SDU_EDU_BELEGGEN_FINANCIELE_MARKTEN_CONTOUREN.indd Alle pagina's 21-02-13 10:56 Beleggen en financiële markten Hans Buunk Meer informatie over deze en andere uitgaven kunt u verkrijgen bij: Sdu Klantenservice Postbus 20014 2500 EA Den Haag tel.: (070) 378 98 80 www.sdu.nl/service © 2013 Sdu Uitgevers, Den Haag Academic Service is een imprint van Sdu Uitgevers bv. 1e druk 2002 2e druk 2006 3e druk 2009 4e druk 2013 Opmaak binnenwerk: Redactiebureau Ron Heijer, Markelo Omslagontwerp: Studio Bassa, Culemborg Omslaguitvoering: A-Graphics Design, Apeldoorn ISBN 978 90 395 2709 2 NUR 163 Alle rechten voorbehouden. Alle intellectuele eigendomsrechten, zoals auteurs- en databankrechten, ten aanzien van deze uitgave worden uitdrukkelijk voorbehouden. Deze rechten berusten bij Sdu Uitgevers bv en de auteur. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen, mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich te wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van een gedeelte van deze uitgave ten behoeve van commerciële doeleinden dient men zich te wenden tot de uitgever. Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, kan voor de afwezigheid van eventuele (druk)fouten en onvolledigheden niet worden ingestaan en aanvaarden de auteur(s), redacteur(en) en uitgever deswege geen aansprakelijkheid voor de gevolgen van eventueel voorkomende fouten en onvolledigheden. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the publisher’s prior consent. While every effort has been made to ensure the reliability of the information presented in this publication, Sdu Uitgevers neither guarantees the accuracy of the data contained herein nor accepts responsibility for errors or omissions or their consequences. Voorwoord Het studieboek Beleggen en financiële markten is voor de vierde druk grondig herzien. Uiteraard komen daarbij de effecten die de kredietcrisis, de schuldencrisis en de economische recessie op de financiële markten en op het beleggen hebben aan de orde. Verder wordt in deze vierde druk meer aandacht besteed aan beleggingsstrategieën voor obligaties en aan waarderingsmethoden voor aandelen. De informatie voor de gebruiker wordt uitgebreider, doordat aanvullende meerkeuzevragen, extra opgaven en appendices via de website beschikbaar komen. Doelgroep, doelstelling, aard en opzet zijn, in vergelijking met de derde druk, ongewijzigd gebleven. Tekst, tabellen en figuren zijn overal waar dat nodig was aangepast aan de actualiteit. Ik bedank Maaike Westra die de nieuwe opgaven en toetsen in de vierde druk en de uitwerkingen daarvan heeft gecorrigeerd. Verder heb ik van diverse collega’s en studenten bruikbaar commentaar ontvangen dat ik in verschillende hoofdstukken heb verwerkt. Ook bedank ik Cor Hendriks en Martin Holleman voor hun bijdragen. Voor de uiteindelijke tekst, inclusief eventuele onjuistheden en onvolkomenheden, draag ik zelf uiteraard de volledige verantwoordelijkheid. Ik blijf commentaar van gebruikers zeer op prijs stellen. Groningen, januari 2013 Hans Buunk v Inhoud Inleiding xi 1 Beleggen en de vermogensmarkt 1.1 De vermogensmarkt 1.1.1 Financieringssaldi 1.1.2 Financiële titels 1.1.3 Financiële markten 1.1.4 Beleggen 1.2 Rente 1.2.1 Vraag en aanbod op de markt 1.2.2 Inflatieverwachtingen 1.2.3 Buitenlandse rente en wisselkoers 1.3 Monetair beleid 1.3.1 Doel en werking 1.3.2 Het geldhoeveelheidsbeleid in de eurozone 1.3.3 Geldmarktbeleid en rente 1.3.4 Kredietcrisis, recessies en schuldencrisis 1.4 Rentestructuur Opgaven hoofdstuk 1 Antwoorden op de toetsvragen 1 1 1 3 4 6 7 8 10 12 14 14 15 18 19 21 25 29 2 Risico en rendement 2.1 De moderne portefeuilletheorie 2.1.1 De keuze van een beleggingsobject 2.1.2 Spreiding door portefeuillevorming 2.1.3 Efficiënte portefeuilles en het optimum van de belegger 2.2 Het Capital Asset Pricing Model 2.2.1 Risicovrij lenen en uitzetten 2.2.2 Marktrisico en uniek risico 2.3 De efficiënte-markthypothese 2.3.1 Versies van de efficiënte-markthypothese 2.3.2 Gevolgen voor het beleggen 2.3.3 Behavioral finance Appendix 2.1 Risico en rendement bij portefeuillevorming Appendix 2.2 Het meten van marktrisico Opgaven hoofdstuk 2 Antwoorden op de toetsvragen 31 31 32 34 36 38 39 41 43 44 45 46 48 50 52 56 vii Beleggen en financiële markten viii 3 Nominale titels 3.1 Geldmarkttitels en kapitaalmarkttitels 3.1.1 Geldmarkttitels 3.1.2 Obligaties 3.1.3 Converteerbare obligaties 3.1.4 Rendement op obligaties 3.2 De obligatiemarkt 3.2.1 Emissie en handel 3.2.2 Koersvorming en risicovrije rente 3.2.3 De risico-opslag 3.2.4 Rentegevoeligheid en duration 3.2.5 Koersvorming van converteerbare obligaties 3.2.6 Obligatie-indexcijfers 3.3 Beleggen in obligaties 3.3.1 Passief beleggen 3.3.2 Actief beleggen Opgaven hoofdstuk 3 Antwoorden op de toetsvragen 57 57 57 59 62 64 67 67 68 72 75 81 83 84 85 90 94 98 4 Aandelen 4.1 De producten 4.1.1 Soorten aandelen 4.1.2 Rendement op aandelen 4.1.3 Aandelen en zeggenschap 4.2 De aandelenmarkt 4.2.1 De emissiemarkt 4.2.2 Handel op de secundaire markt 4.2.3 Koersvorming 4.2.4 Aandelenindexcijfers 4.3 Beleggen in aandelen 4.3.1 Selectie van aandelen 4.3.2 Aandelenwaardering en -selectie 4.3.3 Spreiding 4.3.4 Strategieën Opgaven hoofdstuk 4 Antwoorden op de toetsvragen 101 101 101 102 104 106 106 108 111 116 120 120 128 131 133 136 141 5 Derivaten 5.1 Opties, termijncontracten en andere titels 5.1.1 Opties en warrants 5.1.2 Termijncontracten 5.1.3 Swaps en gestructureerde producten 5.2 De markt voor derivaten 5.2.1 Handelsplaatsen en handelssystemen 5.2.2 Koersvorming van opties 5.2.3 Koersvorming van termijncontracten 143 143 143 146 148 152 152 153 160 Inhoud 5.3 Beleggen in derivaten 5.3.1 Opties in combinatie met aandelen 5.3.2 Optiestrategieën 5.3.3 Beleggen in futures Appendix 5.1 Het optiewaarderingsmodel van Black en Scholes Opgaven hoofdstuk 5 Antwoorden op de toetsvragen 163 164 167 174 176 179 185 6 Onroerend goed 6.1 De producten 6.1.1 Direct en indirect onroerend goed 6.1.2 Rendement op onroerend goed 6.2 Markt en prijsvorming 6.2.1 De markt voor onroerend goed 6.2.2 Waardebepaling van onroerend goed 6.2.3 Onroerendgoedindexcijfers 6.2.4 Vastgoed en de financiële crises 6.3 Beleggen in onroerend goed 6.3.1 Risico en rendement 6.3.2 Bescherming tegen inflatie 6.3.3 Beleggingsmogelijkheden Opgaven hoofdstuk 6 Antwoorden op de toetsvragen 187 187 187 190 191 191 194 197 199 201 201 203 203 206 209 7 Portefeuillevorming 7.1 Opbouw van een beleggingsportefeuille 7.1.1 Uitgangspunten en doelstellingen 7.1.2 De asset mix 7.1.3 De asset allocation 7.1.4 Beleid en strategie per beleggingscategorie 7.2 Beleggen via fondsen en verzekeraars 7.2.1 Beleggingsinstellingen 7.2.2 Indeling naar beleggingscategorie 7.2.3 Hedgefondsen en private-equityfondsen 7.2.4 Beleggen en verzekeren 7.3 Prestatiemeting en -vergelijking 7.3.1 Maatstaven 7.3.2 Vergelijking van beleggingsinstellingen Appendix 7.1 Beoordelingsmaatstaven en het Capital Asset Pricing Model Opgaven hoofdstuk 7 Antwoorden op de toetsvragen 211 211 211 213 214 216 218 218 220 225 226 226 226 228 229 231 234 ix Beleggen en financiële markten x 8 Technische analyse 8.1 Uitgangspunten 8.2 Chartreading 8.2.1 Grafieken 8.2.2 Trends 8.2.3 Koerspatronen 8.3 Statistische analyse 8.3.1 Het voortschrijdend gemiddelde 8.3.2 De Relative Strength Index (RSI) 8.3.3 Het Momentum en de Rate of Change (ROC) 8.3.4 De On Balance Volume indicator (OBV-indicator) 8.3.5 De Advance/Decline-indicator (A/D-indicator) Opgaven hoofdstuk 8 Antwoorden op de toetsvragen 235 235 236 237 239 241 244 244 246 247 249 250 252 255 9 Fiscale aspecten 9.1 Het boxenstelsel in de Wet op de Inkomstenbelasting 9.2 Box III 9.3 Uitzonderingen en vrijstellingen Opgaven hoofdstuk 9 Antwoorden op de toetsvragen 257 257 258 260 263 265 Index 267 Inleiding Beleggen en financiële markten is een studieboek voor het hoger onderwijs dat het gehele vakgebied beleggen bestrijkt: zowel aan de theoretische als aan de praktische kanten wordt aandacht besteed. Het boek stelt de particuliere belegger centraal en biedt de kennis die nodig is om de particuliere belegger vakkundig te kunnen adviseren. Het boek is ook buiten het onderwijs bruikbaar voor iedereen die geïnteresseerd is in een verantwoorde behandeling van het onderwerp beleggen. Het eerste hoofdstuk van het boek beschrijft en analyseert de vermogensmarkt, de markt waarop de belegger opereert. In dit hoofdstuk ligt het accent op de verklaring van de rente. In hoofdstuk 2 komt vervolgens de theorie van de vermogensmarkt aan de orde: de moderne portefeuilletheorie, het Capital Asset Pricing Model, de efficiëntemarkthypothese en de benadering van de behavioral finance. Daarmee is de kern van de vermogensmarkttheorie behandeld. Centraal daarin staat de relatie tussen rendement en risico, die de belangrijkste verklaring biedt voor wat op de financiële markten gebeurt. In de hoofdstukken 3 tot en met 6 komen de verschillende beleggingsobjecten aan de orde. Dat zijn achtereenvolgens nominale titels (in het bijzonder obligaties), aandelen, derivaten (met name opties en termijncontracten) en onroerend goed. Deze vier hoofdstukken hebben een uniforme structuur waarbinnen eerst de productkenmerken worden beschreven, dan de prijsvorming wordt geanalyseerd en ten slotte het beleggen in de betreffende producten wordt behandeld. In deze hoofdstukken wordt besproken hoe een belegger een portefeuille die uit één type beleggingsobjecten bestaat (bijvoorbeeld een aandelenportefeuille) kan samenstellen. De wijze waarop een belegger een portefeuille met meerdere typen beleggingsobjecten kan vormen, komt aan de orde in hoofdstuk 7. De hoofdstukken 8 en 9 gaan ten slotte in op de technische analyse en op de fiscale aspecten die voor de particuliere belegger van belang zijn. Beleggen en financiële markten is geschikt voor zelfstudie. De stof wordt toegankelijk en met veel praktische illustraties uiteengezet. Per hoofdstuk is een aantal toetsen en opgaven opgenomen. Ook biedt het boek mogelijkheden de leerstof op verschillende niveaus te bestuderen. De statistische en wiskundige aspecten van de stof zijn in appendices bij de hoofdstukken ondergebracht. Voor een goed begrip van de hoofdtekst is het bestuderen van deze appendices niet vereist. Daarnaast maakt het boek gebruik van kaders waarin specifieke thema’s nader worden uitgewerkt. De uitwerkingen van de toetsen zijn opgenomen in de tekst. De uitwerkingen van de opgaven worden via internet ter beschikking gesteld aan de docenten. Via internet wordt zowel voor docenten als voor studenten aanvullend studiemateriaal ter beschikking gesteld. xi Hoofdstuk 1 Beleggen en de vermogensmarkt Beleggers opereren op de vermogensmarkt, waar zij financiële titels kopen. In dit hoofdstuk wordt eerst een algemeen beeld van de vermogensmarkt geschetst, waarbij het begrip beleggen nader wordt omschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de rente, de prijs die op de vermogensmarkt wordt betaald. Aparte aandacht wordt besteed aan de invloed van het monetaire beleid op de rente en aan de verklaring van renteverschillen. 1.1 De vermogensmarkt De vermogensmarkt is de markt waarop financiële titels worden verhandeld. De vermogensmarkt bestaat uit een aantal deelmarkten, de financiële markten. Beleggers opereren aan de aanbodkant van de financiële markten, waar zij financiële titels kopen. 1.1.1 vermogensmarkt Financieringssaldi De vermogensmarkt zorgt ervoor dat overschotten aan financiële middelen terecht komen op plaatsen waar tekorten aan financiële middelen bestaan. Om deze overschotten en tekorten in beeld te brengen, wordt de economie van een land ingedeeld in drie sectoren: bedrijven, gezinnen en overheid. Tussen deze drie sectoren onderling en tussen het binnenland en het buitenland lopen twee typen geldstromen. De bestedingen vormen het eerste type geldstroom. Bestedingen zijn betalingen die gedaan worden om goederen en diensten aan te kopen. De gezinnen kopen bijvoorbeeld consumptiegoederen bij de bedrijven, hetgeen tot een geldstroom van de gezinnen naar de bedrijven leidt. Het tweede type geldstroom tussen de sectoren bestaat uit de inkomensoverdrachten: betalingen waar geen levering van goederen en diensten tegenover staat. Voorbeelden van inkomensoverdrachten zijn subsidies en belastingen. Beide soorten betalingen worden vereenvoudigd weergegeven in figuur 1.1. 1 Beleggen en financiële markten Buitenland Uitvoer X Intermediaire leveringen H Invoer M Bedrijven Inkomen gezinnen uit bedrijven Yb Belastingen op bedrijven Bb Overheidsbestedingen O Particuliere consumptie C Overheid Inkomen gezinnen uit overheid Yo Subsidies To Belastingen gezinnen Bg Gezinnen Toelichting De richting van de pijlen geeft de richting van de betreffende geldstromen weer. Het financieringssaldo van elke sector is gelijk aan het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven. Het financieringssaldo van de gezinnen bijvoorbeeld komt als volgt tot stand. Eerst worden de ontvangen inkomsten bij elkaar opgeteld. Het gaat hier om de beloningen voor het ter beschikking stellen van productiefactoren Yb en Yo, vermeerderd met de door de gezinnen ontvangen subsidies To. Van deze inkomsten worden de uitgaven van de gezinnen afgetrokken. De uitgaven bestaan uit de particuliere consumptie C en de door de gezinnen betaalde belastingen Bg. Het verschil tussen inkomsten en uitgaven is het financieringssaldo van de gezinnen. De financieringssaldi van de andere sectoren kunnen op vergelijkbare wijze berekend worden. In formulevorm geldt: Financieringssaldo gezinnen Fg = (Yb + Yo + To) – (C + Bg) Financieringssaldo overheid Fo = (Bg + Bb) – (Yo + O + To ) Financieringssaldo bedrijven Fb = (C + O + X + H) – (Yb + Bb + M + H) Financieringssaldo buitenland Fe = M – X Te berekenen valt dat de som van de financieringssaldi op 0 uitkomt. (Bron: C. van Ewijk en L.J.R. Scholtens, Geld, financiële markten en financiële instellingen, Wolters-Noordhoff Groningen 2003) Figuur 1.1 Kringloop en financieringssaldi financieringssaldo 2 In de figuur is te zien, dat elke sector zowel geld ontvangt als geld uitgeeft. De ontvangsten en de uitgaven van een sector zijn in de regel niet even groot. Het verschil tussen ontvangsten en uitgaven van een sector heet het financieringssaldo. Heeft een bepaalde sector een tekort, dan staat daar per definitie elders een overschot tegenover: het totaal van de financieringssaldi is 0. Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt Er geldt dus: Financieringssaldo gezinnen + Financieringssaldo bedrijven + Financieringssaldo overheid + Financieringssaldo buitenland = 0 Het financieringssaldo van het buitenland ten opzichte van Nederland is al gedurende meer dan dertig jaar negatief; het buitenland heeft dus een financieringstekort. Met andere woorden: Nederland heeft een financieringsoverschot ten opzichte van het buitenland. De vermogensmarkt zorgt ervoor dat de overschotten van de ene sector worden aangewend om de tekorten van de andere sector te financieren. Dat kan op twee manieren. In de eerste plaats kunnen er rechtstreeks financiële middelen van een sector met een overschot naar een sector met een tekort vloeien. Zo kunnen bedrijven aandelen uitgeven die door de gezinnen worden gekocht. Men spreekt dan van directe financiering. In de tweede plaats kunnen de middelen uit een overschotsector een tekortsector via een omweg bereiken. De gezinnen kunnen bijvoorbeeld hun overschotten in de vorm van spaargelden bij de banken uitzetten terwijl de banken met die middelen obligaties van bedrijven kopen. Die vorm van financieren heet indirecte financiering. Zowel in het geval van directe als van indirecte financiering worden per saldo de middelen die de overschotsectoren ter beschikking stellen geruild tegen financiële titels. 1.1.2 directe financiering indirecte financiering Financiële titels Financiële titels (of vermogenstitels) geven recht op toekomstig geld. Voorbeelden van financiële titels zijn spaartegoeden, deposito’s, aandelen en obligaties. Financiële titels kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld. In de eerste plaats kan men een onderscheid aanbrengen tussen effecten en boekvorderingen. Aandelen en obligaties vallen in de categorie van de effecten. Effecten zijn verhandelbare waardepapieren. Een spaartegoed of een deposito bij een bank is alleen te zien in de boeken van de bank en van de eigenaar. Dergelijke financiële titels worden daarom boekvorderingen genoemd. Het kenmerkende verschil tussen effecten en boekvorderingen is dat effecten meestal gemakkelijk verhandeld kunnen worden, in het bijzonder op de beurs, en boekvorderingen niet. Wie een aandeel Philips Electronics bezit, kan dat aan iemand anders verkopen zonder toestemming van Philips Electronics, terwijl een spaartegoed bij de SNS-bank niet zonder medewerking van de SNS-bank aan een ander kan worden overgedragen. Een tweede mogelijke manier om financiële titels in te delen is het onderscheiden van nominale en zakelijke financiële titels. financiële titels effecten boekvorderingen nominale titel zakelijke titel 3 Beleggen en financiële markten Een nominale titel geeft recht op een in geld vaststaand bedrag. Een voorbeeld van een nominale titel is een obligatie. Een zakelijke titel geeft recht op een zakelijk actief, zodat de waarde van een dergelijke titel bepaald wordt door de waarde van dat zakelijke actief. De bekendste zakelijke titel is het aandeel. De waarde van het aandeel Philips Electronics is geen in geld vaststaand bedrag, maar is afhankelijk van de marktwaarde van Philips Electronics. Figuur 1.2 illustreert de twee behandelde indelingen van financiële titels. Verhandelbaarheid Rechten Effecten Boekvorderingen Nominale titels Obligaties Commercial Paper Spaartegoeden Hypothecaire kredieten Zakelijke titels Aandelen van naamloze vennootschap (NV) Eigen vermogen ingebracht in vennootschap onder firma (VoF) Figuur 1.2 Indeling van financiële titels derivaten ‘oorspronkelijke’ financiële titels Ten slotte kunnen financiële titels worden onderscheiden in derivaten en ‘oorspronkelijke’ financiële titels. Derivaten zijn afgeleide financiële titels, dat wil zeggen dat ze gebaseerd zijn op andere titels. Een voorbeeld van een derivaat is een optie. Een optie geeft rechten op een andere titel. Een calloptie op het aandeel Philips Electronics bijvoorbeeld, geeft het recht om het betreffende aandeel tegen een bepaalde prijs te kopen. Financiële titels die geen derivaten zijn kunnen als ‘oorspronkelijke’ financiële titels worden aangeduid. Oorspronkelijke financiële titels spelen de centrale rol in de overdracht van financiële middelen tussen sectoren met een overschot en sectoren met een tekort. Derivaten hebben als belangrijkste functie de overdracht van risico, hetgeen in hoofdstuk 5 aan de orde zal komen. 1.1.3 financiële markten geldmarkt kapitaalmarkt openbare en onderhandse markt 4 Financiële markten De vermogensmarkt kan aan de hand van een aantal criteria worden ingedeeld in financiële markten, hetgeen verschillende indelingen oplevert. Ten eerste is er een indeling naar looptijd van de verhandelde financiële titels. Op grond daarvan kunnen de geldmarkt en de kapitaalmarkt worden onderscheiden. De scheidslijn tussen beide markten wordt in dit leerboek gelegd bij een looptijd van een jaar. Op de geldmarkt worden financiële titels verhandeld met een resterende looptijd tot en met een jaar, op de kapitaalmarkt titels met een resterende looptijd van meer dan een jaar. Een tweede indeling gebruikt als criterium de openheid van de markt. De openbare markt is gemakkelijk toegankelijk en heeft doorgaans de vorm van een beurs. De onderhandse markt is meer besloten. Een voorbeeld is de markt voor woninghypotheken. Op de openbare markt worden vooral effecten Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt verhandeld, op de onderhandse markt vooral boekvorderingen. Figuur 1.3 brengt de ontwikkeling van de beurskoersen op een aantal openbare aandelenmarkten in beeld. 160,0 140,0 120,0 Index 100,0 80,0 60,0 40,0 20,0 2012 2011 2010 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 0,0 Verenigde Staten (Dow Jones-index) Japan (Nikkei-index) Europa (Eurotop-100 index) 1) 2012: t/m juli. (Bron: www.dnb.nl) Figuur 1.3 Koersontwikkeling aandelen (2001 = 100, maandgemiddelden 2001-20121)) Als derde en laatste indeling valt het onderscheid tussen de primaire en de secundaire markt te noemen. De primaire markt is de markt voor nieuw uitgegeven financiële titels. Op deze markt worden de vermogenstekorten die eerder zijn behandeld gefinancierd. Op de secundaire markt worden bestaande vermogenstitels verhandeld. primaire en secundaire markt Toets 1.1 Pas de drie genoemde indelingen toe op de volgende transacties: a. de aankoop van een aandeel op de Effectenbeurs van Euronext Amsterdam; b. het afsluiten van een doorlopend krediet bij een bank; c. het inschrijven op een emissie van staatsobligaties met een looptijd van tien jaar. 5 Beleggen en financiële markten 1.1.4 beleggen Beleggen Beleggers stellen financiële middelen ter beschikking in ruil voor financiële titels. Dat wil zeggen dat beleggers aan de aanbodkant van de vermogensmarkt opereren. Beleggen valt te definiëren als het omzetten van geld in financiële titels en andere vermogensobjecten met als doel het behalen van rendement. Deze definitie houdt een brede omschrijving van het begrip beleggen in. Onder dit begrip vallen transacties in alle financiële titels – variërend van spaartegoeden tot aandelen – en ook transacties in vermogensobjecten zoals onroerend goed. Tabel 1.1 laat ter illustratie zien hoe het kapitaal van Nederlandse beleggingsinstellingen verdeeld is over de belangrijkste typen vermogensobjecten. Tabel 1.1 Beleggingen van Nederlandse beleggingsinstellingen (ultimocijfers in miljoenen euro’s, 2009-2012) 2009 2010 2011 20121) 24.339 30.200 29.885 30.431 Aandelen en deelnemingen 216.486 256.553 260.450 277.833 Obligaties 153.470 153.724 165.732 173.677 Derivaten 2.410 4.778 3.666 3.468 Leningen en overig 59.009 48.551 44.957 56.183 Totaal 455.713 493.806 504.690 541.591 Onroerend goed 1) Eerste kwartaal (Bron: www.dnb.nl) direct en indirect rendement 6 Beleggen is gericht op het behalen van rendement. Het totale rendement dat behaald kan worden op een beleggingsobject bestaat uit direct en indirect rendement. Het directe rendement wordt gevormd door de ontvangen opbrengsten als percentage van het belegde bedrag. Direct rendement ontstaat door dividenduitkeringen, rentebetalingen en nettohuuropbrengsten. Indirect rendement is de waardeverandering van het vermogensobject als percentage van het belegde bedrag. Indirect rendement is het gevolg van veranderingen in de beurskoers (bijvoorbeeld bij aandelen of obligaties) of de verkoopwaarde (bijvoorbeeld bij onroerend goed). Kern van het beleggingsproces is, zoals uitgebreid in dit boek zal worden besproken, de afweging tussen rendement en risico. Hoewel risico’s in het beleggingsproces onvermijdelijk zijn, is het mogelijk om, gegeven een bepaalde rendementsdoelstelling, de risico’s te minimaliseren. Dit gebeurt onder meer door een goede verdeling van het te beleggen vermogen over de Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt verschillende beleggingscategorieën, zoals nominale titels, zakelijke titels, derivaten en onroerend goed. Deze verdeling, die de ‘asset mix’ genoemd wordt, komt in hoofdstuk 7 aan de orde. 1.2 Rente De rente is de prijs die op de vermogensmarkt wordt betaald. Figuur 1.4 brengt de ontwikkeling van de rente in Nederland over de afgelopen halve eeuw in beeld. rente 14,00 12,00 10,00 % 8,00 6,00 4,00 2,00 Kapitaalmarktrente 12 20 08 20 04 20 96 00 20 19 92 19 88 19 84 19 80 19 76 19 72 19 64 68 19 19 19 19 56 60 0,00 Geldmarktrente 1) 2012 t/m juli Toelichting Geldmarktrente: promessedisconto (t/m 1977), driemaands aibor (t/m 1998), driemaands euribor (vanaf 1999). Kapitaalmarktrente: gemiddeld effectief rendement van de nieuwste drie langlopende staatsleningen (tot 1984), gemiddeld effectief rendement van de vijf langstlopende staatsleningen (vanaf 1984); effectief rendement jongste tienjarige staatslening (vanaf 2004). (Bron: www.cbs.nl, www.dnb.nl, DNB Statistisch Bulletin, diverse jaren) Figuur 1.4 Rente in Nederland, 1956-2012 (jaargemiddelden)1) In figuur 1.4 zijn zowel de geldmarktrente als de kapitaalmarktrente weergegeven. Voor de geldmarktrente is de meest gebruikte maatstaf – vaak ‘benchmark’ genoemd – de driemaands euribor, dat is de rente die banken aan elkaar in rekening brengen voor driemaands deposito’s in euro’s. Op de euribortarieven wordt in paragraaf 1.3 nader ingegaan. Voor de kapitaalmarktrente bestaan twee benchmarks. De eerste is het effectieve rendement op staatsleningen, waarbij tegenwoordig meestal staatsleningen met een resterende looptijd van tien jaar worden gebruikt. Naast of in plaats van deze benchmark, die in het verleden de meest gehanteerde maatstaf was, wordt in de markt meer en meer de swaprente als benchmark voor de kapitaalmarktrente gebruikt. De swaprente is het vaste tarief op renteswaps, hetgeen in hoofdstuk 5 aan de orde komt. geldmarktrente kapitaalmarktrente swaprente 7 Beleggen en financiële markten De hoogte van de rente wordt onder andere bepaald door de vraag- en aanbodverhoudingen op de vermogensmarkt, de inflatieverwachtingen en de invloed van de buitenlandse rente in samenhang met de wisselkoers. Ook het monetaire beleid heeft invloed op de rente. 1.2.1 contractuele besparingen vrije besparingen Vraag en aanbod op de markt Op de vermogensmarkt leveren de sectoren met een financieringsoverschot het aanbod. De vraag wordt uitgeoefend door de sectoren met een financieringstekort. Onder invloed van vraag en aanbod komt de prijs, de rentevoet, tot stand. Op de vermogensmarkt heeft de sector gezinnen doorgaans een financieringsoverschot en fungeert zo als de belangrijkste aanbieder. De omvang van het aanbod wordt daarmee vooral bepaald door de omvang van de gezinsbesparingen. De gezinsbesparingen vallen in twee categorieën onder te verdelen: de contractuele besparingen en de vrije besparingen. Contractuele besparingen verlopen via premiebetalingen aan levensverzekeraars en pensioenfondsen. De overige besparingen zijn de vrije besparingen. Hieronder vallen bijvoorbeeld besparingen via banken. De omvang van de besparingen is onder andere afhankelijk van de leeftijdsopbouw van de bevolking – de categorie tussen de 40 en 65 spaart relatief veel – en van het nationale inkomen. In Nederland zijn door het bestaande pensioensysteem de contractuele besparingen relatief hoog; ze vormen het grootste deel van de gezinsbesparingen. De contractuele besparingen zorgen zo voor een omvangrijk en stabiel aanbod op de Nederlandse vermogensmarkt. De sector bedrijven heeft als regel een financieringstekort en oefent daarmee vraag uit op de vermogensmarkt. De vraag van de bedrijven wordt vooral bepaald door mate waarin er investeringen gefinancierd moeten worden. Hoe gunstiger de winstverwachtingen, hoe meer de bedrijven zullen investeren. Dit brengt met zich mee, dat de bedrijven bij hoogconjunctuur meer vraag op de vermogensmarkt zullen uitoefenen, hetgeen een van de redenen is dat de rente bij hoogconjunctuur als regel relatief hoog is. Of de sector overheid een financieringsoverschot of een -tekort heeft, is afhankelijk van de mate waarin de overheidsuitgaven via overheidsinkomsten zoals belastingen en premies gefinancierd worden. Bij onvoldoende inkomsten heeft de overheid een financieringstekort, hetgeen op de vermogensmarkt gedekt moet worden. Sinds de eeuwwisseling heeft het budget van de Nederlandse overheid gedurende een viertal jaren een – bescheiden – overschot te zien gegeven. Vanaf 2009 is er sprake van een omvangrijk tekort. Figuur 1.5 laat de theoretische relatie tussen vraag, aanbod en rente op de vermogensmarkt zien. 8 Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt a. Uitgangssituatie R Av Re Vv A v, V v b. Toename van het aanbod A v’ Av R Re R e’ Vv A v, V v c. Toename van de vraag ...R Av R e’’ Re V v’ Vv A v, V v Toelichting R is het symbool voor de rentevoet, Av staat voor het aanbod op de vermogensmarkt en Vv voor de vraag op de vermogensmarkt. In de uitgangssituatie a ligt de rentevoet R op Re, de evenwichtsrentevoet. Wanneer het aanbod toeneemt (situatie b) verschuift de aanbodcurve naar rechts en komt een nieuwe, lagere evenwichtsrentevoet Re’ tot stand. Toename van de vraag (situatie c) leidt tot een verschuiving van de vraagcurve naar rechts en een stijging van de evenwichtsrentevoet tot Re’’. Figuur 1.5 Vraag en aanbod op de vermogensmarkt 9 Beleggen en financiële markten De invloed van vraag en aanbod op de rente speelt zich sinds de komst van de Economische en Monetaire Unie (EMU) in 1999 niet meer af op het niveau van de Nederlandse vermogensmarkt, maar op het niveau van de vermogensmarkt binnen de eurozone. Toets 1.2 Verklaar theoretisch wat er gebeurt met de rente in de eurozone, wanneer de Europese Unie een bronbelasting op rente-inkomsten invoert. 1.2.2 nominale rente reële rente inflatieverwachtingen Fisher-relatie Inflatieverwachtingen Inflatie – stijging van het prijspeil – is van grote invloed op de rente. De belegger die vermogen ter beschikking stelt, ziet bij inflatie de waarde van dat vermogen dalen. De belegger zal voor deze waardedaling compensatie willen hebben in de vorm van rente. In de economische theorie zegt men dan dat de belegger meer geïnteresseerd is in de reële rente dan in de nominale rente. De nominale rente is de rente, uitgedrukt in geld. De reële rente is de rente die men ontvangt na correctie voor de waardedaling van het vermogen. De reele rente is bij benadering gelijk aan de nominale rente verminderd met de inflatie. Krijgt de belegger nominaal een rentevergoeding van 5% en stijgen de prijzen gemiddeld met 2%, dan is de reële rente ongeveer 3%. Nu weten de beleggers van tevoren niet, hoeveel de inflatie in de toekomst zal zijn. Toch zullen zij een vergoeding voor de toekomstige inflatie eisen. Met andere woorden, de inflatieverwachtingen zijn mede bepalend voor de geëiste rente. Volgens de Fisher-relatie eisen de beleggers als vergoeding een bepaalde reële rente, vermeerderd met de verwachte inflatie: Geëiste nominale rente = Geëiste reële rente + Verwachte inflatie De Fisher-relatie is van belang, omdat op de korte termijn de geëiste reële rente weinig zal veranderen. De nominale rente wordt op de korte termijn dus vooral bepaald door de inflatieverwachtingen. Deze verwachtingen spelen daarmee een centrale rol op de financiële markten. Wanneer er gegevens beschikbaar komen waardoor de inflatieverwachtingen veranderen, zullen de markten daarop in meerdere of mindere mate reageren. Tabel 1.2 toont een aantal factoren dat van invloed is op de inflatie. Deze factoren zijn in drie categorieën in te delen: kostenstijgingen, toename van de bestedingen en geldgroei. Wanneer inflatie veroorzaakt wordt door de eerste categorie factoren, kostenstijgingen, is er sprake van kosteninflatie. Macro-economisch zijn vooral de prijzen van de import (grondstoffen, brandstoffen) en de loonkosten bepalend voor het kostenpeil van de bedrijven. In de invoerprijzen, uitgedrukt in de nationale valuta, is de invloed van wisselkoersfluctuaties verwerkt. De invoerprijzen in euro’s stijgen, wanneer de euro deprecieert ten opzichte van andere valuta’s, in het bijzonder ten opzichte van de dollar. 10 Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt Tabel 1.2 Kerngegevens eurozone 2010-2012 (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven) Prijzen en kosten ConsumptiePrijsindex1) Industriële producentenprijzen Import-prijzen Olieprijzen (euro per vat) 1) Arbeidskosten per uur Arbeidskosten per eenheid product 2010 1,6 2,9 4,9 60,7 1,5 -0,8 2011 2,7 5,9 5,9 79,7 2,8 0,8 2012-I 2,5 3,7 3,3 84,6 2,0 1,5 Indicatoren van de reële economische ontwikkeling BBP volume Industriële productie Bezettingsgraad (verw. industrie (%)1) Producentenvertrouwen (verw. industrie) 1), 2) Werkgelegenheid Werkloosheid (% beroepsbevolking) 1) 2010 2,0 4,1 76,7 -4,7 -0,6 10,1 2011 1,5 2,5 80,3 0,1 0,1 10,2 2012-I 0,0 -2,4 78,8 -11,1 -0,4 11,2 1) Tweede kwartaal 2) Saldo van positieve en negatieve antwoorden, in procenten (Bron: www.ecb.int) Toets 1.3 Verklaar waarom de wisselkoers van de euro ten opzichte van de dollar van groter belang is voor de inflatie in de eurozone dan de wisselkoers van de euro ten opzichte van andere valuta’s. Bij de loonkosten gaat het om de arbeidskosten per eenheid product. Deze worden door twee zaken bepaald: de loonkosten per werknemer en de arbeidsproductiviteit. Stijgen de loonkosten per werknemer procentueel meer dan de arbeidsproductiviteit, dan nemen de arbeidskosten per eenheid product toe. Publicatie van cijfers omtrent de arbeidsproductiviteit en de loonsomstijging is daarom vaak van invloed op de inflatieverwachtingen en de geëiste rentevoet. In de tweede plaats kan inflatie veroorzaakt worden door toename van de bestedingen. Het type inflatie dat dan optreedt, bestedingsinflatie, is afhankelijk van de conjuncturele ontwikkelingen. Een belangrijke maatstaf in dit verband is de bezettingsgraad. Dit cijfer geeft aan in hoeverre de productiecapaciteit benut is. Een stijging van de bezettingsgraad kan er op wijzen dat de vraag het aanbod gaat overtreffen, hetgeen tot toename van de inflatie kan leiden. Ook enquêtes die het vertrouwen onder producenten of consumenten meten, kunnen een indicatie omtrent de conjuncturele ontwikkeling geven. 11 Beleggen en financiële markten Een derde mogelijke oorzaak voor inflatie is de groei van de geldhoeveelheid, die elders in dit hoofdstuk aan de orde komt. 1.2.3 Buitenlandse rente en wisselkoers In de huidige wereldeconomie kent het internationale kapitaalverkeer weinig beperkingen. Met name institutionele beleggers staan in die situatie voor de keuze in hoeverre zij hun vermogen op buitenlandse financiële markten moeten beleggen. Veronderstel bijvoorbeeld dat een pensioenfonds in de eurozone een afweging wil maken tussen beleggen in een driemaandsdeposito in euro’s, waarvoor een rentetarief van 4% geldt, en een driemaandsdeposito in Australische dollars. Welk rentetarief zal het pensioenfonds in dat geval eisen op een driemaandsdeposito in Australische dollars? Het antwoord op die vraag wordt, behalve door de driemaandsrente in de eurozone, theoretisch slechts door één factor bepaald: de verwachte wisselkoers van de euro ten opzichte van de Australische dollar. Immers, bij belegging in Australische dollars moet het fonds aan het begin van de beleggingsperiode euro’s in dollars omzetten en aan het eind van die periode de dollars weer omruilen voor euro’s tegen de dan geldende wisselkoers. Wanneer het pensioenfonds bijvoorbeeld verwacht dat de euro zal gaan appreciëren, zal het fonds op de dollarbelegging een hogere rente eisen dan 4%: de euro wordt duurder, dus het pensioenfonds moet, wanneer de dollarbelegging weer moet worden omgezet in euro’s, meer Australische dollars betalen per euro. Een hogere rente op de dollarbelegging maakt het mogelijk om die gestegen wisselkoers van de euro te betalen. Beleggen in Australische dollars levert hetzelfde rendement op als beleggen in euro’s, indien het renteverschil tussen de dollar- en de eurobelegging precies groot genoeg is om de waardestijging van de euro te compenseren. In dat geval is er sprake van pariteit (gelijkheid) tussen de twee beleggingen. Deze pariteit kan – vereenvoudigd – als volgt worden uitgedrukt: Rentevoet binnenland (%) ongedekte interestpariteit 12 + Verwachte appreciatie binnenlandse valuta (%) = Rentevoet buitenland (%) Een getallenvoorbeeld ter illustratie: er bestaat ongedekte interestpariteit tussen de eurozone en Australië bij een eurorente van 1%, een verwachte appreciatie van de euro met 4% en een rente op Australische dollars van 5%. Beleggen in de euro levert dan, als de wisselkoersverwachtingen uitkomen, ongeveer hetzelfde op als beleggen in de Australische dollar. De pariteit die hier optreedt, heet de ongedekte interestpariteit. De pariteit wordt ongedekt genoemd, omdat het wisselkoersrisico op de belegging in dollars niet wordt afgedekt. In hoofdstuk 5 komt aan de orde dat het wisselkoersrisico in dergelijke situaties kan worden afgedekt via een transactie op de termijnmarkt en dat er dan sprake is van gedekte interestpariteit. Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt Het volgende kader geeft de precieze formule voor de ongedekte interestpariteit. Kader 1.1 De ongedekte interestpariteit wordt in de volgende vergelijking weergegeven: 1 + t . R€ = (1 + t . R$) . Wk€ Wk€w (1.3) Waarbij: R $ = rentevoet op beleggingen in Australische dollars R€ = rentevoet op beleggingen in euro’s Wk € = wisselkoers van de euro in Australische dollars Wk €w = verwachte wisselkoers van de euro in Australische dollars t = looptijd van de belegging in jaren Toets 1.4 Bereken welk rentetarief voor driemaandsdeposito’s in Australische dollar geldt bij ongedekte interestpariteit, wanneer het rentetarief op driemaandsdeposito’s in euro’s 4% op jaarbasis bedraagt en een appreciatie van de euro met 2% op jaarbasis verwacht wordt. Als tussen twee valuta’s ongedekte interestpariteit optreedt, levert beleggen in beide valuta’s per saldo evenveel op. De zwakste valuta biedt de hoogste en de sterkste valuta de laagste rente, maar de sterkste valuta gaat apprecieren. Geld lenen in de valuta met de laagste rente en dat geld uitzetten in de valuta met de hoogste rente heeft dan geen zin. Wanneer een belegger bijvoorbeeld euro’s tegen een lage rente leent en die omzet in Australische dollars, valt de hogere rente die op de Australische dollars wordt ontvangen weg tegen de hogere koers waartegen de euro’s uiteindelijk moeten worden teruggekocht. In de werkelijkheid van de internationale financiële markten komt het vaak voor dat ontwikkeling van de rentes en de wisselkoersen afwijkt van wat de theorie voorspelt. Beleggers kunnen hiervan gebruikmaken door te lenen in een laagrentende valuta en uit te zetten in een hoogrentende valuta. Deze strategie wordt carry trade genoemd. De strategie van de carry trade levert een extra rendement op wanneer de laagrentende valuta waarin wordt geleend niet – of althans: minder dan de theorie voorspelt – apprecieert. Een illustratie is de carry trade met Japanse yens in het eerste decennium van deze eeuw, toen het Japanse monetaire beleid zich kenmerkte door een zeer lage rente en tegelijkertijd de positie van de yen op de valutamarkt verzwakte. Lenen in yens en uitzetten in andere valuta’s – bijvoorbeeld de Australische dollar – werd een profijtelijke zaak. Deze carry trade is niet carry trade 13 Beleggen en financiële markten zonder risico’s. In perioden dat de yen sterk in waarde stijgt worden opgezette carry trades verliesgevend, omdat de yens bij aflossing moeten worden teruggekocht tegen een hogere wisselkoers dan de wisselkoers waarvoor ze zijn verkocht. 1.3 monetair beleid Monetair beleid houdt zich bezig met de geldhoeveelheid, de rente en de wisselkoers. Binnen de eurozone is het monetaire beleid een zaak van de Europese Centrale Bank. Het monetaire beleid is van grote invloed op de rente. 1.3.1 geldhoeveelheidsbeleid wisselkoersbeleid expansief monetair beleid restrictief monetair beleid Monetair beleid Doel en werking Er worden twee hoofdvormen van monetair beleid onderscheiden. De eerste hoofdvorm van monetair beleid, het geldhoeveelheidsbeleid, richt zich op het beheersen van de geldhoeveelheid. Het hoofddoel van het geldhoeveelheidsbeleid is inflatiebestrijding. Wanneer de centrale bank verwacht dat de inflatie zal toenemen, kan zij de geldmarktrente verhogen. Zo wordt krediet opnemen duurder, waardoor er minder krediet verleend wordt. Daardoor wordt er minder geld in omloop gebracht en hebben de gezinnen en de bedrijven minder te besteden. De tweede hoofdvorm van monetair beleid is het wisselkoersbeleid. Dit beleid werkt via vraag en aanbod op de valutamarkt. Als de nationale munt zwak staat, kan de centrale bank de geldmarktrente verhogen. Zo wordt kapitaal uit het buitenland aangetrokken waardoor de vraag naar de nationale munt toeneemt en de wisselkoers stijgt. Omgekeerd kan bij een sterke nationale munt de rente worden verlaagd. Beide vormen van monetair beleid kunnen restrictief en expansief zijn. Expansief monetair beleid doet via een relatief lage rente de geldhoeveelheid toenemen. Bij restrictief monetair beleid, dat zich kenmerkt door een relatief hoge rente, wordt de groei van de geldhoeveelheid beperkt. Figuur 1.6 geeft de effecten van de verschillende vormen van monetair beleid weer. Toets 1.5 In hoeverre bestaat er inflatiegevaar, wanneer een centrale bank tijdens laagconjunctuur voor een expansief geldhoeveelheidsbeleid kiest? geldmarkt in enge zin 14 Het monetaire beleid werkt via de geldmarkt. In algemene zin is dit de markt voor financiële titels met een looptijd tot en met twee jaar. Het monetaire beleid verloopt via een deelmarkt van de geldmarkt, de geldmarkt in enge zin. De geldmarkt in enge zin omvat de transacties tussen de centrale bank en haar rekeninghouders, met name de commerciële banken en de nationale overheden, en de transacties tussen de rekeninghouders onderling. Het beleid van de centrale bank beïnvloedt de geldmarkt op twee manieren. Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt In de eerste plaats bepaalt de centrale bank hoeveel liquide middelen aan de banken ter beschikking worden gesteld. In de tweede plaats stelt de centrale bank de tarieven vast die zij aan de commerciële banken in rekening brengt. Via het monetaire beleid wordt de kaspositie van de commerciële banken bij de centrale bank beïnvloed. Expansief (lage rente op geldmarkt) Geldhoeveelheidsbeleid Wisselkoersbeleid geldgroei + vraag naar nationale valuta – bestedingen en nationaal inkomen + inflatie + geldgroei – Restrictief (hoge rente op geldmarkt) vraag naar nationale valuta + bestedingen en nationaal inkomen – inflatie – Figuur 1.6 wisselkoers nationale valuta – wisselkoers nationale valuta + Effecten van monetair beleid Wanneer de kaspositie van de commerciële banken bij de centrale bank verbetert, spreekt men over verruiming van de geldmarkt. Gebeurt het omgekeerde, dan is er sprake van verkrapping van de geldmarkt. 1.3.2 verruiming en verkrapping Het geldhoeveelheidsbeleid in de eurozone In de eurozone is het geldhoeveelheidsbeleid de centrale vorm van monetair beleid. Het monetaire beleid valt onder de verantwoordelijkheid van de Europese Centrale Bank (ECB). Het beleid wordt uitgevoerd door het Eurosysteem, dat bestaat uit de Europese Centrale Bank en de centrale banken van de zeventien EMU-deelnemers. De commerciële banken in de eurozone houden een rekening aan bij het Eurosysteem en wel bij de centrale bank van de lidstaat waar de bank is gevestigd. De in Nederland gevestigde banken hebben dus te maken met De Nederlandsche Bank. Het officiële doel van het monetaire beleid in de eurozone is de inflatiebestrijding, oftewel de ‘handhaving van prijsstabiliteit’. Van prijsstabiliteit is volgens de ECB sprake als op middellange termijn de jaarlijkse prijsstijging in het eurogebied, ‘onder, maar dichtbij de 2%’ ligt. Deze laatste formulering betekent dat de ECB niet alleen inflatie, maar ook deflatie (daling van het prijspeil) wil tegengaan. ECB en Eurosysteem 15 Beleggen en financiële markten Het monetaire beleid is gebaseerd op twee pijlers: de economische analyse en de monetaire analyse. In het kader van de economische analyse hanteert de ECB een groot aantal inflatie-indicatoren: macro-economische grootheden (overheidstekort, invoerprijspeil, loonkosten, zie tabel 1.2) waaruit de te verwachten inflatie valt af te leiden. De monetaire analyse heeft met name betrekking op de geldhoeveelheid. De ECB heeft voor de lange termijn een percentage van 4,5 als ‘referentiewaarde’ voor de geldgroei vastgesteld. Dit betekent dat de geldhoeveelheid (gemeten als de liquiditeitenmassa, M3) in de eurozone op de lange termijn met maximaal 4,5% mag stijgen voordat er inflatiegevaar optreedt. De ECB voert in principe geen wisselkoersbeleid. Het beleid richt zich alleen dan op de wisselkoers van de euro wanneer de wisselkoersontwikkeling gevaar voor inflatie met zich meebrengt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een sterke depreciatie van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar optreedt. Toets 1.6 Verklaar hoe een depreciatie van de euro tot inflatie in het eurogebied kan leiden. open-markttransacties: herfinancieringstransacties permanente faciliteiten: deposito’s en marginale beleningen reserveverplichtingen officiële tarieven 16 Om het monetaire beleid uit te voeren beschikt het Eurosysteem over drie groepen instrumenten. De eerste groep wordt gevormd door de open-markttransacties. Openmarkttransacties zijn transacties waarbij de centrale bank zelf aan- of verkopen op de geldmarkt doet. De belangrijkste open-markttransacties van het Eurosysteem zijn de wekelijkse herfinancieringstransacties. Hierbij verschaft het Eurosysteem liquide middelen aan de banken door voor een bepaalde periode effecten in onderpand te nemen. De tweede groep instrumenten zijn de permanente faciliteiten. Waar bij de open-markt transacties het initiatief bij het Eurosysteem ligt, gaat bij de permanente faciliteiten het initiatief uit van de commerciële banken. Er zijn twee permanente faciliteiten, de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit. De marginale beleningsfaciliteit biedt de banken de mogelijkheid, onbeperkt liquide middelen bij het Eurosysteem op te nemen. Krachtens de depositofaciliteit kunnen de banken tijdelijke overschotten bij het Eurosysteem uitzetten. Beide faciliteiten dienen voor gebruik op de zeer korte termijn: de looptijd ervan is een dag. De derde en laatste groep geldmarktinstrumenten is de reserveverplichtingen. In het kader hiervan is elke bank verplicht een bepaald bedrag bij het Eurosysteem aan te houden waarover zij niet kan beschikken. Via de omvang van de reserveverplichtingen zorgt het Eurosysteem dat de banken een tekort aan liquide middelen hebben. Zo worden de banken gedwongen, een beroep te doen op het Eurosysteem, waardoor het Eurosysteem vraag, aanbod en rente op de geldmarkt kan beïnvloeden. De ECB kent drie officiële tarieven: rentetarieven die door de ECB aan de commerciële banken worden berekend. Zie hiervoor tabel 1.3. Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt Tabel 1.3 Officiële tarieven van de Europese Centrale Bank sinds 11 juli 2012 Tarief Niveau (%) Herfinancieringsrente (refirente) Marginale beleningsrente Depositorente 0,75% 1,50% 0,00% (Bron: www.ecb.int) De herfinancieringsrente is het tarief dat gehanteerd wordt voor de herfinancieringstransacties. De herfinancieringsrente, die vaak als de refirente wordt aangeduid, is het belangrijkste officiële tarief. Naast de refirente zijn er twee andere officiële tarieven. De marginale beleningsrente is het hoogste en de depositorente is het laagste officiële tarief. Deze tarieven worden berekend voor respectievelijk de marginale beleningen die de commerciële banken bij het Eurosysteem opnemen en de deposito’s die de commerciële banken in het kader van de depositofaciliteit bij het Eurosysteem uitzetten. herfinancieringsrente, refirente marginale beleningsrente depositorente Figuur 1.7 brengt het effect van de herfinancieringstransacties en van andere open-markttransacties in beeld. Transactie Effect verruimend: verkrappend: Herfinancieringstransacties ECB verschaft tijdelijk financiële middelen tegen onderpand Deviezenswaps • ECB koopt contant deviezen van de banken en verkoopt die op termijn weer aan de banken • ECB verkoopt contant deviezen aan de banken en koopt die op termijn weer terug van de banken Rechtstreekse aan- of verkopen kopen van waardepapieren • ECB koopt waardepapieren van de banken • ECB verkoopt waardepapieren aan de banken Aantrekken van termijndeposito's ECB leent geld van de banken in de vorm van deposito’s Uitgifte van schuldbewijzen ECB leent geld van de banken en verstrekt de banken daarvoor verhandelbare schuldbewijzen (Bron: Vereenvoudigde versie van tabel 4.1 op blz. 95 uit: The Monetary Policy of the ECB 2011, Frankfurt 2011) Figuur 1.7 Effecten van open-markttransacties 17 Beleggen en financiële markten 1.3.3 interbancair deposito daggeldlening euribor Geldmarktbeleid en rente Via de behandelde instrumenten beïnvloedt de ECB de geldmarktrente. Hoe gaat dat proces nu in zijn werk? De commerciële banken houden, zoals eerder vermeld, een rekening aan bij het Eurosysteem en kunnen wanneer zij behoefte hebben aan liquide middelen een beroep doen op het Eurosysteem. Het Eurosysteem stelt in het kader van de herfinancieringstransacties een bepaalde hoeveelheid liquide middelen ter beschikking. Heeft een individuele commerciële bank daaraan op een bepaald moment niet voldoende, dan kan zij middelen bijlenen bij een andere commerciële bank in de eurozone. Zij kan in dat geval een interbancair deposito opnemen, dat is een deposito dat de ene bank aanhoudt bij de andere bank, of ze kan een daggeldlening (een lening tot de volgende dag) bij een andere bank opnemen. De maatstaf voor de rente op interbancaire deposito’s is de euribor, de Euro Inter Bank Offered Rate. Wanneer een commerciële bank geld uitleent aan een andere commerciële bank, zal de uitlenende bank normaliter een tarief vragen dat hoger ligt dan de refirente. De uitlenende bank betaalt immers zelf voor het lenen van geld bij de ECB de refirente. De euribortarieven liggen daarom meestal boven het tarief van de refirente. Figuur 1.8 laat dat zien. 7,00 6,00 5,00 4,00 3,00 2,00 1,00 Refirente Marginale beleningsrente Driemaands euribor 2012 2011 2010 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 0,00 Depositorente 1) 2012 t/m juli (Bron: www.dnb.nl) Figuur 1.8 Officiële tarieven en geldmarktrente 1999-2012 (maandgemiddelden)1) Uit de figuur blijkt, dat in de periode vanaf 2007 het euribortarief eerst ver boven de refirente uitsteeg en later onder de refirente kwam te liggen. Dit is het gevolg van de crises in de eurozone, waar paragraaf 1.3.4. nader op ingaat. 18 Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt Ook de daggeldtarieven worden mede bepaald door de officiële tarieven. De maatstaf voor de rente op daggeldleningen is de EONIA, de Euro Overnight Index Average. Omdat de vraag naar interbancair daggeld sterkere fluctuaties vertoont dan de vraag naar leningen met een langere looptijd, kent de EONIA een grilliger verloop dan de euribor. De officiële tarieven zijn in belangrijke mate bepalend voor de rentekosten van de commerciële banken. De commerciële banken berekenen deze kosten weer door aan hun cliënten. EONIA Uit het voorafgaande blijkt dat het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank van grote invloed is op de geldmarktrente in de eurozone. Dat roept de vraag op, of de ECB de kapitaalmarktrente op dezelfde manier kan beheersen. Het antwoord op die vraag is tweeledig. Aan de ene kant blijken de geldmarktrente en de kapitaalmarktrente in de praktijk een behoorlijke samenhang te vertonen. Wanneer de geldmarktrente stijgt, wordt er vermogen van de kapitaalmarkt naar de geldmarkt gelokt, waardoor het aanbod op de kapitaalmarkt afneemt. Dat leidt, de overige omstandigheden gelijkblijvend, tot een stijging van de kapitaalmarktrente. Aan de andere kant heeft de centrale bank geen directe invloed op de kapitaalmarktrente, zoals zij die wel op de geldmarktrente heeft. Daardoor kunnen de geldmarktrente en de kapitaalmarktrente een uiteenlopende ontwikkeling te zien geven, hetgeen later aan de orde zal komen. Toets 1.7 De centrale bank verhoogt de officiële tarieven teneinde de inflatie te bestrijden. Op de financiële markten blijkt vervolgens de geldmarktrente te stijgen en de kapitaalmarktrente te dalen. Hoe valt dat te verklaren? 1.3.4 Kredietcrisis, recessies en schuldencrisis Vanaf 2007 werden het monetaire beleid en het toezicht op de banken in toenemende mate bepaald door de crises in de wereldeconomie: de kredietcrisis, de economische recessies en de schuldencrisis. De kredietcrisis die in 2007 begon werd vooral veroorzaakt door de problemen met Amerikaanse hypothecaire obligaties, waarop in hoofdstuk 3 nader wordt ingegaan. Deze obligaties (in het dagelijkse spraakgebruik wel als ‘rommelobligaties’ of ‘vergiftigde leningen’ aangeduid) daalden na het inzakken van de Amerikaanse huizenmarkt in 2007 zeer sterk in waarde. Veel financiële instellingen die in dergelijke obligaties hadden belegd kwamen daardoor in grote problemen; voorbeelden zijn Lehman Brothers in de VS – dat failliet ging – en ING in Nederland. Dit had tot gevolg dat banken elkaar steeds minder gingen vertrouwen, en dus steeds minder geld aan elkaar leenden. Het betekende ook dat de financiële positie van banken sterk verslechterde, zodat ze minder krediet aan bedrijven en particulieren konden verstrekken. kredietcrisis 19 Beleggen en financiële markten Europese schuldencrisis Mede daardoor raakten de economieën van de VS en Europa vanaf 2008 in een conjuncturele recessie. De combinatie van de recessie en de financiële crisis bracht de overheden van een aantal landen in de eurozone in ernstige problemen. Als gevolg van lagere inkomsten en hogere uitgaven namen de financieringstekorten en de staatsschulden in deze landen sterk toe: de Europese schuldencrisis was een feit. Griekenland, Ierland, Portugal en de Spaanse banken ontvingen honderden miljarden euro’s aan steun van de andere eurolanden en het IMF. Het monetaire beleid reageerde op deze ontwikkelingen met onder andere de volgende maatregelen: V het verlagen van de herfinancieringsrente tot het – historisch lage – niveau van 0,75%; V het uitvoeren van herfinancieringstransacties van onbeperkte omvang met een looptijd van een jaar (vanaf 2009) en drie jaar (vanaf 2011); V het opkopen van door het bankwezen uitgegeven pandbrieven en van staatsobligaties van eurolanden zoals Griekenland en Italië (vanaf 2009); V het besluit tot het, indien nodig, onbeperkt opkopen van staatsobligaties van eurolanden (‘Outright Monetary Transactions’), mits het betreffende land een beroep zou doen op het noodfonds ESM (2012). Deze ontwikkelingen hebben hun effect op de rente niet gemist. In het begin van de kredietcrisis steeg de geldmarktrente (de euribor) ver uit boven de refirente. Hieruit blijkt het genoemde wantrouwen tussen de banken onderling: banken waren minder vaak bereid geld aan andere banken uit te lenen en als ze dat wel deden, vroegen ze daarvoor een relatief hoge rente. Nadien is de geldmarktrente sterk gedaald; het driemaands euribortarief kwam zelfs langdurig onder de refirente te liggen. Vooral de omvangrijke herfinancieringstransacties, die een veel langere looptijd hadden dan voorheen gebruikelijk was, hebben daartoe bijgedragen. Dit betekent niet, dat alle banken nu voor de euribortarieven bij andere banken terecht kunnen. Het wantrouwen tussen de banken bestaat nog steeds, waardoor veel banken te weinig financiële middelen bij andere banken kunnen aantrekken en voor de middelen die ze aantrekken een opslag boven euribor betalen. Daarom kunnen de euribortarieven tegenwoordig niet meer een als goede maatstaf voor de interbancaire geldmarktrente worden beschouwd. Basel III 20 De kredietcrisis was in belangrijke mate een crisis van het bankwezen. Als gevolg daarvan is er op nationaal en internationaal niveau een groot aantal beleidsmaatregelen voorgesteld en genomen om de positie van het bankwezen te versterken. De belangrijkste bijdrage op dit gebied, die ‘Basel III’ wordt genoemd, is afkomstig van het Basel Committee on Banking Supervision. Basel III beoogt de regulering, het toezicht en het risicomanagement in het bankwezen te verbeteren. De voorgestelde maatregelen, die in de periode 2013–2019 moe- Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt ten worden ingevoerd, hebben onder andere betrekking op de solvabiliteit van het bankwezen. De solvabiliteitsvoorschriften van Basel III leggen vast hoeveel garantiekapitaal de banken moeten aanhouden. Daartoe worden per bank de totale activa (de bezittingen zoals beleggingen en verstrekte leningen) naar risico gewogen en opgeteld, waarbij activa een hoger gewicht krijgen naarmate ze risicovoller zijn. Tegenover deze ‘risicogewogen activa’ moeten de banken een minimum aan garantiekapitaal aanhouden, dat 10,5% van de risicogewogen activa bedraagt. In vergelijking met de situatie vóór de kredietcrisis moet er niet alleen een hoger percentage aan garantiekapitaal worden aangehouden, maar worden er ook strengere eisen aan de kwaliteit van het garantiekapitaal gesteld. Al met al is het voor banken moeilijker geworden om risicovolle beleggingen te doen en om krediet (zoals hypothecair krediet) te verstrekken. 1.4 garantiekapitaal Rentestructuur Financiële titels verschillen van elkaar, hetgeen zijn weerslag heeft op de betaalde rente. Omdat er veel verschillende financiële titels zijn, komt er zo op de financiële markten een groot aantal verschillende rentetarieven tot stand. De belangrijkste verschillen tussen financiële titels zijn in dit verband verschillen in looptijd, in debiteurenrisico en in verhandelbaarheid. De rente op een bepaalde financiële titel wordt mede bepaald door de looptijd van die titel. In het algemeen geldt voor vergelijkbare financiële titels dat het rentetarief stijgt naarmate de looptijd toeneemt. De structuur van de rentetarieven, ingedeeld naar looptijd, noemt men de rentetermijnstructuur, of kortweg de rentestructuur. Tabel 1.4 geeft een illustratie. rentetermijnstructuur rentestructuur Tabel 1.4 Rentetarieven naar looptijd (geldmarkt eurozone, 20 november 2012) Tarief Looptijd % EONIA dag 0,074 euribor 1 maand euribor Tarief Looptijd % 0,107 euribor 7 maanden 0,394 2 maanden 0,144 euribor 8 maanden 0,433 euribor 3 maanden 0,190 euribor 9 maanden 0,467 euribor 4 maanden 0,241 euribor 10 maanden 0,511 euribor 5 maanden 0,298 euribor 11 maanden 0,544 euribor 6 maanden 0,352 euribor 12 maanden 0,582 Bron: Het Financieele Dagblad, 21 november 2012 21 Beleggen en financiële markten yieldcurve normale en omgekeerde rentestructuur De grafische weergave van de termijnstructuur is de yieldcurve. Er doet zich een normale rentestructuur voor wanneer de lange rente hoger is dan de korte en een omgekeerde rentestructuur wanneer de korte rente hoger is dan de lange. In het eerste geval heeft de yieldcurve een stijgend verloop; men spreekt dan van een normale yieldcurve. In het tweede geval verloopt de yieldcurve dalend; in dat geval wordt de yieldcurve omgekeerd of ‘invers’ genoemd. Figuur 1.9 brengt dat in beeld. Rentepercentage Normale yieldcurve Inverse yieldcurve Looptijd Figuur 1.9 Normale en inverse yieldcurve Toets 1.8 Teken de yieldcurve met behulp van tabel 1.4. Is de rentestructuur op de betreffende datum normaal of omgekeerd? verwachtingentheorie 22 Er zijn drie verklaringen voor het verloop van de rentestructuur. De eerste verklaring wordt geleverd door de verwachtingentheorie. Volgens deze theorie zijn in de termijnstructuur de verwachtingen van de beleggers verwerkt. De kern van de theorie kan in één zin worden samengevat: de lange rente fungeert als indicator voor de verwachte korte rente. Veronderstel bijvoorbeeld dat op een gegeven moment de rente op een deposito met een looptijd van één maand 3,8% bedraagt en de rente op een deposito met een looptijd van twee maand 3,9%. Dit betekent dat beleggers een lagere rentevergoeding accepteren voor het eenmaandsdeposito. Waarom doen ze dat? Volgens de verwachtingentheorie is dat het geval omdat ze verwachten dat de eenmaandsrente in de loop van de komende maand gaat stijgen. Wanneer het eenmaandsdeposito afloopt, kunnen ze in dat geval het vrijkomende bedrag tegen een hogere rente op een nieuw eenmaandsdeposito zetten. De verwachtingentheorie stelt daarbij dat de verwachte opbrengst op de twee opeenvolgende eenmaandsdeposito’s gelijk Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt is aan de opbrengst van het tweemaandsdeposito. In dit voorbeeld betekent dit dat de over een maand verwachte eenmaandsrente circa 4% bedraagt. De lange rente (in dit geval de tweemaandsrente) geeft een indicatie voor de verwachte korte rente (in dit geval de eenmaandsrente). Bij benadering geldt dus het volgende: Huidig tarief op tweemaands deposito = 0,5 * Huidig tarief op eenmaands deposito + over een maand verwacht tarief op eenmaands deposito De tweede verklaring voor het verloop van de rentestructuur is te vinden in de liquiditeitsvoorkeurtheorie. Deze theorie zegt dat beleggers, wanneer ze de keuze hebben uit financiële titels die alleen naar looptijd verschillen, de titel met de kortste looptijd zullen prefereren. Veronderstel dat een belegger kan kiezen uit twee deposito’s met hetzelfde rendement: een deposito met een looptijd van één jaar en een deposito met een looptijd van twee jaar. Het eerstgenoemde deposito levert na een jaar een vaststaand bedrag aan liquide middelen op, het tweede pas na twee jaar. Volgens de liquiditeitsvoorkeurtheorie zal de belegger dan het eerste deposito, zijnde het deposito met de kortste looptijd, prefereren. Anders gezegd: wil de belegger in het deposito met de langste looptijd beleggen, dan zal hij daarop een hogere rente eisen dan op het deposito met de kortste looptijd. Het geëiste renteverschil wordt de liquiditeitspremie genoemd. De liquiditeitspremie is dus de premie voor het opgeven van liquiditeit. De derde en laatste verklaring is gebaseerd op de relatie tussen looptijd en debiteurenrisico. Debiteurenrisico is het risico dat de uitgever (emittent) van een financiële titel zijn verplichtingen niet nakomt. Bij rentegevende financiële titels gaat het dan met name om de verplichting tot betaling van de verschuldigde rente en aflossing. De beleggers zullen het debiteurenrisico van langlopende financiële titels hoger inschatten dan het risico van kortlopende titels uitgegeven door dezelfde emittent; op de lange termijn is immers de kans op wanbetaling en faillissement groter. Daardoor zal op een langlopende titel een hoger rendement geëist worden dan op een kortlopende. Ter illustratie: de verschillen naar looptijd tussen de door de banken betaalde euribortarieven zijn opvallend sterk toegenomen toen als gevolg van de kredietcrisis het vertrouwen van de banken in elkaar verminderde. Het verschil in debiteurenrisico verklaart overigens ook het verschil in rendement tussen financiële titels met gelijke looptijden van verschillende emittenten. Dit punt komt in hoofdstuk 3 aan de orde. liquiditeitsvoorkeurtheorie liquiditeitspremie debiteurenrisico De drie verklaringen kunnen in combinatie gebruikt worden om de rentestructuur en de veranderingen daarin te analyseren en te interpreteren. De liquiditeitsvoorkeurtheorie verklaart, waarom de yieldcurve meestal een normaal verloop heeft. De beleggers zullen immers, de overige omstandig- 23 Beleggen en financiële markten heden gelijkblijvend, naarmate de looptijd van de financiële titels toeneemt, een hoger rendement eisen. Het effect van het debiteurenrisico werkt in dezelfde richting: ook dat leidt tot een hogere rendementseis bij langere looptijden. De verwachtingentheorie verklaart, waarom de yieldcurve in de ene periode steiler, en in de andere periode vlakker verloopt. Uitgaande van een normale yieldcurve betekent een steiler wordende yieldcurve dat een stijging van de korte rente wordt verwacht. De tarieven op langere uitzettingen komen in dat geval verder boven de tarieven op kortere uitzettingen te liggen, waaruit een verwachte stijging van de tarieven voor kortere uitzettingen valt af te leiden. Naarmate de yieldcurve vlakker wordt, neemt de verwachte stijging van de tarieven af. Een omgekeerde rentestructuur wijst er volgens deze theorie op dat de beleggers een daling van de korte rente verwachten. Dit zal zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de beleggers verwachten dat de centrale bank het monetaire beleid zal versoepelen. De rentestructuur heeft een zekere voorspellende waarde voor de te verwachten ontwikkeling van de conjunctuur. Veranderingen in de rentestructuur blijken vooruit te lopen op de conjuncturele ontwikkeling. Om die reden heeft de Nederlandsche Bank (DNB) de rentestructuur opgenomen in de conjunctuurindicator, waarmee DNB de conjuncturele ontwikkeling voorspelt. Een vlakker wordende yieldcurve voorspelt een verslechtering, een steiler wordende yieldcurve een verbetering van de conjunctuur. Dit verband is als volgt te verklaren. Wanneer de markt een conjuncturele neergang ziet aankomen, zal de markt op termijn een afnemende inflatie verwachten en eveneens een daling van de korte rente. Deze verwachtingen leiden in eerste instantie tot een daling van de lange rente, waardoor de yieldcurve vlakker wordt. Een tegengestelde ontwikkeling doet zich voor wanneer de markt een fase van hoogconjunctuur verwacht. De inflatieverwachtingen worden sterker evenals de verwachting dat de centrale bank op termijn een restrictiever monetaire beleid zal gaan voeren. De lange rente stijgt en de yieldcurve wordt steiler. 24 Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt Opgaven hoofdstuk 1 Opgave 1.1 Rentevoorspellingen en inflatie Gegeven is tabel 1.2 (paragraaf 1.2.2). 1 Beredeneer welke ontwikkeling van de geldmarktrente op basis van de gegeven informatie in de tweede helft van het jaar 2012 te verwachten valt. 2 Beredeneer welke ontwikkeling van de kapitaalmarktrente op basis van de gegeven informatie in de tweede helft van het jaar 2012 te verwachten valt. Opgave 1.2 Officiële tarieven De onderstaande tabel is ontleend aan het Financieele Dagblad van 21 november 2012. Renten Officiële tarieven Bron Europese Centrale Bank Europese Centrale Bank Europese Centrale Bank Ministerie van Justitie Australie Nieuw-Zeeland Canada Denemarken Hongarije Japan Noorwegen Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Verenigde Staten Zuid-Afrika Zweden Zwitserland Naam Main refinancing operations Marginal lending facility Deposit facility Wettelijke rente (niet-handel) Target Cash rate Official Cash rate Overnight Targetrate Lending rate Basisrente Disconto Key policy rate (sight) Repo rate Fed. Funds (bovenkant) Prime rate Repo rente Repo rente Target-rente (midden) Huidig 0,75 1,50 0,00 3,00 3,25 2,50 1,00 0,45 6,50 0,10 1,50 0,50 0,25 3,25 5,00 1,25 0,13 Sinds 11/07/2012 11/07/2012 11/07/2012 01/07/2012 02/10/2012 10/03/2011 19/10/2010 01/06/2012 26/09-2012 16/11/2008 15/03/2012 05/03/2009 16/12/2008 16/12/2008 20/07/2012 06/09/2012 03/08/2011 Vorig 1,00 1,75 0,25 4,00 3,50 3,00 0,75 0,70 6,75 0,30 2,25 1.00 1,00 4,00 5,50 4,50 0,38 1 Wat wordt verstaan onder het begrip ‘officiële tarieven’? 2 Noem drie landen waar, beredeneerd op basis van de officiële tarieven, het monetaire beleid expansiever is dan in de eurozone. 3 Noem drie landen waar, op dezelfde manier beredeneerd, het monetaire beleid restrictiever is dan in de eurozone. 4 Staat de Zwitserse frank sterk of zwak ten opzichte van de euro? Volgens welke theorie? 25 Beleggen en financiële markten Opgave 1.3 Geldmarktrente Geldmarkt 3 maands Libor Land Australië Canada Euro Japan Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Zwitserland Huidig 3,4510 1,2330 0,1250 0,1886 0,5231 0,3135 0,0300 Vorig 3,4550 1,2330 0,1264 0,1886 0,5231 0,3115 0,0300 Hoog 12 mnd 4,7060 1,3880 1,4175 0,1975 1,0896 0,5825 0,1133 Laag 12 mnd 3,4510 1.2330 0,1250 0,1886 0,5231 0,3100 0,0300 Renteverschil euro 3,3260 1,1080 0,0000 0,0636 0,3981 0,1865 –0,0950 met VS 3,1395 0,9215 –0,1865 –0,1229 0,2116 0,0000 –0,2815 In de bovenstaande tabel uit het Financieele Dagblad van 21 november 2012 valt te zien dat de geldmarktrente per land, dan wel valutagebied, verschilt. a Beredeneer uitsluitend op basis van de gegeven tarieven, van welke valuta wordt verwacht dat deze zal appreciëren tegenover de euro. b Beredeneer uitsluitend op basis van de gegeven tarieven, van welke valuta de sterkste depreciatie tegenover de euro wordt verwacht. 26 Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt Opgave 1.4 Kapitaalmarktrente Gegeven is de volgende tabel uit het Financieele Dagblad van 21 november 2012. Kapitaalmarkt 10-jaars Land Australië België Brazilië Canada China Denemarken Duitsland Euroland (9 landen) Finland Frankrijk Griekenland Italië Japan Mexico Nederland Nieuw-Zeeland Portugal Noorwegen Spanje Tsjechië Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Zweden Zwitserland Huidig Vorig Hoog 12 mnd Laag 12 mnd 3,157 2,274 2,546 1,735 3,520 1,110 1,353 5,060 1,634 2,092 17,211 4,918 0,736 5,409 1,687 3,444 8,462 2,100 5,906 2,053 1,782 1,617 1,454 0,433 3,087 2,267 2,500 1,695 3,530 1,101 1,341 5,114 1,631 2,079 17,567 4,862 0,736 5,409 1,652 3,429 8,759 2,048 5,866 2,035 1,732 1,600 1,439 0,434 4,282 5,885 3,972 2,290 3,650 2,157 2,336 16,924 3,000 3,723 40,264 7,356 1,072 6,779 2,754 4,301 17,064 2,550 7,688 4,344 2,445 2,368 2,133 0,963 2,770 2,258 2,330 1,576 3,240 0,938 1,131 4,889 1,371 2,031 16,380 4,718 0,727 4,999 1,502 3,226 7,522 1,655 4,889 1,860 1,449 1,398 1,130 0,420 1 Verklaar waarom de kapitaalmarktrente in de eurozone per land verschilt, terwijl dat bij de geldmarktrente (zie opgave 1.3) niet het geval is. 2 Hoe valt het feit te verklaren dat Denemarken een lagere kapitaalmarktrente heeft dan Duitsland? 3 Welk land uit de tabel heeft, beredeneerd op basis van de kapitaalmarktrente, de sterkste valuta? 27 Beleggen en financiële markten Rente (%) Opgave 1.5 Yieldcurve Op een bepaald moment kunnen de marktrentevoeten in de volgende yieldcurve worden weergegeven. 2,0 1,8 1,6 1,4 1,2 1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,0 0 Looptijd Situatie 1 1 Met welke term kan de rentestructuur in situatie 1 worden gekarakteriseerd? Gegeven is, dat de markten op dat moment noch een rentestijging, noch een rentedaling verwachten. 2 Hoe kan in dat geval het stijgende verloop van de yieldcurve worden verklaard? Rente (%) De yieldcurve verandert in de loop van de tijd: situatie 1 gaat over in situatie 2. De yieldcurve wordt dus minder steil. 2,0 1,8 1,6 1,4 1,2 1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,0 0 Looptijd Situatie 1 28 Situatie 2 Hoofdstuk 1 – Beleggen en de vermogensmarkt Veronderstel dat deze veranderingen van de yieldcurve uitsluitend het gevolg zijn van veranderde renteverwachtingen. 3 Wat kan in dat geval uit de yieldcurve in situatie 2 worden afgeleid? Antwoorden op de toetsvragen Toets 1.1 De eerste transactie (a) speelt zich af op de openbare secundaire kapitaalmarkt, de tweede (b) op de onderhandse primaire geldmarkt en de derde (c) op de openbare primaire kapitaalmarkt. Toets 1.2 Het aanbod op de vermogensmarkt neemt af waardoor de rente op de vermogensmarkt stijgt. Toets 1.3 De VS vormen de grootste handelspartner buiten de eurozone en bovendien worden veel prijzen (bijvoorbeeld prijzen van grondstoffen en olieprijzen) in dollars uitgedrukt. Toets 1.4 Wanneer de wisselkoers van de euro in Australische dollar in de uitgangssituatie op 1 wordt gesteld, geldt: 1 + 3/12 * 0,04 = (1 + 3/12 * R $) * 1 1 + 3/12 . 0,02 Hieruit volgt dat R $ = 0,0602 (6,02%) De markten eisen dus een rente op deposito’s in Australische dollars van circa 6%. Dat is ongeveer de rente op euro’s (4%) vermeerderd met de verwachte appreciatie van de euro ten opzichte van de Australische dollar (2%). Toets 1.5 Dat is afhankelijk van de omstandigheden. Hoe meer er sprake is van onderbesteding, hoe kleiner dat gevaar is: in dat geval is het gemakkelijker voor bedrijven om hun productie te verhogen bij gelijkblijvend prijsniveau; naarmate de onderbesteding afneemt zullen de bedrijven eerder hun prijzen verhogen waardoor (bestedings)inflatie kan ontstaan. Toets 1.6 De prijzen in euro’s van ingevoerde goederen stijgen. Dit kan worden doorberekend in de consumentenprijzen waardoor (kosten)inflatie optreedt; de inflatie kan weer tot loonstijgingen leiden waardoor verdere inflatie optreedt (loon-prijsspiraal). 29 Beleggen en financiële markten Toets 1.7 De actie van de centrale bank beïnvloedt direct de geldmarktrente, die dus stijgt. Als door de verhoging van de officiële tarieven het vertrouwen toeneemt dat de inflatie succesvol bestreden wordt, nemen de inflatieverwachtingen af. De inflatieverwachtingen zijn sterk bepalend voor de kapitaalmarktrente, die daarmee kan dalen. Toets 1.8 De rentestructuur is normaal: de curve vertoont een stijgend verloop, zoals de onderstaande figuur laat zien. 0,700 0,600 Rente in procenten 0,500 0,400 0,300 0,200 0,100 0,000 1 2 3 4 5 6 7 Looptijd in maanden Op de website onder andere: V meerkeuzevragen; V extra opgaven; V appendix Verwachtingentheorie. 30 8 9 10 11 12 Index A aandelen aan toonder 101 beheerspreferente 102 certificaten van 101 cyclische 123 defensieve 123 liquidatiepreferente 102 op naam 101 preferente 101 prioriteits- 102 winstpreferente 102 aandelenfonds 221 Advance/Decline-indicator (A/D-indicator) 250 AEX-index 116 AEX Volatiliteitsindex 160 aflossingsrendement 66 à la baisse speculeren 175 à la hausse speculeren 175 Amerikaans type (bij opties) 144 Amsterdam All-Share Index 118 AMX-index 118 analyse fundamentele 122 technische 235 animateur 111 à pari 68 arbitrage 161 AScX-index 118 asset allocation strategisch 214 asset mix 213 assignment 145 at-the-money 153 B barchart 237 BAR-methode 194 Basel III 20 bedrijfsrisico 126 beleggen 6 actief 46 passief 46 beleggersgirorekening 218 beleggingen in durfkapitaal 224 maatschappelijke 224 beleggingsadviezen 134 beleggingsbeleid 211 beleggingsfonds 218 beleggingshorizon 212 beleggingsinstelling 218 closed-end 220 open-end 219 beleggingsmaatschappij 218 beleggingsmarkt 191 beleggingsrecht eigen woning 261 beleggingswaarde 194 beleid expansief monetair 14 geldhoeveelheids- 14 monetair 14 restrictief monetair 14 wisselkoers- 14 benchmark 119 beschermingsconstructies 104 besparingen contractuele 8 vrije 8 bestens order 109 bèta 42 van de onderneming 126 van het eigen vermogen 126 beursexit 107 beursintroductie 106 beurskoers 64 boekvorderingen 3 bookbuilding techniek 108 boven pari 68 brutoaanvangsrendement (BAR) 195 brutomarkthuur bij volledige verhuur 195 bulletlening 60 buy and hold-strategie 85 C call-optie 144 call-warrant 146 candlestick 239 Capital Asset Pricing Model (CAPM) 38 carry trade 13 certificaten van aandelen 101 Certificate of Deposit (CD) 58 chartreading 236 claim 107 claimverhouding 107 clickfondsen 223 closed-end beleggings-instelling 220 code-Tabaksblat 105 Commercial Paper (CP) 58 conjunctuurgevoeligheid 122 constante duration 86 constante groeivoet 128 contante koers (spot rate) 161 contractuele besparingen 8 conversie-equivalent 81 conversiekoers 81 conversieperiode 62 conversieverhouding 62 conversiewaarde 81 converteerbare obligatie 62 convexiteit 79 corporate governance 105 267 Beleggen en financiële markten correlatie 36 couponrendement 65 couponrente 59 covered bond 60 cross dead 246 golden 246 cross-overtechniek 245 curve indifferentie- 33 cyclische aandelen 123 D daggeldlening 58 dakfonds 189 dakpanconstructie 88 dead cross 246 debiteurenrisico 23, 72 debt ratio 124 defensieve aandelen 123 delta (δ) 157 deposito 57 interbancair 18 depositogarantiestelsel 89 derivaten 4 directe financiering 3 direct opvraagbare spaarrekening 57 direct rendement 6 discount 196 divergentie 247 dividend 102 dividendbelasting 262 dividendrendement 102, 128 dividendwaarderingsmodel 111 doorlopende handel 110 doorrollen 169 Dow Jones Euro Stoxx 50 Index 119 Dow Jones Industrial Average 118 driehoekspatroon 243 dubbele-bodempatroon 243 dubbele-toppatroon 243 268 E ECB en Eurosysteem 15 effecten 3 efficiënte-grenslijn 37 efficiënte-markthypothese 43 meer stringente versie 45 meest stringente versie 45 zwakke versie 45 efficiënte portefeuille 37 emissie 106 emissiemarkt 67 EONIA 19 euribor 18 Eurobond 60 Europees type (bij opties) 144 eurovalutamarkt 58 exchangeable 62 reverse 63 expansief monetair beleid 14 expiratie 144 F financieel risico 126 financiële markten 4 financiële ratio’s 123 financiële titels 3 ‘oorspronkelijke’ 4 financiering directe 3 indirecte 3 financieringssaldo 2 Fisher-relatie 10 floating rate note 59 foreign bond 60 forfaitair rendement 259 forward 146 fundamentele analyse 122 future 146 fysieke levering 145 G garantiekapitaal 21 garantieproduct 149 gedekte interestpariteit 163 gedekt schrijven 166 geldhoeveelheidsbeleid 14 geldmarkt 4 geldmarkt in enge zin 14 geldmarktrente 7 geldmarkttitels 57 gemengd fonds 224 gepoolde belegging 188 gestructureerd product 149 gewaardeerd juist 130 onder~ 130 over~ 130 golden cross 246 grenslijn efficiënte- 37 groeiaandeel 128 groeibeleggen 133 H handelssysteem ordergedreven 109 quotegedreven 110 handelsvolume 249 hefboomeffect 124 hefboomproduct 150 heffingskorting 262 heffingvrij vermogen 259 herbalanceren 215 herbeleggingsindex 116 herbeleggingsrisico 80 herfinancieringsrente 17 high yield bond 73 hoofdsomrisico 80 horizonwaarde 129 I indexbeleggen 85 indexfonds 221 indexobligatie 59 indicatoren 244 indifferentie-curve 33 indirecte financiering 3 indirect rendement 6 inflatieverwachtingen 10 initial margin 148 interbancair deposito 18 interestpariteit ongedekte 12 in-the-money 153 Index intrinsieke waarde 153 intrinsieke waarde per aandeel 128 investment grade 73 IPD/ROZ-Vastgoedindex 197 J Jensens alfa 228 juist gewaardeerd 130 junior obligatie 60 junk bond 73 K kapitaalmarkt 4 kapitaalmarktlijn 40 kapitaalmarktrente 7 kapitaalmarkttitels 57 kapitaalverzekering 226 eigen woning 261 kapitalisatie gesloten 189 open 189 kapitalisatiefactor 195 kasgeldleningen 58 knock-in niveau 64 knock-out niveau 64 koers-boekwaarderatio 128 koers-cashflowratio 128 koersdoel 236 koersindex 116 koerspatronen omkeerpatronen 242 vervolgpatronen 242 koersrendement 102 koerswinstratio 128 koopsignalen 236 kopen en schrijven 144 kop-schouder-patroon 242 kredietcrisis 19 kredietrating 72 L levenscyclus 122 levensloopregeling 262 lijfrenteverzekeringen 226 lijngrafiek 237 limietorder 109 liquidatiepreferente aandelen 102 liquiditeitspremie 23 liquiditeitsrisico 74 liquiditeitsvoorkeurtheorie 23 longpositie 147 M maatschappelijke beleggingen 224 Macaulay duration 75 macro-economisch niveau 120 margin 144 marginale beleningsrente 17 market timing 217 markt eurovaluta- 58 geld- 4 huur- 191 kapitaal- 4 onderhandse 4 openbare 4 primaire 5 secundaire 5 vermogens- 1 marktgegevens 235 marktportefeuille 40 marktrente risicovrije 70 marktrisico 41 meso-economisch niveau 121 micro-economisch niveau 121 MIFID 109 model van Black en Scholes 159 moderne portefeuilletheorie 31 modified duration 75 momentum 247 monetair beleid 14 expansief 14 restrictief 14 MSCI-indices 119 N Nasdaq Composite Index 119 niveau knock-in 64 knock-out 64 macro-economisch 120 meso-economisch 121 micro-economisch 121 stoploss- 236 nominale rente 10 nominale titel 3 nominale waarde 59 normale rentestructuur 22 NSC (Nouvelle Système de Cotation) 110 O obligatie converteerbare 62 obligatiefonds 223 obligatiemarktlijn 81 obligatiewaarde 82 officiële tarieven 16, 17 omgekeerde rentestructuur 22 On Balance Volume indicator (OBV) 249 ondergewaardeerd 130 onderhandse markt 4 onder pari 68 ongedekte interestpariteit 12 onroerend goed 187 commercieel 188 direct 187 indirect 188 niet-commercieel 188 ‘oorspronkelijke’ financiële titels 4 opbrengstwaarde 194 openbare markt 4 open-end beleggingsinstelling 219 openings(ver)koop 144 optie 143 call- en put- 144 optiepremie 144 269 Beleggen en financiële markten optiestrategie 167 orderboek 110 out-of-the-money 153 overbought 246 overgewaardeerd 130 overreactie-effect 115 oversold 246 overweging en onderweging 215 P pandbrief 60 pari (à, onder, boven) 68 participatie-bewijs 218 pay-out ratio 126 permanente faciliteiten deposito’s 16 marginale beleningen 16 perpetuele achtergestelde obligatie 60 perpetuele lening 60 point-and-figure-chart 237 portefeuillevorming 35 positie sluiten 169 preferente aandelen 101 premium 196 price spread 168 primaire markt 5 Primary Market Maker 152 prioriteitsaandelen 102 private placement 68 put-optie 144 put-warrant 146 Q quote biedprijs en laatprijs 110 R random walk 44 Rate of Change (ROC) 248 ratinginstituten 72 refirente 17 Relative Strength Index (RSI) 246 270 rendement 32 direct 6 dividend- 102 effectief 66 forfaitair 259 indirect 6 koers- 102 verwacht 32 rendements-grondslag 258 rendementswaarde 194 rentabiliteit eigen vermogen 124 totaal vermogen 124 rente 7 geldmarkt- 7 kapitaalmarkt- 7 nominale 10 reële 10 swap- 7 rentegevoeligheid 75, 115 renterisico 80 rentestructuur 21 normale 22 omgekeerde 22 renteswap 148 rentetermijnstructuur 21 reserveverplichtingen 16 reverse exchangeable 63 risico 32 markt- 41 uniek 41 risicoafkeer 33 risico-opslag 43 risicoreductie 35 risicovrije marktrente 70 risicovrij lenen en uitzetten 39 rolling down the yieldcurve 86 S schuldencrisis, Europese 20 secundaire markt 5 securitisatie 61 security market line 43 Sell in May 135 senior obligatie 60 Sharpe ratio 227 shortpositie 147 sluitings(ver)koop 144 smoothing 202 S&P 500 Composite Stock Price Index 119 spaardeposito 62 spaarloonregeling 262 spaarrekening direct opvraagbare 57 eigen woning 261 spaarrekening, eigen woning 261 speculeren à la baisse 175 speculeren à la hausse 175 spread 110 standaarddeviatie 32 standaardisatie 145 steunlijn steun 239 stockdividend 102 stock picking 217 straddle long en short 170 strippen 59 structuurregeling 105 swap 148 swaprente 7 synthetische future long en short 172 T technische analyse 235 tenderemissie 67 termijncontract 146 termijnkoers (forward rate) 161 three-points-reversal 237 tijdswaarde 154 titel financiële 3 nominale 3 ‘oorspronkelijke’ financiële 4 zakelijke 3 Index toonbank-emissie 68 tracker 222 ‘traditionele’ warrant 145 transacties herfinancierings- 16 open-markt- 16 trendkanaal dalend 241 stijgend 241 zijwaarts 240 Treynor ratio 227 turbo long 150 short 150 U uitoefenprijs 144 uniek risico 41 V valutagevoeligheid 123 valutarisico 92 variation margin 148 vastgoed 187 vastgoedcyclus 192 vastgoedfonds 189 veilingsysteem 110 verkoopsignalen 236 verkrapping 15 vermogensrendementsheffing 259 verruiming 15 vervolgemissie 107 verwachtingentheorie 22 verwacht rendement 32 volatiliteit 157 voortschrijdend gemiddelde 244 vrije besparingen 8 W waarde intrinsieke 153 waardebeleggen 133 waarderingshorizon 129 warrant traditionele 145 warrantlening 145 weerstandslijn weerstand 239 winstpreferente aandelen 102 wisselkoersbeleid 14 Y yieldcurve 22 Z zakelijke titel 3 zerocouponobligatie 59 zero-sum-game 163 271 SDU_EDU_BELEGGEN_FINANCIELE_MARKTEN_CONTOUREN.indd Alle pagina's 21-02-13 10:56