DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN 1. P47 1981 Blz. 1 INLEIDING Een ondeugdelijke constructie van deuren en beweegbare hekken, kan, zoals in de praktijk is gebleken, ernstige ongevallen tot gevolg hebben. Met de diverse soorten deuren en hekken kunnen de volgende gevaren zich voordoen: - neerstorten van een opgetrokken deur, bijvoorbeeld door het breken van een onderdeel; - omvallen van een horizontale deur of hek, bijvoorbeeld door het uit de geleiding lopen; - bekneld raken tussen of geraakt worden door bewegende delen; - wegspringen of vallen van onderdelen ten gevolge van een defect; - aanraken van onderdelen die onder elektrische spanning staan. Krachtens de Arbeidsomstandighedenwet moeten gebouwen en aanhorigheden in een zodanige staat verkeren, dat zij geen gevaar kunnen veroorzaken. De aanwijzingen in dit publikatieblad beogen deze gevaren te bestrijden en ze hebben mede ten doel aan te geven hoe men bij de huidige stand van de techniek kan voldoen aan de (in hoofdstuk 7 vermelde) wettelijke bepalingen. De Arbeidsinspectie en de Inspectie van de Havenarbeid zullen zich bij het toezicht op de naleving van deze, veelal in algemene termen gestelde, wettelijke bepalingen - behoudens in bijzondere gevallen - richten naar de aanwijzingen van dit publikatieblad. Hierbij wordt evenwel aangetekend dat, wanneer op andere wijze een even hoog niveau van veiligheid wordt bereikt, evenzeer is voldaan aan de wettelijke bepalingen. Het verdient echter aanbeveling inzake voorgenomen afwijkingen te overleggen met het betrokken districtshoofd van de Arbeidsinspectie of de Inspectie van de Havenarbeid. De aanwijzingen in dit blad hebben geen betrekking op liftdeuren (schacht- en kooideuren), sluis- en dokdeuren, noch op deuren van vervoermiddelen. De in dit blad bedoelde deuren of hekken, respectievelijk de eventueel daarin aangebrachte loopdeuren, kunnen alleen dan als nooduitgang dienen, indien zij onder alle omstandigheden - ook bij wegvallen van de elektrische spanning - gemakkelijk kunnen worden geopend. 2. DEFINITIES In dit hoofdstuk wordt door middel van schematische tekeningen het principe en de werking van de verschillende soorten deuren en hekken weergegeven. 2.1 Deuren en hekken met vertikale beweging 2.2 Deuren met gecombineerde beweging 2.3 Deuren en hekken met horizontale beweging 2.4 Deuren en hekken met roterende beweging 2.5 Deuren met gecombineerde horizontaal-roterende beweging DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN 2.6 P47 1981 Blz. 2 Deurblad In dit blad wordt onder 'deurblad' verstaan: het beweegbare deel (delen) dat (die) de deuropening afsluit (afsluiten) of vrijgeeft (vrijgeven). 3. AANDUIDINGEN Op kantel-, hef-, rol- of overheaddeuren, alsmede op door een krachtbron aangedreven deuren en hekken, moet op een goed zichtbare plaats een duurzame aanduiding zijn aangebracht, waarop blijvend duidelijk leesbaar is aangegeven: - de naam van de fabrikant of het fabrieksmerk; - het jaar van vervaardiging; - de type-aanduiding en/of het fabrieksnummer. 4. DE CONSTRUCTIE 4.1 Algemeen Onverminderd hetgeen elders in deze aanwijzingen is vermeld, moet de gehele deurconstructie met inbegrip van de ophanging, de vanginrichting en de bevestiging aan het gebouw, voldoen aan de eis van een goede constructie. Het geheel moet zijn vervaardigd van deugdelijke materialen. Delen die door losraken gevaar kunnen veroorzaken, moeten doeltreffend zijn geborgd. Plaatsen waar ook knelgevaar kan optreden, zoals bij tandwielen, kabelschijven en dergelijke, moeten tot op een hoogte van 2,40 m vanaf de vloer worden afgeschermd. Omvallen of neerstorten van een hek of deur, ten gevolge van ontsporen of uitlichten van geleiderollen, dient te zijn voorkomen. Onderdelen die regelmatig toezicht vereisen, zoals staalkabels, moeten goed toegankelijk zijn. Onderdelen, anders dan staalkabels of kettingen, die bij breuk gevaar voor neerstorten of omvallen van de deur kunnen opleveren, moeten: - zodanig zijn geconstrueerd dat de in het onderdeel optredende spanning niet meer bedraagt dan 0,5 van de vloeigrens c.q. 0,2 rekgrens van het toegepaste materiaal. Voor staal Fe 36 betekent dit, dat een spanning van 120N/mm² niet mag worden overschreden: - zodanig zijn aangebracht en/of beschermd, dat ze niet beschadigd kunnen worden door passerende voertuigen of transportmiddelen. 4.2 Deuren 4.2.1 Glazen vlakken in deuren mogen elk niet groter zijn dan 1 m². Deze glazen vlakken moeten zijn uitgevoerd in veiligheids- of draadglas met uitzondering van schuif- en draaideuren, waarvan de glas- bezetting lager dan 3 m is aangebracht. Doorzichtige kunststof mag wel in grotere vlakken worden toegepast. DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN P47 1981 Blz. 3 4.2.2 Indien flexibel uitgevoerde scharnierdeuren (zogenaamde flapdeuren) worden toegepast, die met een voertuig worden "opengereden", dienen deze (als de omgeving achter de deur moet kunnen worden overzien), te zijn voorzien van doorzichtige vensters of kijkstroken met een totaaloppervlak van ten minste 1 m². De onderkant hiervan moet zich op circa 1,25 m boven de vloer bevinden. Dergelijke deuren kunnen ook geheel transparant worden uitgevoerd. 4.2.3 Een kantel- of overhead-deur mag door het eigen gewicht, in geopende stand niet meer dan 2 0/oo van de breedte-afmeting doorbuigen. 4.2.4 Indien het gewicht van een kanteldeur (mede) door schaarstangen wordt opgenomen, mag de deur slechts kunnen worden geopend tot een stand, waarbij de hoek, gevormd door de schaarstang en het deurblad 8° bedraagt. Wanneer de hoek namelijk kleiner dan 8° wordt, neemt de kracht in de schaarstangen sterk toe. Een hoek kleiner dan 8° is wel toegestaan wanneer vanaf die stand het deurblad door een leibaan wordt opgevangen waardoor de schaarstangen worden ontlast. 4.2.5 Aan de binnenzijde van het deurblad van een kantel- of overhead-deur mogen zich niet zodanige uitsteeksels (bijvoorbeeld dranger van de loopdeur) bevinden, dat in de geopende stand van de deur de doorgang minder dan 2 m bedraagt. 4.2.6 Indien in een gang of doorgang direct achter een scharnierdeur dwarsverkeer plaatsvindt van transportwerktuigen of voetgangers, mag deze deur niet zodanig opendraaien, dat dit gevaar kan opleveren voor dit verkeer. 4.3 Loopdeuren 4.3.1 Indien een kantel- of overhead-deur van een naar binnen draaiende loopdeur is voorzien, dient een inrichting aanwezig te zijn, waardoor de loopdeur moet worden gesloten en vergrendeld alvorens tot openen van de eerstbedoelde deur kan worden overgegaan. 4.3.2 Wanneer een loopdeur als bedoeld in 4.3.1 naar buiten opengaat, dient de openingshoek ervan begrensd te zijn tot 85°. Bovendien mogen deze loopdeuren niet zijn voorzien van een vastzetinrichting voor het openhouden van de deur. Dit geldt niet voor kantel- of overhead-deuren, die zodanig zijn uitgevoerd dat deze met een 180° geopende loopdeur zonder bezwaar kunnen worden geopend. Eventueel kan de loopdeur dan in deze stand worden vastgezet. DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN 4.4 Uitbalancering 4.4.1 Tegengewichten P47 1981 Blz. 4 4.4.1.1 Tegengewichten moeten zijn voorzien van een goede geleiding, tenzij over de volledige weg een voldoend sterke en inwendig gladde koker wordt toegepast. De koker en de geleiding moeten onwrikbaar zijn bevestigd, bijvoorbeeld aan constructiedelen van het gebouw. 4.4.1.2 Indien de koker of de geleiding van tegengewichten niet geheel tot aan de vloer reikt, of indien de vloer niet van een voldoend sterke constructie is om een vallend contragewicht op te vangen, dient aan de onderzijde van de koker of geleiding een goede buffer te worden aangebracht. 4.4.1.3 Tegengewichten dienen doelmatig tegen aanraking te zijn beschut tot op een hoogte van 2,40 m vanaf de vloer. Inspectie van het tegengewicht en de ophanging ervan moet op eenvoudige wijze mogelijk zijn, bijvoorbeeld door een in de koker aangebracht inspectieluik, dat vanaf de begane grond kan worden geopend. Een dergelijk luik dient zodanig te zijn uitgevoerd, dat het niet in zijn geheel kan worden verwijderd. Het kan bijvoorbeeld scharnierend of met een draaipunt zijn bevestigd. 4.4.1.4 Indien samengestelde tegengewichten zijn toegepast, moeten de delen onderling zijn opgesloten en geborgd. Een bak met ponsdoppen of dergelijke is toegestaan, mits de ruimte daartussen met bijvoorbeeld cementspecie is gevuld, of de bak geheel is gesloten. 4.4.2 Tegengewichten aan hefbomen 4.4.2.1 De weg van de gewichten moet van een gesloten afscherming zijn voorzien. Deze afscherming dient zodanig te zijn uitgevoerd, dat geen knelgevaar kan ontstaan. 4.4.2.2 De gewichten moeten zijn geborgd zodat ze niet van de stangen af kunnen schuiven. 4.4.3 Veren 4.4.3.1 Bij toepassing van trekveren moeten voorzieningen zijn getroffen, die bij breuk het wegspringen van delen van de veer, alsmede knelgevaar tijdens het ontspannen van de veer voorkomen. Hiertoe kan de veer bijvoorbeeld worden omgeven met een buis van kunststof. DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN P47 1981 Blz. 5 Ook kunnen in een trekveer twee voldoend lange staaldraden worden aangebracht. Deze draden moeten zo lang zijn, dat zij bij uitgetrokken veer nog juist niet op trek worden belast. 4.4.3.2 Indien een inrichting aanwezig is om de voorspanning van een veer in te stellen, dient deze inrichting te zijn voorzien van een doelmatige borging. 4.5 Ophanging Indien voor de ophanging van een deur of hek kabels of kettingen worden toegepast, moeten hiervoor ten minste twee afzonderlijke staalkabels of kettingen worden toegepast. Wanneer de deur of het hek door een tegengewicht hetzij geheel, hetzij ten dele is uitgebalanceerd, moeten deze kabels of kettingen afzonderlijk zijn bevestigd en gelijkmatig kunnen worden gespannen, bijvoorbeeld door een geborgde schroefdraadverstelling. Met deze aanwijzing wordt beoogd te voorkomen, dat de deur of het hek aan een kabel of ketting van een lengte wordt opgehangen, die bijvoorbeeld om een aan het tegengewicht bevestigde schijf loopt. In dat geval is de spanning in beide kabel- of kettingparten wel gelijk, doch bij kabel- of kettingbreuk valt de gehele ophanging weg. Hetzelfde geldt voor het ophangen van de deur of het hek aan een enkele kabel, verbonden aan een lier. 4.6 Staalkabels 4.6.1 Staalkabels, die voor deuren of hekken met verticale, dan wel gecombineerde sluitbeweging (zie 2.1 en 2.2) worden gebruikt, moeten voldoen aan het volgende: - de diameter van de staalkabels moet ten minste 5 mm bedragen; - de werkelijke breukbelasting van de kabels moet ten minste zes maal de maximale werkbelasting van de kabels bedragen; - de staalkabels moeten zijn samengesteld uit nagetrokken verzinkte draden en van een constructie zijn als aangegeven in de norm NEN 3231 "Staalkabels, parallelconstructies voor hijs- en tractiebedrijven"; - de toegepaste staalkabels dienen uit een geheel te bestaan. 4.6.2 De bevestiging van de staalkabels dient op een der volgende wijzen te geschieden: - met een wigklem; - met taluritklemmen; - door splitsen en omwikkelen, respectievelijk omgeven met staaldraad of een ander daaraan gelijkwaardig materiaal. Splitsen in staalkabels moeten ten minste drie maal zijn doorgestoken met de gehele streng en twee maal met de halve streng; een andere wijze van splitsen, mits even doeltreffend, is echter toegelaten. Het eind van de splits moet zodanig zijn afgewerkt, dat er geen gevaar bestaat voor verwonding van de handen door uitstekende draadeinden. In alle gevallen dienen stalen kabelkousen te worden toegepast. DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN P47 1981 Blz. 6 4.6.3 Behoudens bij de toegepaste kabelkousen mogen geen bochten met een straal van minder dan vier maal de middellijn van de kabel voorkomen. 4.6.4 Staalkabels moeten zodanig vrijlopen, dat geen beschadiging kan ontstaan. 4.7 Kabelschijven en trommels 4.7.1 De middellijn van de kabelschijven en trommels mag niet minder dan twintig maal de middellijn van de kabel bedragen. 4.7.2 Bij kabelschijven moeten zodanige voorzieningen zijn getroffen dat de kabel niet uit de schijf kan lopen. Kabeltrommels moeten, indien de hierop aanwezige kabel een dragende functie heeft, worden voorzien van eindflenzen waarvan de hoogte aan de trommelzijde drie maal de kabeldiameter bedraagt. 4.7.3 Kabelschijven moeten in lijn met de staalkabels worden gemonteerd, zodat de kabel niet tegen de flens loopt. 4.7.4 Op een kabeltrommel moeten, indien de hieraan bevestigde kabel een dragende functie heeft, in afgewikkelde toestand ten minste twee windingen aanwezig blijven. De eindbevestiging van de kabel aan de trommel dient zo sterk te zijn dat 80% van de werkelijke breukbelasting van de kabel kan worden opgenomen. 4.7.5 Kabelschijven en trommels mogen niet zijn vervaardigd van kunststof als de erover lopende kabel een dragende functie heeft. 4.8 Kettingen Bij toepassing van draagkettingen mogen alleen rollenkettingen en kettingen van het Gallse type worden gebruikt. Schalmkettingen mogen dus bijvoorbeeld niet worden gebruikt. De werkelijke breukbelasting van de kettingen moet ten minste zes maal de maximale werkbelasting bedragen. 4.9 Draaipunten en ondersteuningen 4.9.1 De draaipunten en ondersteuningen van hefbomen, geleiderollen en dergelijke moeten als kogel- of rollager zijn uitgevoerd, of als as met bus van goed lagermateriaal. DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN P47 1981 Blz. 7 4.9.2 De draaipunten moeten op deugdelijke wijze tegen zijdelings wegschuiven zijn geborgd. 4.9.3 Ondersteuningen van draaipunten met een dragende functie dienen voldoende sterk te zijn (zie 4.1) en deugdelijk te zijn bevestigd aan de staalconstructie of muur. Bij draaipunten, waarbij zich normaal geen axiale belasting voordoet, kan bij schranken van de deur of het hek een dergelijke belasting soms toch ontstaan, bijvoorbeeld ten gevolge van kabelbreuk. In dit geval mag voor de axiale borging van het draaipunt niet worden volstaan met een sluitring en splitpen. 4.10 Vanginrichting 4.10.1 Deuren en hekken met een verticale of gecombineerde sluitbeweging (zie 2.1) moeten, behoudens het gestelde in 4.10.3, zijn voorzien van een vanginrichting. De vanginrichting moet voorkomen, dat bij breuk van een of meer kabels, veren of kettingen, de deur meer dan 0,20 m valt. Na het in werking treden van de vanginrichting mag de deur of het hek niet in bedrijf kunnen worden gesteld, alvorens het defect is verholpen. Bij deuren en hekken die met een krachtbron worden aangedreven kan het ook voorkomen dat deze door andere oorzaken dan breuk met meer dan de nominale schelheid dalen. Er moet dan een inrichting in werking komen die de dalende beweging blokkeert. 4.10.2 Een vanginrichting moet voldoen aan de volgende eisen: - de blokkerende werking dient onafhankelijk van de aandrijving en ophanging tot stand te komen, zodat bij een defect aan een van beide de vang werkzaam blijft; - de goede werking moet gemakkelijk kunnen worden gecontroleerd in verband met onderhoudswerkzaamheden dienen vanginrichtingen goed bereikbaar te zijn; - bij het in werking treden mogen de geleidingen niet zodanig beschadigen of vervormen, dat de goede werking van de vang niet gewaarborgd blijft. 4.10.3 In afwijking van het bovenstaande behoeven deuren en hekken niet te zijn voorzien van een vanginrichting indien: - de massa van deuren of hekken met een verticale sluitbeweging (zie 2.1) niet uitgaat boven 20 kg; - de massa van deuren of hekken met een gecombineerde sluitbeweging (zie 2.2) niet uitgaat boven 50 kg; - de deur of het hek enerzijds zodanig is uitgebalanceerd, dat hij niet door het uitvallen van de aandrijving in neerwaartse beweging komt, en anderzijds de aandrijving zo zwaar is geconstrueerd, dat na uitvallen van de balanceerinrichting tijdens neerwaartse beweging, de deur binnen 0,20 m tot stilstand komt; DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN P47 1981 Blz. 8 - de ophanging zodanig is geconstrueerd, dat bij breuk van een kabel, veer of dergelijke, de veiligheid tegen neerstorten op andere wijze is gegarandeerd, bijvoorbeeld door vierkabelophanging. In overige gevallen dient overleg met de Arbeidsinspectie te worden gepleegd. 5. AANDRIJVING EN BEDIENING 5.1 Algemeen De open- en sluitbeweging van de verschillende soorten deuren en hekken wordt verkregen door middel van handkracht (handgreep of handlier) dan wel door middel van een krachtbron (elektrisch, pneumatisch of hydraulisch). Ook is het veelal noodzakelijk, dat door een krachtbron aangedreven deuren en hekken in noodgevallen met de hand kunnen worden bediend (zie 5.3.6). 5.2 Met handkracht bediende deuren en hekken De bedieningsorganen dienen zodanig te zijn aangebracht en uitgevoerd, dat zij vanaf de vloer of een andere veilige standplaats kunnen worden bediend. Tussen de bedieningsorganen en andere delen mag geen knelgevaar optreden. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een slinger (kruk), dient deze tegen terugslaan te zijn beveiligd. Losse slingers moeten zodanig worden bevestigd, dat ze niet van de aandrijving kunnen losschieten of er onbedoeld van kunnen worden afgetrokken. 5.3 Door een krachtbron aangedreven deuren en hekken 5.3.1 Deuren en hekken die door een krachtbron worden aangedreven moeten zijn voorzien van een inrichting die voorkomt dat de deur of het hek op eventueel bekneld geraakte personen of voorwerpen een grotere kracht dan 300 N uitoefent. De snelheid waarmede de deur of het hek sluit, mag niet meer bedragen dan 0,3 m/s. Bestaat ook knelgevaar bij het openen, dan mag de kracht, waarmede dit geschiedt, eveneens niet meer dan 300 N bedragen. 5.3.2 In het algemeen dienen de bedieningsorganen van deuren en hekken zodanig te zijn uitgevoerd, dat bij loslaten ervan de deur of het hek tot stilstand komt (dodemansknop zie 5.4.1). Ook moeten de bedieningsorganen zodanig zijn uitgevoerd, dat zij tegen onverhoedse aanraking zijn beschermd. Voorts moeten ze zodanig zijn opgesteld, dat vanaf de bedieningsplaats de gehele opening kan worden overzien en de bedienende persoon geen gevaar loopt in aanraking te komen met de bewegende deur of het hek. DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN P47 1981 Blz. 9 5.3.3 Bij de bedieningsorganen dient een noodstopknop aanwezig te zijn. Indien de bedieningsorganen van de deur of het hek zich op een afstand van meer dan 10 m van de opening bevinden, dient bovendien een noodstopknop bij de deur of het hek te zijn aangebracht. Ook kunnen bij brede deuren of hekken met een horizontale sluitbeweging noodstopknoppen op de zijkant van de deur of het hek, nabij de plaats waar knelgevaar kan optreden, worden aangebracht. 5.3.4 In afwijking van het in 5.3.2 gestelde kan in de volgende gevallen ook gebruik worden gemaakt van bedieningsorganen die bij loslaten de beweging van de deur of het hek niet stoppen. a Voor het openen van alle typen deuren en hekken met uitzondering van deuren en hekken met een roterende beweging (zie 2.4) en van die deuren en hekken die ook bij het openen knelgevaar kunnen opleveren, zoals bijvoorbeeld traliehekken. b Voor het sluiten van deuren en hekken, voor zover deze niet verder kunnen sluiten dan tot aan een resterende opening van 0,5 m voor deuren en hekken met een horizontale sluitbeweging en 2,0 m voor deuren en hekken met een vertikale sluitbeweging. Dit geldt niet voor traliehekken enzovoort die ook op andere plaatsen dan aan de sluitkant knelgevaar kunnen opleveren. c Voor de sluitbeweging van deuren en hekken, waarbij voorzieningen tegen knelgevaar zijn getroffen, bijvoorbeeld door middel van deugdelijke contactlijsten, contactmatten, lichtstraalbeveiliging of impulsbeveiliging. Een slipkoppeling in de aandrijving alleen wordt in dit verband niet als een voldoende beveiliging beschouwd. d Voor de sluitbeweging van deuren en hekken, die zich bevinden op plaatsen, die niet voor personen toegankelijk zijn (bijvoorbeeld een deur voor het doorlaten van een bovenloopkraan). 5.3.5 Deuren en hekken, waarvan de sluitbeweging niet kan worden gestopt omdat er geen blijvende mechanische koppeling is tussen de aandrijving en de deur of het hek, dienen zodanig te zijn uitgevoerd dat zij niet kunnen sluiten indien zich personen en/of voorwerpen bevinden binnen een straal (gemeten vanaf de knelplaats) die gelijk is aan de breedte van de opening. Het betreft hier deuren en hekken, die door een luchtcylinder of een andere mechanische inrichting in beweging worden gebracht en door eigen massa zonder mechanische koppeling met de aandrijving verder openen of sluiten. 5.3.6 Indien deuren of hekken, die door een krachtbron worden aangedreven tevens zijn voorzien van een mogelijkheid tot aandrijving met de hand, (noodbediening) dient te zijn voorkomen dat tijdens het gebruik van deze handaandrijving de krachtbron automatisch inschakelt. Wanneer een aan de krachtbron verbonden reminrichting eerst buiten werking moet worden gesteld alvorens de handbediening te kunnen gebruiken, bestaat het risico dat de deur of het hek onbedoeld dichtvalt wanneer de balan- ceerinrichting niet naar behoren werkt. DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN P47 1981 Blz. 10 Dit geldt voor deuren of hekken met een verticale of gecombineerde sluitbeweging die niet zijn voorzien van een vanginrichting. Bij het bedieningsorgaan dat de reminrichting buiten werking stelt, dient een waarschuwing te zijn aangebracht waaruit duidelijk blijkt, dat de reminrichting uitsluitend buiten werking mag worden gesteld wanneer zich geen personen in de opening bevinden. 5.3.7 De elektrische installatie van deuren en hekken, die elektrisch worden bediend of aangedreven, dient te voldoen aan NEN 1010 "Veiligheidsvoorschriften voor Laagspanningsinstallaties". 5.4 Uitschakelen van de aandrijving 5.4.1 Na het uitschakelen van de aandrijving of bij het wegvallen van de voedingsspanning moet de deur of het hek tot stilstand komen binnen 50 mm. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door gebruik te maken van remmotoren. Bij terugkeren van de weggevallen voedingsspanning mag de beweging van de deur alleen door een opzettelijke bedieningshandeling worden hervat. 5.4.2 Deuren of hekken, die beveiligd zijn door middel van contactlijsten en dergelijke, dienen tot stilstand te komen binnen de indrukafstand van deze lijsten. 6. ONDERHOUD EN REPARATIE 6.1 Algemeen 6.1.1 Het verdient aanbeveling een persoon te belasten met het toezicht op de installatie. 6.1.2 Elke deur of elk hek moet in goede staat verkeren. Alle daarvoor in aanmerking komende delen moeten deugdelijk zijn beschermd tegen corrosie, rotting en vervuiling. 6.2 Controle 6.2.1 Elke deur of hek moet periodiek (afhankelijk van de gebruiksfrequentie, doch ten minste een maal per jaar) door een terzake kundig persoon worden gecontroleerd. DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN P47 1981 Blz. 11 6.2.2 Tijdens deze controle dient aandacht te worden geschonken aan de algemene staat van onderhoud. Speciale aandacht verdient de toestand van alle aan slijtage onderhevige onderdelen, zoals de kabels, kettingen, eventueel aanwezige buigzame elektrische leidingen, eindcontacten en dergelijke. Ook de goede werking van de veiligheidsinrichtingen dient te worden gecontroleerd. 6.3.2 Staalkabels die zijn verroest of beschadigd of waarvan de buitendraden zijn versleten, moeten worden vervangen door nieuwe. Maatstaven voor het afkeuren van staalkabels zijn vermeld in de norm NEN 3233. 6.3 Onderhoud Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden moeten door terzake kundige en vakbekwame personen worden uitgevoerd. Ten behoeve van reparaties mogen alleen deugdelijke en voor het gebruiksdoel geschikte materialen en werkmethoden worden toegepast. Ophangkabels moeten - onafhankelijk van de bedrijfsfrequentie - om de 6 jaar of zoveel eerder als nodig worden vernieuwd. 6.4 Ingebruikname Het verdient aanbeveling, dat de verantwoordelijke persoon voor de naleving van de in hoofdstuk 7 weergegeven wettelijke bepalingen, voor de definitieve ingebruikname de deur of het hek aan een onderzoek onderwerpt, teneinde na te gaan of aan de in dit blad aangegeven aanwijzingen is voldaan. Ook dient de goede werking van alle veiligheidsvoorzieningen te worden gecontroleerd. 6.5 Register 6.5.1 Ten behoeve van een verantwoord onderhoud is het noodzakelijk om van elke deur of hek, zoals aangegeven en genoemd in 2.1 t/m 2.5, een onderhoudsregister bij te houden. Het resultaat van de periodieke controle alsmede eventuele wijzigingen in de constructie moeten steeds in dit register worden vermeld. Ook moet vervanging van onderdelen (bijvoorbeeld staalkabels - zie 6.3) worden aangetekend. 6.5.2 Het register moet tevens de volgende gegevens bevatten: (deze gegevens moeten door de fabrikant/leverancier worden verstrekt) - een in de Nederlandse taal gestelde instructie en onderhoudsvoorschrift. De instructie moet technische gegevens bevatten omtrent de werking van de deur of het hek en van de onderdelen, die door normale slijtage vervangen moeten worden (bijvoorbeeld draagkabels en kettingen); - de middellijn in mm en de constructie van de staalkabels alsmede de minimale werkelijke breukbelasting; DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN P47 1981 Blz. 12 - de massa van het deurblad c.q. de massa van het beweegbare gedeelte van het hek; - de sluitsnelheid in m/s van met behulp van een krachtbron aangedreven deuren en hekken; - indien van toepassing: a een installatietekening waarop zijn aangegeven: - de stroomsoort(en) en de spanning(en); - de gebruikte motoren, schakelaars, beveiligingen en overige toestellen en apparaten; - de soort van leidingen met vermelding van aantal en doorsnede van de kernen; - de nominale stroom van de smeltpatronen en het instelbereik van de maximumschakelaars; - de nominale waarde van de schakelaars; - het nominale vermogen van de motor(en) en van de wijze waarop deze motor(en) en andere elektrische toestellen en apparaten zijn geaard. b Een stroomkringschema, dat de werking van de elektrische installatie weergeeft. In dit stroomkringschema moeten de contacten en bijbehorende spoelen, alsmede alle toestellen en apparaten zijn verwerkt overeenkomstig de installatietekening. c Een pneumatisch schema, waarop aangegeven: - ventielen, filters, terugslagkleppen, leidingbreukbeveiliging, enzovoort; - gegevens betreffende de compressor. d Een hydraulisch schema, waarop aangegeven: - ventielen, filters, terugslagkleppen, leidingbreukbeveiliging, enzovoort. e Gegevens van andere of soortgelijke aandrijvingen. 7. WETTELIJKE BEPALINGEN In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste wettelijke bepalingen weergegeven die betrekking hebben op de veilige constructie en het onderhoud van deuren en beweegbare hekken. Van toepassing zijn bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet, alsmede uit de daarop gebaseerde veiligheidsbesluiten, te weten het "Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938", het "Landbouwveiligheidsbesluit", het "Electrotechnisch Veiligheidsbesluit 1938" en het "Veiligheidsbesluit Stuwadoorsarbeid". De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze bepalingen berust bij het hoofd of de bestuurder (werkgever) van de onderneming, waarin de deuren en hekken worden toegepast. Waar bepalingen gedeeltelijk zijn opgenomen, staat achter het betreffende artikel "(ged)" vermeld. Voor de volledige tekst raadplege men de genoemde besluiten. De aandacht wordt er op gevestigd, dat alleen de volledige tekst rechtskracht bezit. DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN 7.1 P47 1981 Blz. 13 Veiligheidsbesluit voor fabrieken en werkplaatsen 1938 (VBF) en Landbouwveiligheidsbesluit (LVB) Artikel 98 VBF en 3 LVB (ged) De delen van krachtwerktuigen, drijfwerken en al of niet door een krachtwerktuig gedreven werktuigen, bijvoorbeeld vliegwielen, krukken, drijfstangen, assen, tandraderen, riemen, kettingen, snaren, koppelingen, schijven, spieën, bouten en schroeven moeten voor zover zij gevaar kunnen opleveren, zo mogelijk doelmatig zijn beschut. Artikel 99 VBF en 4 LVB Eerste lid Een krachtwerktuig moet zodanig zijn beschut of ingericht of van een zodanige inrichting zijn voorzien, dat het in gang brengen en het tornen zonder gevaar kan geschieden. Tweede lid Een krachtwerktuig moet op zodanige wijze worden getornd en in gang gebracht, dat daarbij gevaar zoveel mogelijk wordt vermeden. Derde lid Een krachtwerktuig, met uitzondering van een windmolen, moet zodanig zijn ingericht, dat de veilige snelheid niet kan worden overschreden. Artikel 111 VBF en 12 LVB In of aan de bewegende delen van het drijfwerk moeten uitstekende spieen, bouten, schroeven, riemverbinders en dergelijke zoveel mogelijk zijn vermeden. Artikel 112 VBF en 13 LVB Indien een werknemer voor het verrichten van werkzaamheden zich in de onmiddellijke nabijheid begeeft of bevindt van delen van drijfwerken of werktuigen, welke bij in gang zijn gevaar veroorzaken, moet dit bij stilstand van drijfwerk of werktuig geschieden, tenzij die delen doeltreffend zijn beschut. Artikel 123 VBF en 24 LVB Krachtwerktuigen, drijfwerken, werktuigen, toestellen, gereedschappen en leidingen moeten in zodanige staat van onderhoud verkeren, dat zij daardoor geen gevaar kunnen veroorzaken. Artikel 124, eerste lid Gebouwen, installaties, tingen en aanhorigheden deugdelijke constructie VBF constructiewerken, ovens, drijvende inrichmoeten uit deugdelijk materiaal bestaan, van zijn en in goede staat verkeren. Artikel 124, derde lid VBF Schuif- of roldeuren en kanteldeuren moeten tegen uitlichten of aflopen dan wel tegen vallen geborgd zijn. Artikel 28, eerste lid LVB Gebouwen en aanhorigheden moeten in zodanige toestand verkeren, dat zij geen gevaar kunnen veroorzaken. DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN P47 1981 Blz. 14 Artikel 141 VBF Hijskranen, lieren en andere hefwerktuigen, alsmede hun onderdelen en toebehoren moeten steeds in goede staat van onderhoud verkeren en zodanig zijn ingericht, opgesteld, verankerd en beschut, dat zij zo min mogelijk gevaar opleveren. Bij het ophijsen van lasten moet door pal en palrad of op andere doelmatige wijze het overhoeds neerdalen worden voorkomen. Bij het neerlaten van lasten moet door een doelmatige, goed werkende rem of andere inrichting de snelheid kunnen worden geregeld en moet onmiddellijk stilzetten steeds mogelijk zijn, terwijl de zwengel niet mede mag ronddraaien, doch moet zijn afgenomen of ontkoppeld. Artikel 143, eerste lid VBF Kabels, hijskettingen en stroppen mogen niet zwaarder worden belast dat een veilig gebruik toelaat. Artikel 143, tweede lid VBF Zo dikwijls zulks ter waarborging van een veilig gebruik nodig is moeten hijskettingen en kettingstroppen worden uitgegloeid en met een voldoende trekkracht worden beproefd door een bevoegd deskundige. Van deze beproeving moet een bewijs in de door onze minister vastgestelde vorm worden overlegd. Artikel 43 LVB Touwwerk, staaldraadkabels, hijskettingen en stroppen voor het ophijssen en vieren van lasten moeten in goede staat van onderhoud verkeren en mogen niet zwaarder worden belast dan een veilig gebruik toelaat. Artikel 148 VBF en 48 LVB Tegen het gevaar te worden getroffen door wegvliegende, vallende, omvallende, wegschuivende of wegrollende voorwerpen moeten doelmatige voorzieningen getroffen zijn. 7.2 Electrotechnisch Veiligheidsbesluit 1938 (ged) Dit besluit geldt onder meer voor die ondernemingen, waarop ook het "Veiligheidsbesluit voor fabriken of werkplaatsen 1938" en het "Landbouwveiligheidsbesluit" van toepassing is. Het bevat een groot aantal bepalingen, onder andere met betrekking tot elektrische machines en toestellen, schakel- en verdeelinrichtingen, schakelaars, weerstanden, stopcontacten, leidingen en leidingaanleg en beveiligingen. Voor een nadere interpretatie van deze veelal algemeen gestelde wettelijke bepalingen, worden nationale en internationale normen gehanteerd. Het zou te ver voeren bedoelde bepalingen hier over te nemen. Voor nadere informatie kan men zich wenden tot de Elektrotechnisch Adviseur bij de Arbeidsinspectie. DEUREN EN BEWEEGBARE HEKKEN 7.3 P47 1981 Blz. 15 Veiligheidsbesluit Stuwadoorsarbeid Artikel 8, eerste lid De toegang tot de zeeschepen of inrichtingen, waaraan of waarin door werknemers stuwadoorsarbeid wordt verricht, moet in zodanige staat worden gehouden, dat de veiligheid van de werknemers, die er gebruik van maken, is verzekerd. Artikel 148 Pakhuizen en opslagplaatsen, zornede derzelver aanhorigheden, moeten in zodanige toestand verkeren, dat zij geen gevaar kunnen veroorzaken.