaal in Rusland had verbleven. van belang dat een HIV-negatieve status Kiyutin vs. Rusland. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1329 Rechtspraak Hoge Raad (strafkamer) volgd. De verdachte is gedagvaard voor de voorwaardelijke gevangenisstraf of een Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr. kinderrechter van zijn woonplaats, te weten (on)voorwaardelijke geldboete. Aan dit J.C.M. Leijten, oud-advocaat-generaal bij de de kinderrechter in de Rechtbank te Haarlem. onderbouwde standpunt is het hof voorbij- Hoge Raad en oud-redacteur van dit blad. 2.6. Het middel stelt de vraag aan de orde of gegaan zonder daartoe de bijzondere rede- de kinderrechter in de rechtbank te Haarlem nen op te geven. Nietigheid wegens schen- in eerste aanleg en daarmee het hof in hoger ding van art. 359 lid 2 en 8 Sv 1041 beroep – zich onbevoegd had moeten verklaren op grond van art. 6, tweede lid, Sv. Het (Sv art. 359 lid 2; Vreemdelingenbesluit 26 april 2011, nr. 09/03329 J antwoord op die vraag luidt ontkennend. Art. art. 6.6) (Mrs. Koster, De Savornin Lohman, 6, tweede lid, Sv staat niet eraan in de weg Van Schendel, Splinter-van Kan en Loth; dat in een geval als het onderhavige, waarin De verdachte werd in hoger beroep veroor- de A-G Machielse heeft geconcludeerd tot anders dan het hof heeft geoordeeld, sprake deeld tot twee maanden gevangenisstraf verwerping van het beroep; is van gelijktijdige vervolging, de zaak tegen wegens als vreemdeling in Nederland verblij- adv. mr. M.J.F. Stelling, Zeist) een jeugdige verdachte wordt aangebracht ven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft LJN BO9872 voor de kinderrechter die op grond van de te vermoeden dat hij op grond van een wet- woonplaats van de verdachte bevoegd is. telijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling Art. 6 lid 2 Sv beoogt met gelijktijdige Dat berust op het volgende. is verklaard. vervolging te bewerkstelligen dat de zaken Met het voorschrift van het tweede lid van art. Het middel bevat de klacht dat het hof in tegen dezelfde rechter worden behandeld. 6 Sv heeft de wetgever beoogd in geval van strijd met art. 359 lid 2 Sv niet, althans onvol- Maar dat oogmerk kan niet bereikt worden gelijktijdige vervolging te bewerkstelligen dat doende de redenen heeft weergegeven waar- als vier meerderjarigen en een persoon de zaken tegen medeverdachten door dezelfde om het is afgeweken van het uitdrukkelijk samen een feit plegen, terwijl die laatste rechter worden behandeld (vgl. HR 27 mei onderbouwde standpunt dat aan de verdach- moet worden berecht door de kinderrechter 1999, LJN ZD1575, NJ 1999/635, r.o. 3.3.8). te geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf met diens bijzondere rechtsregels die niet De met art. 6, tweede lid, Sv beoogde behan- moet worden opgelegd. gelden voor de gewone strafrechter. Daarom deling door dezelfde rechter kan hier niet De rechtbank had de verdachte drie maan- is er ook geen reden om in zo’n geval de kin- worden bereikt, waar de zaak van de verdach- den gevangenisstraf opgelegd. Het hof ver- derrechter in de rechtbank waar de meerder- te door een kinderrechter, op de wijze als minderde de straf tot twee maanden, zich jarige verdachten worden vervolgd, bevoegd bepaald in Titel II van het Vierde boek van daarbij en daartoe beroepend op de oriënta- te maken en niet (ook) de kinderrechter van het Wetboek van Strafvordering moet wor- tiepunten straftoemeting van het LOVS. de woonplaats van de jeugdige den behandeld en de zaken van de medever- Het middel gaat een stuk verder en voert in dachten door de rechtbank, op de gewone cassatie aan dat het Hof zonder nadere wijze, worden behandeld. In een dergelijke motivering weigerde de door de verdediging (Sv art. 6 en 495) situatie dient het geen redelijk, met de bepleite voorwaardelijke gevangenisstraf op De verdachte werd in hoger beroep veroor- beoogde doelmatige rechtspleging strokend, te leggen. Daartoe was in hoger beroep onder deeld tot een werkstraf van twintig uren doel dat uitsluitend de kinderrechter in de meer aangevoerd: wegens openlijk in vereniging geweld plegen rechtbank waar de medeverdachten worden Ingevolge artikel 6.6. van het Vreemdelingen- tegen goederen. vervolgd bevoegd zou zijn van het aan de besluit komt de ongewenstverklaring te ver- Het eerste (van de tien) middel(en) bevat de verdachte tenlastegelegde feit kennis te vallen als cliënt vijf jaar buiten Nederland klacht dat de kinderrechter in de rechtbank nemen en de kinderrechter van verdachtes heeft verbleven. Dat betekent dat cliënt in Haarlem onbevoegd was de strafzaak te woonplaats niet. Daartoe strekt art. 6, tweede juli 2014 terug kan komen naar Nederland behandelen. De rechtbank te ’s-Gravenhage lid, Sv dan ook niet. en hier kan proberen in aanmerking te was bij uitsluiting van andere colleges 2.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld. komen voor een verblijfsvergunning voor bevoegd, omdat er sprake was van een gelijk- De Hoge Raad verwerpt het beroep. verblijf bij zijn gezin. Deze verblijfsvergunning zal echter worden tijdige vervolging van mededaders voor deze rechtbank. De verwerping door het hof van het beroep op onbevoegdheid van de rechter 1042 afgewezen op het moment dat hij voor dit feit wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Op zich wordt een eens te Haarlem is (…) in strijd met art. 6 Sv. De volgende wettelijke bepalingen zijn in 26 april 2011, nr. 09/03650 gepleegd misdrijf niet blijvend tegengewor- deze zaak van belang: art. 6 en 495 Sv. (Mrs. Koster; De Savornin Lohman en Loth; pen, na verloop van vijf jaar zou de veroorde- In deze zaak geeft onder 2.5 de feiten waar- de A-G Knigge heeft geconcludeerd tot ver- ling voor dit feit in principe niet meer van in cassatie met betrekking tot het eerste nietiging van het bestreden arrest ten aan- gebruikt kunnen worden om de aanvraag af middel kan worden uitgegaan: zien van de strafoplegging en tot zodanige te wijzen. Maar het probleem is dat de ter- Vier meerderjarige medeverdachten zijn als op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de mijn van vijf jaar pas begint te lopen op de daders ter zake van dezelfde tenlastgelegde Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot ver- dag waarop de sanctie volledig is ten uitvoer feiten gedagvaard voor de Rechtbank te werping van het beroep voor het overige: gelegd. Dat is – in geval van een gevangenis- ’s-Gravenhage. De officier van Justitie heeft adv. mr. A.A. Franken, Amsterdam) straf – op de datum van invrijheidstelling (…). kennelijk geoordeeld dat zich niet het uitzon- LJN BP6467 Cliënt zal dus vanwege deze veroordeling in plaats van vijf jaar, wel tien jaar moeten deringsgeval van art. 495 Sv, tweede lid onder c, Sv voordoet dat de zaak niet voor splitsing De vreemdelingenrechtelijke gevolgen van wachten voordat hij met zijn gezin in Neder- vatbaar is en heeft de zaak tegen de verdach- het opleggen van een onvoorwaardelijke land kan worden herenigd. Door deze te overeenkomstig de hoofdregel van art. gevangenisstraf of taakstraf nopen, volgens omstandigheden, is oplegging van een 495, eerste lid, Sv voor de kinderrechter ver- de verdediging, tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een 1330 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 Rechtspraak onevenredig zware straf. (…) Ik verzoek u daarnaar als bedoeld in art. 163 lid 2 WVW ren, verplicht hun medewerking te verlenen daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf 1994: uit de bewijsmiddelen valt wel af te aan een voorlopig onderzoek van uitgeadem- of taakstraf, dan wel een (on)voorwaardelijke leiden dat het strafbare feit van art. 160 lid de lucht en daartoe volgens door die perso- geldboete op te leggen. 5 WVW 1994 is begaan, maar dat is niet ten nen te geven aanwijzingen ademlucht te bla- De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van laste gelegd, terwijl het strafbare feit van zen in een door die persoon aangewezen het middel: art. 163 lid 2WVW 1994 niet uit de bewijs- apparaat. 2.4. Ter terechtzitting. In hoger beroep heeft middelen kan worden afgeleid Art. 163, eerste en tweede lid, WVW 1994 1. Bij verdenking dat de bestuurder van een de raadsvrouwe met betrekking tot de strafoplegging aangevoerd dat ‘een onvoorwaarde- (WVW 1994 art. 8, 159, 160 en 163) voertuig heeft gehandeld in strijd met art. 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen lijke gevangenisstraf in deze zaak niet gepast is’. Dat standpunt is door de raadsvrouwe De verdachte werd in hoger beroep veroor- zijn medewerking te verlenen aan een onder- onderbouwd door te wijzen op, kort gezegd, deeld tot een geldboete van € 1000 waarvan zoek als bedoeld in art. 8, tweede lid, onder- de vreemdelingenrechtelijke consequenties € 500 voorwaardelijk en tot ontzegging van deel a en artikel 8, derde lid, onderdeel a. die de oplegging van een dergelijke straf voor de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen 2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid de verdachte zou meebrengen. Dit betoog voor de tijd van vijftien maanden, waarvan bedoelde bevel is gegeven, is verplicht adem- kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan zes maanden voorwaardelijk een en ander lucht te blazen in een voor het onderzoek als een standpunt dat duidelijk, door argu- wegens 1. overtreding van art. 163, lid 2 bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle menten geschraagd en voorzien van een WVW 1994; en 2. overtreding van art. 8 WVW door de opsporingsambtenaar ten dienste van ondubbelzinnige conclusie is overstaan van 1994. het onderzoek gegeven aanwijzingen. het Hof naar voren is gebracht. Het hof heeft overeenkomstig de tenlasteleg- De Hoge Raad vervolgt: Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk ging onder 1 bewezenverklaard dat de ver- 2.4. Uit de door het Hof gebezigde bewijs- onderbouwde standpunt afgeweken door de dachte: op 15 januari 2007 te A. als degene middelen kan wel worden afgeleid dat de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaar- tegen wie verdenking was gerezen als verdachte geen gevolg heeft gegeven aan de delijke gevangenisstraf van twee maanden. bestuurder van een voertuig, te weten een in art. 160, vijfde lid, WVW 1994 bedoelde Het Hof heeft daarbij niet gerespondeerd op personenauto, te hebben gehandeld in strijd vordering zijn medewerking te verlenen aan het betoog van de raadsvrouwe met betrek- met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 een voorlopig onderzoek van uitgeademde king tot de vreemdelingenrechtelijke conse- en aan wie door een opsporingsambtenaar lucht, maar dat is niet tenlastegelegd. quenties die dat voor de verdachte zou mee- was bevolen medewerking te verlenen aan Dat – zoals wel is tenlastegelegd en bewezen- brengen, maar heeft in dit verband volstaan een ademonderzoek als bedoeld in art. 8, verklaard – de verdachte geen gevolg heeft met een algemene verwijzing naar de per- tweede lid, aanhef en onder a van genoemde gegeven aan het bevel zijn medewerking te soonlijke omstandigheden van de verdachte. wet, niet heeft voldaan aan de verplichting verlenen aan een onderzoek als bedoeld in Het Hof is aldus van het uitdrukkelijk onder- ademlucht te blazen in een voor het onder- art. 8, tweede lid aanhef en onder a WVW bouwde standpunt van de raadsvrouwe afge- zoek bestemd apparaat en aan de verplich- 1994, doordat hij niet heeft voldaan aan de weken, maar heeft in strijd met art. 359, ting gevolg te geven aan alle door een opspo- in art. 163, tweede lid, WVW 1994 bedoelde tweede lid, Sv niet in het bijzonder de rede- ringsambtenaar ten dienste van het verplichting ademlucht te blazen in een voor nen opgegeven die daartoe hebben geleid. onderzoek gegeven aanwijzingen. het onderzoek bestemd apparaat en aan de Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste De A-G Vegter heeft het middel omschreven verplichting gevolg te geven aan alle door lid, Sv nietigheid tot gevolg. als behelzende de klacht dat het hof de een opsporingsambtenaar ten dienste van 2.5. Het middel slaagt. grondslag van de tenlastelegging heeft verla- het onderzoek gegeven aanwijzingen, kan De Hoge Raad vernietigt de bestreden uit- ten door een onjuiste uitleg te geven aan het echter uit de gebezigde bewijsmiddelen niet spraak, maar uitsluitend wat betreft de straf- in de tenlastelegging onder 1 opgenomen worden afgeleid. De bewezenverklaring is oplegging met terugwijzing in zoverre naar bestanddeel ‘ademonderzoek als bedoeld in derhalve niet naar de eis der wet met rede- het hof en met verwerping van het beroep artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van nen omkleed. voor het overige. genoemde wet’ althans dat de gebezigde 2.5. Het middel is terecht voorgesteld. bewijsmiddelen niet redengevend zijn voor De Hoge Raad vernietigt de bestreden uit- de bewezenverklaring van het in de tenlaste- spraak, maar uitsluitend wat betreft de legging onder 1 opgenomen gedeelte ‘aan beslissingen ter zake van het onder 1 tenlas- wie door een opsporingsambtenaar was tegelegde en de strafoplegging met, in zover- 26 april 2011, nr. 10/00564 bevolen medewerking te verlenen aan een re, terugwijzing naar het hof en met verwer- (Mrs. Van Dorst, De Hullu en Groos; de A-G ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, ping van het beroep voor het overige. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging tweede lid, aanhef en onder a van genoemde van de bestreden uitspraak, maar uitslui- wet’. Daarom is de bewezenverklaring van tend wat betreft de beslissingen ter zake van feit 1 onvoldoende met redenen omkleed, het onder 1 tenlastegelegde en de strafopleg- aldus de steller van het middel. ging met terugwijzing in zoverre naar het De Hoge Raad geeft onder 2.3. onderschei- 26 april 2011, nr. 10/04252 U hof en tot verwerping van het beroep voor denlijk de tekst van art. 160 lid 5 WVW 1994 (Mrs. Van Dorst, De Hullu en Splinter-van het overige; adv. mr. J. Kuijper, Amsterdam) en van art. 163 lid 1 en 2 WVW weer die lui- Kan; de A-G Vellinga heeft geconcludeerd LJN BP8811 den: Art. 160, vijfde lid, WVW 1994: tot vernietiging van de bestreden beslissing Op de eerste vordering van een van de in art. en tot bepaling van een dag voor de feite- Het hof heeft het voorlopig onderzoek naar 159, onderdeel a, bedoelde personen zijn de lijke behandeling door de Hoge Raad; alcoholgebruik als bedoeld in art. 160 lid 5 bestuurder van een voertuig en degene die adv. mr. V.C. van der Velde, Almere) WVW 1994 verward met het onderzoek aanstalten maakt een voertuig te gaan bestu- LJN BQ0838 1043 1044 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1331 Rechtspraak Als vast komt te staan dat de opgeëiste het volgende worden vooropgesteld. – moord (artikel 298 Wetboek van Strafrecht) persoon verband met de zaak waarvoor zijn Indien komt vast te staan dat de opgeëiste – doodslag (artikel 287 Wetboek van Straf- uitlevering wordt gevraagd door functiona- persoon in verband met de zaak waarvoor recht) rissen van de verzoekende staat is gefolterd, zijn uitlevering wordt gevraagd door functio- – deelneming aan een organisatie die tot moet de uitlevering ontoelaatbaar worden narissen van de verzoekende staat is gefol- oogmerk heeft het plegen van misdrijven verklaard. Onjuist is daarom onder meer het terd, dient de verzochte uitlevering door de (artikel 140 Wetboek van Strafrecht). oordeel van de rechtbank dat in zo’n zaak rechter ontoelaatbaar te worden verklaard 3.2. In aanmerking genomen dat dit bevel tot aan de rechter geen oordeel toekomt maar (vgl. HR 15 oktober 1996, LJN ZD0547, NJ aanhouding onder meer niet inhoudt de in de beslissing daarover aan de Minister van 1997/533). art. 3, tweede lid onder b van de Overeen- Justitie is voorbehouden. De Hoge Raad zet Voorts brengt de bevoegdheidsverdeling tus- komst tussen het Koninkrijk der Nederlan- uiteen dat het verweer (als middel daarna sen de rechter die over de toelaatbaarheid den en de Republiek Suriname betreffende herhaald) desondanks door de rechtbank van een verzochte uitlevering moet oordelen de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken alleen maar verworpen had kunnen worden. en de Minister van Justitie die, indien de voorgeschreven vermelding van de tijd en de Het vonnis van de rechtbank bevat onvol- rechter de uitlevering toelaatbaar heeft plaats waarop de feiten zouden zijn begaan, doende gegevens onder meer over plaats en geoordeeld, uiteindelijk beslist of en zo ja houdt de bestreden uitspraak aldus in strijd tijd waarop de misdrijven waarvoor uitleve- onder welke condities daadwerkelijk tot uitle- met art. 28, derde lid, Uitleveringswet niet ring wordt gevraagd, zijn begaan. De Hoge vering zal worden overgegaan mee dat de een genoegzame vermelding in van de feiten Raad doet daaromtrent wat de rechtbank rechter op grond van zijn toetsing aan art. 6 waarvoor de uitlevering kan worden toege- had behoren te doen EVRM de uitlevering slechts ontoelaatbaar staan. De bestreden uitspraak kan in zoverre kan verklaren indien blijkt dat de opgeëiste niet in stand blijven. De Hoge Raad zal doen (EVRM art. 1, 5 en 6; VN-Folteringsverdrag art. persoon door zijn uitlevering zou worden wat de Rechtbank had behoren te doen. 3; Uitleveringsverdrag Nederland-Suriname blootgesteld aan een zodanig risico van een De Hoge Raad vernietigt de bestreden uit- art. 3 lid 2 onder B; Uitleveringswet art. 3 lid flagrante inbreuk op enig hem ingevolge art. spraak, maar uitsluitend voor zover deze niet 2 onder B) 6 EVRM toekomend recht, dat de ingevolge een genoegzame vermelding bevat van de art. 1 EVRM op Nederland rustende verplich- feiten waarvoor de uitlevering kan worden Uitlevering van opgeëiste persoon aan de ting om dat recht te verzekeren, in de weg toegestaan. republiek Suriname staat aan de uit het toepasselijke uitleve- Verklaart de uitlevering van de opgeëiste per- Het middel keert zich tegen het oordeel van ringsverdrag voortvloeiende verplichting tot soon toelaatbaar ter zake van de feiten zoals de rechtbank dat haar geen oordeel toekomt uitlevering (vgl. HR 4 april 2006, LJN AV8326, omschreven onder ‘Korte uiteenzetting’ in omtrent het verweer dat de uitlevering NJ 2006/408). het ‘Verzoek tot voorlopige aanhouding’ van ontoelaatbaar moet worden verklaard, omdat 2.4. Blijkens haar hiervoor onder 2.2.2. weerge- 2 juli 2010 van de Hoofdofficier van Justitie art. 3 van het Verdrag tegen foltering en geven overwegingen heeft de Rechtbank het- bij het Parket van de Procureur-Generaal bij andere, wrede, onmenselijke of onterende geen onder 2.3. is vooropgesteld niet in al zijn het Hof van Justitie in Suriname; behandeling of bestraffing, en art. 6 EVRM onderdelen tot uitgangspunt genomen. Voor Verwerpt het beroep voor het overige. zijn geschonden en dreigen te worden zover het middel hierover klaagt, is het geschonden. terecht voorgesteld. Dit behoeft evenwel niet De rechtbank heeft daaromtrent overwogen tot cassatie te leiden, aangezien de Rechtbank en beslist: Ten derde heeft de raadsman aan- het verweer slechts had kunnen verwerpen. gevoerd dat er sprake is van voltooide c.q. 2.5. In aanmerking genomen dat de raads- 26 april 2011, nr. 09/03069 B dreigende flagrante schending van mensen- man van de opgeëiste persoon wat betreft de (Mrs. Van Dorst, De Savornin Lohman, rechten, te weten de veiligheid van de per- gestelde marteling in 2002 niet heeft aange- De Hullu, Groos en Loth; de A-G Hofstee soon van de opgeëiste persoon, alsmede het voerd dat te dien aanzien sprake is geweest heeft geconcludeerd tot verwerping van feit dat in Suriname geen sprake kan zijn van van foltering in verband met de zaak waar- het beroep; een eerlijk proces. De opgeëiste persoon is in voor de uitlevering van de opgeëiste persoon adv. mr. R.M.L. Theelen, ’s-Gravenhage) 2002 slachtoffer geworden van marteling in wordt gevraagd, terwijl de feiten waarop het LJN BO1633 de Surinaamse gevangenis. Er zijn onder uitleveringsverzoek betrekking heeft in 2010 meer spijkers in zijn voeten geslagen. Tevens zouden zijn begaan, en dat hetgeen hij heeft Algemene beschouwing over de vraag wie is er sprake van onderbezetting van de rech- aangevoerd ter ondersteuning van het in een raadkamerprocedure voor de terlijke macht aldaar en draagt de politieke beroep op de dreigende schending van art. 6 (niet verschenen) procesdeelnemers mag situatie niet bij aan een eerlijk proces. EVRM niet kan worden aangemerkt als een optreden. De betekenis van art. 23 Sv die De rechtbank overweegt dat beantwoording beroep op een zodanig risico van een fla- vaststelt dat de procesdeelnemers zich van de vraag of er gegronde redenen zijn om grante inbreuk als onder 2.3. vermeld, kan kunnen doen bijstaan door ‘een raadsman aan te nemen dat de opgeëiste persoon na het aangevoerde niet tot ontoelaatbaarver- of advocaat’ (Wie is geen advocaat maar wel zijn uitlevering gevaar loopt in de verzoeken- klaring van de verzochte uitlevering leiden. raadsman?) de staat op schending van mensenrechten Vervolgens overweegt ambtshalve: dan wel niet een eerlijk proces te ondergaan 3.1. Het dictum van de bestreden uitspraak is voorbehouden aan de Minister van Justitie. houdt in dat de Rechtbank de uitlevering Ook hieromtrent komt derhalve de rechtbank toelaatbaar heeft verklaard ter zake van de Het beklag van M., Z. en L. als bedoeld in art. geen oordeel toe. strafbare feiten als omschreven in het bevel 552a Sv is door de rechtbank te Amsterdam De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van tot aanhouding ter fine van uitlevering van ongegrond verklaard. Het beklag betrof voor- het middel: de hoofdofficier van justitie Paramaribo d.d. al enveloppen met geld. Dat geld (€ 6000) 2.3. Bij de beoordeling van het middel moet 29 juni 2010, te weten: zou bestemd zijn voor de aanstaande bruiloft 1332 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 1045 (Sv art. 12f, 23, 552a en 591a) Rechtspraak 1046 van L. dan wel zou de bestemming zijn het 2.5.2. De Hoge Raad is van oordeel dat een betalen van schulden. redelijke, aan de eisen van een goede proces- Het derde middel bevat klachten over de orde beantwoordende en met het stelsel van 26 april 2011, nr. 09/05083 beslissing van de rechtbank dat zij noch de de wet verenigbare wetstoepassing mee- (Mrs. Koster, Thomassen en Sterk; de A-G in de raadkamer verschenen zoon/broer van brengt dat als uitgangspunt heeft te gelden Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge de klagers noch de aldaar aanwezige raads- dat in raadkamerprocedures de procesdeel- Raad het openbaar ministerie niet-ontvan- man namens de niet verschenen klagers het nemer die bij de behandeling door de raad- kelijk zal verklaren in de vervolging van de woord te laten voeren. kamer niet is verschenen, zich aldaar kan verdachte voor belaging van anderen dan De Hoge Raad stelt onder 2.3. de vraag aan de laten vertegenwoordigen door een raadsman de heer V., de bewezenverklaring van feit orde of, en zo ja door wie en op welke wijze, of advocaat mits deze verklaart daartoe uit- 1 verbeterd zal lezen en het beroep zal een procesdeelnemer zich bij de behandeling drukkelijk te zijn gemachtigd, onverminderd verwerpen; adv. mr. R.A.J. Verploegh, door de raadkamer kan doen bijstaan of ver- de bevoegdheid van de raadkamer te bevelen ’s-Gravenhage) tegenwoordigen. Daartoe wordt weergegeven dat de procesdeelnemer in persoon zal ver- LJN BP1278 de tekst van art. 23, derde lid, Sv die luidt: schijnen in geval zij het wenselijk acht dat hij De verdachte en andere procesdeelnemers bij de behandeling aanwezig is. Bij belaging van de man, diens echtgenote kunnen zich bij de behandeling door de raad- Op het uitgangspunt dat een procesdeelne- en hun kinderen moet de daartoe nodige kamer door een raadsman of advocaat doen mer zich door een raadsman of advocaat kan klacht, bedoeld in art. 285b Sr, ook worden bijstaan waarna door de Hoge Raad wordt laten vertegenwoordigen, zijn uitzonderingen gedaan door de echtgenote zelf en ten aan- geciteerd uit de memorie van toelichting denkbaar. Te denken valt in het bijzonder aan zien van de kinderen is het hof in verzuim over het in art. 23 Sv voorkomende begrip raadkamerprocedures waarin vertegenwoordi- gebleven iets vast te stellen over hun leef- ‘procesdeelnemer’: ging door een raadsman of advocaat in strijd tijd: zijn zij jonger dan zestien jaren dan Het begrip procesdeelnemer laat zich niet zou zijn met de andersluidende bewoordingen moet de klacht worden ingediend door de nauwkeuriger omschrijven vanwege de veel- of strekking van de wet alsmede aan raadka- wettelijke vertegenwoordiger in burgerlijke heid en diversiteit van de raadkamerprocedu- merprocedures waarin de aard van de proce- zaken en als zij zestien jaar of ouder zijn res. (…) Onder dit begrip vallen in elk geval dure zich verzet tegen vertegenwoordiging door hem- of haar zelf indieners van verzoek-, klaag- en bezwaar- door een raadsman of advocaat. schriften voorts allen die de raadkamer als 2.5.3. Nu art. 23, derde lid, Sv uitsluitend procesdeelnemers aanmerkt. (….) spreekt over de bijstand door een raadsman Daarna overweegt de Hoge Raad als volgt: of advocaat en het wettelijk stelsel onvoldoen- De verdachte werd in hoger beroep veroor- 2.4.3. Ter illustratie van die in de memorie de aanknopingspunten bevat voor een ander deeld tot een gevangenisstraf van vier jaren van toelichting genoemde ‘veelheid en diver- oordeel, heeft als uitgangspunt te gelden dat wegens feit 2 eerste en tweede cumulatief/ siteit van de raadkamerprocedures’ kan wor- van bijstand door een derde in beginsel geen alternatief: de eendaadse samenloop van den gewezen op de eerste en de laatste raad- sprake kan zijn, laat staan van vertegenwoor- bedreiging met gijzeling meermalen kamerprocedure die in het Wetboek van diging door een derde. In beginsel, omdat dit gepleegd en belaging, wegens de feiten 4 en Strafvordering zijn geregeld. De eerste betreft uitgangspunt vanzelfsprekend niet geldt inge- 6 poging tot afpersing, meermalen gepleegd de behandeling van het beklag over een val de wet anders bepaalt, zoals het onder en wegens feit 5; bedreiging met enig mis- beslissing tot niet (verdere) vervolging. 2.4.3. genoemde art. 12 f, eerste lid, Sv. drijf tegen het leven gericht, meermalen Dienaangaande is in art. 12 f, eerste lid, Sv 2.6. Het middel faalt omdat gepleegd. bepaald dat de klager en de persoon wiens i. de klacht dat de Rechtbank ten onrechte Het derde middel bevat de klacht dat het hof vervolging wordt verlangd, zich in raadkamer heeft geoordeeld dat de zoon/broer van de ten onrechte heeft verworpen het verweer kunnen doen bijstaan en dat zij zich kunnen klagers – aan wie zij blijkens het hiervoor dat het openbaar ministerie niet-ontvanke- doen vertegenwoordigen door een advocaat onder 2.2.3. weergegeven geschrift volmacht lijk dient te worden verklaard in de vervol- of door een bijzonderlijk gevolmachtigde der- hadden verleend hen in de onderhavige pro- ging van het onder 2, tweede cumulatief en de. De laatste, in art. 591a van het Wetboek cedure te vertegenwoordigen – niet was toe- alternatief tenlastegelegde. Dit wordt voorziene raadkamerprocedure betreft de gestaan om namens de klagers het woord te gestaafd door het ontbreken van een klacht behandeling van het verzoek tot vergoeding voeren, afstuit op hetgeen hiervoor onder voor wat betreft de vrouw en de kinderen van door de gewezen verdachte gemaakte 2.5.3. is overwogen; van V. als bedoeld in art. 285b, tweede lid Sr. kosten. De bepalingen die de behandeling ii. de klacht dat de Rechtbank ten onrechte Het Hof overwoog op dit punt: van dit verzoek regelen, bevatten geen van heeft geoordeeld dat de twee niet verschenen Verder kan, gelet op de verklaring van de art. 23 Sv afwijkende voorschriften omtrent klaagsters zich niet door mr. van Oppen heer V. en de inhoud daarvan en de inhoud de verlening van bijstand en evenmin voor- mochten laten vertegenwoordigen, steunt op van de klacht, in redelijkheid niet anders zien zij in vertegenwoordiging, hetzij door een verkeerde lezing van het proces-verbaal worden begrepen dan dat hij de klacht niet een advocaat hetzij door een derde. Daaraan van de behandeling in raadkamer. Dit proces- alleen voor zichzelf heeft gedaan maar ook kan nog worden toegevoegd dat in onder verbaal houdt immers in dat ‘als raadsman voor zijn echtgenote en zijn kinderen. meer HR 4 december 1979, NJ 1980/160 is van klagers (… aanwezig (is)) mr. C.G.J. van Als feit 2 is onder meer bewezenverklaard aangenomen dat de wetgever wat betreft de Oppen’. Daarmee heeft de Rechtbank tot uit- dat verdachte in de periode van 27 december indiening van een dergelijk verzoek niet drukking gebracht dat zij ermee heeft inge- 2007 t/m 7 januari 2008 te W. en/of D. heeft willen weten van vertegenwoordiging. stemd dat mr. van Oppen in raadkamer de M. en D. en hun kinderen heeft bedreigd met 2.5.1. In de diversiteit van raadkamerprocedu- beide niet-verschenen klaagsters als raads- gijzeling, immers heeft verdachte opzettelijk res, zoals hiervoor beschreven, vindt de Hoge man vertegenwoordigt. De klacht mist dus dreigend aan die V. (per telefoon) de volgen- Raad aanleiding tot het treffen van na te noe- feitelijke grondslag. de sms-berichten doen toekomen: men voorziening van meer algemene aard. De Hoge Raad verwerpt het beroep. - ‘Beste heer, ik wil u waarschuwen voor het (Sr art. 65 en 285b; Sv art. 164) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1333 Rechtspraak volgende, medio januari ligt in de planning van anderen dan V. betreft. Voor vernietiging niet zomaar de conclusie toe dat met kracht om uw gezin af te persen door middel van van de overige beslissingen van het Hof een levensbedreigende wond is toegebracht. ontvoering, neem dit serieus. Ik ben er onge- bestaat onvoldoende grond aangezien de De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van wild bij betrokken en weet dit zeker, ik kan u aard en de ernst van hetgeen ten laste van de het middel: niet meer info geven zonder zelf problemen verdachte is bewezenverklaard niet worden 2.3. Het Hof heeft blijkens de gebezigde te krijgen. Ik ontken ook t.o. politie. sorry aangetast door bedoelde partiële niet-ontvan- bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte voor de onduidelijkheid.’ kelijkverklaring. O. met een mes in de buik heeft gestoken, - ‘En ik neem niet op ik waarschuw omdat ik 3.8. Voor het overige kan het middel niet tot 5 cm onder de ribbenboog. Dat het Hof daar- er niet achter sta maar er min of meer in cassatie leiden (….) uit kennelijk heeft afgeleid dat de verdachte mee moet. Verander de alledaagse dingen De Hoge Raad vernietigt de bestreden uit- daarbij op zijn minst voorwaardelijk opzet op van uw gezin of neem meer bewaking, kan spraak maar uitsluitend wat betreft de beslis- de dood van O. heeft gehad, getuigt niet van afschrikken. Ik en anderen zijn al weken op singen ter zake van het onder 2 tweede een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin de hoogte van de gang van doen aan de Koe- cumulatief/alternatief tenlastegelegde voor onbegrijpelijk, nu in het algemeen geldt dat koekslaan. Neem uw maatregelen en bel me zover dit de belaging van “D. en/of hun kin- de kans dat O. door deze gedraging van de niet, ik loop meer risico dan u en probeer deren” betreft en wat betreft de duur van de verdachte zou kunnen overlijden naar alge- nog meer info als ik kan en’ (…). opgelegde gevangenisstraf; mene ervaringsregels aanmerkelijk is te ach- De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van verklaart de Officier van Justitie niet-ontvan- ten en die kans blijkens die gedraging door het middel: kelijk in de vervolging ter zake van het onder de verdachte willens en wetens is aanvaard, 3.4. Het klachtvereiste van art. 285b, tweede 2 tweede cumulatief tenlastegelegde voor terwijl van bijzondere omstandigheden die lid Sr strekt ertoe dat het persoonlijk belang zover dit de belaging van D. en/of hun kinde- tot een ander oordeel zouden moeten leiden bij het slachtoffer niet te worden geconfron- ren betreft; niet is gebleken. teerd met eventuele negatieve gevolgen van vermindert (wegens overschrijding van de 2.4. Het middel faalt. De Hoge Raad verwerpt een strafvervolging de voorrang heeft boven redelijke termijn, red.) de opgelegde gevange- in hoofdzaak het beroep. Wegens overschrij- het algemeen belang van strafvervolging. Die nisstraf in die zin dat deze drie jaren en elf ding van de redelijke termijn wordt de straf gedachte zou worden ondergraven indien in maanden beloopt; verwerpt het beroep voor teruggebracht tot gevangenisstraf van 23 een geval als het onderhavige de ene klacht- het overige. maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De A-G Machielse overwoog onder meer: gerechtigde zou kunnen bewerkstelligen dat de mogelijkheid van strafvervolging ook zou worden geopend voor zover het feit of de 1047 3.4. Gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op levensberoving nodig is dat er sprake feiten zijn begaan ten opzichte van zijn medeslachtoffers. Met die gedachte strookt 26 april 2011, nr. 09/03174 was van een aanmerkelijke kans dat de gedra- ook dat art. 164 Sv ertoe strekt te doen vast- (Mrs. Van Dorst, De Hullu en Splinter- ging van verdachte de ander dodelijk zou tref- staan dat de tot klacht gerechtigde persoon van Kan; de A-G Machielse heeft geconclu- fen, welke kans in werkelijkheid en niet enkel zelf wenst dat een strafvervolging wordt deerd tot vernietiging van het bestreden in de voorstelling van verdachte aanmerkelijk ingesteld (vgl. HR 2 november 2004, LJN arrest met terugwijzing naar het hof; moet zijn geweest, is het middel gegrond. Uit AQ4289). adv. mr. Th.J. Kelder, ’s-Gravenhage) de gebezigde bewijsmiddelen is enkel af te 3.5. ’s Hofs kennelijke oordeel dat de klacht LJN BP1142 leiden dat de verdachte de ander met een mes in de buik heeft gestoken en dat als gevolg van V. tevens kon worden beschouwd als een klacht van zijn echtgenote in de zin van art. Door met een mes in de buik van een ander daarvan de ander in de buikstreek is geraakt. 285b, tweede lid, Sr geeft dan ook blijk van te steken is minst genomen sprake van Of de messteek de aanmerkelijke kans van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het poging tot voorwaardelijk opzet op dood- overlijden van het slachtoffer in werkelijkheid daarover klaagt is het terecht voorgesteld slag in het leven riep is door het hof niet vastgesteld. Het middel slaagt. 3.6. ten aanzien van de kinderen van V. geldt het volgende. Art. 65 Sr bepaalt dat, indien de (Sv art. 350, 358 en 359) klachtgerechtigden de leeftijd van zestien 1048 jaren nog niet bereikt heeft, de klacht De verdachte werd in hoger beroep veroor- geschiedt door zijn wettelijke vertegenwoor- deeld tot gevangenisstraf van 24 maanden diger in burgerlijke zaken. Het Hof heeft over waarvan 8 maanden voorwaardelijk wegens 26 april 2011, nr. 09/01950 P de leeftijd van de kinderen evenwel niets poging tot doodslag. (Mrs. Van Dorst, Splinter-van Kan en Groos; vastgesteld. Het Hof heeft zijn oordeel dat Ten laste van de verdachte werd in hoger De A-G Hofstee heeft geconcludeerd tot ook ten aanzien van deze kinderen is vol- beroep bewezen verklaard dat: hij op 12 juli vernietiging van de bestreden uitspraak daan aan het klachtvereiste van art. 285b, 2008 te G., ter uitvoering van het door ver- ten aanzien van de betalingsverplichting, tweede lid, Sr dan ook ontoereikend gemoti- dachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk tot vermindering daarvan naar de veerd. Voor zover het middel daarover klaagt O. van het leven te beroven, met dat opzet gebruikelijke maatstaf en tot verwerping is het eveneens terecht voorgesteld. die O. met een mes in de buik heeft gestoken, van het beroep voor het overige; 3.7. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en terwijl de uitvoering van dat voorgenomen adv. mr. A.A. Franken, Amsterdam) – met vernietiging van de bestreden uit- misdrijf niet is voltooid. LJN BP9900 spraak in zo verre – de Officier van Justitie Het eerste middel bevat de klacht dat het alsnog niet-ontvankelijk verklaren in de ver- opzet van verdachte op levensberoving niet Ook in ontnemingszaken heeft de veroor- volging ter zake van het aan de verdachte zonder meer uit de bewijsmiddelen is af te deelde het recht voorafgaande aan het eerste onder 2, tweede cumulatief en alternatief leiden. De bewijsmiddelen houden te weinig politieverhoor een advocaat te raadplegen, tenlastegelegde voor zover het de belaging in over de wijze waarop is gestoken en laten bij gebreke waarvan in beginsel bewijsuit- 1334 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 Rechtspraak sluiting het gevolg is. Dat geldt ook als bestaan van dwingende redenen om dat De verdachte werd na terugwijzing door de bewijsmateriaal dat verkregen wordt als een recht te beperken – dient te leiden tot uit- Hoge Raad in hoger beroep veroordeeld tot rechtstreeks gevolg van een om die reden sluiting van het bewijs van de verklaringen 24 jaren gevangenisstraf wegens moord. voor het bewijs onbruikbare verklaring. Of van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij Ten laste van de verdachte is bewezenver- van een rechtstreeks gevolg sprake is, valt een advocaat kon raadplegen. Het voorgaan- klaard: dat hij omstreeks 9 oktober 2006 op niet in algemene zin te beantwoorden al zal de geldt ook voor bewijsmateriaal dat is ver- het eiland Curaçao opzettelijk met voorbe- daarvan geen sprake zijn als de verdachte kregen als een rechtstreeks gevolg van een dachten rade een persoon genaamd M. van (betrokkene) een verklaring heeft afgelegd voor het bewijs onbruikbare verklaring als het leven heeft beroofd, hebbende hij, ver- nadat hij een advocaat heeft kunnen raad- hiervoor bedoeld. De vraag of sprake is van dachte, toen en daar opzettelijk na kalm plegen en hem de mededeling is gedaan dat zo’n rechtstreeks gevolg laat zich niet in alge- beraad en rustig overleg schoten met een hij niet verplicht is te antwoorden mene zin beantwoorden, zij het dat bewijs- vuurwapen op en/of in de richting van die M. uitsluiting in beginsel niet in aanmerking afgevuurd waardoor die M. schotverwondin- komt ten aanzien van (een) verklaring(en) gen aan het hoofd bekwam, tengevolge van die de verdachte nadien heeft afgelegd nadat welke schotverwondingen die M. is overleden. Ontnemingszaak (€ 182 945) hij een advocaat heeft kunnen raadplegen en In een nadere bewijsoverweging verklaarde Het tweede middel bevat de klacht dat het hem de in art. 29, tweede lid Sv mededeling het hof: uit de bewijsmiddelen volgt dat de hof – in strijd met een eerlijk proces als is gedaan dat hij niet verplicht is tot ant- verdachte stapvoets bij de B. Grill is langs bedoeld in art. 6 EVRM – de schatting van woorden. Een verklaring die tot stand is gereden en kort daarna nogmaals langs die het wederrechtelijk verkregen voordeel mede gekomen in strijd met art, 6 EVRM, kan ook Grill is gereden. Uit de verklaring van de heeft gebaseerd op de verklaring die de niet voor het bewijs worden gebruikt indien getuige D. wordt afgeleid dat het rustig was betrokkene op 22 juni 2004 tegenover de de verdachte nadien, na raadpleging van een bij de B. Grill totdat er werd geschoten terwijl politie heeft afgelegd zonder dat hij vooraf- advocaat dan wel met bijstand van een advo- de schoten dichtbij hem werden gelost. Uit gaand aan het verhoor in de gelegenheid was caat, een verklaring heeft afgelegd van de verklaring van R. volgt dat de verdachte gesteld een advocaat te raadplegen. dezelfde inhoud en/of strekking (vgl. HR 21 na het eerste schot, het slachtoffer nogmaals Het hof overwoog toen een zelfde klacht in december 2010, LJN BN9293). vier maal in het gezicht schoot. Uit deze hoger beroep werd aangevoerd: (…) dat de 2.3.2. Het voorgaande geldt ook ten aanzien bewijsmiddelen in onderling verband en verdediging niet heeft aangevoerd dat ver- van de schatting van het wederrechtelijk ver- samenhang bezien leidt het Hof af dat de oordeelde zijn verklaring niet vrijwillig heeft kregen voordeel in ontnemingsprocedures. verdachte welbewust op zoek was naar M., afgelegd. Ook nadat veroordeelde zijn advo- 2.4. Door het gevoerde verweer te verwerpen met een vuurwapen uit de auto is gestapt en caat had geraadpleegd is niet aangevoerd dat op de hiervoor onder 2.2.2. gegeven gronden naar de B. Grill is gelopen om aldaar M. dood het niet raadplegen van de advocaat bij ver- en de schatting van het wederrechtelijk ver- te schieten. Het voorgaande brengt het Hof oordeelde heeft geleid tot misverstanden dan kregen voordeel aan de gewraakte verklaring tot de conclusie dat de verdachte heeft wel het afleggen van zijn verklaring heeft te ontlenen, heeft het Hof, naar voortvloeit gehandeld uit een tevoren genomen besluit beïnvloed. Ook in hoger beroep is niet uit hetgeen hiervoor onder 2.3. is overwogen, en voorafgaande aan de uitvoering van dat betoogd dat de veroordeelde, had hij wel zijn blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvat- besluit voldoende gelegenheid heeft gehad raadsman had kunnen raadplegen, een ande- ting. om over de betekenis en de gevolgen van de re verklaring zou hebben afgelegd. Voorts 2.5. Het middel is terecht voorgesteld. voorgenomen daad na te denken en zich heeft veroordeelde zijn verklaringen in ver- De Hoge Raad vernietigt de bestreden uit- daarvan rekenschap te geven. Het bestand- schillende instanties van de procedure in spraak en wijst de zaak terug naar het hof. deel voorbedachte raad is daarmee bewezen. (Sv art. 29 en 359a; EVRM art. 6) Het eerste middel bevat de klacht dat het hof grote lijnen bevestigd. Daarnaast worden de verklaringen van veroordeelde, afgelegd op 22 juni 2004, in voldoende mate ondersteund 1049 ten onrechte de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof heeft gedenatu- door ander bewijs. Uit het voorgaande volgt dat het feit dat de veroordeelde niet in de 26 april 2011, nr. 10/01009 A reerd. In het bijzonder wordt in de toelichting gelegenheid is gesteld om voorafgaand aan (Mrs. Koster, De Hullu, Thomassen, Splinter- op het middel betoogd dat het hof aan de de politieverhoren op 22 juni 2004 te overleg- van Kan en Loth; de A-G Machielse heeft door de verdachte afgelegde verklaring, aan gen met een raadsman, niet tot uitsluiting geconcludeerd tot vernietiging van het die verklaring een andere betekenis heeft van de op die datum afgelegde verklaringen bestreden strafvonnis en tot verwijzing van gegeven omdat in die weergave tot uitdruk- leidt of tot enig ander rechtsgevolg. de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof; king zou zijn gebracht dat de verdachte zelf De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van adv. mrs. Goudswaard en Van Straalen, heeft gereden ‘en aldus zelf de rijrichting van dit middel: ’s-Gravenhage) de auto heeft bepaald’ terwijl die verklaring 2.3.1. Indien een aangehouden verdachte niet LJN BP1286 blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep inhoudt dat een ander dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan Bewijs van voorbedachte raad onder meer dan de verdachte de auto bestuurde. Voorts het eerste verhoor door de politie een advo- daaraan ontleend dat de verdachte die zou, aldus het middel het gebruik in die weer- caat te raadplegen, levert dat in beginsel een nacht in een auto langzaam langs het gave van het woord ‘stapvoets’ niet stroken vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv, betreffende restaurant is gereden, terwijl – met de afgelegde verklaring, nu die inhoudt dat, na een daartoe strekkend verweer, in de aldus de Hoge Raad – kennelijk geen dat de auto ‘langzaam’ heeft gereden. regel – behoudens in het geval dat de ver- gewicht is toegekend aan de omstandigheid De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van dachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend dat de verdachte niet zelf de auto bestuurde het eerste middel: blijkens de nadere bewijsoverweging van het Hof heeft het de door de doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het recht, dan wel bij het (Sv (Ned. Antillen) art. 402) verdachte in hoger beroep afgelegde, en tot NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1335 Rechtspraak het bewijs gebezigde verklaring mede reden- hij op 22 november 2007 te A. met het oog- de Boer, Amsterdam) gevend geacht voor het bewijs van de voorbe- merk van wederrechtelijke toeëigening uit LJN BO5820 dachte raad. De gevolgtrekking van het Hof: een bestelauto heeft weggenomen een Tom- ‘dat de verdachte welbewust op zoek was naar Tom en een telefoon (…) toebehorende aan Ontnemingszaak (€ 12 000) M.’ is kennelijk op die verklaring gebaseerd. een ander of anderen dan aan verdachte. Het tweede middel richt zich tegen het door Blijkens de weergave van die verklaring in het Het eerste middel bevat de klacht dat het hof het Hof bij de schatting van het wederrechte- bestreden arrest heeft het Hof wat betreft die ten onrechte, althans ontoereikend gemoti- lijk verkregen voordeel in aanmerking geno- verklaring in het bestreden arrest heeft het veerd het verzoek van de verdediging tot het men camera’s. Het derde middel betreft de Hof wat betreft die verklaring en de daarop houden van een foto-confrontatie met de daarbij in aanmerking genomen gemiddelde gebaseerde gevolgtrekking kennelijk en niet getuige M. heeft afgewezen. Aangevoerd wordt verkoopprijs van die camera’s. Het vierde onbegrijpelijk beslissend geacht dat de ver- ook dat de weigering om de fotoconfrontatie middel klaagt over ’s Hofs oordeel dat de dachte die nacht in een auto langzaam langs te houden is gebaseerd op een vooruitlopen betrokkene geen kosten heeft gemaakt. De het betreffende restaurant is gereden en heeft op de resultaten van die confrontatie. middelen lenen zich – zo de Hoge Raad – het daarbij geen gewicht toegekend aan de Ter zitting van het hof verklaarde de raads- voor een gezamenlijke bespreking. omstandigheid dat volgens die verklaring de vrouw van de verdachte dat de opdracht voor De Hoge Raad overweegt voorts: verdachte niet zelf de auto bestuurde. Daarom voormelde fosloconfrontatie weliswaar in juli 2.7. Bij de beoordeling van het tweede en het kan niet worden gezegd dat het Hof bij de 2008 is gegeven maar dat daaraan kennelijk derde middel moet worden vooropgesteld weergave van die verklaring in het bestreden pas veel later getracht is uitvoering te geven. dat de betrokkene in de hoofdzaak is veroor- arrest – waarin ook naar de letter bezien niet Zij deelt mede dat zij persisteert bij het ver- deeld voor schuldheling van een in de bewe- valt te lezen dat de verdachte zelf de auto zoek tot het houden van de foslo-confronta- zenverklaring niet benoemd aantal camera’s bestuurde – in dat opzicht aan die verklaring tie met de getuige M. (…) zodat het Hof niet was gehouden om bij de een andere betekenis heeft gegeven. Dat geldt Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter schatting van het daaruit wederrechtelijk ook wat betreft het gebruik in die weergave als beslissing van het hof mede dat het ver- verkregen voordeel slechts dat aantal came- van het woord ‘stapvoets’. zoek tot het houden van een foslo-confronta- ra’s in aanmerking te nemen dat is genoemd Het middel faalt. tie met de getuige M. wordt afgewezen. Naar in de voor die bewezenverklaring gebezigde Ook het tweede en het derde middel falen op het oordeel van het hof wordt de verdachte bewijsmiddelen. Voor zover die middelen op de gronden vermeld in de conclusie van de hierdoor redelijkerwijs niet in zijn verdedi- een andere opvatting berusten, is die opvat- Advocaat-Generaal onder 4.2. en 4.3. respectie- ging geschaad, waarbij het hof in aanmer- ting onjuist. velijk 5.2 Verworpen worden de stellingen dat king neemt de door de getuige M. op 29 2.8. Het Hof heeft – in navolging van de het bewijs van de moord op de verklaring van augustus 2008 bij de rechter-commissaris Rechtbank – geoordeeld dat het aantal door slechts één getuige berust (middel twee) en afgelegde verklaring dat het voor haar heel de betrokkene geheelde camera’s waaruit dat de bewezenverklaring van voorbedachte lastig zal worden de verdachte te herkennen. voordeel is getrokken, op twintig moet wor- raad ontoereikend zijn gemotiveerd (middel De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van den geschat. Dat oordeel is tegen de achter- drie). De Hoge Raad verwerpt het beroep. het eerste middel: grond van het hiervoor onder 2.5. weergege- 3.4. Het Hof heeft als zijn oordeel tot uitdruk- ven financieel rapport en in het licht van het king gebracht dat het gelet op het tijdsver- hiervoor onder 2.6 weergegeven verweer – loop sedert het plegen van het feit onwaar- waarin slechts wordt geconcludeerd dat de schijnlijk is dat een met de getuige M. te betrokkene geen enkel voordeel (heeft) ver- 26 april 2011, nr. 08/04995 J houden fotoconfrontatie een voldoende rele- kregen uit een misdrijf – toereikend gemoti- (Mrs. Koster, Thomassen, Splinter-van Kan, vant en betrouwbaar resultaat zou opleveren veerd en kan, verweven als het is met waar- Groos en Sterk; de A-G Machielse heeft voor enige door het Hof te nemen beslissing. deringen van feitelijke aard, in cassatie geconcludeerd tot vernietiging van het Daarbij heeft het in aanmerking genomen verder niet ten toets komen. Het tweede mid- bestreden arrest en tot terugwijzing naar dat die getuige reeds op 29 augustus 2008 del stuit daarop af. het hof; advocaten mrs. De Boer en ten overstaan van de Rechter-Commissaris 2.9. Hetzelfde heeft te gelden voor het derde Van der Velden) op de vraag of zij de verdachte nu nog zou middel dat dus tevergeefs klaagt over de door LJN BO2593 herkennen, heeft geantwoord dat dat voor het Hof in aanmerking genomen gemiddelde haar ‘heel lastig gaat worden’. Eén en ander is verkoopprijs van € 548 per camera. Het oordeel van het hof dat het houden van niet onbegrijpelijk. Anders dan het middel Het vierde middel deelt dat op dezelfde gron- een foto- of fosloconfrontatie door het betoogt is het Hof met dat oordeel niet voor- den waar het klaagt over ’s Hofs oordeel dat aanzienlijke tijdsverloop geen betrouwbare uitgelopen op hetgeen die getuige bij een te gesteld noch gebleken is dat de betrokkene en relevante beslissing voor het hof kan houden fotoconfrontatie zou verklaren. kosten heeft gemaakt waarmee het Hof reke- opleveren is niet een niet toegestaan voor- 3.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld. ning dient te houden. uitlopen op de uitkomst van de eventueel De Hoge Raad verwerpt het beroep. Het eerste en het vijfde middel kunnen niet 1050 tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 te houden fotoconfrontatie RO, geen nadere motivering nu de middelen (Sv art. 315, 316, 328, 331, 350, 358 en 359) 1051 De verdachte werd in hoger beroep wegens 26 april 2011, nr. 08/03615 P rechtsontwikkeling. diefstal veroordeeld tot jeugddetentie voor (Mrs. Van Dorst, Splinter-van Kan en Ilsink; In het zesde middel wordt geklaagd over de duur van dertig dagen. de A-G Aben heeft geconcludeerd tot overschrijding in de cassatiefase van de rede- Ten laste van de verdachte werd bewezenver- vernietiging van de bestreden uitspraak en lijke termijn. Dat middel is gegrond maar dat klaard dat: tot terugwijzing naar het hof, adv. mr. B.P. hoeft niet tot cassatie te leiden omdat de niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de 1336 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 Rechtspraak rechtsgevolgen van de overschrijding zullen De Hoge Raad vernietigt de bestreden uit- de hennepplanten of de daarvan te verwach- worden toegepast in de hoofdzaak. spraak en wijst de zaak terug naar het hof. ten oogst. Gelet hierop verstaat het hof de Aanwijzing en Richtlijn aldus dat het telen De Hoge Raad verwerpt het beroep. 1052 1053 dan wel het aanwezig hebben van niet meer dan vijf hennepplanten – ongeacht de verdere specificaties van die planten – in beginsel 26 april 2011, nr. 09/01099 (en 09/00196 en niet strafrechtelijk wordt vervolgd, doch 26 april 2011, nr. 09/03794 09/00197) wordt afgedaan middels een (politie-)sepot. (Mrs. Van Dorst, De Hullu en Groos; de A-G (Mrs. Van Dorst, De Savornin Lohman, Voorwaarde is dan wel, zo leest het hof het Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping Ilsink, Groos en Sterk; de A-G Vegter heeft bepaalde in onderdeel 2.2.1. van de Aanwij- van het beroep; advocaten mrs. De Boer en op het door de A-G bij het hof ingestelde en zing onder het opschrift ‘niet-bedrijfsmatige Van der Velden) door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwar- teelt’ dat door degene die onder wie niet LJN BP8498 den, tegengesproken beroep in cassatie, meer dan vijf hennepplanten worden aange- geconcludeerd tot verwerping van dat troffen, aanstonds daarvan afstand doet ter Verklaringen van de verdachte die enerzijds beroep) vernietiging. als bewijsmiddel worden gebezigd en LJN BO4015 (en BO3976 en BO4004) Nu in het onderhavige geval de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten binnen het anderzijds in een nadere bewijsoverweging als ongeloofwaardig worden bestempeld: De aanwijzing en richtlijn inzake het niet gedooggebied van vijf planten is gebleven én nietigheid vervolgen van het telen of aanwezig hebben door de verdachte en de medeverdachte L.R., van vijf of minder hennepplanten is recht zoals uit de door hen tegenover de politie in de zin van art. 79 RO en bindt het Open- afgelegde verklaringen blijkt, aanstonds baar Ministerie tegenover de burger(es) die afstand is gedaan van de aangetroffen hen- Het gerechtshof heeft – behalve ten aanzien vijf hennepplanten heeft geteeld en/of nepplanten, dient naar het oordeel van het van de strafoplegging en met aanvulling van aanwezig gehad met de opbrengst daarvan hof in beginsel als uitgangspunt te worden (Sv art. 338, 339, 342, 358 en 359) genomen dat de verdachte erop mocht ver- de bewijsconstructie – bevestigd het vonnis van de rechtbank waarbij de verdachte is ver- (RO art. 79; Aanwijzing Opiumwet teelt van trouwen dat ten aanzien van het telen c.q. oordeeld wegens (1) opzettelijk handelen met cannabis art. 2.2.1) aanwezig hebben van die hennepplanten geen strafrechtelijke vervolging zou worden een in art. 3 onderdeel A Opw gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft – ingesteld. grote hoeveelheid van een middel en (2) met vernietiging van een veroordelend von- Door de advocaat-generaal is tegen het opzettelijk handelen in strijd met het in art. nis van de rechtbank – bij arrest van gevoerde ontvankelijkheidsverweer onder 3 onderdeel C Opw gegeven verbod, terwijl 17 december 2008 het Openbaar Ministerie meer ingebracht, kort gezegd, dat het gedoog- het feit betrekking heeft op een grote hoe- niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging beleid in het onderhavige geval geen toepas- veelheid van een middel. Het hof heeft de van de verdachte. sing vindt, omdat de verdachte op 9 oktober verdachte veroordeeld tot een onvoorwaarde- Aan de verdachte is tenlastegelegd dat: 2006 niet alleen de hiervoor bedoelde hennep- lijke gevangenisstraf van veertien maanden. zij op of omstreeks 09 oktober 2006 in de planten teelde c.q. aanwezig had, maar tevens Het eerste middel behelst de klacht dat de gemeente R. tezamen en in vereniging met een andere door de Opiumwet bestreken straf- bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 niet een ander of anderen, althans alleen, opzette- bare gedraging pleegde (te weten het aanwe- naar de eis der wet met redenen is omkleed, lijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt zig hebben van een hoeveelheid hennep met nu het hof een verklaring van de verdachte en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aan- een totaalgewicht van 2180 gram) die niet als bewijsmiddel heeft opgenomen terwijl wezig heeft gehad een hoeveelheid van (in voldoet aan de in de Aanwijzing en Richtlijn het hof in een nadere bewijsoverweging totaal) ongeveer 2180 gram hennep en/of bedoelde gedoogvoorwaarden. heeft geoordeeld dat het deze verklaring ongeveer 5, althans een aantal hennepplan- Het hof overwoog hieromtrent als volgt: ongeloofwaardig heeft geacht. ten en/of delen daarvan (welke planten een Uit het relaas van verbalisant R. (…) blijkt dat In een nadere bewijsoverweging noemde het gewicht hadden van 11 100 gram) in elk hij – het hof begrijpt: op 9 oktober 2006 – hof de verklaring van de verdachte inhou- geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram zag dat de medeverdachten R. en V. in de ach- dende dat (dan) een vriend van A., ene R., van een materiaal bevattende hennep, zijnde tertuin van de woning van verdachte bezig met A. en F. in de winkel van verdachte hennep een middel als bedoeld in de bij de waren met het knippen van hennepplanten waren ongeloofwaardig. Opiumwet behorende lijst II, dan wel aange- en dat hij, R. toen hij in de achtertuin van de De in deze nadere bewijsoverweging door het wezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a woning stond, zag dat er vijf hennepplanten, hof ongeloofwaardig geachte verklaring van van die wet. waarvan er één reeds was geknipt. Het hof de verdachte is door het hof tevoren juist als Het hof stelde vast: dat de Aanwijzing en de merkt op dat op de foto’s in het dossier (…) bewijsmiddel gebruikt. Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, soft- kennelijk de geknipte hennepplant en de vier De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van drugs (hierna de Richtlijn) ten aanzien van niet geknipte hennepplanten te zien zijn. het eerste middel: de niet als beroeps- of bedrijfsmatig aan te Uit het relaas van verbalisant J. (…) blijkt dat 2.3. Het Hof heeft in de gebezigde bewijsmid- merken teelt van hennepplanten uitsluitend hij op 9 oktober 2006 een partij henneptop- delen een verklaring van de verdachte opge- een getalsmatige limiet stellen aan de hoe- pen met een totaalgewicht van 400 gram, die nomen die het evenwel blijkens de nadere veelheid hennepplanten die in beginsel zon- afkomstig waren uit een slaapkamer op de bewijsoverweging ongeloofwaardig acht. der het risico van strafvervolging geteeld eerste verdieping van de woning van de ver- Daarom is de bewezenverklaring niet naar de mag worden en dat deze beleidsregels geen dachte, en een partij henneptoppen met een eis der wet met redenen omkleed. verdere details bevatten betreffende bijvoor- totaalgewicht van 1780 gram, die – zo 2.4. Het middel slaagt beeld de maximaal toegestane omvang van begrijpt het hof – eveneens van het adres NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1337 Rechtspraak van de verdachte afkomstig waren, in beslag waar niet gelden als algemeen verbindende Deze zaak komt in alle opzichten – op één na heet genomen. Uit foto 6 op pagina 19 van voorschriften omdat zijn niet krachtens eni- – overeen met die welke hiervoor is (zijn) het dossier leidt het hof af dat de henneptop- ge wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, weergegeven, maar dat ene verschil is er pen met een gewicht van 400 gram, die op de maar binden wel het openbaar ministerie op reden van dat in deze zaak niet tot de niet- slaapkamer werden aangetroffen, daar te dro- grond van beginselen van een behoorlijke ontvankelijkheid van het Openbaar Ministe- gen waren gelegd. Het hof neemt hierbij in procesorde en lenen zich naar hun aard en rie door het hof is overgegaan noch door de aanmerking dat de medeverdachte V. tegen- strekking ertoe jegens de betrokkenen als Hoge Raad daartoe is gekomen. over de politie heeft verklaard (…) kort rechtsregels te worden toegepast (vgl. HR De reden waarom de richtlijn het Openbaar gezegd, dat hij en R. voornoemd op 9 oktober 19 juni 1990, LJN ZC8556, NJ 1991/119). Ministerie in deze zaak niet bindt, hoewel 2006 in de achtertuin van de woning van de 2.7. De aanwijzing dient aldus te worden uit- het hier toch ook om vijf hennepplanten verdachte bezig waren met het knippen van gelegd dat – behoudens door het openbaar gaat, is hierin gelegen dat de verdachte niet de hennepplanten, dat zij – toen de politie ministerie te stellen en aannemelijk te aanstonds van die planten afstand heeft van de woning betrad – net de eerste plant maken bijzondere omstandigheden en mits gedaan. Die eis of voorwaarde werd ook in de hadden geknipt en dat R. de toppen van de tijdig afstand is gedaan van de teelt van niet vorige zaak door de Hoge Raad uitdrukkelijk eerste plant naar binnen had gebracht om meer dan vijf hennepplanten – met een poli- opgenomen onder zijn ‘mits’. deze te laten drogen. (…) tiesepot wordt afgedaan de teelt van niet Het door de raadsman van de verdachte – Op grond van het bovenstaande en bij gebre- meer dan vijf hennepplanten, ongeacht de wiens middel, nadat het hof de verdachte tot ke aan aanwijzingen van het tegendeel moet hoeveelheid of het gewicht van de met die een, zij het geringe, straf had veroordeeld, naar het oordeel van het hof in de onderhavi- teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst aansloot bij de beslissingen uit de vorige ge zaak als vaststaand worden aangenomen van voor consumptie geschikte hennep of zaak, kon om die reden niet slagen. De Hoge dat de losse hennepproducten (toppen en hennepproducten. Raad verwierp dan ook het beroep. restmateriaal) met een totaalgewicht van 2.8. Nu het Hof in de bestreden uitspraak van 2180 gram afkomstig zijn van de door de die uitleg is uitgegaan en het heeft geoor- medeverdachten R. en V. geknipte hennep- deeld dat van bijzondere omstandigheden plant waarvan de stronk nog in de grond als vorenbedoeld niet is gebleken, geeft zijn stond. (…) oordeel dat het Openbaar Ministerie niet- 26 april 2011, nr. 09/01875 Gelet op het voorgaande komt het hof, met ontvankelijk in de vervolging moet worden (Mrs. Van Dorst, De Hullu en Groos; de A-G de verdediging, tot de conclusie dat het open- verklaard, niet blijk van een onjuiste rechts- Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging baar ministerie in deze zaak heeft gehandeld opvatting en is het evenmin onbegrijpelijk. van de bestreden uitspraak, maar uitslui- in strijd met de beginselen van een goede 2.9. het middel stuit daarop af. tend voor zover daarbij geen toepassing is procesorde door, in tegenstelling tot hetgeen De Hoge Raad verwerpt het beroep. gegeven aan art. 27 lid 1 Sr, tot het op de in de hiervoor genoemde Aanwijzing en Richtlijn is bepaald, de verdachte te vervolgen voor het telen dan wel het aanwezig heb- 1055 opgelegde gevangenisstraf in mindering 1054 ben op 9 oktober 2006 van 5 hennepplanten brengen van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis en tot verwerping van het beroep voor het overige; en een hoeveelheid van diezelfde planten 26 april 2011, nr. 09/04729 adv. mr. J. Boksem, Leeuwarden) afkomstige hennepproducten. Het openbaar (Mrs. Van Dorst, De Savornin Lohman, LJN BP7844 ministerie dient daarom in zijn strafvervol- Ilsink, Groos en Sterk; de A-G Silvis heeft ging niet ontvankelijk te worden verklaard. geconcludeerd tot verwerping van het Verweren en standpunten die in eerste Hiertegen richt zich het middel van de advo- beroep; adv. mr. G.J.P.M. Mooren, Goirle) aanleg ter sprake zijn gebracht, behoeven caat-generaal dat in de kern neerkomt op LJN BP1275 in hoger beroep niet besproken en beslist bestrijding van het oordeel van het hof dat te worden, als zij in hoger beroep niet zijn het openbaar ministerie te dezen heeft Geen niet-ontvankelijkheid van het OM in herhaald ook niet als het hoger beroep bij gehandeld in strijd met de beginselen van de vervolging hoewel het maar gaat over verstek is berecht en evenmin als de appel- een goede procesorde door de verdachte in het telen van vijf hennepplanten, omdat de akte vermeldt dat hoger beroep wordt strijd met de onder 2.4. vermelde Aanwijzing verdachte niet aanstonds afstand heeft ingesteld omdat men, zonder dat dat te vervolgen voor het telen dan wel aanwezig gedaan van de hennepplanten. Die afstand verweer in hoger beroep wordt herhaald, hebben van vijf hennepplanten en een hoe- wordt als eis gesteld wil de richtlijn over het niet eens is met de verwerping van het veelheid van van diezelfde planten afkom- vijf hennepplanten toepassing vinden verweer in eerste aanleg gedaan op bijvoor- stige hennepproducten. beeld noodweer(exces) De Hoge Raad overweegt hieromtrent als (Aanwijzing cannabisteelt art. 2; RO art. 79; volgt: Opw art. 3 onderdeel B) (Sr art. 27; Sv art. 422) worden vooropgesteld dat regels die zijn ver- De verdachte werd in hoger beroep veroor- De verdachte werd in hoger beroep veroor- vat in voormelde Aanwijzing, moeten worden deeld tot een voorwaardelijke werkstraf van deeld tot 36 maanden gevangenisstraf waar- beschouwd als recht in de zin van art. 79 RO. 40 uren wegens onder meer: opzettelijk han- van tien maanden voorwaardelijk wegens De Aanwijzing bevat immers regels omtrent delen in strijd met een in art. 3 onderdeel B poging tot doodslag. de beleidsuitgangspunten bij de opsporing Opw gegeven verbod. Het middel bevat de klacht dat het hof ten en vervolging van opiumdelicten. Deze op de Aan de verdachte werd, kort gezegd, onder onrechte niet uitdrukkelijk en gemotiveerd uitoefening van het beleid van het Openbaar meer verweten dat hij had geteeld en/of aan- heeft gerespondeerd op in eerste aanleg Ministerie betrekking hebbende en behoor- wezig had gehad ongeveer vijf zogenoemde gevoerde verweren en evenmin op de ter lijk bekend gemaakte regels kunnen welis- (moeder)hennepplanten. terechtzitting in eerste aanleg uitdrukkelijk 2.6. Bij de beoordeling van het middel moet 1338 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 Rechtspraak door de verdediging onderbouwde standpun- De door de civiele rechter geheel of ten dele aan dat de vordering moet worden vermin- ten. Daarmee wordt blijkens de toelichting toegewezen schade kan, wat de strafrechte- derd met de in de civiele procedure toegewe- op een beroep gedoeld op noodweer, nood- lijke vordering betreft, wel door de straf- zen schadevergoeding van € 76 989,18. Cliën- weerexces en putatief noodweer alsmede rechter wegens gebrek aan belang worden te heeft een extra hypotheek moeten nemen, betrouwbaarheid van een getuige. Het mid- afgewezen (niet-ontvankelijk verklaard) al die haar per maand € 553 kost. Zij vordert nu del bouwt voort op een annotatie van mr. naar gelang zij geheel of ten dele door de als directe schade € 1556 als afsluitprovisie. Knigge bij HR 30 juni 1998, NJ 1999/60, waar- civiele rechter is toegewezen Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van in wordt betoogd dat onder (bijzondere) omstandigheden een reactie op verweren en € 22 292,97 en de verdachte veroordeeld dit (Sv art. 421 e.v.) bedrag te betalen aan de benadeelde partij standpunten in eerste aanleg in een arrest van het hof niet achterwege kan blijven. De verdachte werd in hoger beroep veroor- en tot betaling aan de Staat ten behoeve van De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van deeld wegens verduistering, meermalen het slachtoffer van hetzelfde bedrag. het middel: gepleegd, tot twaalf maanden gevangenis- Ook overweegt het hof onder meer: 2.2. Geen rechtsregel verplicht de rechter te straf waarvan zes maanden voorwaardelijk. Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep beslissen omtrent enig verweer of standpunt De vordering van de benadeelde partij werd een schadepost van € 1556 aan afsluitprovi- dat niet door of namens de verdachte ter toegewezen tot een bedrag van € 22 292,97 sie van de hypotheek die mevrouw W. heeft terechtzitting uitdrukkelijk is voorgedragen. voor welk bedrag ook een schadevergoe- moeten sluiten, opgevoerd. Deze schade is Het Hof was dan ook niet gehouden uitdruk- dingsmaatregel werd opgelegd. een rechtstreeks gevolg van het bewezenver- kelijk en gemotiveerd te beslissen omtrent Ten laste van de verdachte werd in hoger klaarde. hetgeen door of namens de verdachte ter beroep bewezen verklaard dat: De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van terechtzitting in eerste aanleg is aangevoerd zij op meerdere tijdstippen in de periode van het middel: waarvan niet is gebleken dat dit ter terecht- 1 maart 2006 tot en met 7 oktober 2007 te 2.4. Ingevolge art. 421, derde lid eerste volzin, zitting in hoger beroep is herhaald. De Sc. en/of te S. opzettelijk geld toebehorende Sv kan, voor zover de in eerste aanleg gevor- omstandigheid dat de behandeling van de aan W. en/of L., welk goed verdachte anders derde schadevergoeding niet is toegewezen, zaak in hoger beroep bij verstek heeft plaats- dan door misdrijf, te weten als beheerder van de benadeelde partij zich in hoger beroep gevonden en dat de aan de appelakte gehech- het persoonsgebonden budget van W. dan voegen binnen de grenzen van haar eerste te opgave van bezwaren inhoudt dat het wel als vertegenwoordiger van de budget- vordering. De in deze wetsbepaling opgeno- hoger beroep is gericht tegen de verwerping houder van het persoonsgebonden budget men beperking moet aldus worden uitgelegd van het beroep op noodweer(exces), leidt niet van W., onder zich had, wederrechtelijk zich dat de benadeelde partij in hoger beroep niet tot een ander oordeel. heeft toegeëigend. alsnog schadeposten mag opvoeren, die zij in 2.3. Het middel faalt. In de tenlastelegging werd ‘geld’ nader eerste aanleg niet heeft opgevoerd en even- De Hoge Raad verwerpt, in hoofdzaak, het bepaald als ‘een bedrag van in totaal min het bedrag van de in eerste aanleg beroep; in mindering op de straf wordt als- € 73 277,14’. gevorderde schadevergoeding mag verhogen nog gebracht de tijd in verzekering en voor- Het middel bevat de klacht dat het hof ten (vgl. HR 17 februari 1998, LJN ZD0945, NJ lopige hechtenis doorgebracht. onrechte heeft geoordeeld dat de benadeelde 1998/449). Voor zover het middel de klacht partij ontvankelijk is in haar vordering. behelst dat het Hof de benadeelde partij niet- Ook wordt geklaagd over de toewijzing van ontvankelijk had moeten verklaren in haar de vordering en over de oplegging van de vordering tot schadevergoeding wat betreft schadevergoedingsmaatregel. de voor het eerst in hoger beroep opgevoerde 26 april 2011, nr. 09/05210 Het voegingsformulier van de benadeelde schadepost ‘afsluitprovisie’ is het derhalve (Mrs. Van Dorst, Splinter-van Kan en Groos; partij hield daarin in als opgevoerde schade: terecht voorgesteld. 1056 2.5. Gezien de inhoud van het voegingsfor- de A-G Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar Conform dagvaarding € 73 277,14 mulier en gelet op het verzoek van de advo- uitsluitend voor zover het de beslissing Niet aan cliënt afgedragen (PGB) € 4 803,41 caat van de benadeelde partij ter terechtzit- betreft op de vordering van de benadeelde Immateriële schade € 5 000,00 ting in hoger beroep ‘de vordering partij en de beslissing tot oplegging van Proces- en andere kosten € 13 523,00 niet-ontvankelijk te verklaren voor wat een schadevergoedingsmaatregel en tot Porti- en telefoonkosten € 500,00 betreft het grootste gedeelte van de materië- terugwijzing in zoverre naar het hof; adv. Kosten voor rechtsbijstand € 322,60 le schade’ moet het ervoor worden gehouden mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse) Totaal € 97 426,15 LJN BP1279 dat het Hof de vordering van de benadeelde partij ontvankelijk heeft geacht voor zover De rechtbank heeft de benadeelde partij in die betrekking heeft op de in het voegings- 1. De vordering in hoger beroep van de haar vordering niet-ontvankelijk verklaard formulier opgevoerde schade met uitzonde- benadeelde partij kan de posten die in op de grond dat deze niet van zo eenvoudige ring van de post ‘conform dagvaarding’ ten eerste aanleg zijn opgevoerd daar niet aard is dat die zich leent voor behandeling bedrage van € 73 277,14. Ook daarover klaagt aanvullen met nieuwe posten en ook niet in de strafzaak. het middel. Het berust evenwel op de opvat- de aangevoerde posten verhogen In hoger beroep heeft de benadeelde partij ting dat de strafrechter de benadeelde partij 2. Als aan de benadeelde partij ter zake van haar vordering van € 97 426,15 gehandhaafd. niet-ontvankelijk moet verklaren in haar vor- diens schade ook door de burgerlijke rech- Het hof overweegt dat er een vonnis van de dering, indien over die vordering door de ter een bedrag is toegewezen of de toewij- civiele rechter ligt inzake de schade van de burgerlijke rechter reeds is beslist of indien zing van die schade nog loopt, maakt dat benadeelde partij groot € 76 989,18 met ren- de vordering bij de burgerlijke rechter nog toewijzing van de schade door de strafrech- te en kosten. aanhangig is. Die opvatting vindt geen steun ter niet zonder meer niet-ontvankelijk. De advocaat van de benadeelde partij voert in het recht. Indien de door de benadeelde NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1339 Rechtspraak partij gevorderde schadevergoeding reeds Cassatieberoep belastingplichtige; dat de uitleg die het Hof aan de afspraak geheel of gedeeltelijk bij vonnis van de bur- incidenteel cassatieberoep Minister heeft gegeven onbegrijpelijk is. gerlijke rechter is toegewezen, kan de straf- Hoge Raad, onder meer: 5.2.1. Voorafgaand aan de beoordeling van dit rechter na een daartoe strekkend verweer de ‘3. Uitgangspunten in cassatie betoog dient de vraag te worden beantwoord benadeelde partij – in zoverre – in haar vor- 3.1. De Inspecteur heeft begin 2001 bij belang- of een belanghebbende een beroep moet doen dering niet-ontvankelijk verklaren bij gebrek hebbende een boekenonderzoek ingesteld. In op verval van de bevoegdheid van de inspec- aan belang. In aanmerking genomen hetgeen verband met belanghebbendes achterstand in teur om een boete op te leggen, en wat in ver- namens de verdachte omtrent de vordering de administratie en bij de indiening van aan- band daarmee de rechtsgevolgen zijn indien van de benadeelde partij is aangevoerd, geeft giften is toen met belanghebbende afgespro- een belanghebbende afstand doet van een het oordeel van het Hof dat de benadeelde ken dat zij afzag van een beroep op het opleg- dergelijk beroep (vgl. onderdeel 8 van de con- partij ontvankelijk is in haar vordering met gen van aanslagen buiten de daarvoor clusie van de Advocaat-Generaal). Daartoe betrekking tot de hiervoor genoemde posten, geldende termijnen. Deze afspraak is gemaakt dient het volgende te worden vooropgesteld. niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en om te voorkomen dat vóór het beëindigen 5.2.2. Ingevolge artikel 16 van de AWR vervalt is het niet onbegrijpelijk. van het boekenonderzoek aanslagen ter de bevoegdheid tot het vaststellen van een De Hoge Raad vernietigt de bestreden uit- behoud van rechten zouden worden opgelegd. navorderingsaanslag door verloop van een spraak, doch uitsluitend wat betreft de beslis- In een brief van X2, directeur en enig aandeel- termijn (hierna: de navorderingstermijn) die sing op de vordering tot schadevergoeding houder van belanghebbende, van 22 februari als regel vijf jaar bedraagt. Ingevolge het met van de benadeelde partij voor zover daarbij 2001 aan de Inspecteur is over deze afspraak ingang van 1 januari 1998 geldende artikel de vordering tot betaling van een bedrag van het volgende vermeld: 67e, lid 1, van de AWR kan de inspecteur in € 1556 ter zake van ‘afsluitprovisie’ is toege- “Cliënten hebben een aanzienlijke achter- de gevallen bedoeld in die bepaling aan de wezen met verwerping van het beroep voor stand met betrekking tot de indiening van belastingplichtige gelijktijdig met de vaststel- het overige. aangiften. ling van een navorderingsaanslag een ver- De A-G Machielse voert op het arrest van de Voor X1 B.V. betreft het de aangiften vennoot- grijpboete opleggen. Als gevolg van dit HR 19 februari 2010, NJ 2010/131 met de schapsbelasting vanaf het jaar 1995; voor X2 samenstel van bepalingen vervalt ook de conclusie van de A-G Aben die stelt: betreft het de aangiften inkomstenbelasting bevoegdheid van de inspecteur tot het opleg- Uit de wetsgeschiedenis en de literatuur vanaf het jaar 1997. gen van een vergrijpboete op de voet van volgt dan ook daar de benadeelde partij niet- Voor beide belastingplichtigen zal, namens artikel 67e, lid 1, van de AWR door tijdsver- ontvankelijk dient te worden verklaard cliënten, afgezien worden van een mogelijk loop met het verstrijken van de navorde- indien over de vordering van de benadeelde beroep door cliënten op het verlopen van ringstermijn (afgezien van uitzonderlijke partij door de civiele rechter reeds is beslist aanslagtermijnen tot en met het jaar 1999.” situaties waarin het derde lid van artikel 67e of zelfs in geval zij daar nog aanhangig is. 3.2 (…) de Inspecteur (…) [heeft] navorderings- van de AWR kan worden toegepast). aanslagen vennootschapsbelasting over de 5.2.3. Voor strafbare feiten waarop het Neder- jaren 1996 en 1997 met verhogingen aan landse strafrecht van toepassing is, geldt de Hoge Raad (belastingkamer) belanghebbende opgelegd en over het jaar regeling van artikel 70, lid 1, van het Wet- Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs. 1998 een navorderingsaanslag vennoot- boek van Strafrecht, op grond waarvan het I.H.T. Reiniers (KPMG Meijburg en Fiscaal schapsbelasting met een vergrijpboete. Het recht tot strafvordering vervalt door verloop instituut Tilburg/Universiteit van Tilburg) en Hof heeft de navorderingsaanslagen vermin- van de aldaar nader omschreven termijnen. mr. drs. M.R.T. Pauwels (Wetenschappelijk derd. De verhogingen zijn door het Hof volle- Deze regeling moet door de rechter ambts- Bureau voor de Hoge Raad en Fiscaal Insti- dig kwijtgescholden en de boetebeschikking halve worden toegepast. Zij geldt dus onge- tuut Tilburg/Universiteit Tilburg). is vernietigd. acht of de verdachte daarop een beroep doet, 4. Beoordeling van de in het principale zodat de rechter de regeling ook behoort toe beroep voorgestelde middelen (…) te passen indien de verdachte afstand heeft 5. Beoordeling van het in het incidentele gedaan van een beroep daarop. beroep voorgestelde middel 5.2.4. Voor bestuurlijke boeten buiten het 29 april 2011, nr. 09/05158 5.1. Het Hof heeft geoordeeld dat uit de hier- belastingrecht is de wetgever ervan uitge- (Mrs. Van den Berge, Schaap, Tijnagel, voor in 3.1 geciteerde brief (…) moet worden gaan dat de rechter eveneens ambtshalve Heisterkamp en Feteris; na conclusie Wattel afgeleid dat belanghebbende en de Inspec- onderzoekt of de wettelijke termijn is ver- tot ongegrondverklaring van zowel het teur zijn overeengekomen dat de Inspecteur streken na afloop waarvan de bevoegdheid principale als het incidentele beroep in ook na het verstrijken van de termijn van tot het opleggen van een boete vervalt. Hier- cassatie) artikel 16, lid 3, van de Algemene wet inzake toe kan worden gewezen op de memorie van LJN BN9685 rijksbelastingen (hierna: de AWR) bevoegd toelichting bij de Wet bestuurlijke boete was navorderingsaanslagen vennootschaps- Arbeidstijdenwet (Kamerstukken II 2002/03, (Awb art. 5:45; AWR art. 16, 67e en hoofdstuk belasting over de jaren 1996, 1997 en 1998 29 000, nr. 3, blz. 21). Een soortgelijke opmer- VIIIA) op te leggen. Voorts heeft het Hof geoordeeld king is gemaakt in de memorie van toelich- dat uit deze brief niet kan worden afgeleid ting bij de Wet bestuurlijke boete arbeid In geval van een geschil over een bestuur- dat deze afspraak ook betrekking heeft op de vreemdelingen (Kamerstukken II 2003/04, 29 lijke boete dient de belastingrechter ambts- bevoegdheid verhogingen en/of boeten op te 523, nr. 3, blz. 18). Tevens kan worden gewe- halve te onderzoeken of de bevoegdheid leggen. Verder heeft het Hof geoordeeld dat zen op de memorie van toelichting bij de tot het opleggen van die boete door tijds- het niet aannemelijk acht dat partijen een Geneesmiddelenwet, waarin de parallel met verloop is vervallen, ook indien een belang- verlenging van de bevoegdheid straf op te het strafrecht wordt vermeld en wordt opge- hebbende afstand heeft gedaan van een leggen zijn overeengekomen. Tegen dit oor- merkt dat het verval inhoudt dat de overtre- beroep op dat tijdsverloop. deel keert zich het middel met het betoog der zich daarop niet hoeft te beroepen 1057 1340 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 Rechtspraak omdat de bevoegdheid een bestuurlijke boe- toenmalige recht een strafkarakter hadden. de vereniging ‘Belangengroep Nauerna’, te op te leggen door het verval van rechtswe- Daarom dient ook ten aanzien van die boeten gevestigd te Westzaan, gemeente Zaanstad, ge eindigt (Kamerstukken II 2003/04, 29 359, aansluiting te worden gezocht bij het karakter appellanten, en het college van gedeputeer- nr. 3, blz. 75). Dat het verval van de bevoegd- van vervaltermijnen in het strafrecht en het de staten van Noord-Holland (hierna: het heid een bestuurlijke boete op te leggen van (overige) bestuurlijke boeterecht. college), verweerder. rechtswege intreedt, was door de regering 5.2.9. Opmerking verdient nog dat in geval- reeds in 1994 geconstateerd in het kader van len waarin het opleggen van een fiscale Procesverloop de regeling op grond waarvan de bevoegd- bestuurlijke boete volgens de toepasselijke Bij besluit van 12 oktober 2009 heeft het heid tot het opleggen van bestuurlijke boe- wettelijke regeling is gekoppeld aan het vast- college aan de besloten vennootschap met ten in de sociale zekerheid vervalt door het stellen van een belastingaanslag, en de ter- beperkte aansprakelijkheid Afvalzorg Depo- overlijden van de overtreder (Kamerstukken mijn waarbinnen die aanslag kan worden nie B.V. (hierna: Afvalzorg) een vergunning II 1994/95, 23 909, nr. 3, blz. 58). Nadien is de vastgesteld wordt verlengd met de duur van als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieu- wetgever in het kader van de regeling over het uitstel dat voor het doen van aangifte is beheer verleend voor het veranderen en in bestuurlijke boeten in de vierde tranche van verleend, het op de weg van de inspecteur werking hebben van een inrichting voor het de Algemene wet bestuursrecht in algemene ligt om in voorkomend geval met het oog op storten van gevaarlijke en niet-gevaarlijke zin, voor het gehele bestuursrecht, uitgegaan dit door de rechter ambtshalve te verrichten afvalstoffen alsmede het be- en verwerken van parallellie tussen de bestuursrechtelijke onderzoek te stellen dat een zodanig uitstel daarvan aan het Nauerna 1 te Assendelft, vervaltermijn voor beboeting en het bepaal- is verleend, en om die stelling in geval van gemeente Zaanstad. Verder heeft het college de in artikel 70 van het Wetboek van Straf- betwisting aannemelijk te maken. bij dit besluit met toepassing van artikel recht. Tevens is in de memorie van toelich- 5.3. Uit onderdeel 4.2.2 van de uitspraak van 8.24, eerste lid, van de Wet milieubeheer het ting bij deze vierde tranche opgemerkt dat het Hof, dat in cassatie niet is bestreden, van het besluit van 7 juli 2006, met kenmerk het niet in het stelsel van het Nederlandse volgt dat op het moment waarop de Inspec- 2005-17471, deel uitmakende voorschrift bestuursrecht past dat de overtreder zich zou teur de verhogingen en de vergrijpboete 4.18.1 gewijzigd en in aansluiting daarop moeten beroepen op de termijn na afloop oplegde, de wettelijke termijn waarbinnen hij met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, waarvan de bevoegdheid tot het opleggen daartoe mocht overgaan verstreken was. van die wet de van het besluit van 7 juli 2006 van een boete vervalt (zie onderdeel 8.16 van Daarvan uitgaande brengt hetgeen hiervoor deel uitmakende voorschriften 3.1.21, 4.18.2 de conclusie van de Advocaat-Generaal). in 5.2.1 tot en met 5.2.8 is overwogen mee en 4.18.3 gewijzigd en het van het besluit 5.2.5. Uit niets blijkt dat de vervaltermijnen dat de verhogingen en de vergrijpboete van 7 juli 2006 deel uitmakende voorschrift voor het opleggen van bestuurlijke boeten in wegens termijnoverschrijding niet in stand 4.18.4 ingetrokken. Dit besluit is op 30 okto- de belastingwetgeving een andere werking kunnen blijven. Of de hiervoor in 3.1 bedoel- ber 2009 ter inzage gelegd. zouden hebben dan de in 5.2.3 en 5.2.4 ver- de afspraak tussen belanghebbende en de Tegen dit besluit hebben X bij brief, bij de melde vervaltermijnen in het strafrecht en Inspecteur ook betrekking heeft op de verho- Raad van State ingekomen op 16 november het (overige) bestuursrecht. Derhalve is er gingen en de vergrijpboete, is hierbij niet van 2009, Y bij brief, bij de Raad van State ingeko- geen aanleiding om uit te gaan van een ver- belang. men op 8 december 2009, en Belangengroep schil in strekking. 5.4. Het Hof heeft dan ook terecht de verho- Nauerna bij brief, bij de Raad van State inge- 5.2.6. Aan dit oordeel over het karakter van gingen kwijtgescholden en de vergrijpboete komen op 10 december 2009, beroep inge- vervaltermijnen voor fiscale bestuurlijke boe- vernietigd, wat er zij van de daarvoor gebe- steld. Y heeft zijn beroep aangevuld bij brief ten kan niet afdoen dat het opleggen van die zigde gronden. Ook het incidentele beroep van 4 januari 2010. boeten veelal is gekoppeld aan het vaststel- faalt daarom.’ Het college heeft een verweerschrift inge- len van een belastingaanslag, en dat op over- Volgt ongegrondverklaring van het princi- diend. schrijding van de termijn voor het opleggen pale en incidentele beroep in cassatie. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak van een belastingaanslag wel een beroep voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft moet worden gedaan, zodat het mogelijk is desverzocht een deskundigenbericht uitge- dat een belanghebbende rechtsgeldig afstand Raad van State bracht. X, Y, Belangengroep Nauerna, het col- doet van een dergelijk beroep (HR 22 april Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs. lege en Afvalzorg hebben hun zienswijze 1998, nr. 33249, LJN AA2428, BNB 1998/214). B. Veenman en mr. drs. J. de Vries van de daarop naar voren gebracht. 5.2.7. De slotsom is dat de belastingrechter in directie Bestuursrechtspraak van de Raad X, Belangengroep Nauerna, het college en geval van een geschil over een bestuurlijke van State. Volledige versies van deze uitspra- Afvalzorg hebben nadere stukken ingediend. boete ambtshalve dient te onderzoeken of de ken zijn te vinden op www.raadvanstate.nl. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behan- bevoegdheid tot het opleggen van die boete door tijdsverloop is vervallen, ook indien een belanghebbende afstand heeft gedaan van deld op 30 september 2010, waar X, in per- 1058 een beroep op dat tijdsverloop. soon, Y, in persoon, Belangengroep Nauerna, vertegenwoordigd door mr. R.A. Schram, W.W.M. Antonissen en F. Ebing, en het college, 5.2.8. Deze slotsom geldt eveneens voor boe- 13 april 2011, nr. 200908792/1/M1 vertegenwoordigd door mr. P.C. Speelman en ten die zijn opgelegd onder toepassing van (Mrs. Van Kreveld, Simons Vinckx en ing. C.J. Groot, beiden werkzaam bij de pro- het vóór 1 januari 1998 geldende fiscale boe- Timmerman Buck) vincie, zijn verschenen. terecht. Daaraan doet niet af dat de boete des- LJN BQ1081 Voorts zijn ter zitting Afvalzorg, vertegen- tijds doorgaans de vorm aannam van een ver- woordigd door mr. A. ten Veen, advocaat te hoging van een belastingaanslag, in dit geval (Awb art. 1:2; Wabo art. 2.1 en 2.2) Amsterdam, A.H. Krom, J.A. Bouman, A. de een navorderingsaanslag, in combinatie met Uitspraak in het geding tussen X, wonend Wit en E.C. Doekemeijer, en het college van een kwijtscheldingsbesluit. Die vormgeving te Assendelft, gemeente Zaanstad, Y, burgemeester en wethouders van Zaanstad, neemt niet weg dat de boeten ook onder het wonend te Assendelft, gemeente Zaanstad, vertegenwoordigd door mr. R.D. Lubach, advo- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1341 Rechtspraak caat te Amsterdam, S. Meijer en B.S. Abdoel- betoogt dat het beroep van Y niet-ontvanke- denis van de totstandkoming van de Wabo cariem, beiden werkzaam bij de gemeente, lijk is, omdat hij niet als belanghebbende in niet blijkt dat de wetgever dit verschil in als partij verschenen. de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet omvang van de kringen van belanghebben- Bij besluit van 7 december 2010, bij de Raad bestuursrecht kan worden aangemerkt. In dit den heeft willen opheffen, ligt het in de rede van State ingekomen op 22 december 2010, verband voert Afvalzorg aan dat de woning om, indien een bestreden omgevingsvergun- heeft het college de besluiten van 7 juli 2006 van Y op dusdanige afstand van de inrichting ning meer dan één toestemming als bedoeld en 12 oktober 2009 met toepassing van arti- is gelegen, dat ter plaatse van die woning in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo bevat, kel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer geen milieugevolgen vanwege de inrichting per toestemming te bepalen of degene die gewijzigd. kunnen worden ondervonden. een rechtsmiddel heeft aangewend belang- Na het sluiten van het onderzoek ter zitting 2.2.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de hebbende is. Het ligt eveneens in de rede dat heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er Wet milieubeheer, voor zover hier van deze regel uitzondering lijdt voor zover de zijn nog stukken ontvangen van X en Y. Deze belang, kan een belanghebbende tegen een betrokken vergunning ziet op een activiteit zijn aan de andere partijen toegezonden. besluit op grond van deze wet beroep instel- als bedoeld in de zin van artikel 2.7, eerste De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting len bij de Afdeling bestuursrechtspraak van lid, van de Wabo, die behoort tot verschillen- van 4 april 2011 behandeld, waar Y, in per- de Raad van State. de categorieën activiteiten als bedoeld in de soon, en het college, vertegenwoordigd door Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Alge- artikelen 2.1 en 2.2. (…) mr. P.C. Speelman en ir. G.C.S. Hommel, bei- mene wet bestuursrecht wordt onder belang- den werkzaam bij de provincie, zijn versche- hebbende verstaan: degene wiens belang Slotoordeel nen. Voorts zijn ter zitting Afvalzorg, verte- rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2.40 Het beroep van X is, voor zover ontvan- genwoordigd door mr. A. ten Veen, advocaat 2.2.2. Wanneer krachtens de Wet milieubeheer kelijk, gegrond. De beroepen van Y en Belan- te Amsterdam, en A. de Wit, en het college een vergunning voor het veranderen van een gengroep Nauerna zijn gegrond. Het besluit van burgemeester en wethouders van inrichting wordt verleend, zijn naast de aan- van 12 oktober 2009 moet in zijn geheel wor- Zaanstad, vertegenwoordigd door mr. R.D. vrager onder meer de eigenaren en bewoners den vernietigd. Het besluit van 7 december Lubach, advocaat te Amsterdam, en B.S. van percelen waarop milieugevolgen van het 2010 moet, voor zover het onderdeel III Abdoelkariem, werkzaam bij de gemeente, in werking zijn van de inrichting kunnen wor- betreft, eveneens worden vernietigd. als partij verschenen. den ondervonden, belanghebbenden. Proceskosten 2.41 Het college dient ten aan- Y is op een afstand van ongeveer 265 meter zien van X, Y en Belangengroep Nauerna op Overwegingen van de inrichting woonachtig en stelt onder na te melden wijze tot vergoeding van de Overgangsrecht 2.1. Op 1 oktober 2010 is de meer geurhinder vanwege de inrichting te proceskosten te worden veroordeeld. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ondervinden. Gelet op de aard en omvang van (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering de inrichting alsmede hetgeen partijen hier- van deze wet is een aantal andere wetten omtrent ter zitting naar voren hebben Centrale Raad van Beroep gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is gebracht, acht de Afdeling het aannemelijk Deze rubriek wordt verzorgd door mr. opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de dat ter plaatse van de woning van Y milieuge- A.B.J. van der Ham, vice-president van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigin- volgen van het in werking zijn van de inrich- Centrale Raad van Beroep, gen niet van toepassing zijn op dit geding, ting kunnen worden ondervonden. Y is der- en mr. E.L. Benetreu, senior-gerechtsauditeur. omdat de veranderingsvergunning en het halve belanghebbende als bedoeld in artikel besluit tot wijziging van de aan de vergun- 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuurs- ning van 7 juli 2006 verbonden voorschriften recht, zodat zijn beroep ontvankelijk is. 4.18.1, 3.1.21, 4.18.2 en 4.18.3 en intrekking Belanghebbendheid in gedingen onder de van het aan die vergunning verbonden voor- Wabo 2.3. Hoewel de Wabo op dit geding 20 april 2011, nr. 10/2809 WW schrift 4.18.4 voor inwerkingtreding van de niet van toepassing is, acht de Afdeling het (Van den Hurk, Rottier, Greebe) Wabo nog niet onherroepelijk waren. voor de rechtspraktijk van belang reeds LJN BQ1775 In deze uitspraak worden dan ook de wetten thans de vraag te beantwoorden hoe in toe- aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij komstige gedingen de kring van belangheb- Geen arbeidsovereenkomst tussen betrok- invoering van de Wabo werden gewijzigd. benden, in de zin van artikel 1:2 van de Alge- kene en P/flex. Verplichting om persoonlijk De vergunde situatie 2.1. Bij besluit van mene wet bestuursrecht, bij een arbeid te verrichten, ontbreekt. Geen werk- 7 juli 2006 is aan Afvalzorg een revisiever- omgevingsvergunning als bedoeld in de nemer. Re-integratieactiviteiten. gunning verleend. Op basis van deze vergun- Wabo dient te worden bepaald ingeval die Voor het aannemen van een privaatrechtelij- ning, met een geldigheidsduur tot 2 septem- vergunning meer dan één van de toestem- ke dienstbetrekking moet sprake zijn van ber 2016, bedraagt de stortcapaciteit van de mingen als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 een verplichting tot het persoonlijk verrich- stortplaats aan het Nauerna 1 te Assendelft van de Wabo bevat. ten van arbeid, een gezagsverhouding en 9,587 miljoen m3. De inrichting is gelegen in 2.4. Onder het vóór de Wabo geldende recht een verplichting tot het betalen van loon. de Nauernasche polder en beslaat een opper- kon de kring van belanghebbenden als Daarbij moet acht worden geslagen op alle vlakte van ruim 70 hectare. bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet omstandigheden van het geval, in onderling Het bestreden besluit houdt de verlening van bestuursrecht, bij bijvoorbeeld een vergun- verband bezien, en dienen niet alleen de een veranderingsvergunning in en voorziet in ning op grond van de Wet milieubeheer voor rechten en verplichtingen in aanmerking te de uitbreiding van de stortplaats met 3,7 mil- het in werking hebben van een inrichting worden genomen die partijen bij het sluiten joen m3. Deze uitbreiding zal uitsluitend wor- aanmerkelijk ruimer zijn dan de kring van van de overeenkomst voor ogen stonden, den gerealiseerd door verhoging van de eind- belanghebbenden bij bijvoorbeeld een uit- maar dient ook acht te worden geslagen op contouren van 30 tot maximaal 50 meter. wegvergunning voor de aanleg van een uit- de wijze waarop partijen uitvoering hebben Belanghebbendheid van Y 2.2. Afvalzorg weg vanuit die inrichting. Nu uit de geschie- gegeven aan hun overeenkomst en aldus 1342 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 1059 Rechtspraak daaraan inhoud hebben gegeven. bij Spido – niet tot feitelijke arbeid van appel- gemeente Rotterdam afgesproken dat ID-ers De re-integratieactiviteiten waaraan appel- lante heeft geleid. De rechtbank is van oordeel een arbeidsovereenkomst zouden krijgen en lante uit hoofde van de overeenkomst met dat de door appellante verrichte activiteiten, in een mobiliteitscentrum van Maatwerk P/flex en nader ingevuld door Maatwerk bestaande uit scholingsactiviteiten, sollicita- zouden worden geplaatst. De gemeente Rot- heeft verbonden, zoals het aanwezig zijn bij tieactiviteiten en gesprekken met Maatwerk, terdam zou gedurende deze periode ‘de bru- alle overeengekomen activiteiten binnen het niet als arbeid in de zin van artikel 7:610 van to/bruto loonkosten (inclusief eventuele ver- Maatwerktraject, het nakomen van afspra- het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen worden loningskosten, kosten juridisch ken en het gemotiveerd zoeken naar werk aangemerkt. Dat appellante zich beschikbaar werkgeverschap en arbo-dienstverlening) en en het beschikbaar zijn voor re-integratie, heeft gehouden om productieve arbeid ten een re-integratiefee’ betalen. ‘Verloning en vormen geen arbeid in de zin van art. 7:610 behoeve van potentiële inleners van Maat- juridisch werkgeverschap’ zouden worden BW. De overeenkomst met P/flex had dan werk te verrichten en loon heeft ontvangen, verzorgd door P/flex. ook niet als doel om appellante werkzaam- heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel 3.3. In de overeenkomst tussen appellante en heden voor een derde te laten verrichten; die geleid. De overeenkomst tot het verrichten P/flex is de functie van appellante aangeduid werkzaamheden – voor zover al aangeboden van deze activiteiten kan volgens de recht- als ‘algemeen medewerker’. In de overeen- – waren alleen een middel om de doelstel- bank niet als een privaatrechtelijke dienstbe- komst is voorts bepaald dat de inhoud van ling van re-integratie van appellante in het trekking gelden. De werkzaamheden die de Werkwijzer ID-project Rotterdam van arbeidsproces te bevorderen. appellante bij Spido heeft verricht, hebben Maatwerk op de overeenkomst van toepas- slechts drie weken geduurd, zodat appellante sing is. In de Werkwijzer is een aantal rechts- daarmee niet voldoet aan de referte-eis van positionele en arbeidsvoorwaardelijke onder- artikel 17 van de WW, inhoudende dat binnen werpen toegelicht dan wel nader geregeld in Overwegingen 36 weken onmiddellijk voorafgaand aan de het verlengde van de CAO voor Medewerkers 1.1. Appellante was werkzaam op basis van eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 van Payroll Ondernemingen. In de Werk- een arbeidsovereenkomst bij de gemeente weken als werknemer arbeid is verricht. wijzer is bepaald dat deze, samen met de Rotterdam in het kader van de Instroom/ Appellante kan dan ook geen recht op een arbeidsovereenkomst en de CAO, de basis Doorstroom-Regeling (ID-Regeling). Aangezien uitkering volgens de WW doen gelden. vormt van de gezamenlijke inspanning om de ID-Regeling op basis van Rijksbeleid geheel 3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in voor de deelnemer aan het traject een nieu- zou worden beëindigd, heeft de gemeente Rot- hoger beroep naar voren hebben gebracht we baan te vinden. Uit de Werkwijzer blijkt terdam appellante voor de keuze gesteld om overweegt de Raad het volgende. dat een deelnemer aan het Maatwerktraject nog een jaar in de oorspronkelijke zogenoem- 3.1. Het geschil betreft de vraag of appellante verplicht is aanwezig te zijn bij alle overeen- de ID-baan werkzaam te zijn dan wel om een kan worden aangemerkt als werknemer in de gekomen activiteiten binnen het Maatwerk- arbeidsovereenkomst voor twee jaar aan te zin van artikel 3, eerste lid, van de WW. Gelet traject, afspraken na te komen, gemotiveerd gaan met P/flex B.V. (P/flex), die nader zou op deze bepaling, voor zover hier van belang, naar werk te zoeken en beschikbaar te zijn worden ingevuld door Maatwerk Nederland is vereist dat zij tot P/flex in een privaatrech- voor re-integratie. Volgens de Werkwijzer B.V. (Maatwerk) met als doel de uitstroom naar telijke dienstbetrekking heeft gestaan. Naar wordt de eerste drie maanden van het traject een duurzame arbeidsplaats op de reguliere vaste rechtspraak van de Raad moet voor het – afhankelijk van de persoonlijke situatie en markt. Appellante heeft voor de laatste optie aannemen van een privaatrechtelijke dienst- achtergrond van een deelnemer – intensief gekozen. Het ID-dienstverband is op verzoek betrekking sprake zijn van een verplichting aandacht geschonken aan versterking van de van appellante beëindigd. Aansluitend heeft tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een motivatie, zelfvertrouwen, realiteitszin en appellante met P/flex een overeenkomst gezagsverhouding en een verplichting tot het flexibiliteit. Maatwerk biedt ondersteuning gesloten, door partijen benoemd als ‘arbeids- betalen van loon (zie onder meer de uit- bij het opstellen van een goede sollicitatie- overeenkomst (payroll-overeenkomst) voor spraak van de Raad van 16 april 2010, LJN brief met curriculum vitae en bij het zoeken bepaalde tijd’. Hierin is onder meer bepaald BM3433). Daarbij moet acht worden geslagen naar werk. Naast individuele- en mogelijk dat de overeenkomst wordt gesloten in het op alle omstandigheden van het geval, in groepsopdrachten, heeft een deelnemer vol- kader van het re-integratietraject van appel- onderling verband bezien, en dienen niet gens de Werkwijzer minimaal één maal per lante bij Maatwerk en dat de CAO voor Mede- alleen de rechten en verplichtingen in aan- week een persoonlijk coachingsgesprek met werkers van Payroll Ondernemingen van toe- merking te worden genomen die partijen bij de arbeidsbemiddelaar van Maatwerk. Daar- passing is. Bij afzonderlijke brief heeft P/flex het sluiten van de overeenkomst voor ogen naast kan scholing of training worden inge- vastgelegd dat Maatwerk als opdrachtgever stonden, maar dient ook acht te worden zet. Uit de Werkwijzer volgt verder dat Maat- wordt beschouwd. geslagen op de wijze waarop partijen uitvoe- werk actief werkgevers benadert voor een 1.2. Appellante heeft na de afloop van de ring hebben gegeven aan hun overeenkomst proefplaatsing of detachering gedurende drie overeenkomst met P/flex een uitkering vol- en aldus daaraan inhoud hebben gegeven maanden, op voorwaarde dat aansluitend gens de Werkloosheidswet (WW) aange- (vgl. onder meer HR 13 juli 2007, LJN BA6231, een arbeidsovereenkomst wordt aangeboden vraagd. Bij besluit van 29 april 2009 heeft het en HR 25 maart 2011, LJN BP3887). Partijen voor een periode van minimaal drie maan- Uwv appellante het recht op WW-uitkering zijn verdeeld over de vraag of de door appel- den. Maatwerk concretiseert zo de met de ontzegd. Bij besluit van 2 juli 2009 heeft het lante te verrichten activiteiten in het kader gemeente Rotterdam gemaakte afspraak Uwv het bezwaar tegen het besluit van van de overeenkomst met P/flex kunnen wor- deelnemers waar mogelijk voor het opdoen 29 april 2009 ongegrond verklaard. den aangemerkt als arbeid in de zin van arti- van werkervaring bij werkgevers te plaatsen 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht- kel 7:610 van het BW. 3.2. De overeenkomst tegen een voor Maatwerk kostendekkend bank het beroep van appellante ongegrond tussen appellante en P/flex is gesloten in het tarief met gebruikmaking van ‘werkgeversar- verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat kader van een re-integratietraject bij Maat- rangementen’. De uitstroom van een deelne- tussen partijen niet in geschil is dat de over- werk voor de duur van maximaal twee jaar. mer aan het Maatwerktraject naar regulier eenkomst – afgezien van de werkzaamheden Maatwerk had op 28 maart 2006 met de werk via een dergelijk arrangement wordt in (BW art. 7:610) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1343 Rechtspraak de Werkwijzer benoemd als ‘de kroon op het komst met P/flex en nader ingevuld door behoeve van de herplaatsing en de bemidde- traject’. De overeenkomst met P/flex had dan Maatwerk heeft verbonden deel te nemen, ling van de werknemer. Deze bepaling brengt ook niet als doel om appellante werkzaamhe- vormen geen arbeid in de zin van artikel niet mee dat de activiteiten van appellante den voor een derde te laten verrichten; die 7:610 van het BW. De werkzaamheden die zij in het Maatwerktraject, die met het deelne- werkzaamheden – voor zover al aangeboden in de functie van ‘attractie teamlid’ bij Spido men aan een sollicitatietraining, het zoeken – waren alleen een middel om de doelstel- heeft verricht, hebben plaatsgevonden in het naar geschikte vacatures en het schrijven van ling van re-integratie van appellante in het kader van een afzonderlijke arbeidsovereen- sollicitatiebrieven van vergelijkbare aard arbeidsproces te bevorderen. P/flex of Maat- komst met RPEX B.V. Er is geen sprake waren, aan te merken zijn als arbeid in de zin werk vervulde, anders dan appellante heeft geweest van een aanwijzing van RPEX B.V. van artikel 7:610 van het BW. De CAO-bepa- betoogd, niet een met een uitzendbureau te door P/flex als opdrachtgever voor het ver- ling ziet op de situatie dat sprake is van het vergelijken allocatiefunctie. Uit de toelich- vullen van die functie in het kader van de wegvallen van arbeid doordat een inleenop- ting ter zitting blijkt dat de overeenkomst overeenkomst die appellante met P/flex had. dracht wordt beëindigd of ingetrokken. Aan ook feitelijk met op re-integratie gerichte 3.5. Voor zover beoogd is een arbeidsovereen- het Maatwerktraject is niet vóór ommekomst activiteiten is ingevuld. Naar aanleiding van komst tussen appellante en P/flex tot stand van de overeengekomen duur van twee jaar de vraag hoe een werkdag van een deelne- te brengen, is die bedoeling, gelet op alle ove- een einde gekomen, zodat van het wegvallen mer eruit zag, is uiteengezet dat de deelne- rige hiervoor onder 3.2 tot en met 3.4 ver- daarvan geen sprake is. mers niet gehouden waren elke dag bij Maat- melde omstandigheden, niet toereikend om 3.6. Uit 3.1 tot en met 3.5 volgt dat appellan- werk te verschijnen, maar dat men verplicht de rechtsverhouding tussen appellante en P/ te tot P/flex niet in een privaatrechtelijke was op afgesproken tijden zich te melden in flex als een arbeidsovereenkomst te kwalifi- dienstbetrekking heeft gestaan, zodat zij uit het door Maatwerk ingerichte mobiliteitscen- ceren, nu een van de wezenlijke criteria voor dien hoofde niet kan worden aangemerkt als trum en dat men daar begeleid werd met het het bestaan van een arbeidsovereenkomst, de werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid, zoeken naar arbeid. Sommige deelnemers verplichting om persoonlijk (productieve) van de WW. Voor een gelijkstelling van niet zijn in de gelegenheid gesteld scholing te arbeid in de zin van artikel 7:610 van het BW voor P/flex gewerkte uren met gewerkte uren volgen. Andere deelnemers hebben geduren- voor de werkgever te verrichten, ontbreekt. op basis van de Regeling gelijkstelling niet- de enige tijd feitelijk werkervaring opgedaan. In dit licht is ook niet toereikend het door gewerkte uren met gewerkte uren, zoals door 3.4. Appellante is niet gedurende het in de appellante benadrukte gegeven dat in artikel appellante bepleit, is geen plaats. Voor een haar door P/flex gezonden brief genoemde 15, vierde lid, van de CAO voor Medewerkers dergelijke gelijkstelling is immers vereist dat aantal uren per week voor de organisatie van van Payroll Ondernemingen is bepaald dat appellante werknemer was. Daarvan is, zoals Maatwerk werkzaam geweest. De onder 3.3 onder passende arbeid in het kader van dit hiervoor uiteengezet, ten aanzien van de acti- omschreven re-integratieactiviteiten waaraan artikel ook wordt verstaan werkzaamheden, viteiten ten behoeve van P/flex en Maatwerk appellante zich uit hoofde van de overeen- activiteiten, trainingen en/of bijscholing ten geen sprake geweest. (…) AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen. žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen en een naschrift binnen de 300 woorden. geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf- bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard. worden verantwoord. Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor- andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf. 1344 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs Boeken Methodologies of Legal Research Which Kind of Method for What Kind of Discipline? Until quite recently questions about methodology in legal research have been largely confined to understanding the role of doctrinal research as a scholarly discipline. In turn this has involved asking questions not only about coverage but, fundamentally, questions about the identity of the discipline. Is it (mainly) descriptive, hermeneutical, or normative? Should it also be explanatory? Legal scholarship has been torn between, on the one hand, grasping the expanding reality of law and its context, and, on the other, reducing this complex whole to manageable proportions. The purely internal analysis of a legal system, isolated from any societal context, remains an option, and is still seen in the approach of the French academy, but as law aims at ordering society and influencing human behaviour, this approach is felt by many scholars to be insufficient. Consequently many attempts have been made to conceive legal research differently. Social scientific and comparative approaches have proven fruitful. However, does the introduction of other approaches leave merely a residue of ‘legal doctrine’, to which pockets of social sciences can be added, or should legal doctrine be merged with the social sciences? What would such a broad interdisciplinary field look like and what would its methods be? This book is an attempt to answer some of these questions. Mark Van Hoecke (ed.) European Academy of Legal Theory Series - no. 9 Oxford: Hart Publishing 2011, 310 p., € 45 ISBN 9781849461702 Substantive Criminal Law of the European Union Whilst the focus of the European Union in criminal law over the last decades has predominantly been the implementation of the principle of mutual recognition, the EU also further developed its influence on substantive criminal law. It has emerged that the smooth operation of mutual recognition is facilitated by harmonisation of substantive law. This book is the result of a conference in which the issues at stake were discussed. The book is divided into three parts. In the first, fundamental questions for the development of a coherent general part of European criminal law are adressed. The goal of this part is to pin down the position of the general part in the European criminal justice system and to show its interrelations within existing and future developments in Union law. After discussing this ‘why’ question, the second part delves deeper into the ‘what’ question. Different principles and doctrines of the general part, like legality, jurisdiction, locus delicti, actus reus and mens rea are discussed, to envisage the possible scope of these principles in European criminal law. In the third and final part the focus turns on the appropriate process - the ‘how’ question - for the development of a general part. André Klip (ed.) Antwerpen: Maklu 2011, 254 p., € 60 ISBN 9789046604403 Het EVRM en het Nederlandse bestuursrecht Dat de invloed van het Europese recht op het Nederlandse bestuursrecht groot is behoeft zo langzamerhand geen toelichting meer. Opvallend is dat er wel handboeken zijn over de EU- invloed, maar dat een dergelijk boek over de invloed van het EVRM tot nog toe ontbrak. Dit boek behandelt de verhouding tussen het EVRM en het Nederlandse bestuursrecht, waaronder ook het overheidsaansprakelijkheidsrecht wordt verstaan. Aan de orde komen algemene leerstukken in het kader van de uitleg en toepassing van het EVRM, de verhouding met het EUrecht alsmede de doorwerking daarvan in de Nederlandse rechtsorde. Daarna wordt ingegaan op de invloed van het EVRM op het bestuursprocesrecht, waarbij art. 6 EVRM een prominente rol speelt. Vervolgens komt het materiële bestuursrecht aan bod. Tot slot wordt de EVRM-toepassing in de Nederlandse bestuursrechtpraktijk beoordeeld en de blik op de toekomst gericht. Welke ontwikkelingen op het terrein van het EVRM en het Nederlandse bestuursrecht staan ons de komende jaren te wachten? Prof. mr. T. Barkhuysen, mr.dr. M.L. van Emmerik Mastermonografieën staats- en bestuursrecht Deventer: Kluwer 2011, 178 p., € 34,50 ISBN 9789013090369 Inleiding Humanitair Oorlogsrecht Voor de feiten inzake oorlogen en conflicthaarden moeten wij het doen met wat ons wordt verteld of vertoond: door de media, door betrokkenen, door overheden. En het recht: waar halen we dat vandaan? In belangrijke mate uit de vier Verdragen van Genève van 1949. Er bestonden ook al oudere verdragen, en inmiddels zijn er heel wat bijgekomen over uiteenlopende zaken als wapens zoals clusterbommen, over de bescherming van gewonden en zieken, over het milieu, over de minimumleeftijd waarop kinderen mogen worden gerekruteerd, enz. Ook gewoonte speelt een belangrijke rol, en van oudsher erkende regels zoals het beginsel dat burgers niet mogen worden aangevallen. Tegenwoordig spelen, naast het speciaal op oorlog toegespitste recht ook mensenrechten een rol. Een halve eeuw geleden werden die nog bijna helemaal weggedrukt door het oorlogsrecht maar het speciaal voor niet-internationaal gewapend conflict geschreven artikel 3 gemeenschappelijk aan de vier Verdragen van Genève, bevat onmiskenbare sporen van aanraking met de mensenrechten. Voor de niet internationaal gewapende conflicten hebben deze inmiddels een nog veel duidelijker plaats veroverd. De afdeling Humanitair Oorlogsrecht van het Nederlandse Rode Kruis heeft als kerntaak de kennis van het humanitair oorlogsrecht in Nederland te verspreiden. Met deze Inleiding Humanitair Oorlogsrecht wil het Nederlandse Rode Kruis dit onderwerp toegankelijker maken. Het biedt op overzichtelijke wijze inzicht in dit actuele rechtsgebied en de toepassing ervan in hedendaagse gewapende conflicten. Het Nederlandse Rode Kruis (red.) B.P. Pieters en A. Vermeer (sam.) Den Haag: T.M.C. Asser press 2011, 240 p., € 25 ISBN 9789067043366 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1345 1060 Tijdschriften 1061 Burgerlijk (proces)recht Bedrijfsjuridische berichten, Nieuwsbrief Bb Nr. 8, 28 april 2011 Mr. L. Amperse Stelplicht en bewijslast bij subjectieve bekendheid - Op 28 januari 2011 heeft de Hoge Raad in de aandelenleasekwestie een nieuw arrest gewezen. In het arrest staat de vraag centraal of de mogelijkheid tot vernieuwing van de effectenleaseovereenkomst is verjaard en, in het bijzonder, of Dexia moet worden toegelaten tot het leveren van getuigenbewijs zonder dat zij concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die haar stelling ten aanzien van de subjectieve bekendheid van de echtgenote onderbouwen. De stellingen die een procespartij met het aangeboden getuigenbewijs wil bewijzen, zullen doorgaans feitelijk moeten worden onderbouwd, om te kunnen worden toegelaten tot bewijsaanbod. Het arrest van de Hoge Raad brengt hierop een nuance aan voor die gevallen waarin een procespartij de subjectieve bekendheid van zijn wederpartij dient aan te tonen. Juridisch up to Date Nr. 9, 5 mei 2011 Mr. M.A.C. Geurts De aansprakelijkheid van de curator - Een curator dient zeer voorzichtig te handelen wil hij niet achteraf geconfronteerd worden met een aansprakelijkheidssteling in zijn hoedanigheid van curator dan wel een persoonlijke aansprakelijkheidsstelling (pro se). In deze bijdrage worden deze twee aansprakelijkheidsvormen nader besproken. Tevens wordt aangegeven dat de normen voor de beide aansprakelijkheidsvormen in de rechtspraak niet altijd juist worden gebruikt. Daarna wordt de persoonlijke aansprakelijkheid van de curator in geval van verkoop van activa besproken. Rechtsgeleerd magazijn Themis 2e jrg., april 2011 Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse Eigen schuld, proportionaliteitsbeginsel en causaliteitstoerekening: een proportionele benadering 1346 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 bij eigen schuld in het (schade-)verzekeringsrecht - Deze bijdrage is in verkorte vorm als oratie uitgesproken op vrijdag 29 april 2011 bij de openbare aanvaarding van de bijzondere leerstoel Handelsrecht en Verzekeringsrecht aan de Open Universiteit. Deze bijdrage verdedigt de opvatting dat een schadeverdeling naar evenredigheid en dus een gedeeltelijke uitkering voor de verzekerde bij eigen schuld in het (schade) verzekeringsrecht rechtens wel degelijk mogelijk zijn en moeten zijn. Waar dit tot nu toe rechtens nog niet mogelijk is, zou deze proportionele benadering in een aantal gevallen mogelijk moeten worden gemaakt. Een en ander komt dus neer op de introductie van een proportionele benadering van eigen schuld in het (schade)verzekeringsrecht. Tijdschrift voor Huurrecht bedrijfsruimte 8e jr. nr. 2, maart/april 2011 S. van der Kamp Kwalificatie - Bij verhuur van bedrijfsruimte gelden bijzondere regels. Er bestaan twee regimes afhankelijk van de bestemming: regels voor ‘290 bedrijfsruimte’ en regels voor ‘overige (230a) bedrijfsruimte’. Voor beide categorieën geldt als voorwaarde voor toepasselijkheid dat de overeenkomst betrekking moet hebben op een ‘gebouwde onroerende zaak’. Deze systematiek brengt allerlei kwalificatievraagstukken mee die in dit artikel worden behandeld. Mr. E.D. den Egelsman, mr. M.J. Terstegge Mogelijkheden tot vernietiging van afwijkende bedingen - Slechts de huurder kan een beroep op vernietiging doen in geval van een ten nadele van de huurder van de wet afwijkend beding. Wanneer huurder dit kan doen is afhankelijk van de situatie. De vordering tot vernietiging verjaart drie jaar nadat huurder kennis heeft gekregen van de vernietigingsrechten. Bij wijze van verweer kan huurder wel altijd een beroep op vernietiging doen. Indien verhuurder duidelijkheid wenst, kan verhuurder een termijn stellen om het beding te bekrachtigen. Na bekrachtiging kan huurder een beding niet langer vernietigen. Mr. M. Sloot De ‘wachttijd van drie jaar’ bij opzegging. Hoe werkt het na een initiële huurtermijn van tien (in plaats van vijf) jaar? Het Toko Mitra arrest van de Hoge Raad van 24 september 2010, waarin de Hoge Raad kort gezegd heeft geoordeeld dat de wachttijd van drie jaar die geldt voor een opvolgend verhuurder, alleen nog maar geldt bij een huuropzegging op grond van dringend eigen gebruik tegen het einde van de eerste huurtermijn, heeft voor veel commotie gezorgd. Al met al lijkt het er op dat het arrest meer vragen oproept dan dat het antwoorden geeft. Het wachten is derhalve op een nieuw arrest. Mr. J. Nijsten Concernrelatie en vergelijkbaarheid ex art. 7:303 BW - Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 september 2010, gepubliceerd op 29 november 2010, is beslist dat de enkele omstandigheid dat twee van de vergelijkingspanden binnen een concernverband zijn verhuurd die panden niet ongeschikt maakt om in de vergelijking te worden betrokken. Naar schr’s. oordeel is het arrest juridisch onjuist. Indien desondanks door iemand geschermd wordt met dit arrest kan worden verwezen naar de uitspraak van hetzelfde gerechtshof Amsterdam in een hier ook besproken WOZ-zaak. Tijdschrift voor Insolventierecht 17e jrg. nr. 2, maart/april 2011 Prof. mr. drs. F.E.J. Beekhoven van den Boezem, mr. G.J.L. Bergervoet Nieuwe vragen naar aanleiding van herinvoering stille cessie tot zekerheid - De ontwerper van het huidige Burgerlijk Wetboek, E.M. Meijers, wilde af van de mogelijkheid van cessie, in gevallen waarin het doel ervan slechts was de schuldeiser zekerheid te verschaffen. Bij cessie tot zekerheid verkrijgt de schuldeiser namelijk meer dan zijn belang als schuldeiser rechtvaardigt: hij wordt rechthebbende op de vordering. Om aan het zekerheidsbelang tegemoet te komen volstaat een pandrecht op de vordering. Inmiddels is Tijdschriften wel duidelijk dat de positie van de stil pandhouder van een vordering onder het huidige recht minder sterk is dan die van de stil cessionaris tot zekerheid van een vordering onder het recht van vóór 1992. Rechtspraak en wetgever lijken niet ongevoelig voor deze problemen. Met de recente wijziging van de Collateral Richtlijn is er een opmerkelijke doorbraak gekomen voor het opnieuw gebruiken van fiduciaire zekerheid. Doordat kredietvorderingen onder de reikwijdte van de financiëlezekerheidsovereenkomst (fzo) gaan vallen, is de eerste echte doorbreking van het ‘fiduciaverbod’ een feit. 1062 Fiscaal recht regels zijn in te passen in ons huidige fiscale stelsel van jaarwinstbepaling. Mr. M.W.C. Soltysik, drs. N. van de Water BTW- en BCF-herzieningsregels deels aan herziening toe? - In dit artikel gaan schrs. aan de hand van verschillende situaties na of een wijziging in het gebruik tussen (aftrekgerechtigde) btw-ondernemersactiviteiten en compensabele activiteiten op dit moment een groot probleem vormt. Een probleem doet zich volgens schrs. voor indien het toepassen van de btw- en bcf-herzieningsbepalingen niet leidt tot de wenselijke uitkomst. Die wenselijke uitkomst is dat recht op compensatie bestaat voor zover goederen en diensten voor compensabele doeleinden worden aangewend en recht op aftrek van voorbelasting bestaat indien zij voor belaste ondernemersdoeleinden worden aangewend. Weekblad fiscaal recht 140e jrg. nr. 6905, 5 mei 2011 Mr. dr. R. Russo De betekenis van het eenvoudselement in goed koopmansgebruik - De betekenis van het eenvoudselement in goed koopmansgebruik leek in de jurisprudentie aan gewicht in te boeten. De fiscale rechter leek daarentegen bereid de regels van de commerciële winstberekening een grotere rol te laten spelen. In deze bijdrage wordt door schr. bezien hoe de Hoge Raad in HR januari 2011, BNB 2011/85, op deze ontwikkelingen lijkt terug te komen en wordt betoogd dat dit een onwenselijke ontwikkeling zou zijn. Prof. dr. mr. G.W.J.M. Kampschöer RA, mr. drs. R.W. Tieskens, mr. dr. H. Vermeulen De nieuwe IFRS-leasingregels en de fiscale jaarwinstbepaling - De Financial Accounting Standards Board en de International Accounting Standards Board zijn een gezamenlijk project gestart over de verwerking in de commerciële balans en winst- en verliesrekening van leaseverplichtingen c.q. leaserechten. In dit artikel onderzoeken schrs. aan de hand van dogmatiek en jurisprudentie of de bedrijfseconomische principes die ten grondslag liggen aan deze nieuwe 1063 Handels- & economisch recht Computerrecht Nr. 2, april 2011 Mr. P.G. van der Putt De gevolgen van niet-nakoming - Er zijn maar weinig IT-projecten die volgens plan verlopen. Het leerstuk van de gevolgen van niet-nakoming is echter niet eenvoudig te doorgronden. Afnemers stoten dan ook geregeld hun neus, zelfs indien tussen partijen vast staat dat de overeenkomst niet is nagekomen. Mr. T.H. Chen Aanbesteding van software licenties - Levering van licenties op software kan in veel gevallen beschouwd worden als een niet-wezenlijke wijziging van een lopende overeenkomst waarvoor een aanbesteding niet noodzakelijk is. Nederlands Tijdschrift voor Energierecht 10e jrg. nr. 1, april 2011 Mr. drs. J.E. Janssen Het vangnet van de NMa: weg ermee! - De liberalisering van de energiesector gaat hand in hand met de regulering van natuurlijke monopolies als energie-infrastructuur. Dit is geen tijdelijk instrument, maar een permanent gegeven in een geliberaliseerde markt. Wat niet lijkt te passen in een geliberaliseerde markt is een systeem voor de vaststelling van maximumtarieven voor de levering van elektriciteit en gas. Niettemin bevatten de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet de bevoegdheid van de Raad van bestuur van de NMa om de leveringstarieven voor kleinverbruikers te beperken tot hetgeen hij redelijk oordeelt. Schr. plaatst een reeks kritische kanttekeningen bij de vangnetregulering en het beleid van de raad van bestuur van de NMa. Hij bepleit dat de wetgever afscheid neemt van deze regulering. M. van Eeuwen Investeren in het elektriciteiten gasnet; bewegingen in het reguleringskader - Het artikel biedt een overzicht van het reguleringskader voor investeringen in het elektriciteit- en gasnetwerk. Beschreven wordt welke mogelijkheden de regelgeving en de reguleringspraktijk bieden aan netbeheerders om investeringen in netten terug te verdienen. Daarbij worden mogelijke discrepanties aangestipt tussen het Europese en het nationale reguleringskader ter zake van de uitbreidingsinvestering en de taakverdeling tussen de Minister en de NMa. Tijdschrift voor Consumentenrecht handelspraktijken Nr. 2, 2011 Themanummer reisrecht - Dit nummer is gewijd aan een materie in volle evolutie. Dit geldt zowel voor het reizen zelf als voor de reisregulering. Hoe we vandaag reizen is niet meer te vergelijken met een paar decennia geleden. Niet alleen reizen we exponentieel vaker, ook de manier waarop we reizen is sterk gewijzigd. Het internet speelt daar ongetwijfeld een belangrijke rol in. De traditionele pakketreizen lijken gedoemd te verdwijnen of zijn minstens op de terugweg. Vandaag organiseert de meerderheid van de reizigers immers zelf zijn reis. De in 1990 aangenomen Richtlijn Pakketreizen (90/314/EEG) beschermt daardoor steeds minder reizigers. De Europese Commissie is zich hiervan bijzonder goed bewust en momenteel wordt dan ook aan een nieuwe NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1347 Tijdschriften richtlijn pakketreizen gewerkt. In het bijzonder het probleem van de ‘dynamic packages’ moet daarbij worden opgelost. ‘Dynamische pakketreizen’ zijn reizen die door de consumenten zelf worden samengesteld. Aan de problematiek van de ‘dynamische pakketten’ zijn twee bijdragen in dit themanummer gewijd. Europese Verordeningen focussen vooral op passagiersvervoer en dan in het bijzonder op het luchtvervoer. Vooral Verordening 261/2004, die de rechten van passagiers in de luchtvaart regelt blijft voor commotie zorgen. Het is dan ook deze verordening die in dit themanummer het meeste aandacht krijgt. De door het Sturgeon-arrest veroorzaakte deining is nog steeds niet volledig weggeëbd. Een problematisch aspect van de Verordening wordt besproken: de handhaving en dan vooral het publiekrechtelijk luik. De vulkaanascrisis van vorig jaar bracht duidelijk naar voren dat de verschillen in nationale (publiekrechtelijke) handhaving schadelijk zijn voor de interne markt en voor de gedupeerde reizigers. Aldus bevat het nummer de volgende bijdragen: dr. I. Koning, Van vulkaanascrisis tot passagiersverordeningscrisis. Passagiersrechten na de Eyjafjallajökull-uitbarsting. Prof. mr. A.W. Jongbloed, De juridische kwalificatie van een door een reisbureau samengestelde reis. Mr. B.J. BroekemaEngelen, mr. L.C. Maters, De charme van de eenvoud. Tijdschrift voor Insolventierecht 17e jrg. nr. 2, maart/april 2011 Mr. B. Vermue Wetenschap en de pauliana na HR ABN AMRO/Van Dooren q.q. III - Na de arresten van de Hoge Raad Van Dooren q.q./ABN AMRO II en ABN AMRO/Van Dooren q.q. III, stellen sommige auteurs dat het voor banken zéér riskant is om krediet te verstrekken aan noodlijdende bedrijven. In dit artikel wordt onderzocht of de Hoge Raad met deze arresten een andere weg is ingeslagen waardoor het paulianarisico wordt vergroot. Dit is onderzocht door de lijn in de jurisprudentie van de Hoge Raad vanaf 1976 af te 1348 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 zetten tegen de kritieken die op de arresten gevolgd zijn. In tegenstelling tot het door de criticasters beweerde wordt geconcludeerd dat het paulianarisico bij ‘reddingsacties’ door deze arresten juist verkleind wordt. De belangrijkste ontwikkeling is dat het vereiste van de wetenschap van benadeling, en meer specifiek de wetenschap van het faillissement, eindelijk nader bepaald wordt. Hierdoor valt(/ vallen) tevens de (voorwaarden van de ) ‘reddingsactie’ te definiëren. Mr. Ph.W. Schreurs De thermometer van het kennelijk onbehoorlijk bestuur. Een onderzoek naar de effectiviteit van art. 2:248/138 lid 1 en 2 BW - De rechtspraak ter zake art. 2:248 BW wordt als een ‘soms schokkende’ loterij beoordeeld. In dit artikel wordt stilgestaan bij de vraag wat het effect is van de bewijslastverdeling van art. 2:248 lid 1 en 2 BW en het in lid 2 gemaakte onderscheid tussen art. 2:10 en 2:394 BW. Daarna nog bij de vraag wat de ‘kennelijk onbehoorlijke taakvervulling’ is die een belangrijke oorzaak moet zijn van het faillissement. Er lijkt wel degelijk misbruik te worden aangepakt, waarvan de bestrijding de wetgever destijds voor ogen stond. Art. 2:248 BW draagt daarmee per saldo bij aan de verbetering van misbruikbestrijding die de wetgever destijds voor ogen stond. WPRN 142e jrg. nr. 6886, 7 mei 2011 Mr. F. van der Woude Een nieuwe bijzondere zorgplicht bij vermogensbeheer? - Op 24 december 2010 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een bijzondere waarschuwingsplicht kan gelden ten aanzien van aandelen die buiten het vermogensbeheer vallen. Dit wordt geplaatst in het bredere kader van zorgplichten van dienstverleners. Mr. P.H.N. Quist Decharge (II, slot) - De lijn zoals deze ten aanzien van decharge in de rechtspraak door de jaren is ontwikkeld, wordt aan de hand van een vijftal uitspraken doorlopen. Samenvattend kan men zeggen dat de periodieke decharge zich alleen uitstrekt tot wat uit de jaarrekening blijkt en aan de algemene vergadering als orgaan expliciet is bekendgemaakt. 1064 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Computerrecht Nr. 2, april 2011 Prof. dr. P. van Eecke Het internet is dood, leve het internet! - Het globale en ongebreidelde internet dreigt gesegmenteerd te worden op basis van geografische, inhoudelijke en functionele criteria. Deze segmentatie gebeurt in toenemende mate door zowel overheden als ondernemingen. Door strengere wetgeving en technologische evoluties lijkt het vandaag eenvoudiger voor overheden om op een vrij eenvoudige wijze het internet of bepaalde delen ervan af te sluiten. Zonder noodzakelijk bondgenoten met overheden te zijn, trachten ook ondernemingen op eenzelfde wijze te bepalen wat goed is voor de gebruiker. Zij bepalen meer en meer welke informatie we te zien krijgen en welke informatie prioriteit krijgt op de netwerken. Misschien hoeven we dit niet eens zo erg te vinden. Het nieuwe internet biedt meer comfort, is stabieler en is veiliger. Wie zal het weten? Maar één ding is zeker, het oude internet is dood, leve het internet. Prof. mr. E.J. Dommering Een nieuw voorstel tot aanpassing van de Grondwet Zie onder Staats- & bestuursrecht. Mediaforum 23e jrg. nr. 5, mei 2011 Jens van den Brink, Christien Wildeman Kroniek Persrecht 2009-2010 - De economische crisis lijkt geen impact te hebben gehad op de bereidwilligheid te procederen over de vrijheid van meningsuiting. Het afgelopen anderhalf jaar heeft een indrukwekkende stroom aan persrechtzaken opgeleverd. Het EHRM voegde een bouwsteen toe aan de bronbescherming in het Sanomaarrest, waarin Nederland (weer) op de vingers werd getikt. Andere onderwerpen die in deze kroniek de revue passeren zijn: de openbaarheid van Twitter, Hyves en Facebook, ‘Trial by het OM’ in de zaak Nekschot, nut en noodzaak van het tot in de lengte Tijdschriften van jaren online houden van beschuldigende publicaties, de vrijblijvendheid van wederhoor, de risico’s van het maken van een spotprent over je baas, de vetes tussen de Telegraaf en de AIVD en tussen Pretium en VARA en TROS, de valkuilen van publiceren op internet en het recht van de oppositie het bestuur fel aan te vallen. P&I Privacy & Informatie 14e jrg. nr. 2, april 2011 Mr. drs. B. van der Sloot Het plaatsen van cookies ten behoeve van behavioural targeting vanuit privacyperpspectief - Sinds een aantal jaren is behavioural targeting sterk in opkomst. Door het gedrag van internetgebruikers te volgen en te analyseren, kan reclame worden gegenereerd op basis van persoonlijke voorkeuren. Hiertoe worden cookies geplaatst op de computers van internetgebruikers. Al sinds de opkomst van dit fenomeen wordt er op het privacyschendende karakter van deze reclametechniek gewezen. Dit artikel geeft een overzicht van de kritiek die in de loop der jaren is geuit op het plaatsen van cookies en het gebruik van de verkregen gegevens voor behavioural targeting. De stelling is dat de opgeworpen argumenten onvoldoende reden geven om aan te nemen dat er een inherente privacyschending met dit fenomeen is gemoeid, maar dat er daarentegen overduidelijk een dataprotectieprobleem aan is gelieerd. Uit dit laatste vloeit wel een afgeleid privacyprobleem voort. Mr. E. Hoving Datakwaliteit: een niet te onderschatten onderwerp - In 2009 heeft het College bescherming persoonsgegevens in een zienswijze geconstateerd dat het Landelijk Informatiesysteem Schulden een registratiesysteem is dat niet voldoet aan de eis van datakwaliteit ingevolge de Wet bescherming persoonsgegevens. Dit artikel wil een lans breken voor meer aandacht voor datakwaliteit met behulp van deze casus. Daartoe wordt eerst ingegaan op wat de LIS-registratie feitelijk inhoudt. Daarna volgt een nadere analyse van de LIS-casus, waarbij in het bijzonder op het punt van datakwaliteit wordt ingegaan. Vervolgens wordt duidelijk gemaakt dat het belang van datakwaliteit groter wordt in onze informatiemaatschappij. De conclusie luidt dat datakwaliteit een lastig en onderschat onderwerp is, waaraan meer aandacht zou moeten worden besteed dan gewoonlijk in de praktijk gebeurt. Dr. J.A.G. Versmissen, mr. dr. J. Nouwt Terug van weggeweest: het datakluisje - In deze bijdrage wordt de stand van zaken beschreven ten aanzien van het datakluisje, zoals dat door de commissie-Snellen indertijd in 2001 als idee is gepresenteerd in het rapport ‘GBA in de toekomst’. Inmiddels staat dit kluisje opnieuw in de belangstelling en worden er ook in het bedrijfsleven initiatieven in die richting ontwikkeld. Verder in deze aflevering: Fundamenten van privacywetgeving en voortschrijdende technologie: Toespraak gehouden tijdens het congres van de Vereniging Privacy Recht op 24 maart 2011 door Mr. M.W. McLaggan. 1065 Internationaal privaatrecht Tijdschrift voor Insolventierecht 17e jrg. nr. 2, maart/april 2011 Prof. mr. M.L. Lennarts Yukos: na meer dan 4 jaar procederen nog geen uitsluitsel over de erkenning van een Russisch faillissementsvonnis... dat moet anders! - Er zijn talrijke civiele procedures voortgekomen uit het faillissement van Yukos Oil, dat in augustus 2006 is uitgesproken door de arbitrazh rechtbank te Moskou. Het strijdtoneel strekt zich uit tot Nederland. Dit komt doordat in Nederland Yukos Finance BV, tot 2007 een 100% dochter van Yukos Oil, is gevestigd. De rechtbank van Amsterdam is van mening dat Yukos Oil een eerlijk proces is onthouden: er is sprake van schending van de in art. 6 EVRM neergelegde fundamentele beginselen van een behoorlijke rechtspleging. Omdat het leeuwendeel van de in het faillissement van Yukos Oil toegelaten vorderingen direct of indirect zijn oorsprong vindt in de door de Russische belastingdienst opgelegde naheffingsaanslagen, komt de rechtbank tot de conclusie dat het faillissementsvonnis zonder die aanslagen niet zou zijn uitgesproken. Er wordt nu al meer dan 4 jaar geprocedeerd over – in essentie – de vraag of het faillissement van Yukos Oil in Nederland moet worden erkend. De juridische schermutselingen rondom de Nederlandse erfenis van Yukos laten zien dat het de hoogste tijd is om ook het internationale insolventierecht te codificeren! 1066 Internationaal publiekrecht Rechtsgeleerd magazijn Themis 2e jrg., april 2011 Mr. drs. M.E. Notermans Het primaat van de rechtspraak in de verzekering van de vrede - Gelet op het huidige, weinig effectieve, VN-systeem van internationale vredeshandhaving valt het achteraf bezien nog steeds te betreuren dat de internationale gemeenschap na de Tweede Wereldoorlog uiteindelijk toch de voorkeur heeft gegeven aan de dominantie van de politieke benaderingswijze over de rechterlijke. Het is dan ook te hopen dat bij eventuele noodzakelijke – van de politieke wil afhankelijke – hervormingen van de Verenigde Naties Hans Kelsens voorstel uit 1944 voor een Permanent League for the Maintenance of Peace, waarin een internationaal gerechtshof primeert boven een uitvoerend orgaan, in de nabije toekomst meer gehoor zal vinden dan het destijds heeft gekregen. Want, zo mogen we ten minste uit zijn evolutionair-technische en moreelpolitieke argumentatie voor het primaat van de supranationale rechtspraak binnen de wereldrechtsorde nu wel concluderen: zolang de wereldgemeenschap ‘in rechterlijk opzicht’ blijft tekortschieten, zal aan de oorlog geen einde kunnen komen. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1349 Tijdschriften 1067 Jeugd-, relatie- & erfrecht Right! Tijdschrift voor de rechten van het kind 21e jrg. nr. 2, april 2011 Hellen Kooijman ‘Alle kinderen moeten kunnen klagen over de jeugdzorg’. - Ouders en kinderen in de jeugdzorg kunnen met klachten terecht bij een vertrouwenspersoon van het Adviesen Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ). Toch heeft niet elk kind toegang tot zo’n vertrouwenspersoon. En dat moet veranderen, vindt directeur Ineke Glissenaar. WPRN 142e jrg. nr. 6886, 7 mei 2011 M.I. van Zielst Een regeling analoog aan de quasi-legatenregeling in de Successiewet 1956 - In deze bijdrage wordt ingegaan op de mogelijkheid om de fictiebepalingen uit de Successiewet te vervangen door de quasi-legatenregeling van art. 4:126 BW. 1068 Omgevingsrecht Tijdschrift voor Agrarisch recht 71e jrg. nr. 4, april 2011 Prof. mr. D.W. Bruil Het bestemmingsplan buitengebied. Preadvies voor de jaarvergadering van de Vereniging voor Agrarisch Recht 2011 - In dit preadvies gaat het vooral om rechtspraak, die invulling geeft aan vragen rond het bestemmingsplan, en dan vooral over de materieelrechtelijke aspecten die van belang zijn voor de landbouw. Bepaalde onderwerpen krijgen relatief veel aandacht. Voorbeelden daarvan zijn de problematiek van de bouwpercelen en de geurhinder. Alleen al dat laatste onderwerp vergt een uitvoerige behandeling, niet alleen omdat geur- 1350 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 hinder vaak een rol speelt bij ruimtelijke beslissingen, maar ook omdat er nogal wat beweging zit in de rechtspraak daarover. In het algemeen is opvallend dat het aantal onderzoeksverplichtingen hand over hand is toegenomen ten opzichte van de jaren negentig van de vorige eeuw. Mr. P.P.A. Bodden Wie ordent de ruimte in het landelijk gebied? – Een concurrentie van bevoegdheden: Preadvies voor de jaarvergadering van de Vereniging voor Agrarisch Recht 2011 - Dit preadvies ziet op de ruimtelijke ordening in het landelijk gebied (het buitengebied) en richt zich op de hogere overheidsniveaus (rijk en provincie). De verhouding tussen de provincie en de gemeente staat centraal. Een en ander wordt behandeld aan de hand van een thema dat de gemoederen in het landelijk gebied gebied thans stevig bezig houdt, te weten de regulering van de (grootschalige) intensieve veehouderij. Het Waterschap Nr. 4, mei 2011 H. Bolkestein, H. Havekes, W. Wensink Laat de watervergunning bij de waterbeheerder - In het Regeerakkoord van 2010 en in het Hoofdlijnenakkoord van het Rijk met de decentrale overheden is het al opgenomen: het omgevingsrecht in Nederland wordt herzien. Bedoeling is het omgevingsrecht te bundelen en te vereenvoudigen. De waterschappen pleiten voor voorzichtigheid. G. Ritskes, S. Handgraaf Baggeren of doormodderen? - Sinds begin 2008 is een groot deel van het wettelijke kader voor baggeren op de schop gegaan. Watersysteembeheer wordt vanaf eind 2009 door de nieuwe Waterwet gereguleerd. In de vorm van een viertal stellingen schetst dit artikel de gevolgen van de introductie van de Waterwet voor actief waterbodembeheer en passief waterbodembeheer door waterschappen. Daarnaast ook aandacht voor de relatie met andere weten regelgeving. H. van Gerner Florakleed houdt dijk bijeen - Natuurbeheer op dijken maakt de waterkeringen beslist niet zwakker. En dat terwijl de natuurwaarden toenemen. Een natuurdijk doet niet onder voor een kleidijk, zo blijkt uit onderzoek. Verscheidenheid is de sleutel tot succes. 1069 Sociaal Recht ArbeidsRecht 18e jrg. nr. 4, 2011 Mr. M. Holtzer Enige praktische consequenties van het Albron-arrest van het Hof van Justitie - De uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Albron is voor de Nederlandse rechtspraktijk ingrijpend. In dit artikel wordt ingegaan op de gevolgen die de uitspraak kan hebben voor de praktijk. Deze terreinverkenning richt zich op drie thema’s: (1) de concernvennootschap, (2) de permanente tewerkstelling en (3) de praktische afwikkeling van een onverwachte overgang van onderneming. Mr. drs. A.M. Helstone De reikwijdte van medezeggenschap na overgang van onderneming - Onlangs heeft het Hof van Justitie zich voor het eerst uitgelaten over de uitleg van het begrip ‘eenheid’ in art. 6 lid 1 van de Richtlijn 2001/23. Dit begrip is van belang voor de vraag op welke wijze de medezeggenschap na overgang van onderneming dient te worden vormgegeven. Deze bijdrage richt zich op de gevolgen van het arrest en de reikwijdte van medezeggenschap na overgang van onderneming in Nederland. Mr. K. van Kranenburg-Hanspians, mr. A. Avci Wie beschermt de weigerachtige werknemer? - Bij de implementatie van de Richtlijn betreffende behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen in art. 7:662 BW e.v. is geen rekening gehouden met de positie van de werknemer die niet wenst mee over te gaan. De Richtlijn staat aan een verdergaande bescherming van deze werknemer dan thans wettelijk het geval is echter niet in de weg. In dit artikel wordt ingegaan op de positie van de weigerachtige werknemer en wordt betoogd dat het gesloten ont- Tijdschriften slagstelsel zich verzet tegen de stelling dat de arbeidsovereenkomst van deze werknemer van rechtswege eindigt vanwege de weigering mee over te gaan naar de verkrijger. Mr. M.E. Lips, mr. A. Meulenveld Stoelendansen in het land van de bollebozen - Een werkgever die genoodzaakt is te reorganiseren, neemt liever afscheid van zijn minder presterende dan van zijn goed presterende werknemers. Regelmatig wordt dan – om zo op kwaliteit te kunnen selecteren – de stoelendansmethode toegepast, waarbij men een functie(groep) geheel laat vervallen en een aantal nieuwe functies creëert, waarop alle boventallige werknemers kunnen solliciteren. De laatste jaren zijn meerdere uitspraken gewezen over de toelaatbaarheid daarvan. Verreweg de meeste ontbindingsverzoeken worden niet afgewezen vanwege de stoelendansmethode op zich, maar vanwege uitwisselbaarheid van de oude en de nieuwe functies of een onzorgvuldige selectieprocedure. In dit artikel wordt de legitimiteit van de stoelendansmethode in het licht van het Ontslagbesluit en de beleidsregels van het UWV bezien. Mr. R.P.J. Ter Haseborg Jaaroverzicht Jurisprudentie concurrentiebedingen en onrechtmatige concurrentie - Dit artikel biedt een overzicht van de interessantste uitspraken over het concurrentiebeding uit 2010 en is opgedeeld in de categorieën: schriftelijkheidsvereiste, belangenafweging, overgang van onderneming, nadere voorwaarden bij CAO, onrechtmatige concurrentie en ‘varia’. belang zijn voor de verzekeringsplicht van werknemers met een aandelenpakket. M. Rijsdijk Ontslagvergoeding uitbetalen na overlijden werknemer: ja of nee? - Een werknemer heeft een ontbindingsvergoeding toegekend gekregen van circa 65.000 euro. Maar voordat de ontbindingsdatum van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden overlijdt de werknemer. Zijn nabestaanden maken tevergeefs in kort geding aanspraak op de ontbindingsvergoeding. De arbeidsovereenkomst is door het overlijden van rechtswege geëindigd. T. Hendriks Recht op loon bij staking? - Zowel bij TNT als bij enkele distributiecentra van Albert Heijn is het afgelopen najaar meerdere malen het werk neergelegd. Het is de vraag in hoeverre de medewerkers recht hebben op loon over die periode(s). En hoe zit het met de werknemers die hun werk eventueel wel wilden, maar niet konden doen. Hebben zij recht op loon? Kortom, hoe zit het met de loondoorbetaling tijdens een staking? Mr. P.J. van Alten Geheimhoudingsbeding versus non-concurrentiebeding. Aanvulling of alternatief? - Met de vergrijzing van de beroepsbevolking voor de deur willen bedrijven jongere werknemers binden. Een non-concurrentiebeding is van belang op het moment dat zij weer uit dienst gaan. Het geheimhoudingsbeding speelt hierbij een belangrijke rol. In de bijdrage wordt dit beding afgezet tegen het nonconcurrentiebeding. Praktijkblad Salarisadministratie 1070 13e jrg. nr. 7, 6 mei 2011 Mr. B. Agerbeek Werknemersverzekeringen en aandelen. Verzekeringsplicht op grond van feitelijke situatie - Voor de werknemersverzekeringen geldt dat werknemers die aandelen bezitten in de vennootschap van de werkgever in principe nog steeds gewoon werknemers zijn. De werkgever moet over de beloning van de aandeelhoudende werknemers premies werknemersverzekeringen betalen. In dit artikel wordt ingegaan op de verschillende aspecten die van Staats- & bestuursrecht Computerrecht Nr. 2, april 2011 Prof. mr. E.J. Dommering Een nieuw voorstel tot aanpassing van de Grondwet - Grondwetscommissies komen en gaan. Ligt er verandering in het verschiet voor de Grondwet? De Com- missies willen allemaal de uit de jaren tachtig van de vorige eeuw daterende formulering van de grondrechten in art. 7 - 13 Gw up to date maken. Ze worstelen allemaal met het conflict tussen de explosieve ontwikkeling van de Informatie en Communicatie Technologie en een eerbiedwaardig college van heilige koeien uit het Nederlandse staatsrecht. SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 59e jrg. nr. 4,april 2011 Drs. Ph. Gérard De hoeder van de meerlagige Europese Constitutie tussen unierecht en grondwet in Frankrijk en België - Deze bijdrage onderzoekt recente ontwikkelingen in het grondwettelijk procesrecht in Frankrijk en België. Zowel in Frankrijk als België werd een volgorde van toetsing ingevoerd in geval van samenloop van middelen ontleend aan zowel de nationale grondwet als aan het internationaal- of supranationaal recht. Een kroniek beschrijft de aanloop naar en de nasleep van het arrest Melki van het HvJ EU in Frankrijk, gevolgd door een appreciatie van de Belgische samenloopregeling uit artikel 26 § 4 Bijz. W. GWH. Mr. P. de Bandt De nieuwe groepsvrijstelling en richtsnoeren inzake verticale overeenkomsten en beperkingen: zachte evolutie na een revolutie - De nieuwe Groepsvrijstellingsverordening (EU) nr. 330/2010 voor verticale overeenkomsten en onderling afgestemde gedragingen behelst geen fundamentele koerswijziging ten opzichte van zijn voorganger. Toch bevatten de nieuwe groepsvrijstellingen en de bijbehorende richtsnoeren inzake verticale beperkingen een aantal nuttige verduidelijkingen. Na de ingrijpende revolutie van 1999 heeft de Commissie thans wijzelijk geopteerd voor een zachte evolutie van dit regelgevende kader. Het Waterschap Nr. 4, mei 2011 J. van Peperstraten Bestuursakkoord Water: ‘Nu komt het er op aan’ - Het heeft even geduurd, maar nu is er toch een Bestuursakkoord Water. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1351 Tijdschriften De Unie ziet het akkoord als een grote stap voorwaarts om te komen tot een betere organisatie van het waterbeheer in Nederland. De waterschappen krijgen meer taken en verantwoordelijkheden, maar ook meer (financiële) verplichtingen. Hoe denken diverse vertegenwoordigers van de waterschappen over het akkoord? 1071 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Bedrijfsjuridische berichten, Nieuwsbrief Bb Nr. 8, 28 april 2011 Mr. B.F.H. Rumora-Scheltema Bedrieglijke bankbreuk nader bekeken - De Hoge Raad heeft in 2010 drie belangwekkende arresten gewezen over bedrieglijke bankbreuk – de strafrechtelijke variant van de actio pauliana. In deze arresten heeft de Hoge Raad meer duidelijkheid gegeven over de uitleg van art. 343 (bedrieglijke bankbreuk) van het Wetboek van Strafrecht. Daarmee zijn niet alle vragen beantwoord, maar wel is een verduidelijking gekomen van de vereisten voor strafbaarheid op grond van dat artikel. Dit artikel beoogt een toelichting te geven op die arresten. Delikt en delinkwent Nr. 4, april 2011 P.A.M. Mevis Opnieuw de TBS: laat svp tijd en ruimte voor rustige en bestendige ontwikkeling in de goede richting - Het goede van de TBS moet behouden en versterkt. Dat zit vooral in de inrichting van de behandeling, het inzetten van behandeling zo snel als even mogelijk in de tenuitvoerlegging, een behandeling waarvan het perspectief van resocialisatie inclusief verlof per fase en per TBS-gestelde kan verschillen, maar nooit helemaal achter de horizon verdwijnt. Van zodanige inrichting hangt uiteindelijk het vertrouwen in de TBS als strafrechtelijke 1352 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 maatregel af. Er wordt hard aan verbetering gewerkt. Bestaande knelpunten moeten daarbij niet te eenzijdig de focus van denken worden. Dat is symptoombestrijding en daar schiet niemand iets mee op. Bedachtzaam gezamenlijk voortgaan is van belang. K. van Willigenburg Casuïstiek en scherpe normen in het materiële strafrecht - De wijze waarop de Hoge Raad invulling geeft aan zijn rechtsvormende taak is een terugkerend thema in de literatuur. In dit artikel wordt de gedachte afgewezen dat de algemene leerstukken door scherpe normen beheerst zouden moeten worden. Invoering van ideaaltypische scherpe normen zou ten koste gaan van de individualiseerbaarheid van rechterlijke beslissingen in het materiële strafrecht. Aangezien het bewijs dat aan de voorwaarden van een bepaald leerstuk is voldaan, op holistische wijze gewaardeerd moet worden, zal het ‘isoleren’ van een beperkt aantal casuïstische factoren in scherpe normen vroeger of later leiden tot onbevredigende beslissingen, waarbij een leerstuk (niet) wordt toegepast terwijl uit de omstandigheden als geheel blijkt dat in werkelijkheid wel (of juist niet) aan de regels en criteria van het leerstuk is voldaan. De conclusie van dit artikel is dan ook dat casuïstische rechtspraak geaccepteerd zal moeten worden, mits we willen voorkomen dat de individualiseerbaarheid van rechterlijke beslissingen wordt geofferd op het altaar van de rechtszekerheid. B.M. Blom Belediging van een agent: een geval apart! - In dit artikel wordt het delict ‘belediging van agenten’, strafbaar gesteld in artikel 266 juncto artikel 267 Sr, afzonderlijk onder de loep genomen en duidelijk gemaakt waarom dit delict niet in het rijtje geweldsdelicten tegen ambtsdragers thuishoort en waarom een strenge aanpak zoals die nu wordt bepleit en gehanteerd niet wenselijk is. Belediging van agenten zou een aparte plaats moeten krijgen in het Wetboek van Strafrecht, bij voorkeur in titel VIII: misdrijven tegen het openbaar gezag. De ratio van de strafbepalingen in deze titel komt overeen met de ratio die in de doctrine, politiek en praktijk aan strafbaarheid van belediging van agenten ten grondslag werd gelegd. Voorwaarde voor strafbaarheid zou in de eerste plaats moeten zijn dat de agent in kwestie daadwerkelijk in het uitoefenen van zijn taken belemmerd wordt en/of dat daadwerkelijk afbreuk wordt gedaan aan diens gezag of het gezag van het gehele politieapparaat. Right! Tijdschrift voor de rechten van het kind 21e jrg. nr. 2, april 2011 Sabine de Jong Vijftig mensen in de rij voor de virtuele politie. Spreekuur in het Habbo hotel - Waar je een politiebureau normaal gesproken bereikt via een deur, word je in het virtuele Habbo Hotel naar binnen gestraald via een teleporteermachine; een rode telefooncel waar je alleen in kunt na toestemming van de politie. Eenmaal binnen lijkt alles dan wel weer op een ‘normaal’ kantoor: een bureau met een groene kantoorlamp erop, een uitgedroogde kamerplant en een koffieautomaat. Achter het bureau staat een klein poppetje glazig voor zich uit te staren. Het is Internet Politie; de virtuele politieman die vanuit een politiebureau in Zuid-Limburg bestuurd wordt door agent Boudewijn Mayeur (39). Twee keer per maand houdt Mayeur als digitaal wijkagent spreekuur in het Habbo Hotel. Hij geeft dan informatie over zaken waar jongeren tegenaan kunnen lopen in de online wereld. Oplichting bijvoorbeeld, of digitaal pesten, maar ook over de gevaren van een webcam. 1072 Vreemdelingenrecht Rechtskundig Weekblad 74e jrg. nr. 34, 23 april 2011 G. Debersaques, A. Wijnants Kroniek van de rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen inzake de annulatiebevoegdheid en de rechtspleging - (België) Op 1 juni 2007 werd de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen als enige bevoegd om kennis te nemen van de beroepen die worden ingesteld tegen individuele beslissingen genomen met toepassing van de wetten betreffende de toegang tot Tijdschriften het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. In het eerste deel van deze kroniek werd het algemeen kader geschetst waarbinnen de Raad zijn bevoegdheden uitoefent en werd de rechtspraak in het raam van de volle rechtsmacht inzake asiel en subsidiaire bescherming ontsloten. In dit tweede deel wordt een representatief staal gegeven van de arresten die de Raad heeft geveld inzake zijn rechtsmacht en bevoegdheden als annulatierechter en de rechtspraak ten gronde in dat annulatieberoep. Bovendien wordt de rechtspleging voor de Raad toegelicht aan de hand van een aantal specifieke rechtspunten die in de loop van de hier besproken periode aanleiding hebben gegeven tot discussie en – eventueel – tot een evolutie in de rechtspraak. Right! Tijdschrift voor de rechten van het kind 21e jrg. nr. 2, april 2011 Carla van Os Kinderen op vertrekcentrum Ter Apel leven in angst: ‘de mensen die doen ons heel bang’ - Asielzoekerskinderen zijn bang voor Ter Apel, het vertrekcentrum voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Defence for Children kreeg jaren geleden een hartverscheurende brief van een meisje dat schreef: ‘Ik wil niet Trappel’. De ervaringen van kinderen op Ter Apel, zijn samen te vatten onder één noemer: angst. Right! ging een kijkje nemen en sprak met enkele kinderen over hun angsten en over hun dromen. Joyce Brummelman Luisteren naar de jongere. Angst om te spreken - Je verhaal doen, dat is wat een asielzoeker te wachten staat als hij in Nederland aankomt. Voor een kind dat zonder zijn ouders op de vlucht is, is dat extra moeilijk. De eerste dagen komt de jongere met tal van hulpverleners in aanraking en weet nog niet wie hij kan vertrouwen en wat wel en niet belangrijk is om te vertellen aan de gehoorambtenaren. Het slot van deze vervolgserie over de communicatie met jongeren in verschillende juridische procedures, gaat over het horen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Wetgeving Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl 1073 Staatsblad Uitzonderingen op toepasselijkheid positieve fictieve beschikking Wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Dienstenwet en enige andere wetten ter vastlegging van uitzonderingen op de toepasselijkheid van de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen ingevolge de Dienstenwet. – In december 2009 is de Dienstenwet inwerking getreden (Stb. 2009, 503). Deze wet diende tot uitvoering van de dienstenrichtlijn (Richtlijn nr. 2006/123/EG). Een van de onderdelen van de dienstenrichtlijn is de toepassing van de automatische verlening van een vergunning indien niet tijdig door het overheidsorgaan op de aanvraag wordt beslist (de zogeheten Lex silencio positivo). Deze automatische vergunningverlening (LSP) is bij de implementatie van de dienstenrichtlijn voor een groot aantal vergunningen gaan gelden. Het systeem daarbij is dat de LSP geldt tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Besloten is toen tot opname van een nieuw artikel 66 in de Dienstenwet, welk artikel een grondslag bevatte voor een bijzondere en tijdelijke regeling bij algemene maatregel van bestuur. Dat is het zogenoemde Tijdelijk besluit geworden (Stb. 2009, 571). In bijlage A bij dit besluit staat aangegeven voor welke Dienstenwetvergunningen de LSP wordt uitgezonderd en waarom. Het Tijdelijk besluit geldt tot 1 januari 2012. Per die datum moet de wet of wettelijke regeling zelf voorzien in de uitzondering. Deze wet voorziet daarin, voor zover het gaat om uitzonderingen op wetsniveau en houdt dus een omzetting in van het Tijdelijk besluit in een wet in formele zin. Dit betekent dat de uitzonderingen op de toepasselijkheid van de LSP bij de vergunningstelsels uit bijlage A van het Tijdelijk besluit thans worden opgenomen in de relevante wetgeving zelf. Voorts is bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel gebleken dat een aantal vergunningstelsels ten onrechte niet in het Tijdelijk besluit is opgenomen. Deze stelsels zijn nu wel meegenomen. Inwerkingtreding 1-1-2012 Wet van 7-4-2011, Stb. 2011, 201 (Kamerstukken 32 614) Versterking energiemarkt/ slimme energiemeter Inwerkingtredingsbesluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele onderdelen van de wet van 2 december 2010 tot wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid en houdende regels met betrek- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1353 Wetgeving king tot de voorrang voor duurzame elektriciteit, alsmede enkele andere wijzigingen van deze wetten (Stb. 2010, 810) en enkele onderdelen van de wet van 26 februari 2011 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt (Stb. 2011, 130). – Stb. 2010/180 trad grotendeels op 1 april 2011 in werking. De toen nog niet in werking getreden onderdelen treden middels dit besluit op 1 juli 2011 in werking, evenals de wet met betrekking tot de slimme energiemeters (Stb. 2011, 130). Inwerkingtredingsbesluit van 27-4-2011, Stb. 2011, 203 Deelneming in de financiële sector Wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn nr. 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (PbEU L 247) (Wet implementatie richtlijn deelnemingen in de financiële sector). – De richtlijn heeft tot gevolg dat in de Wet op het financieel toezicht (Wft) de bepalingen met betrekking tot verwervingen en vergrotingen van gekwalificeerde deelnemingen moeten worden gewijzigd. Om oneigenlijke afwegingen zoveel als mogelijk te weren uit het besluitvormingsproces is besloten om de procedures en toetsingscriteria voor een beoordeling van een voorgenomen deelneming of overname te harmoniseren. De richtlijn voorziet in wijziging van de inhoudelijke toets en in wijziging van procedurele aspecten, zodat de beoordeling van een voorgenomen gekwalificeerde deelneming in de lidstaten aan consistentie en transparantie wint. In dat kader voorziet de richtlijn onder meer in het verkorten van de beoordelingstermijn en het voorschrijven van een specifiek voor deze beoordelingen bedoelde procedure. Hiermee wordt beoogd dat overal in de Europese Unie helderheid ontstaat over de pro- 1354 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 cedure die dient te worden gevolgd. Daarnaast wordt met de richtlijn voor de beoordeling van een gekwalificeerde deelneming een limitatieve lijst van (strikt prudentiële) criteria geïntroduceerd. Het gesloten en limitatieve karakter van deze lijst van beoordelingscriteria dient ertoe dat in alle lidstaten eenzelfde inhoudelijke toets wordt verricht op een voorgenomen gekwalificeerde deelneming. De richtlijn noopt tot aanpassing van de wetgeving terzake. De gevolgen van de richtlijn zijn voor de desbetreffende financiële ondernemingen in Nederland beperkt voor wat betreft de inhoudelijke criteria dan wel de procedurebepalingen. Immers, op grond van de Wft en de Algemene wet bestuursrecht gold in Nederland reeds een duidelijke procedures. Echter, de verkorting is gunstig voor ondernemingen omdat ze minder lang hoeven te wachten op een beslissing. Daarnaast kan de uniformering van de procedure in de lidstaten gunstig zijn in het geval van een grensoverschrijdende aanvraag. Tenslotte is voor Nederlandse ondernemingen een gunstig gevolg van de richtlijn dat de toezichthoudende instantie van de lidstaat van vestiging van de onderneming waarin de deelneming wordt verworven of vergroot de aanvraag dient te beoordelen in plaats van zowel deze toezichthouder als de toezichthouder van de aanvrager. Het betreft een één op één implementatie. Inwerkingtreding 7-5-2011 2011) over de wijziging van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg in verband met de elektronische informatie-uitwisseling in de zorg. Kamerstukken I 2010/11, 31 466, AA Strafuitsluitingsgrond voor rechtmatig geweldgebruik militairen Brief van de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie (22-122010) en verslag van een schriftelijk overleg (3-5-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging Wetboek van Militair Strafrecht in verband met het opnemen van een strafuitsluitingsgrond voor rechtmatig geweldgebruik door militairen. Kamerstukken I 2010/11, 31 487 (R1862), G en H Bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen Memorie van antwoord (3-5-2011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen. Kamerstukken I 2010/11, 31 763, C Zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten Wet van 21-4-2011, Stb. 2011, 206 (Kamerstukken Nota naar aanleiding van het verslag en nota van wijziging (29-4-2011) bij het wetsvoorstel met regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap. 32 292) Kamerstukken II 2010/11, 31 996, nrs. 6-7 1074 Vervolgstukken Wet uniformering loonbegrip Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (12-4-2011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van een aantal wetten ter uniformering van het loonbegrip. Kamerstukken I 2010/11, 32 131, A Invoering titel 7.13 (Vennootschap) in BW Voorlopig verslag (22-4-2011) over het wetsvoorstel tot aanpassing van de wetgeving aan en invoering van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Invoeringswet titel 7.13 Burgerlijk Wetboek). Kamerstukken I 2010/11, 31 065, B Boek 10 BW (IPR) Nadere memorie van antwoord (28-4-2011) bij het wetsvoorstel tot vaststelling en invoering van Boek 10 (Internationaal privaatrecht) van het Burgerlijk Wetboek (Vaststellingsen Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek). Kamerstukken I 2010/11, 32 137, E Elektronisch patiëntendossier Kaderwet Zbo’s Brief van de Minister van VWS (22-4- Derde nota van wijziging (4-5-2011) Wetgeving bij het wetsvoorstel tot aanpassing van EZ-instellingswetten aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Kamerstukken II 2010/11, 32 154, nr. 11 DNA-verwantschapsonderzoek Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (19-4-2011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen. Kamerstukken I 2010/11, 32 168, A Implementatie Kaderbesluit verstekbeslissing Nadere memorie van antwoord (12-42011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Overleveringswet, de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties 2008 en het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, 2005/214/JBZ, 2006/783/JBZ, 2008/909/JBZ en 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PbEU L 81). Kamerstukken I 2010/11, 32 188, E Regulering prostitutie Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (29-4-2011) bij het wetsvoorstel met regels betreffende de regulering van prostitutie en betreffende het bestrijden van misstanden in de seksbranche. Kamerstukken I 2010/11, 32 211, A Consumentenkrediet Nadere memorie van antwoord (29-4-2011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parle- ment en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PbEU L 133/66). Wijziging Crisis- en herstelwet Kamerstukken I 2010/11, 32 339, E Kamerstukken II 2010/11, 32 588, nr. 9 Herzien Europees Adoptieverdrag Staatsdeelnemingen in financiële instellingen Tekst van het gewijzigd voorstel van Rijkswet (14-4-2011) ter goedkeuring van het op 27 november 2008 te Straatsburg totstandgekomen Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen (herzien) (Trb. 2009, 141) aanbiedt. Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (28-4-2011) tot wijziging stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen. Kamerstukken I 2010/11, 32 365 (R1912), B Modernisering monumentenzorg Verslag van een schriftelijk overleg (26-4-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in verband met de modernisering van de monumentenzorg. Derde nota van wijziging (28-4-2011) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en enkele andere wetten. Kamerstukken I 2010/11, 32 613, A Beperking geheimhoudingsplicht bij notariële derdenrekening Verslag (2-5-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met de invoering van een informatieplicht ten aanzien van gegevens betreffende de bijzondere rekening, bedoeld in artikel 25 van die wet. Kamerstukken II 2010/11, 32 700, nr. 5 Kamerstukken II 2010/11, 32 433, nr. 19 Intrekking WWIK Anticumulatie Ziektewet en WW Verslag (29-4-2011) over het wetsvoorstel tot intrekking van de Wet werk en inkomen kunstenaars. Voorlopig verslag (26-4-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Werkloosheidswet, de Ziektewet en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen om cumulatie van de uitkeringsduur op grond van de Ziektewet met de uitkeringsduur op grond van de Werkloosheidswet tegen te gaan en enige andere wijzigingen. Kamerstukken I 2010/11, 32 464, C Oprichting College voor de rechten van de mens Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (19-4-2011) tot oprichting van het College voor de rechten van de mens. Kamerstukken I 2010/11, 32 467, A Rechterlijk gebieds- of contactverbod Tweede nota van wijziging (20-42011) en gewijzigd voorstel van wet (26-4-2011) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel. Kamerstukken II 2010/11, 32 701, nr. 5 Inlichtingen aan het OM t.b.v. inning geldboeten Verslag (2-5-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in verband met de verstrekking van inlichtingen aan het openbaar ministerie bij de tenuitvoerlegging van geldboeten en enkele verbeteringen. Kamerstukken II 2010/11, 32 702, nr. 5 Gebiedsgerichte sanering grondwater Verslag (29-4-2011) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bodembescherming (Gebiedsgerichte aanpak van de verontreiniging van het diepere grondwater). Kamerstukken II 2010/11, 32 712, nr. 5 Kamerstukken II en I 2010/11, 32 551, nr. 9 en A NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1355 Boeken Wetgeving 1075 Nota’s, rapporten & verslagen Verwesterde Afghaanse meisjes en meer Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 26-4-2011) met de Minister voor Immigratie en Asiel over het thematisch ambtsbericht Afghanistan over de situatie van schoolgaande kinderen (in het bijzonder meisjes), het vertrekmoratorium Zuid- en Centraal-Somalië, de wijziging in het landgebonden asielbeleid voor de Democratische Republiek Congo, de beleidsvisie stroomlijning toelatingsprocedures en situaties waarin een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag worden afgewacht. Kamerstukken II 2010/11, 19 637, nr. 1416 Implementatie achterstanden Brief van de Staatssecretaris van BuZa (26-4-2011) met het periodieke overzicht van de stand van zaken bij de implementatie van EG/EU-richtlijnen en EU-kaderbesluiten in de Nederlandse wet- en regelgeving aan het einde van het eerste kwartaal van 2011. - In het eerste kwartaal van 2011 zijn er tweeëntwintig richtlijnen/kaderbesluiten die vertraging hebben opgelopen bij de implementatie. Het aantal richtlijnen/kaderbesluiten met een implementatieachterstand is daarmee in het eerste kwartaal van 2011 gelijk gebleven ten opzichte van het vierde kwartaal van 2010. Bij zeven richtlijnen/kaderbesluiten die in het vierde kwartaal van 2010 een achterstand hadden, kon deze achterstand in het eerste kwartaal van 2011 worden weggewerkt. Tegelijkertijd zijn er in dit kwartaal zeven nieuwe achterstallige richtlijnen/ kaderbesluiten bijgekomen. Het gaat om twee richtlijnen van EL&I, van VenJ en van IenM en één richtlijn van VWS. Bij vijftien richtlijnen/ kaderbesluiten die al in het vorige kwartaal achterstallig waren, kon de implementatieachterstand niet wor- 1356 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 den weggewerkt. De ministeries van IenM en VenJ hebben in het overzicht de grootste achterstand, resp. zeven en zes. Kamerstukken II 2010/11, 21 109, nr. 199 Uitvoering REACH/ gevaarlijke stoffen Brief van de Staatssecretaris van IenM (27-4-2011) over de evaluatie van de uitvoering van REACH in Nederland. - Er is een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de uitvoering van de REACH verordening in Nederland, over de periode van 1 juni 2007 tot de eerste REACH registratiedeadline op 1 december 2010. De samenvatting van dit onderzoek “Drie jaar uitvoering REACH in Nederland (2007– 2010)” zit als bijlage bij deze brief. Het volledige rapport is te downloaden op http://www.rijksoverheid.nl/ onderwerpen/gevaarlijke-stoffen. Kamerstukken II 2010/11, 21 501-08, nr. 369 Groenboek BTW Brief van de Staatssecretaris van Financiën (26-4-2011) met de kabinetsreactie op het groenboek ‘De toekomst van de BTW- naar een eenvoudiger, solider en efficiënter BTWstelsel’. – De Europese Commissie publiceerde op 3 december 2010 het groenboek. Het groenboek betreft een consultatie van alle betrokkenen. De resultaten van deze consultatie-ronde worden door de Commissie verwerkt en zullen naar verwachting aanleiding geven tot een witboek eind van dit jaar. Pas daarin zal een lijn voor de toekomst van de BTW worden geschetst. Het kabinet verwelkomt de consultatie als aanzet tot een BTW-systeem dat vereenvoudigd is en rekening houdt met de effecten van het systeem. Zonder een systeem bij voorbaat uit te sluiten of te omarmen, gaat de voorkeur van het kabinet uit naar een systeem dat voor de toekomst zo bestendig mogelijk is tegen fraude in brede zin. Wel is daarbij voor het kabinet het uitgangspunt dat de belastingopbrengst in ieder geval ten goede komt aan de lidstaat waar consumptie plaatsvindt. Daarbij zal eenvoud ook bijdragen aan de bereidheid en de mogelijkheid voor de welwillende bedrijven om aan de BTW-verplichtingen te voldoen. Dit streven naar eenvoud betekent wel dat we het bestaansrecht van bestaande uitzonderingen in het BTW-stelsel moeten heroverwegen. Een serieuze discussie over het afschaffen van vrijstellingen, het afschaffen van optiemogelijkheden in de Richtlijn of de beperking van het toepassingsgebied van het verlaagde BTW-tarief en zelfs het perspectief van één BTW-tarief op termijn dient, wat het kabinet betreft, hierbij niet te worden geschuwd. Overigens is het kabinet van mening dat in deze discussie ook het instrument van derogaties moet worden besproken. Met name oude derogaties met een onbeperkte tijdsduur maken consensus over gewenste wijziging van de Richtlijn nagenoeg onmogelijk. Wel hecht het kabinet waarde aan het behoud van dit instrument, mits voorzien van een korte tijdsduur met een evaluatiemoment. De vereenvoudiging dient zich wat het kabinet betreft niet te beperken tot de regelgeving sec. Ook de uitvoeringsprocessen zouden in deze discussie moeten worden betrokken. Kamerstukken II 2010/11, 22 112, nr. 1162 Reisdocumentenadministratie en vingerafdrukken Brief van de Minister van BZK (26-4-2011) over de wijze waarop de nieuwe reisdocumentenadministratie vorm zou kunnen krijgen. – Gelet op allerlei factoren is de vraag aan de orde of het opportuun is om de vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie op te slaan ter verificatie en identificatie. De bewindsman is in het licht van de tot dusver beperkte voortgang van de technische ontwikkeling tot de conclusie gekomen dat gebruik van de vingerafdrukken voor doeleinden van verificatie en identiteitsvaststelling niet mogelijk is zonder een te hoog percentage gevallen waarin een ‘misser’ wordt aangegeven bij een rechtmatige houder van het reisdocument. Om die reden is het beter om voor nu te stoppen met de opslag van de vingerafdrukken in de decentrale reisdocumentenadministratie. Hij wil deze tussenstap gebruiken om goed na te gaan hoe de vingerafdrukken in de praktijk worden opgenomen bij het aanvragen van de reisdocumenten en om te bepalen of Wetgeving Boeken daar verbeteringen op mogelijk zijn en zo ja welke. Hij wil overigens het aanvraag- en uitgifteproces op meer onderdelen kritisch bezien, ook de wijze waarop de identiteitsvaststelling dient plaats te vinden. Dat is immers het fundament. Er is ook reden, van de zijde van de gemeenten wordt dat ook onderschreven, om te kijken naar de competenties die de medewerkers moeten hebben die dit werk doen. De Nederlandse identiteitskaart krijgt een andere wettelijke status waardoor het mogelijk is om, anders dan voor het paspoort, eigen afwegingen te maken omtrent het digitaal opslaan van gegevens in het document. Voor de toekomst blijft de vorming van een centrale reisdocumentenadministratie het doel. Kamerstukken II 2010/11, 25 764, nr. 46 Cloud computing overheid Brief van de Minister van BZK (20-4-2011) over een cloud computing strategie voor de Rijksoverheid en een cloud first strategie. – Cloud computing is een model om op afroep op een gemakkelijke manier via een netwerk toegang te krijgen tot een gedeelde verzameling van configureerbare computer resources (bijvoorbeeld netwerken, servers, opslag, applicaties en diensten) die snel kunnen worden geleverd en vrijgegeven met minimale inspanning of interactie met leveranciers. De bedoelde verzameling kan ‘gesloten’ zijn of ‘open’. Het aanbod van ‘open’ cloud computing met voor de overheid toepasbare ICT-oplossingen is, mede als gevolg van geconstateerde bezwaren, nog beperkt. Wat informatiebeveiliging betreft blijkt dat het via een ‘open’ cloud uitbesteden van ICT diensten, dan wel opslag van informatie buiten Nederland, risico’s met zich meebrengt die nog niet voldoende kunnen worden afgedekt. Zo is privacybescherming nog geen integraal onderdeel van de wijze waarop ‘open’ cloud toepassingen nu worden vormgegeven. Naar aanleiding hiervan kiest het kabinet voor een aanpak waarbij de mogelijkheden van cloud computing gericht in ‘gesloten’ vorm worden ingezet. Kamerstukken II 2010/11, 26 643, nr. 179 Mensenhandel Verslag van een algemeen overleg van 31-3-2011 (vastgesteld 27 april 2011) met de minister van Veiligheid en Justitie en de minister voor Immigratie en Asiel over de 8ste rapportage Nationaal Rapporteur Mensenhandel, over immigratie prostituees uit Oost-Europese landen in relatie tot het toezicht op en preventie van mensenhandel en de Training luchtvaartpersoneel op mensenhandel. Kamerstukken II 2010/11, 28 638, nr. 50 Deskundigenoordeel reïntegratie Brief van de Staatsecretaris van SZW (26-4-2011) met een reactie op het onderzoek van Stichting De Ombudsman naar de effectiviteit van deskundigenoordelen. – In het rapport concludeert Stichting De Ombudsman dat de uitkomst van het deskundigenoordeel in ruim 60% van de gevallen niet wordt besproken tussen werkgever en werknemer. Volgens Stichting De Ombudsman wordt hierdoor het deskundigenoordeel niet door werkgever en werknemer benut om het stagnerende re-integratieproces vlot te trekken. Voorts concludeert Stichting De Ombudsman dat werknemer en werkgever bij stokkende reintegratie behoefte hebben aan hulp. Doordat het UWV bij het deskundigenoordeel achteraf oordeelt en niet toekomst-gericht adviseert, kan het UWV die hulp niet bieden. Daarom doet Stichting De Ombudsman de aanbeveling om het deskundigenoordeel een bindend karakter te geven, waardoor de rechtspositie van de werknemer wordt verbeterd. Uit het rapport van Stichting De Ombudsman leidt de staatssecretaris af dat werknemers iets anders hopen van het deskundigenoordeel dan dat zij ervan mogen en kunnen verwachten. Hierin ziet hij geen aanleiding om het karakter van het deskundigenoordeel te veranderen en bindend te maken. Zoals wordt toegelicht, is de reden hiervoor dat dit niet past binnen de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het private en publieke domein, terwijl de rechtspositie van de werknemer nu bovendien adequaat is beschermd. Kamerstukken II 2010/11, 28 719, nr. 77 Doorlichting woningcorporaties Brief van de Minister van BZK (3-52011) waarbij hij de rapporten ‘Preventieve doorlichting van de woning- corporatiesector’ en ‘Integriteit, maatschappelijk verantwoord’ aanbiedt (Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer). – Deze rapporten hebben betrekking op onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van de in 2009 gestarte intensivering van het toezicht op de integriteit van woningcorporaties. De doelstelling van het onderzoek was in kaart te brengen in hoeverre de woningcorporatiesector kwetsbaar is voor misbruik door al dan niet georganiseerde (financieel-economische) criminaliteit. Niet alleen de antecedenten van bestuurders en toezichthouders zijn onderzocht, maar ook is nagegaan hoe het staat met vastgoedtransacties tussen bestuurders en toezichthouders waarbij hun (directe) familierelaties betrokken zijn. Het onderzoek is afgerond in december 2010, het rapport is medio maart opgeleverd. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er geen sprake is van indringing door georganiseerde criminaliteit in de sector. Er zijn in de sector enkele kwetsbaarheden voor financieel economische criminaliteit, maar voor zover dat in het kader van deze doorlichting kon worden nagegaan lijkt de omvang van de aan corporaties gerelateerde criminaliteit beperkt. Op basis van de uitkomsten van de beperkte empirische verkenning uit dit onderzoek naar vastgoedtransacties en het toegezegde bredere onderzoek naar ABC-constructies (Tweede Kamer, Handelingen 2009/10, nr. 78, pag. 6602–6604) zal verder op dossierniveau nader onderzoek worden gedaan. Kamerstukken II 2010/11, 29 453, nr. 183 Werken naar vermogen Brief van de Staatsecretaris van SZW (21-4-2011) met een notitie met de hoofdlijnen van de hervorming van de WWB/WIJ, Wsw en Wajong tot een regeling werken naar vermogen. – Deze hervorming is in het regeerakkoord aangekondigd. Het kabinet wil zo komen tot een regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt die gemeenten decentraal uitvoeren. De notitie schetst, binnen de kaders van het regeer- en gedoogakkoord, op hoofdlijnen de contouren van deze nieuwe wet. De kernpunten van de nieuwe wet zijn: –Mensen werken naar vermogen, bij voorkeur bij een NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1357 Wetgeving reguliere werkgever; –Mensen zijn daar in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor, maar krijgen ondersteuning of begeleiding waar dat nodig is; –Zoveel mogelijk harmoniseren van polisvoorwaarden; –Ontschotting van re-integratiebudgetten; –Gemeenten voeren de nieuwe wettelijke regeling uit; –Invoering van het instrument van loondispensatie maakt het mogelijk dat werkgevers mensen naar de geleverde productiviteit betalen; –Voor jonggehandicapten die echt niet kunnen werken blijft de Wajong bestaan. Voor mensen die alleen in een beschutte omgeving kunnen werken, blijft beschut werken beschikbaar. Het kabinet zorgt voor één regime voor iedereen met arbeidsvermogen die voorheen een beroep zou doen op de Wet Wajong, de Wsw of de WWB/ WIJ. Voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn blijft de Wet Wajong bestaan. Voor mensen die niet in staat zijn om bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan, kunnen gemeenten vanaf 1 januari 2013 gebruik maken van het instrument ‘beschut werk’ in de Wsw. De huidige systematiek van rechten en plichten in de Wsw, verandert niet voor de groep mensen die op dit moment een Wsw-indicatie heeft. Het uitgangspunt van de WWNV is: werk gaat boven een uitkering. Mensen zijn in de eerste plaats zélf verantwoordelijk alles te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Bij het uitgangspunt ‘werk gaat boven inkomen’ past een vorm van inkomensondersteuning die aanvullend is op de middelen waarover iemand zelf beschikt. Dit betekent dat in beginsel alle middelen van de betrokkene (en de eventuele partner) meegenomen worden bij het vaststellen van de hoogte van de inkomensondersteuning. Mensen die straks de WWNV instromen krijgen dan ook te maken met de uitkeringsvoorwaarden van de huidige WWB, zoals: landelijke bijstandsnormen en gemeentelijke toeslagen, een partner- en middelentoets, een arbeids- en reïntegratieverplichting en aanspraak op ondersteuning. Kamerstukken II 2010/11, 29 544, nr. 297 Uitvoeringskosten pensioenregelingen Brief van de Minister van SZW (20-4- 1358 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 2011) over de uitvoeringskosten van pensioen-regelingen. – De AFM heeft (verkennend) onderzoek gedaan naar de hoogte van de administratie- en beleggingskosten bij pensioenfondsen. De hoogte van de kosten is van belang, omdat de kosten van invloed kunnen zijn op het ouderdomspensioen. In zijn algemeenheid geldt dat een kostenverlaging van 0,25 procentpunt op een termijn van veertig jaar leidt tot een circa 7,5% hoger collectief pensioenvermogen. Uit het onderzoek is gebleken dat de kosten van pensioenfondsen van gelijke omvang sterk kunnen verschillen, zeker als het gaat om de administratiekosten. Gestimuleerd moet worden meer inzicht te krijgen in de uitvoeringskosten. Volgens de AFM zouden pensioenfondsen meer kosteninzicht bij vermogensbeheerders moeten afdwingen. Met de AFM meent de minister dat de Pensioenfederatie een belangrijke rol kan hebben bij het formuleren van best practices voor het aanleveren van beleggingsinformatie door vermogensbeheerders aan pensioenfondsen, inclusief informatie over beleggingkosten. Kamerstukken II 2010/11, 30 413, nr. 155 Migratiebeleid Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 22 april 2011) met de minister voor Immigratie en Asiel over de ‘Roadmap’ Europese inzet migratiebeleid, de Nederlandse inzet EU migratiebeleid, de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Ruiz Zambrano, de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de gevoegde zaken Toprak en Oguz en de Standpuntverkennende notitie ‘Visie op bescherming’. Kamerstukken II 2010/11, 30 573, nr. 67 Bibob wordt uitgebracht vormt voor bestuursorganen een belangrijk instrument in de besluitvorming aangaande vergunningen, subsidies en aanbestedingen. Dit betekent dat het bestuursorgaan op de betrouwbaarheid ervan moet kunnen afgaan en dat het advies voor het bestuursorgaan optimaal bruikbaar is voor het daartoe bestemde doel. Mede gelet op het gesloten verstrekkingenregime en de geheimhoudingsplicht van de Wet Bibob is het voor bestuursorganen (en andere betrokken partijen zoals leden van de rechterlijke macht en advocaten) niet mogelijk om de aan het advies ten grondslag liggende informatie in te zien teneinde de kwaliteit van het advies te beoordelen. Om de transparantie te bevorderen, is besloten een kwaliteitscommissie in te richten, die de kwaliteit van de adviezen van het Bureau en de zorgvuldigheid waarmee deze tot stand komen zal toetsen. De huidige wet Bibob biedt geen mogelijkheid een externe commissie in te stellen. In de huidige wet Bibob wordt namelijk zeer nauwkeurig beschreven wie gerechtigd zijn tot het inzien van informatie. In beginsel zijn dit medewerkers van het Bureau en geen externe partijen. Inmiddels is een wetswijziging bij de Tweede Kamer aanhangig waarin wordt geregeld dat de kring wordt verruimd. Op grond van deze wijziging is het mogelijk een externe kwaliteitscommissie in te stellen. Omdat de minister nu al de transparantie van het Bureau wil bevorderen, alsmede maatregelen wil nemen om de kwaliteit van de adviezen blijvend te beheersen, heeft hij besloten om vooruitlopend op de wetswijziging zelf een (tijdelijke) kwaliteitscommissie Bibob in te stellen. Kamerstukken II 2010/11, 31 109, nr. 10 Kwaliteitscommissie Bibob Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie (20-4-2011) waarin hij de Kamer informeert over het feit dat hij een tijdelijke kwaliteitscommissie Bibob heeft ingericht. – Deze commissie heeft de opdracht gekregen om de kwaliteit van de adviezen van het Landelijk Bureau Bibob alsmede de zorgvuldigheid waarmee deze tot stand komen, te toetsen. De commissie zal per direct (officieel) haar taak gaan vervullen. – Het advies dat door het Bureau Onderzoek financieel stelsel Brief van de Minister van Financiën (22-4-2011) over de stand van zaken en de wijze van nakoming van de door hem tijdens de behandeling van de kabinetsreactie op het rapport ‘Verloren krediet’ van de Tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel (commissie De Wit) gedane toezeggingen, alsmede over de uitvoering van de aangenomen moties. – In de bijgevoegde tabel zijn de moties en de follow-up die de minis- Wetgeving ter hier aan heeft gegeven of zal geven samengevat. Kamerstukken II 2010/11, 31 980, nr. 46 Pensioenfondsen Verslag van een rondetafelgesprek van 31-3-2011 (vastgesteld 28 april 2011) met de vaste commissie van SZW over Pensioenfondsen. Kamerstukken II 32 043, nr 39 Civielrechtelijke maatregelen tegengaan huwelijksdwang Brief van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie en van de Ministers voor I en A en BZK (28-4-2011) over de aangekondigde civielrechtelijke maatregelen met als doel de huwelijksvrijheid te vergroten, door huwelijksdwang verder te beteugelen en erkenning van in het buitenland gesloten huwelijken te beperken tot hetgeen in overeenstemming is met het in Nederland meer algemeen ervaren karakter van het huwelijk. Kamerstukken II 2010/11, 32 175, nr. 17 Zie de rubriek Nieuws van deze aflevering Toegang Rekenkamer tot bedrijfsdossier DNB Voorlichting van de Raad van State (21-4-2011) over het verkrijgen van toegang door de Algemene Rekenkamer tot bedrijfsdossiers van de toezichthouder De Nederlandsche Bank. – De AR is van oordeel dat toegang tot de dossiers van de banken waarop DNB toezicht houdt, noodzakelijk is om de werking van het toezicht van DNB te kunnen beoordelen. DNB weigert inzage in deze dossiers te verlenen, omdat het gaat om toezichtvertrouwelijke informatie met betrekking waartoe, ingevolge Europese richtlijnen, op DNB een geheimhoudingsverplichting rust. Naar aanleiding daarvan heeft de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de Afdeling advisering van de Raad van State het volgende verzoek om voorlichting voorgelegd: Bieden het Europese recht en de Nederlandse wetgeving de ruimte om de Algemene Rekenkamer toegang te geven tot bedrijfsdossiers van de toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB)? Zo ja: gelden er voorwaarden voor deze toegang, ook rekening houdend met te onderscheiden toezichthoudende taken van DNB? De Wet op het financieel toezicht (Wft) regelt, ter implementatie van enkele richtlijnen inzake financieel toezicht in de artikelen 1:89 e.v. Wft de geheimhoudingsverplichting en de uitzonderingen daarop. In haar recente voorlichting inzake de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel heeft de Afdeling deze bepalingen van de Wft in de context van de richtlijnen geanalyseerd. Deze algemene analyse van de betreffende bepalingen van de richtlijnen en van de daarbij horende verklaringen in de notulen van de Raad is ook op het verzoek om voorlichting inzake de AR van toepassing. De Afdeling concludeert dat de richtlijnen geen aanknopingspunt bieden voor verstrekking van toezichtvertrouwelijke informatie door DNB aan de AR. De Afdeling merkt voorts op, dat er geen aanknopingspunten te vinden zijn voor een uitleg van de richtlijnen inzake financieel toezicht die informatieverstrekking aan de AR mogelijk maakt. Het enkele beroep op de nationale constitutionele basisstructuren, is naar het oordeel van de Afdeling bij het ontbreken van zo’n aanknopingspunt onvoldoende om de uit een richtlijn voortvloeiende verplichtingen opzij te kunnen zetten. Tot slot zij opgemerkt dat DNB bij het financiële toezicht niet in alle gevallen opereert op basis van Europese richtlijnen of op basis van de Wft, bijvoorbeeld waar het gaat om geldtransactiekantoren. De geheimhoudingsverplichtingen in de Wft hebben een iets ruimere werkingssfeer dan de richtlijnen: sommige sectoren worden niet door de richtlijnen, maar wel door de Wft bestreken (met name bepaalde financiële dienstverleners). In die gevallen had dus kunnen worden gekozen voor minder vergaande geheimhoudingsbepalingen in de Wft. Hiervoor is in de Wft echter vooralsnog niet gekozen. Gelet op de opzet van artikel 91, eerste lid, Cw 2001, brengt dit mee dat ook in die gevallen de Wft in de weg staat aan informatieverstrekking aan de AR. Daarnaast houdt DNB in een (beperkt) aantal gevallen toezicht op basis van financiële toezichtswetgeving die niet valt onder de Wft, bijvoorbeeld (nu nog) op basis van de Wet op de geldtransactiekantoren. In die gevallen zal telkens moeten worden bezien of de desbetreffende wet in de weg staat aan informatieverstrekking. Kamerstukken II 2010/11, 32 255, nr. 8 JBZ-Raad Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie (27-4-2011) met het verslag van de bijeenkomst van het Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 11 en 12 april j.l. – De belangrijkste resultaten zijn als volgt samen te vatten: De Raad is akkoord met de Raadsconclusies over de zuidelijke nabuurschapregio. Veel lidstaten, waaronder Nederland, verklaarden dat er een scherp onderscheid gemaakt dient te worden tussen vluchtelingen uit Libië enerzijds en economische migranten uit Tunesië anderzijds. De stand van zaken met betrekking tot het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel is besproken. Ten behoeve van de JBZ-Raad van juni a.s. zal de Commissie haar gewijzigde voorstellen indienen op de procedure- en de opvangrichtlijn. De Raad verwelkomde het operationeel plan dat EASO en Griekenland hebben ondertekend ter implementatie van het Grieks nationaal actieplan inzake migratiebeheer en hervorming van het asielstelsel. De Raad hield een eerste gedachtewisseling over het voorstel voor een richtlijn voor uitwisseling van gegevens van vliegtuigpassagiers ten aanzien van vluchten naar de EU en vanuit de EU naar derde landen (EU PNR). Bij de bespreking van de ontwerp-richtlijn over het bestrijden van seksuele uitbuiting van kinderen, werd het Nederlands-Luxemburgse voorstel tot verruiming van de gegevensuitwisseling tot niet-professionele activiteiten en invoering van een verplichting om verzoeken om informatie die verband houden met de toegang tot beroepen waarbij sprake is van regelmatig contact met kinderen in te willigen, goed ontvangen. Kamerstukken II en I 2010/11, 32 317, nr. 50 en AJ Bestuurlijke Informatie Justitiabelen Brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (26-4-2011) over de voortgang van de pilot ‘Bestuurlijke Informatie Justitiabelen’. – In deze pilot wordt in de praktijk uitgeprobeerd hoe de informatieverstrekking dient te worden vorm- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1359 Wetgeving gegeven aan gemeenten over het vrijkomen of met verlof gaan van plegers van ernstige gewelds- en zedendelicten. In het kader van deze proef krijgen gemeenten twee maanden voordat een delinquent vrijkomt een melding van de Justitiële Informatiedienst (JustID). Uit de evaluatie van 2010 kwam naar voren dat de informatieverstrekking op zich goed verloopt, maar dat er meer inzicht voor wat betreft de aard van de benodigde informatie nodig is voordat kan worden overgegaan tot een landelijke invoering. Daarop is besloten de pilot te verlengen en uit te breiden. Aan de Pilotplus nemen ten minste 76 gemeenten deel, waaronder de 36 grootste gemeenten. Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 97 Integriteit Brief van de Minister van BZK (21-4-2011) over de rol van de burgemeester en de commissaris van de Koningin inzake integriteit, de wenselijkheid van een verklaring omtrent het gedrag voor wethouders en gedeputeerden en over een regeling inzake stemonthouding in geval van belangenverstrengeling voor Kamerleden. – Met de motie Heijnen/Schouw is verzocht om een wijziging van de Gemeentewet en Provinciewet voor te bereiden die voorziet in de rol van commissarissen van de Koningin en burgemeesters bij integriteitshandhaving. De burgemeester vervult veelal nu reeds – als boegbeeld van de gemeente – de rol van hoeder van de gemeentelijke integriteit. Zijn verantwoordelijkheid voor de gemeentelijke integriteit vloeit nu nog niet expliciet voort uit de Gemeentewet. Dat zou ook wettelijk verankerd kunnen worden in de Gemeentewet. Omdat de burgemeester niet alleen ‘boven de partijen’, maar ook ‘tussen de partijen’ staat, acht de Minister het aangewezen ook de rol van de commissaris van de Koningin te versterken. Waar het de eigen provincie betreft, heeft de cdK een gelijksoortige positie en verantwoordelijkheid als de burgemeester. Ook deze zou wettelijk verankerd kunnen worden. Waar het de eigen integriteit van deze bestuurders betreft wordt erop gewezen dat sinds 1 januari 2011 uitvoering wordt gegeven aan het voor- 1360 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 nemen om kandidaten voor de functie van commissaris van de Koningin of burgemeester beter te screenen. De verbetering bestaat eruit dat nu voor elke vrijkomende functie in de vacatureomschrijving wordt opgenomen dat de voor te dragen kandidaat voorafgaand aan de benoemingsvoordracht door de minister van BZK zal worden gescreend. Naast het reeds bestaand onderzoek zal voortaan het onderzoek bestaan uit navraag bij de AIVD en fiscaal onderzoek bij de belastingdienst. Deze screening zal ook mogelijk zijn bij doorstroming en herbenoeming. Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VII, nr. 99 Ambtenaren en verkiezingscampagnes Brief van de Minister van BZK (19-42011) over de vraag of van departementale ambtenaren gevraagd mag worden een bijdrage te leveren aan de voorbereiding van toespraken die hun minister houdt in het kader van de verkiezingscampagne van zijn politieke partij. – Bij het schrijven van toespraken worden bewindslieden door hun ambtenaren ondersteund. Afhankelijk van het onderwerp zullen daar doorgaans een of meer in de materie deskundige beleidsambtenaren bij betrokken zijn, naast een tekstschrijver van de afdeling voorlichting. Dit alles is niet anders in een periode waarin verkiezingen aanstaande zijn. Het is gebruikelijk dat zittende ministers een bijdrage leveren aan de verkiezingscampagne van hun politieke partij. Dat doen zij vooral door spreekbeurten te houden in het land. Ook bij het houden van die spreekbeurten blijven zij echter minister en dus tevens lid van de regering. Dit betekent dat de spreekbeurten die een minister tijdens een verkiezingscampagne houdt, voor een groot deel overeen zullen komen met de spreekbeurten die hij in andere tijden pleegt te houden. Echter niet helemaal. Twee vragen kunnen nu rijzen voor de ambtenaren aan wie gevraagd wordt een bijdrage te leveren aan de voorbereiding van een dergelijke toespraak. De eerste vraag is of het enkele feit dat de spreekbeurt wordt gehouden op een partijbijeenkomst of anderszins in het kader van de verkiezingscampagne en dus mede met als doel om stemmen te winnen voor de politieke partij waartoe de minister behoort, voor de ambtenaar iets moet uitmaken. De tweede vraag is of van de ambtenaar ook gevraagd kan worden om suggesties te doen voor de meer partijpolitieke opmerkingen of passages. Het antwoord op beide vragen is ontkennend. Kamerstukken II 2010/11, 32 500 XIII, nr. 194 Reglement van Orde Wijziging van het Reglement van Orde in verband met de aanwijzing van kabinets(in)formateur(s). - De Tweede Kamerleden Schouw en Van der Ham doen een voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde. Artikel 153, eerste lid, bepaalt dat ieder lid een voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde kan indienen. De initiatiefnemers maken van dit recht gebruik om artikel 139a te wijzigen, zodat de Tweede Kamer een grotere invloed op de formatie krijgt en de formatie aan transparantie wint. De initiatiefnemers zouden daartoe de volgende bepalingen in het Reglement van Orde willen opnemen. In de eerste vergadering van de Tweede Kamer in nieuwe samenstelling na de verkiezingen, beraadslaagt de Kamer onder leiding van de fungerende Kamervoorzitter in het openbaar over de uitslag van de verkiezingen. Dit debat heeft tot doel te komen tot het formuleren van een (in)formatieopdracht en het aanwijzen van een (in)formateur of (in)formateurs. Na afronding van de opdracht van een informateur beraadslaagt de Kamer binnen een week opnieuw over het opstellen van een formatieopdracht en het aanwijzen van een formateur. Indien een (in)formatiepoging mislukt en de (in)formateur zijn opdracht aan de Kamer teruggeeft, beraadslaagt de Kamer binnen een week opnieuw over een nieuwe opdracht en aanwijzing. Initiatiefnemers menen dat deze wijzigingen een stap in de richting van een opener en democratischer proces van de formatie vormen. Het voorstel beoogt om binnen het huidige constitutionele en wettelijke kader de democratische legitimatie van het formatieproces te vergroten door de Tweede Kamer de (in) formateur(s) aan te laten wijzen. Kamerstukken II 2010/11, 32 759, nrs. 1-2 Nieuws 1076 Aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen Voor vooral vrouwen is het onbillijk als zij met “koude” uitsluiting van iedere gemeenschap gehuwd zijn en tijdens het huwelijk hebben meebetaald aan de echtelijke woning op naam van de man. Vanaf 1 januari 2012 wordt de ‘beleggingsleer’ ingevoerd waarbij ook rekening wordt gehouden met de waardeontwikkeling van het betrokken goed. H et in 2003 ingediende wetsvoorstel tot aanpassing van de wettelijke gemeenschap is dan eindelijk in het Staatsblad gepubliceerd (Wet van 18 april 2011, Stb. 2011, 205). Overigens zonder het belangrijkste onderdeel van het oorspronkelijk ingediende wetsvoorstel: de Tweede Kamer schrapte dat door aanvaarding van het amendementAnker. Het was in 2003 de bedoeling om erfenissen en schenkingen niet langer deel te laten uitmaken van de wettelijke gemeenschap van goederen. De overgang van de algehele naar een beperkte gemeenschap van goederen ging de Tweede Kamer echter te ver. De wet die nu –waarschijnlijk op 1 januari 2012 in werking treedtbevat nog de volgende wijzigingen: – indien echtgenoten ook privévermogen hebben, worden bijdragen tussen de vermogens niet meer alleen vergoed voor het nominale bedrag, maar kan ook rekening worden gehouden met het positieve of negatieve rendement van de bijdragen; – bij het bestuur over goederen van de huwelijksgemeenschap wordt grotere gelijkheid tussen de echtgenoten bewerkstelligd; – het recht van de echtgenoten op informatie over het gevoerde bestuur wordt uitgebreid; de huwelijkgemeenschap wordt voortaan ontbonden op het tijdstip van het verzoek tot echtscheiding; – de verhaalsregeling na ontbinding voor gemeenschapsschulden wordt gewijzigd; – voor wijziging van het huwelijksgoederenregime tijdens huwelijk is niet langer rechterlijke goedkeuring vereist. Afrekening van vergoedingsrechten niet langer beperkt tot nominaal bedrag Naast de gemeenschap kan elk der echtgenoten ook privévermogen hebben. Tussen het gemeenschappelijk vermogen en deze privévermogens kunnen vergoedingsrechten ontstaan. Dit kan zich voordoen als uit privévermogen van de ene echtgenoot een goed wordt bekostigd dat behoort tot de gemeenschap of tot het privévermogen van de andere echtgenoot. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de gemeenschappelijke woning waaraan door één van de echtgenoten met privémiddelen is bijgedragen. Vergoedingsrechten kunnen uiteraard ook een rol spelen als echtgenoten gehuwd zijn op huwelijkse voorwaarden. In het huidige stelsel zijn vergoedingsrechten in beginsel beperkt tot het nominale bedrag waarmee is bijgedragen. Als afrekening van een vergoedingsrecht pas na vele jaren plaatsvindt, wordt de beperking tot het nominale bedrag door zeer velen als onbillijk ervaren. Dit gevoel wordt niet weggenomen door de slechts Schulden die een echtgenoot tijdens de echtscheidingsprocedure aangaat, bijvoorbeeld in verband met een huis, vallen niet meer in de gemeenschap beperkte ruimte die de Hoge Raad biedt voor nuancering op grond van redelijkheid en billijkheid. Herhaaldelijk is aandacht gevraagd voor de onbillijkheid die vooral vrouwen treft wanneer zij met (“koude”) uitsluiting van iedere gemeenschap gehuwd zijn en tijdens het huwelijk hebben meebetaald aan de echtelijke woning op naam van de man. In het nieuwe stelsel wordt afgestapt van nominale vergoedingen en wordt in plaats daarvan ook rekening gehouden met de waardeontwikkeling van het betrokken goed (“beleggingsleer”). Dit sluit aan bij de wettelijke regeling voor verrekenbedingen, waarin de beleggingsleer in navolging van jurisprudentie van de Hoge Raad al eerder is vastgelegd. Wijziging bestuursregeling Op dit moment heeft de echtgenoot van wiens zijde een goed in gemeenschap is gevallen, daarover het bestuur. In 2012 zal ieder van de echtgenoten zelfstandig bevoegd zijn tot het bestuur over alle goederen van de gemeenschap. Zo wordt een grotere gelijkheid van de echtgenoten bewerkstelligd. Alleen voor goederen op naam en voor goederen die dienstbaar zijn aan het beroep of bedrijf van een echtgenoot, blijven de huidige regels gehandhaafd. Het recht op informatie tussen echtgenoten over het gevoerde bestuur en de stand van het vermogen wordt verbreed. Dit recht zal, anders dan onder het huidige recht, niet alleen gelden voor echtgenoten die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, maar ook voor hen die huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Ontbinding huwelijksgemeenschap door verzoek tot echtscheiding De gemeenschap zal worden ontbonden op het moment dat het verzoek tot echtscheiding wordt ingediend en niet pas op de dag dat de echtscheidingsbeschikking wordt NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1361 Nieuws ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zoals thans het geval is. Deze wijziging houdt verband met de realiteit dat de solidariteit tussen de echtgenoten reeds tijdens de scheidingsprocedure niet meer aanwezig is. Schulden die een echtgenoot tijdens de echtscheidingsprocedure aangaat, bijvoorbeeld in verband met een nieuw huis, zullen derhalve niet meer in de gemeenschap vallen. Verhaal voor gemeenschapsschulden na ontbinding De regels voor verhaal door gemeenschapsschuldeisers na ontbinding van de gemeenschap zijn gewijzigd, zodat benadeling van deze schuldeisers bij de verdeling wordt tegengegaan. Het gaat dan om schulden die weliswaar in de gemeenschap zijn gevallen, maar waarvan slechts één van de echtgenoten de schuldenaar is. Nu kan de schuldeiser van een dergelijke schuld ná ontbinding van de gemeenschap (slechts) de helft van de schuld op de andere echtgenoot verhalen. In het wetsvoorstel was aanvankelijk een benadering gekozen die op praktische bezwaren bleek te stuiten. In de tweede nota van wijziging is ervoor gekozen dat de schuld voor het geheel op die andere echtgenoot kan worden verhaald. Daarbij geldt wel de beperking dat daarbij slechts goederen kunnen worden uitgewonnen, die deze echtgenoot uit hoofde van de verdeling heeft verkregen. In feite wordt zo bereikt dat de schuldeiser ook na de ontbinding en verdeling van de gemeenschap zijn schuld volledig kan blijven verhalen op de goederen die behoorden tot de gemeenschap. Afschaffing rechterlijke tussenkomst bij wijziging huwelijkse voorwaarden Onder het nieuwe regiem hoeven echtgenoten voor het aangaan of de wijziging van huwelijkse voorwaarden tijdens huwelijk geen rechterlijke goedkeuring meer te verzoeken. Vanuit de Tweede Kamer werd de rechterlijke goedkeuring al verschillende malen ter discussie gesteld. Daaraan is nu gevolg gegeven met de hiervoor genoemde wijziging van de verhaalsregeling. Nu ontbinding en verdeling van de gemeenschap niet leiden tot een beperking van de verhaalsmogelijkheden voor gemeenschapsschulden, is het gevaar voor benadeling van schuldeisers door wijziging van de huwelijkse voorwaarden staande huwelijk aanzienlijk verkleind. De wijziging betekent dat het voor echtgenoten eenvoudiger en minder kostbaar wordt om hun vermogensrechtelijke regime aan te passen aan de omstandigheden. 1077 Eerste Kamer: kwalificaties minister Rosenthal over EHRM ‘niet passend’ D e Eerste Kamer heeft op 10 mei een motie aangenomen waarin de regering verzocht wordt zich te blijven inzetten voor de mensenrechten conform haar verplichtingen die voortvloeien uit het EVRM en de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Ook moet de regering actief de toetreding van de EU tot het EVRM blijven bevorderen (EK 32 502, B). De Eerste Kamer kwam in het geweer tegen passages in de nota Mensenrechten in het buitenlands beleid (TK 32 735, nr. 1) die zij kwalificeerde als “onjuist en niet passend.” Minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken had daarin geschreven dat het EHRM zijn eigen gezag niet moest verzwakken door uitspraken te doen over zaken die slechts op “perifere wijze” verband houden met mensenrechten. “Daardoor kan jurisprudentiële inflatie optreden en het draagvlak voor het Hof afnemen. Voorkomen moet worden dat het 1362 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 “Voorkomen moet worden dat het Hof een automatische, vierde beroepsinstantie wordt voor niet-mensenrechtengerelateerde zaken” Hof een automatische, vierde beroepsinstantie wordt voor nietmensenrechten-gerelateerde zaken. Nederland is voorstander van een sterk Hof dat zich bezighoudt met toezicht op de kern van het Europese mensenrechtenacquis. Om de geloofwaardigheid van het Hof op de lange termijn te bevorderen zal Nederland daarom bepleiten dat het Hof meer ruimte laat voor de ‘margin of appreciation’ van verdragspartijen bij de concrete invulling van standaarden die op meer afgeleide wijze samenhangen met het EVRM”, schrijft de bewindsman. Verder constateerde Rosenthal dat de gebrekkige tenuitvoerlegging van de uitspraken van het Hof door sommige landen het gezag van het Hof in toenemende mate ondermijnt. Nederland zal daarom in het Comité van Ministers meer nadruk leggen op de verplichting van alle Raad van Europa-lidstaten om Straatsburgse vonnissen correct en tijdig ten uitvoer te leggen. De Eerste Kamer vindt dat er geen reden is voor de regering om meer ruimte te bepleiten voor de ‘margin of appreciation’ van verdragspartijen bij de invulling van standaarden. Nieuws 1078 Civielrechtelijke maatregelen tegen huwelijksdwang Het moet gemakkelijker worden onder dwang gesloten huwelijken nietig te verklaren. Ook komt er een verbod op kinderhuwelijken en een verbod op huwelijken van nichten en neven. I n een brief van 28 april kondigden bewindslieden van Justitie, Immigratie en Asiel en BZK civielrechtelijke maatregelen aan om huwelijksdwang te beteugelen (28-42011). De civielrechtelijke maatregelen betreffen zowel wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek als wijzigingen van de Wet conflictenrecht huwelijk. Huwelijksdwang algemeen Het Openbaar Ministerie kan onder het huidige recht een huwelijk stuiten indien het bekend is met het bestaan van een van de in het Burgerlijk Wetboek opgenomen huwelijksbeletselen (artikel 1:53 BW) of indien sprake is van een schijnhuwelijk (artikel 1:71a). In de nieuwe opzet moet het Openbaar Ministerie ook de bevoegdheid krijgen een huwelijk te stuiten als sprake is van dwang. Op korte termijn zal met het College van procureurs-generaal besproken worden hoe praktisch inhoud kan worden gegeven aan de uitvoering van deze bevoegdheid. Verder moet het eenvoudiger worden om een gedwongen huwelijk nietig te doen verklaren. Nu kan dit alleen als het onder invloed van ernstige onrechtmatige bedreiging is gesloten (artikel 1:71 BW). De bevoegdheid om nietigverklaring te verzoeken vervalt wan- neer de echtgenoten sedert het ophouden van de bedreiging zes maanden hebben samengewoond. De Nederlandse rechter kan een in het buitenland gesloten huwelijk alleen dan nietig verklaren als het op het huwelijk toepasselijke recht daartoe gronden biedt. De nietigverklaring werkt in beginsel terug tot het tijdstip van de huwelijksvoltrekking (artikel 1:77 BW). De grond voor de nietigverklaring wordt versoepeld van ernstige onrechtmatige bedreiging in bedreiging. Daarnaast is het voornemen om ook hier het Openbaar Ministerie een rol te geven en wel door het Openbaar Ministerie, naast de echtgenoot zelf, de bevoegdheid te verlenen om de nietigverklaring van het huwelijk te verzoeken. Erkenning van een rechtsgeldig in het buitenland gesloten huwelijken Het Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken (Verdrag van 14 maart 1978, Trb. 1987, 137) biedt de mogelijkheid om erkenning te onthouden aan een huwelijk als een der echtgenoten op het tijdstip van dat huwelijk niet vrijelijk zijn toestemming daartoe heeft gegeven. In artikel 6 Wet conflictenrecht huwelijk is bepaald dat erkenning aan een rechtsgeldig in het buitenland gesloten huwelijk kan worden onthouden, indien de erkenning onverenigbaar zou zijn met de openbare orde. Om de wetstoepasser behulpzaam te zijn, de rechtszekerheid te bevorderen en Bij de aangifte van hun huwelijk zal de aanstaande echtgenoten gevraagd worden een verklaring af te leggen omtrent hun eventuele bloedverwantschap de bedoelingen van de wetgever te verduidelijken, is het voornemen de in het Verdrag opgenomen catalogus van gronden waarop erkenning aan een gedwongen huwelijk onthouden kan worden expliciet op te nemen in artikel 6 van de Wet conflictenrecht huwelijk (artikel 10:32 BW als het wetsvoorstel Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10 BW, (Kamerstukken I 2010/11, 32 137, nr. A), tot wet wordt verheven). Polygame huwelijken Tot nu toe wordt per geval bepaald of een rechtsgeldig in het buitenland gesloten polygaam huwelijk in Nederland kan worden erkend. In het regeerakkoord is afgesproken dat polygame huwelijken niet langer zullen worden erkend. De Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht acht het onaanvaardbaar een polygame relatie niet te erkennen, indien pas na de totstandkoming van de polygame relatie een raakpunt met Nederland of een ander land dat is aangesloten bij het EVRM is ontstaan. Niet-erkenning zou in zulke gevallen op gespannen voet komen te staan met artikel 8 EVRM, aldus de Staatscommissie. In de Wet conflictenrecht huwelijk zal derhalve worden bepaald dat een weigeringsgrond om een polygaam huwelijk te erkennen zich in elk geval voordoet als ten tijde van de huwelijkssluiting ten minste een van de echtgenoten zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, of een vergunning tot verblijf in Nederland heeft aangevraagd of de Nederlandse nationaliteit bezat, of de nationaliteit van een land bezat waarin het deze persoon evenmin is toegestaan een polygaam huwelijk te sluiten. Indien evenwel de familierechtelijke betrekking van een kind met zijn ouders op een in het buitenland door een bevoegde instantie opgemaakte geboorteakte is vermeld, dan wordt erkenning aan deze akte in Neder- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1363 Nieuws land alleen dan onthouden indien de erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde (artikel 9 en 10 Wet conflictenrecht afstamming). Neef/nichthuwelijken De Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht adviseerde om neef/nichthuwelijken niet wettelijk te verbieden. Maar omdat bij neef/ nichthuwelijken vaker sprake kan zijn van dwang zien de bewindslieden in het feit dat dit ooit in Nederland bestaande huwelijksverbod gedurende lange tijd niet heeft gegolden, geen reden om het niet opnieuw in te voeren. Zij zijn dan ook van plan bloedverwantschap in de derde of vierde graad in de zijlijn als huwelijksbeletsel in de wet op te nemen. Als aannemelijk is dat geen sprake is van dwang, zal dispensatie van het verbod verleend kunnen worden. Handhaven van het verbod zal niet eenvoudig zijn, omdat door de ambtenaar van de burgerlijke stand niet is vast te stellen of sprake is van bloedverwantschap in de derde of vierde graad tussen de aanstaande echtgenoten. Om te voorkomen dat de normstelling slechts een symbolische waarde zou hebben, zal bepaald worden dat de aanstaande echtgenoten bij de aangifte van hun huwelijk gevraagd zal worden een verklaring af te leggen omtrent hun eventuele bloedverwantschap. Het Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken biedt, behoudens kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde, geen grond om erkenning te onthouden aan een huwelijk tussen bloedverwanten in de derde (oom/tante met neef/nicht) of vierde graad (neef/nicht). Aangezien neef/nichthuwelijken in Nederland reeds van oudsher voorkomen en als gevolg van de mogelijkheid om dispensatie van het verbod te verkrijgen zullen blijven voorkomen, moet aangenomen worden dat deze huwelijken op zichzelf niet in strijd geacht kunnen worden met fundamentele beginselen van de Nederlandse rechtsorde. Die kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde zal zich echter wel voordoen, indien blijkt dat het neef/nichthuwelijk onder invloed van bedreiging is gesloten. In dat geval zal erkenning aan het huwelijk onthouden kunnen worden. Kinderhuwelijken Volgens het Nederlandse recht dienen de aanstaande echtgenoten de leeftijd van achttien jaar te hebben bereikt, tenzij van dit leeftijdsvereiste dispensatie is verkregen van de Minister van Justitie of als de vrouw zwanger is, dan wel het kind reeds heeft gebaard. De Wet conflicten- recht huwelijk biedt thans aan vreemdelingen die in Nederland in het huwelijk willen treden de mogelijkheid om niet gebonden te zijn aan de Nederlandse minimum leeftijdseis. Artikel 3 lid 1 Wet conflictenrecht huwelijk (straks artikel 10:29 BW) bepaalt de minimumleeftijd van de aanstaande echtgenoten in dat geval op vijftien jaar. Het voornemen is om de mogelijkheid om in Nederland een huwelijk te sluiten zonder uitzonderingen te beperken tot personen die de leeftijd van achttien jaar bereikt hebben. Hiertoe zal de betreffende bepaling in het BW worden gewijzigd (artikel 1:31 lid 1 BW). Verder zal de regeling in de Wet conflictenrecht huwelijk (straks Boek 10) zodanig worden aangepast dat altijd Nederlands recht van toepassing is op het vaststellen van de huwelijksbevoegdheid, zodat het ook voor vreemdelingen die de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt hebben niet langer mogelijk zal zijn om in Nederland een huwelijk te sluiten. Tot slot biedt artikel 11 lid 1, onderdeel 3, Verdrag het verdragsrechtelijk kader om erkenning aan een kinderhuwelijk te kunnen onthouden. Ten aanzien van de erkenning van rechtsgeldig in het buitenland gesloten kinderhuwelijken zal de regeling in de Wet conflictenrecht huwelijk worden verduidelijkt. 1079 Aandeelhoudersmacht wordt ingetoomd De toegang van aandeelhouders van grote naamloze en besloten vennootschappen (NV’s en BV’s) tot de Ondernemingskamer van het gerechtshof in Amsterdam wordt beperkt, als het aan minister Opstelten van Justitie ligt. I n de toekomst zullen aandeelhouders meer aandelen moeten vertegenwoordigen voor een 1364 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 onderzoek naar de gang van zaken bij een onderneming. Een wetsvoorstel van deze strekking zal om advies naar de Raad van State worden gestuurd. Op dit moment kunnen aandeelhouders naar de rechter stappen als de nominale waarde van hun aandelen ten minste euro 225.000 bedraagt (of als zij 10 procent van het geplaatste kapitaal vertegenwoordi- gen). De bewindsman vindt deze grens voor ondernemingen met een groot aandelenkapitaal te laag. Daarom moeten aandeelhouders voortaan minimaal 1 procent kapitaal vertegenwoordigen als de NV of BV een geplaatst kapitaal heeft van 22,5 miljoen euro of meer. Of hun belang moet een beurswaarde hebben van ten minste 20 miljoen euro. Voor vennootschappen met een lager Nieuws geplaatst kapitaal verandert er niets. De nieuwe grenzen sluiten aan bij het SER-advies ‘Evenwichtig ondernemingsbestuur’. Het enquêterecht is een belangrijk instrument om geschillen in ondernemingen op te lossen. De Ondernemingskamer kan snel en effectief optreden bij geschillen tussen aandeelhouders en problemen tussen aandeelhouders en bestuurders. De rechter kan bijvoorbeeld tijdelijke bestuurders benoemen en besluiten schorsen. Ook is de aanbeveling van de SER overgenomen om de NV of BV - vertegenwoordigd door haar bestuur - in staat te stellen om zelf een enquête te vragen vanwege het beleid van de aandeelhoudersvergadering of het gedrag van individuele aandeelhouders. De positie van de ondernemingsraad verandert niet. De NV of BV kan zelf een enquête vragen wegens het beleid van de aandeelhoudersvergadering of het gedrag van individuele aandeelhouders De werknemers hebben toegang tot de enquêteprocedure via de vakbonden of afspraken met de rechtspersoon. De enquêteprocedure zal op verschillende punten verbeterd worden. Het gaat ondermeer om de onderbouwing van de toewijzing van onmiddellijke voorzieningen door de rechter, de mogelijkheid om opmerkingen te maken over de verslaglegging door onderzoekers en toezicht op de onderzoeksfase door een raadsheer-commissaris. Daarnaast beperkt het wetsvoorstel het aansprakelijkheidsrisico van onderzoekers en worden tijdelijke bestuurders of commissarissen die op verzoek van de rechter aan de slag zijn gegaan, niet langer belast met de kosten van verweer als zij vanwege hun werkzaamheden aansprakelijk worden gesteld. 1080 Open brief over crisis in het omgevingsrecht De ongebreidelde wetgevingsactiviteit van regering en Staten-Generaal maakt het de professionals, die de telkens veranderende regels dagelijks moeten toepassen, haast onmogelijk. Degenen die met het omgevingsrecht moeten werken verdienen eindelijk eens de rust om zich een systeem eigen te maken dat vervolgens consistent, rechtszeker en zo efficiënt mogelijk kan worden toegepast. D e Leidse advocaat, mr. R.C.V. Mans, heeft in een open brief de minister van Infrastructuur en Milieu opgeroepen om een pas op de plaats te maken voordat wéér een nieuw wetgevingstraject in het ruimtelijk domein in gang wordt gezet. De minister werkt aan een “heldere, overkoepelende wet voor het omgevingsrecht die het voor ondernemers en burgers gemakkelijker maakt om bouwplannen en andere projecten te realiseren.” Weliswaar een prijzenswaardig inititatief, maar toch huivert advocaat Mans: “Telkens zijn versnelling, deregulering en vereenvoudiging de toverwoorden bij de invoering van nieuwe wetten en regels in het ruimtelijk domein. De compromiswetten die tot stand komen vol- De afgelopen vloedgolf aan wetgeving die het systeem efficiënter had moeten maken heeft de overheidsbureaucratie alleen maar vergroot doen echter bijna nooit aan deze doelstellingen. De ervaring leert dat de opvolgende efficiencyoperaties telkens tot veel tijdelijke Haagse tevredenheid leiden, maar de lokale uitvoerders opzadelen met kostbare investeringen en administratieve topdrukte.” Volgens de advocaat is er geen rechtsgebied in Nederland waarin de ontwikkelingen elkaar zo snel opvolgen als het bestuursrecht in het algemeen en het ruimtelijk bestuursrecht in het bijzonder. “Alleen al met ingang van 1 juli 2008 kreeg Nederland met twee fundamentele herzieningen van de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet te maken en moest ook invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Crisis- en Herstelwet worden verwerkt. Het bijbehorende overgangsrecht, de invoeringswetten en alle minder ingrijpende wetswijzigingen kwamen daar als slagroom op de taart bovenop. De kleinere omgevingswetten, die de NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1365 Nieuws afgelopen drie jaar ook sterk zijn gewijzigd, laat ik dan nog buiten beschouwing.” De ongebreidelde wetgevingsactiviteit van regering en Staten-Generaal maakt het de professionals, die de telkens veranderende regels dagelijks moeten toepassen, haast onmogelijk, vindt Mans. “Het vergt telkens enorme investeringen in geld, tijd en energie om lokale en provinciale ambtenaren, projectontwikkelaars en architecten, rechters en advocaten en hun organisaties de nieuwe regels eigen te laten maken. Het wetgevingstraject zelf, alle automatiserings- en opleidingstrajecten, nieuwe naslagwerken et cetera kosten klauwen vol met geld. De maatschappelijke kosten reken ik dan nog niet mee.” De afgelopen vloedgolf aan wetgeving die het systeem efficiënter had moeten maken heeft de overheidsbureaucratie alleen maar vergroot en niet verkleind. Advocaat Mans vraagt zich of hoe de minister denkt te voorkomen dat haar initiatief niet onbedoeld hetzelfde effect heeft. Verder verdienen degenen die met het omgevingsrecht moeten werken het om eindelijk eens de rust te krijgen om zich een systeem eigen te maken dat vervolgens consistent, rechtszeker en zo efficiënt mogelijk kan worden toegepast. De advocaat vindt dat er eerst een diepgaand rechtseconomisch onderzoek moet komen voordat er besloten wordt al of niet met een nieuwe stelselwijziging te komen. Zo’n nieuw systeem zou dan wel stress- en toekomstbestendig moeten worden, vindt hij. 1081 Samenvoegen kantongerechten met civiele rechtbanken getemporiseerd De mogelijkheid voor rechtbanken om de sectoren kanton en civiel samen te voegen wordt onder druk van de Eerste Kamer getemporiseerd. D it bleek op 10 mei in een debat met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (32.021). Deze wet werd in de Kamer besproken in combinatie met een wijziging op deze Evaluatiewet (32.562), die beoogt de rechterlijke organisatie in verband met vreemdelingenzaken in overeenstemming te brengen met enkele gemeentelijke herindelingen die op 1 januari 2011 van kracht zijn geworden. 1366 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 Wel was de senaat voorstander van het verhogen van de competentiegrens voor kantongerechtzaken van € 5000 naar € 25 000. Ook was de Eerste Kamer kritisch tot afwijzend over het voorstel om de Raad voor de rechtspraak de bevoegdheid toe te kennen om te bepalen in welke plaatsen nevenlocaties van een rechtbank of een gerechtshof worden gevestigd dan wel gesloten. De senaat plaatst eveneens grote vraagtekens bij de mogelijkheid van personele unies bij besturen van rechtbanken. Over deze drie punten zal de minister van Veiligheid en Justitie schriftelijk aangeven hoe hij aan de bezwaren van de senaat tegemoet zal komen voordat de Kamer over de evaluatiewet modernisering rechter- lijke organisatie wordt gestemd. Ook was de Kamer tegen de mogelijkheid voor de Raad voor de rechtspraak om samenwerking verplicht op te leggen. De woordvoerders in de Eerste Kamer hielden de minister de aanbeveling voor van de commissie Deetman om de samenvoeging van de kantongerechten met de civiele afdelingen van rechtbanken gefaseerd over een termijn van drie jaar te realiseren. De commissie Deetman heeft een evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie in 2002 uitgevoerd en aan de hand daarvan een reeks wettelijke maatregelen voorgesteld. In antwoord op de kritiek in de senaat zei minister Opstelten dat hij tot een fasering bereid is. Universitair Nieuws Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent besproken wordt in deze rubriek dan kunt u uw proefschrift sturen naar het redactiebureau; zie colofon. Oraties Prof. dr. Robert C.R. Siekmann, bijzonder hoogleraar bij de Erasmus School of Law, vanwege de Stichting Internationaal en Europees sportrecht, met de leeropdracht Internationaal en Europees Sportrecht, zal op vrijdag 10 juni 2011 (16.00 uur, Aula van de universiteit, Burgemeester Oudlaan 50, Rotterdam) zijn ambt in het openbaar aanvaarden met het uitspreken van een rede, die de titel draagt: ‘Wat is sportrecht? Een herijking van begripsinhoud en terminologie’. Promoties Scheiding van kerk en staat Tussen het einde van de achttiende eeuw en 1965 veranderde de positie van kerk en levensbeschouwing in de Westerse samenlevingen, als gevolg van de invoering van het beginsel van een scheiding van kerk en staat. De rooms-katholieke kerk kon aanvankelijk geen aangepast theologisch antwoord formuleren op deze nieuwe politiek-maatschappelijke ontwikkelingen. Toch veranderde er in de praktijk veel, zij het vaak onopgemerkt. Het Tweede Vaticaans Concilie was voor de veranderingen uiteindelijk minder maatgevend dan vaak wordt aangenomen. Dit blijkt uit onderzoek waarop Maurice van Stiphout op 12 mei 2011 promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Promotor van het onderzoek was prof. mr. F.T. Oldenhuis, hoogleraar Religie en Recht. Van Stiphout biedt met zijn studie een overzicht van de complexe gelijktijdige processen die gepaard gaan met de introductie van het beginsel van een scheiding van kerk en staat in een context van geleidelijke democratisering. Ook geeft hij inzicht in de blijvende gevolgen hiervan voor de betrokken kerkgemeenschap en samenleving als geheel. Voor theologische reflectie is veel tijd en een stabiel kader noodzakelijk. Desondanks pasten de gelovigen, maar ook de centrale kerkleiding, zich op de één of andere wijze aan de nieuwe omstandigheden aan. Deze aanpassingen bleven echter deels onbekend bij zowel gelovigen als niet-gelovigen, omdat de kerkelijke propaganda deze wijzigingen niet oppikte. Zo kon de indruk ontstaan dat de structuur van de rooms-katholieke kerk onveranderlijk was en een bolwerk van maatschappelijk conservatisme waarin pas verandering kwam door het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). Dit beeld dient echter gecorrigeerd te worden. Uit het onderzoek wordt duidelijk dat de geleidelijke ontwikkeling van de katholieke visie op kerk-staat-verhoudingen juist werd afgesloten door het Tweede Vaticaans Concilie. Tevens blijkt uit het onderzoek dat een aantal elementen en conclusies niet tijdgebonden, maar structureel van aard is. Ze zijn daarom niet alleen van toepassing op de roomskatholieke kerk, maar op alle kerken en levensbeschouwingen. Het naast elkaar bestaan van kerken en andere levensbeschouwingen in een zich geleidelijk democratiserende context heeft steeds invloed op de leer van die kerken: sociaal-juridische ontwikkelingen werken ook door in de levensbeschouwingen. Dit gegeven zorgt er voor dat het proces van denken over een scheiding van kerk en staat nooit afgerond is. Hiermee moeten beleidsmakers en wetenschappers rekening houden bij het voortdurend actualiseren van het beginsel van een scheiding van kerk en staat, juist ook bij de komst van religieuze nieuwkomers. Van Stiphout stelt voorop dat het onmogelijk is om uit de ontwikkelingen in een bepaalde kerk in een bepaalde historische context een blauwdruk af te leiden voor andere levensbeschouwingen in een andere tijd, zoals bijvoorbeeld de islam op dit moment. Maar het is volgens hem wél mogelijk om een aantal blijvende effecten voor het voetlicht te brengen, als resultaat van het permanente proces waarbij levensbeschouwingen en profane staten in een zelfde samenleving betrokken zijn. Het naast elkaar bestaan van verschillende levensbeschouwingen impliceert omgaan met het ‘anders zijn’ van deze levensbeschouwingen. Ook moet men beseffen dat elke levensbeschouwing (en ook de staat) gebonden is aan zijn eigen theologie/ filosofie/wetten die ervoor zorgen dat de mogelijkheden om te reageren en de snelheid waarmee dit gebeurt per levensbeschouwing verschilt. Daarnaast treedt er vanaf het moment dat een scheiding van kerk en staat in een democratische context wordt ingevoerd een proces van diversificatie in werking in de betrokken levensbeschouwing(en). Dit zorgt ervoor dat een wereldwijde, nietgeorganiseerde geloofsgemeenschap zoals de islam, nooit een monolithisch of eenvormig blok kan zijn, maar zich voortdurend aanpast aan de sociaal-juridische context in een democratische samenleving. M.A.H.P. van Stiphout Scheiding van kerk en staat en de ontwikkeling van de kerk tot een zelfstandige geloofsgemeenschap Studies over de rooms-katholieke kerk vanuit juridisch perspectief (17901965) CRBS-dissertatiereeks Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2011, € 69 ISBN 9789089744456 Economische criteria voor strafbaarstelling De uit 2008 stammende EU-richtlijn over de bescherming van het milieu door het strafrecht verplicht de lidstaten om strafrechtelijke sancties te gebruiken om een aantal EU-milieurichtlijnen te handhaven. Het strafrecht is het meest dwingende en ook het meest dure instrument dat kan worden ingezet tegen schadeverwekkend handelen. Dit gegeven leidde tot een fundamentele vraag en is tegelijk de motivatie voor het onderzoek van Katarina Svatikova waarop zij op 15 april 2011 promoveerde aan de Erasmus School of Law. Die vraag luidt: waarom dient het strafrecht te worden gebruikt om al deze potentieel schadeverwekkende activiteiten te reguleren en te handhaven? In veel gevallen zal het gebruik van administratieve sancties, met name van administratieve boetes, efficiënter werken omdat de NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1367 1082 Universitair Nieuws administratieve procedure veel eenvoudiger is, en dus waarschijnlijk goedkoper, in vergelijking met de strafrechtelijke procedure. Promotores van het onderzoek waren prof. dr. M.G. Faure en prof. dr. L. Franzoni. Het onderzoek analyseert de vraag waarom, vanuit een economisch perspectief, de samenleving bepaalde overtredingen door middel van het strafrecht zou moeten afdoen en andere overtredingen juist door middel van privaat- of bestuursrecht. De bevindingen laten zien dat handhaving door middel van het strafrecht alleen in een beperkt aantal omstandigheden nuttig kan worden ingezet. De normatieve economische criteria die voor strafbaarstelling zijn ontwikkeld zijn achtereenvolgens: 1. de schade is groot en/of immaterieel en/of diffuus; 2. een stigma is gewenst (de educatieve rol van het strafrecht); 3. de pakkans is laag, en 1368 butie van de kosten van preventie tussen bedrijven onderling; 2. de marginale kosten van handhaving, en 3. de waarschijnlijkheid van het uitkomen van de overtreding en sanctionering. Uit de analyse volgt dat om van twee afzonderlijke systemen, namelijk strafrecht en administratief recht, optimaal gebruik te maken de procedurele verschillen tussen beide systemen moeten worden gehandhaafd. Deze verschillen hebben namelijk een economische rechtvaardiging. Katarina Svatikova Economic criteria for criminalization Optimizing enforcement in case of environmental violations Uitgave in eigen beheer, 209 p. Een handelseditie zal verschijnen bij Intersentia Uitgevers in de reeks ‘European Studies in Law and Economics’. De dissertatie is ook te vinden op http://repub.eur.nl/ Personalia Advocatuur Bij Clifford Chance Amsterdam is Jeroen Thijssen per 1 mei 2011 tot partner benoemd. Thijssen is gespecialiseerd in het ondernemingsrecht, met een focus op grensoverschrijdende M&A, private equity, joint ventures en herstructureringen. Legaltree heeft Bieneke Braat per mei 2011 tot IE/ICTpartner benoemd. Braat heeft zich gespecialiseerd in het ICT- en intellectuele eigendomsrecht. Legaltree is een samenwerkingsverband van zelfstandig gevestigde advocaten, onder andere op het gebied van (internationale) arbitrage, ondernemingsrecht, insolventierecht en nu dus ook IE-recht. 1368 4. de strafrechtelijke handhavingskosten blijven binnen de perken. Onder deze vier omstandigheden lijkt strafrechtelijke handhaving een efficiënt instrument te zijn. Dit model is vervolgens toegepast op de sanctionering van overtredingen van de milieuwetgeving in het Vlaamse Gewest, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Duitsland. Uit de evaluatie van de empirische gegevens die dit onderzoek heeft opgeleverd blijkt dat er wel degelijk een nuttige rol voor administratieve sancties, met name administratieve boetes, is weggelegd. Deze kunnen een kosteneffectief instrument zijn voor het omgaan met overtredingen van milieuwetgeving die geen strafrechtelijke vervolging verdienen, maar wel gesanctioneerd dienen te worden. De relevante factoren om te beoordelen of de administratieve boetes effectief zijn, zijn: 1. de distri- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 Simmons & Simmons LLP heeft de Luc Cohen en Frenk Huisman per 1 mei 2011 benoemd tot partner. Luc Cohen is gespecialiseerd in de beslechting van geschillen binnen de rechtsgebieden bouwrecht, aanbestedingsrecht en huurrecht. Frenk Huisman werkt binnen de praktijkgroep Financial Markets als vastgoed specialist Met ingang van 1 mei 2011 is Alexander Doorman als partner toegetreden tot de maatschap Freshfields Bruckhaus Deringer LLP. Doorman is gespecialiseerd in ondernemingsrecht. Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie naar [email protected] sturen. ILPD Rwanda Nick Huls, hoogleraar rechtssociologie aan de EUR en de Universiteit Leiden, is door het Rwandese kabinet benoemd tot Vice Rector Academic Affairs van het Institute for Legal practice and development (ILPD) in Nyanza, Rwanda. Hij heeft een contract voor 2 jaar en is per 15 mei begonnen. Het in 2008 opgerichte ILPD is een post graduate opleidingsinstituut voor rechters, advocaten en officieren van Justitie en wetgevingsjuristen. Zie nader www.ilpd.ac.rw. Agenda 14 05 - 26 06 2011 Stemmingmakerij Voorwaarts achterwaarts in de moderne kunst Stemmingmakerij ten bate van een politieke beweging met kunst als middel, het gebeurde in de geschiedenis maar al te vaak. De nationaalsocialisten verklaarden de avant-garde tot ‘entartet’ en openden de jacht op de moderne kunst. Dat kunst een illusie kan oproepen en dat die gevaarlijk kan zijn wist Plato al. Om die reden wilde Plato kunst bannen uit de samenleving. Op basis van dit motto maakte het Gemeentemuseum Den Haag een tentoonstelling over stemmingmakerij in de kunst, die handelt over politiek, maar ook over illusie, spiritualiteit én vrouwen. In de tentoonstelling wordt expressionistische kunst tentoongesteld die in de jaren dertig als ‘entartet’ zou zijn bestempeld. Bijzonder is een aantal nooit eerder in Nederland getoonde nieuwe bruiklenen, van de Duitse expressionisten Ludwig Meidner en Ernst Ludwig Kirchner. Werken van de Israëlische kunstenaar Yael Bartana en de Roemeense Mircea Cantor, beide uit de Collectie Dommering, maken het onderwerp Entartete Kunst actueel. Tot slot: Als er iets is waar stemming mee te maken valt, dan is het wel met de verbeelding van de vrouw. In de tentoonstelling is dan ook een zaal ingericht met vrouwenportretten van 1900 tot heden. Het concept voor deze tentoonstelling is in samenwerking met Egbert Dommering tot stand gekomen. Tijd: van 14 mei tot en met 26 juni 2011 Plaats: Gemeentemuseum Den Haag 28 06 2011 The EU as a Polity in International Law From the outset, the process of European integration has been faced with a conceptual problem concerning the end goal or finalité politique of the project. Were the EU and its predecessors meant to form a confederation, which had to establish itself as a Europe of Nation-States, or should the member states ultimately merge into a United States of Europe? This dilemma, which has been described already by Immanuel Kant in his 1795 essay Perpetual Peace, has led to a perennial stalemate in the debate about the nature and goal of the Union. The purpose of this conference, organised by the T.M.C. Asser Institute and others, is to discuss whether the Lisbon Treaty has overcome this dilemma by constructing the EU as a democratic polity without turning the Union into a state. If so, what are the consequences for the place of the EU as a polity in international law and for its role in international relations? Chairman is prof. Steven Blockmans (T.M.C. Asser Instituut, University of Leuven), the opening speach will be delivered by dr. Ben Knapen, minister for European Affairs of The Netherlands. Other speakers include HE Judge Bruno Simma (International Court of Justice, The Hague) on The place of the EU in international law, prof. Michael Burgess (University of Kent, UK) on The emergence of the EU from a federal perspective, prof. Christiaan Timmermans (Erasmus University Rotterdam) on The role of the Court of Justice in the evolution of the EU into a democratic polity of states and citizens. Tijd: 28 juni 2011, 16.00 - 19.00 uur Plaats: Academiehal, Vredespaleis, Carnegieplein 2, Den Haag. Informatie en aanmelden: inlichtingen via [email protected], aanmelden via het formulier op www.asser.nl, onder Events. Deelname is gratis. Organisatie: T.M.C. Asser Instituut, Carnegie Stichting/ Peace Palace Library, Euroknow, CLEER, vfonds. Agenda kort 23 - 27 05 2011 Cursus ‘Reporting on International Justice – from Nuremberg to The Hague’ 24 05 2011 Vrouw en Recht-bijeenkomst ‘Beloningsbeleid m/v’ 26 05 2011 Studiedag ‘Wat kan en mag de politie op internet?’ NJB 2011/1036, afl. 19, p. 1308 NJB 2011/780, afl. 14, p. 913 25 05 2011 Symposium ‘Principles & Law’ 26 05 2011 Vereniging Corporate Litigation ‘ASMI – aspecten van enqueterecht’ NJB 2011/516, afl. 9, p. 603 24 05 2011 Workshop Actuele Jurisprudentie Brand NJB 2011/852, afl. 16, p. 1103 NJB 2011/852, afl. 16, p. 1103 NJB 2011/565, afl. 10, p. 663 26 05 2011 Cursus ‘History of the Common Law’ 24 05 2011 GIS-lezing ‘Het proces Demjanjuk’ NJB 2011/170, afl. 3, p. 219 NJB 2011/1036, afl. 19, p. 1308 26 - 27 05 2011 Conferentie ‘Conflict between EU law and the maritime and transport law convention’ NJB 2011/911, afl. 17, p. 1168 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 T– AFL. 20 1369 1084 Agenda kort 27 05 2011 Vereniging voor Procesrecht ‘De mondelinge behandeling, negen jaar met het nieuwe burgerlijk procesrecht’ NJB 2011/669, afl. 12, p. 787 07 06 2011 Schoordijk-lezing ‘Recht, rechters en juristen’ NJB 2011/780, afl. 14, p. 913 27 05 2011 Seminar ‘EU’s shaping of the international legal order’ NJB 2011/852, afl. 16, p. 1103 27 05 2011 Contractenrecht en rechtsvinding met prof. mr. J.M. van Dunné NJB 2011/971, afl. 18, p. 1240 29 - 31 05 2011 Jaarcongres Association of Corporate Counsel Europe NJB 2011/516, afl. 9, p. 603 30 05 2011 Seminar ‘Shared Responsibility in International Refugee Protection’ NJB 2011/852, afl. 16, p. 1103 NJB 2011/971, afl. 18, p. 1240 NJB 2011/1036, afl. 19, p. 1309 08 06 2011 KNAW-symposium ‘Strafbare kunst’ NJB 2011/1036, afl. 19, p. 1309 27 05 2011 Vereniging voor Europees Recht ‘Invloed Europees soft law’ 16–18 06 2011 Young Bar Association Barcelona 23 06 2011 ‘Professioneel decentraal beleid door beleidsmatig Europabewustzijn’ NJB 2011/911, afl. 17, p. 1168 09-10 06 2011 IVR-congres ‘Blokkades van waterwegen door calamiteiten’ 23&24 06 2011 Law of the Future Conference NJB 2011/669, afl. 12, p. 787 NJB 2011/1036, afl. 19, p. 1309 09-11 06 2011 Conferentie ‘Rechtswetenschap, uitleg en ontwikkeling van het Europese recht’ 24 06 2011 Juridische argumentatie NJB 2011/669, afl. 12, p. 787 24 06 2011 Conferentie ‘Migration, Sanctions & Business’ 09 06 - 01 07 2011 Zomercursus ‘Milieurecht voor niet-juristen’ NJB 2011/622, afl. 11, p. 729 10 06 2011 Jaarvergadering Utrecht Nederlandse Juristen-Vereniging NJB 2011/971, afl. 18, p. 1241 14 06 2011 NEVOA jaarvergadering NJB 2011/971, afl. 18, p. 1241 NJB 2011/1036, afl. 19, p. 1309 28 06 2011 Conferentie ‘The EU as a Polity in International Law’ NJB 2011/1084, afl. 20, p. 1369 29–31 06 2011 Association of Corporate Counsel Europe in Berlijn NJB 2011/971, afl. 18, p. 1241 NJB 2011/971, afl. 18, p. 1240 30 05 2011 Debat ‘Grondrechten & Grondwet’ NJB 2011/1036, afl. 19, p. 1308 16 06 2011 Symposium ‘Overheid, recht, religie’ 06&07 10 2010 Conferentie ‘Ageing Europe, health law revisited’ NJB 2011/1036, afl. 19, p. 1309 NJB 2011/1036, afl. 19, p. 1309 07 06 2011 Werkgroep Rechtsbijstand in Vreembelingenzaken NJB 2011/971, afl. 18, p. 1240 1370 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-05-2011 – AFL. 20 Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl. REEKS FISCAAL januari 2011 $&!"'%!$& ($" #!% Met online Update Service Essentiële feiten en cijfers Handig zakboekformaat Tot 20% korting voor abonnees . '&%(!+% &(% )(*#+-( '# %%** &%#( )* %( %**)* % )*&( )%)(,&## '("/#%,%*+((* ) )*(*$)*($ 0&&',%*).$'&) +$"+%*+(,( %% + *- ))#%$*,"%&*%%% *%,%* -#" % %%( %)(,&##$ %,% #$ %&)(( *%%&#&$%&#(%$'& *$$&+++!")+&$"&'&($& * &%# &'( $& (/)++#(!,!#,,"+#$ -&&,*-(/("-1,& #(/)++#(!,*+),#(&.,# (#.00-!/#(!,*#1% +!&,$.+#,*+.(-#)''(-+-&/(*+%-#$%/))+&( (-#*, -.&(-+).0++!%((,&!0+% +(*!#(,)('#,+#( )+'-#/))+#(/)++#(!, .(-#)(+#,,(1,&#,-(1((#&/#,.+,)(+('+, (*+-#.&#+( " '*!"+$$## (#!(('(%')!$ %&,,,!$+%#%$$# $)#.!$#*(!),$+'-$"%()$ #$&#$/()(-"!))&!)(,)*-0#--+)'#(/)&)(