Samenvatting geschiedenis PW hoofdstuk 3 3.1 Frankrijk en Duitsland, aartsvijanden 1871-1919. Voor en na 1900 was de spanning te snijden tussen de buurlanden Frankrijk en Duitsland. Twee keer stonden ze in een oorlog tegenover elkaar. In de laatste oorlog waren ze onderdeel van een veel groter geheel. Tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ging deze oorlog dan ook de geschiedenis in als 'de Grote Oorlog'. In de bronnen 2 en 3 zie je de rivaliteit tussen beide landen. In 1871 riep Duitsland, nadat ze Frankrijk hadden verslagen, in het Franse koningspaleis te Versailles het Duitse keizerrijk uit. En in 1919 lieten de Fransen in diezelfde Spiegelzaal de Duitsers een vernederend vredesverdrag ondertekenen om de Franse overwinning in de Eerste Wereldoorlog kracht bij te zetten. 1871: einde Frans-Duitse oorlog, Uitroepen Duitse Keizerrijk in Versailles. 1884: conferentie van Berlijn, de Europese landen ‘verdelen’ Afrika. 1898: Duitse vlootwet, de Duitse Rijksdag besluit tot uitbreiding van de oorlogsvloot. 1908: Oostenrijk-Hongarije lijft Bosnië in, veel mensen in Bosnië willen echter aansluiten bij Servië. Juni 1914: aanleiding WOI, troonopvolger Frans-Ferdinand van OostenrijkHongarije wordt vermoord. 3.2 Nationalisme = liefde voor het eigen land of volk. (in West-Europa en op de Balkan) Militarisme = grote waarde toekennen aan het leger. En wapenwedloop = soort wedstrijd wie de meeste en krachtigste wapens heeft. Economische concurrentie Modern-imperialisme = In bezit nemen van kolonies in de tweede helft van de 19e eeuw door West-Europese landen in Afrika en Azië Bondgenootschappen = ‘vriendschapsverdrag’ tussen landen. De Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 besliste voorlopig welk land het machtigst was in Europa. De Franse nederlaag en het uitroepen van het Duitse keizerrijk maakte duidelijk dat er niet te spotten viel met Duitsland. De overwinning op Frankrijk en de vorming van één keizerrijk was een geweldige stimulans voor het nationalisme in Duitsland. De Duitsers waren trots op hun land, zeker nu het zo sterk was geworden en ze wilden dat graag aan iedereen laten weten. De rijkskanselier (= minister-president = leider van de regering) Otto von Bismarck was samen met 'der kaiser' Wilhelm I vastbesloten om Duitslands positie te versterken. Frankrijk had daar de grootste problemen mee en vond de Duitse opkomst een belediging voor de Franse eer. De Fransen wilden vooral wraak voor de nederlaag in de oorlog van 1870-1871. Als gevolg van die oorlog had Frankrijk een groot gebied. aan de grens met Duitsland, Elzas-Lotharingen, aan de Duitsers moeten afstaan. Die 'revanchegedachte' was een belangrijk aspect van het Franse nationalisme. Groot-Brittannië keek met enige zorg naar het geruzie op het vasteland, maar hield zich er buiten. Groot-Brittannië was vooral trots op haar sterke vloot en haar reusachtige 'colonial empire' met koloniën in Amerika (Caraïbische eilanden) en vooral Azië (Indië). Voor het Engelse nationalisme was één zaak echt belangrijk: de macht op zee zou ze zich niet laten afpakken door welk land dan ook. Het was 'Britannia rule the waves' en dat moest zo blijven. In Zuidoost-Europa was de macht van de Turken in de landen van de Balkan in de 19e eeuw flink geslonken. Het Ottomaanse Rijk kon de nationalistische roep om zelfstandigheid van de verschillende volkeren binnen hun rijk niet meer tegenhouden. Veel landen, zoals Griekenland, Servië en Roemenië wisten onafhankelijk te worden. Het Ottomaanse Rijk werd door andere landen, waaronder de twee grote buurlanden Oostenrijk-Hongarije en Rusland spottend 'de zieke man van Europa' genoemd. Oostenrijk-Hongarije op haar beurt was ontstaan doordat de keizer van Oostenrijk ook koning van Hongarije was geworden. Deze dubbelmonarchie, de keizer van Oostenrijk was ook koning van Hongarije, lag rondom de rivier de Donau en werd daarom de Donaumonarchie genoemd. Het land grensde aan het Turkse rijk en probeerde te profiteren van het zwakke Ottomaanse Rijk. In 1908 werd Bosnië aan Oostenrijk-Hongarije toegevoegd, hoewel veel inwoners liever aansluiting wilden bij het buurland Servië. Oostenrijk-Hongarije groeide uit tot een veelvolkerenstaat met verschillende volken die elk hun eigencultuur, taal, godsdienst en geschiedenis hadden. Het grote en sterke Rusland vertrouwde de groeiende macht van OostenrijkHongarije niet. Ze probeerde haar eigen invloed te versterken door de roep om onafhankelijkheid van de Slavische volken te ondersteunen. Deze botsing van nationalistische gevoelens van de verschillende landen en volken leidde tot een aantal Balkanoorlogen, maar de gevechten beperkten zich tot Zuidoost-Europa. De nationale trots werd door de landen onderstreept door een krachtig leger op te bouwen. Het was een eer om als soldaat je land te dienen en belangrijke ideeën van het militarisme zoals gehoorzaamheid en kracht werden verheerlijkt. Legerofficieren stonden in hoog aanzien in veel landen en de wil en de wensen van de legerleiding hadden een gewillig oor in de verschillende parlementen. De militaire concurrentie kreeg het karakter van een wedloop doordat Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland steeds meer en krachtiger wapens produceerden. De technologische mogelijkheden als gevolg van de Industriële Revolutie van de 19e eeuw werden in deze wapenwedloop ten volle benut. Duitsland besloot ook op zee de concurrentie met Groot-Brittannië aan te gaan. In 1898 nam de Rijksdag een Vlootwet aan die een uitbreiding en modernisering van de oorlogsschepen betekende. De Britse marine liet dit niet op zich zitten en bouwde een snel slagschip met grote kanonnen. Naar de naam van het eerste schip van dit type werden de schepen Dreadnoughtsgenoemd. In de industrie zelf wilden de landen ook niet voor elkaar onder doen. Een sterke industrie droeg bij aan de welvaart van het land. Daarnaast wilden de landen laten zien dat ze voorop liepen in techniek en uitvindingen. In deze economische concurrentie gingen nationalisme en wapenwedloop samen op. De Britse regering probeerde met een wet in 1887 de eigen bevolking er bewust van te maken dat ze geen producten uit Duitsland moesten kopen. Dat zou immers de eigen economie schade toebrengen. Op alle Duitse producten moest voortaan komen te staan 'Made in Germany' (= 'Gemaakt in Duitsland'). In de eerste periode had dit succes en werden minder Duitse producten verkocht in Engeland, maar al snel werkte het averechts. De Duitse producten bleken zo goed dat veel mensen, ook in Engeland, vooral spullen wilden met 'Made in Germany' erop. In de 18e eeuw hadden Groot-Brittannië en Frankrijk de basis gelegd voor een groot koloniaal rijk. In Amerika en Azië hadden ze kolonies in bezit genomen die belangrijk waren. Rond 1850 lieten Frankrijk en Groot-Brittannië hun oog vallen op Afrika. Voor de industrialisatie van hun landen konden ze de grondstoffen uit de andere werelddelen als katoen en rubber goed gebruiken. Ook konden ze de daarmee in eigen land gemaakte producten weer in de koloniën verkopen (afzetmarkt). Daarnaast was een groot koloniaal rijk goed voor het aanzien van het land. Het modern-imperialisme ging hierbij hand in hand met het nationalisme. Duitsland mengde zich in deze 'wedloop om Afrika' pas na 1871 toen de eenwording van het land een feit was. De koloniale ambities werden versterkt toen keizer Wilhelm I in 1888 stierf. Hij werd eerst nog opgevolgd door zijn zoon Frederik-Wilhelm, maar die stierf nog in hetzelfde jaar aan keelkanker. In het 'driekeizerjaar' werd de zoon van Frederik-Wilhelm, Wilhelm II keizer van Duitsland. De nieuwe keizer had nog grotere plannen met Duitsland dan zijn voorganger Wilhelm I en rijkskanselier Bismarck. Hij voerde een echte 'Weltpolitik': Duitsland moest en zou een belangrijke rol op het politieke wereldtoneel spelen. Dat beleid versterkte het al heersende nationalisme, militairisme en modern-imperialisme. Om conflicten, en erger oorlogen, tussen de Europese landen om de verovering van Afrika te voorkomen, werd besloten op de Conferentie van Berlijn (1884-1885) om Afrika onderling te verdelen. Aan de muur van de vergaderzaal werd een grote landkaart opgehangen en de gebieden werden verdeeld tussen de Europese landen. Zo kreeg Duitsland ook enkele kolonies in Afrika. Aan de Afrikaanse volkeren werd niets gevraagd en met oude grenzen en gewoontes ter plaatse werd geen rekening gehouden. Keizer Wilhelm II wist dat vooral Engeland en Frankrijk hem in de weg zouden staan in zijn 'Weltpolitik' en de rol die hij wilde spelen in Europa. Duitsland sloot daarom een bondgenootschap met Oostenrijk-Hongarije. Engeland, die tot dan toe zich als wereldleider zag, voelde zich bedreigd en sloot een verdrag met Frankrijk, waarbij Rusland zich maar al te graag aansloot. Dat land wilde de groeiende macht van Oostenrijk-Hongarije op de Balkan tegenhouden. De twee verschillende allianties zouden in de Eerste Wereldoorlog bekend worden onder de namen Centralen en Geallieerden. Dat er een grote kans bestond dat het kruitvat Europa zou ontploffen, was voor alle landen duidelijk. 3.3 Bosnië was sinds 1908 een provincie van Oostenrijk-Hongarije. Veel Bosniërs echter wilden niet bij de Donaumonarchie horen, maar bij het koninkrijk Servië. Een groot deel van de Bosnische bevolking had dezelfde Slavische afkomst en taal en dezelfde orthodox-christelijke godsdienst als het Servische buurland. Bijna net zoveel Bosniërs wilden juist niet bij Servië horen, omdat ze, als moslims, vreesden dan gediscrimineerd te zullen worden. Toen op 28 juni 1914 troonopvolger Frans-Ferdinand van Oostenrijk-Hongarije een bezoek bracht aan de Bosnische hoofdstad Sarajevo werd hij doodgeschoten door de 17-jarige Gavrilo Princip, lid van de Bosnisch-Servische nationalistische beweging 'De Zwarte Hand'. Oostenrijk-Hongarije beschuldigde Servië dat zij achter de aanslag zat en eiste excuses. Toen die, naar de zin van Oostenrijk-Hongarije, niet snel en serieus genoeg kwamen, verklaarde de Donaumonarchie de oorlog aan Servië. Die had zich inmiddels verzekerd van de steun van de Slavische bondgenoot Rusland. Tsaar Nicolaas II gaf het bevel tot mobilisatie van zijn leger en dat schoot in het verkeerde keelgat van Duitsland, de bondgenoot van Oostenrijk-Hongarije. Als de Duitse eis tot stopzetting van de Russische legermobilisatie niet werd opgevolgd, zou Duitsland de oorlog aan Rusland verklaren. Tegelijkertijd zei Duitsland tegen Frankrijk, de bondgenoot van Rusland, dat zij zich er niet mee moest bemoeien. De Fransen negeerden die Duitse oproep tot neutraliteit en daarop verklaarde Duitsland ook de oorlog aan Frankrijk. De volgende dag trok het Duitse leger België in om zo Frankrijk te kunnen aanvallen. Engeland, de bondgenoot van Frankrijk, had de neutraliteit van België gegarandeerd en verklaarde daarop, het is inmiddels 4 augustus 1914, de oorlog aan Duitsland. De Eerste Wereldoorlog was volop uitgebroken. Al rond 1900 hadden Duitse generaals plannen gemaakt voor het geval een oorlog zou uitbreken. Generaal Alfred von Schlieffen wist dat Duitsland door het bondgenootschap tussen Frankrijk en Rusland waarschijnlijk in een Tweefrontenoorlog zou belanden: een oorlogsfront aan de westgrens tegen Frankrijk en een oorlog in het oosten tegen Rusland. Hij wilde dit voorkomen en bedacht dat Duitsland eerst snel Frankrijk zou moeten verslaan en daarna konden de troepen verhuizen naar het oosten om het Russische leger tegen te houden. Het Von Schlieffenplan ging ervan uit dat het zeker een maand zou duren, voordat het Russische leger gemobiliseerd was. Als Duitsland in die tijd Frankrijk kon verslaan, dan was er niets aan de hand. Daarvoor was het wel nodig om in één snelle aanval het Franse leger te omsingelen en te verslaan. Via de versterkte Franse grens met Duitsland zou dat niet lukken, maar de noordgrens met België had niet zoveel militaire versterkingen. En zo gebeurde het ook in augustus 1914. Het Duitse leger trok in een boog via België naar het hart van Frankrijk. Het ging echter, door vier zaken, al snel mis met het Von Schlieffenplan. De Russische mobilisatie verliep veel sneller dan gedacht en Duitsland moest eind augustus al een groot aantal legereenheden naar het oostfront overbrengen. Daarnaast bood België, ondanks de grote zware Duitse kanonnen als 'Dicke Bertha', veel meer tegenstand dan verwacht. Dat gaf de Engelsen weer de gelegenheid om via zeehavens als Duinkerken soldaten naar België en Frankrijk te brengen. Ook wist het Franse leger in een snelle actie soldaten naar het noordelijk front te verplaatsen voor de verdediging van Parijs. Zo reden Parijse taxi's onafgebroken heen en weer om Franse soldaten naar het front te brengen. Door dit alles kon het gezamenlijke geallieerde leger een tegenaanval inzetten. In de Slag bij de Marne, een riviertje in Noord-Frankrijk vlak boven Parijs, kwam het Duitse leger al in de eerste week van september 1914 tot stilstand. In alle landen waren de mensen en soldaten enthousiast over het uitbreken van de oorlog. Eindelijk zou hun land eens laten zien waartoe ze in staat waren. Elk land dacht dat ze binnen een paar maanden de tegenstander wel hadden verslagen. Dat liep heel anders. Aan het oostelijk front in Rusland, maar vooral aan het westelijk front in Noord-Frankrijk en België ontstond een loopgravenoorlog die bijna vier jaar zou duren. Beide legers groeven zich in kilometerslange gangenstelsels in. De loopgraven, meerdere achter elkaar, hadden uitgegraven slaap- en rustplaatsen voor de soldaten en gewondenopvang. Achter de loopgraven, buiten het bereik van het vijandelijke vuur, waren in boerderijen en tenten grotere legerziekenhuizen (lazaretten) en rustplekken gebouwd. De voorste loopgraaf lag vaak op slechts een tiental meters van de vijand. De vijandelijke soldaten konden, als ze dat wilden, met elkaar communiceren. Na enkele maanden werd de situatie vrijwel ondraaglijk. Regen- en sneeuwval veranderden de loopgraven in één grote moddertroep waarin ratten, vlooien en luizen vrij spel hadden. De loopgraven lagen voortdurend onder vuur van artilleriebeschietingen van de vijand. Voorafgaand aan elke poging om de loopgraaf van een tegenstander te veroveren, vuurden kanonnen duizenden granaten af. Het gebied tussen de vechtende partijen veranderde zo in een leeg landschap waarin alleen de klaproos nog kon bloeien. De soldaten waren buiten de loopgraaf kansloos tegen de geweren en mitrailleurs van de tegenstander. In het open slagveld werden de soldaten bij duizenden neergemaaid. Toch stuurden de generaals de soldaten weer voortdurend uit de loopgraven in de hoop de vijand te verslaan. Tevergeefs: vier jaar lang was de loopgravenoorlog een statische oorlog waarin de legers geen enkele vooruitgang boekten. Veel gevechten in de loopgraven waren ouderwetse man-tot-man gevechten waarin soldaten elkaar met bajonetten op het geweer te lijf gingen. Gedurende de oorlog konden ook nieuwe wapens als de door de Engelsen uitgevonden tank geen doorbraak forceren. In de eerste veldslag waarin tanks in werden gezet, de Slag aan de Somme, in 1916 stierven ongeveer één miljoen soldaten zonder dat één partij ook maar enige terreinwinst van betekenis boekte. Ook het nieuwe gifgas, dat naar de reuk mosterdgas werd genoemd, leverde niet veel op. Het gebeurde regelmatig dat de wind draaide, waardoor de eigen soldaten verblind werden. Voor het eerst in een oorlog werden ook vliegtuigen ingezet, maar deze waren te klein in aantal en vuurkracht om een beslissing te kunnen forceren. Voor de oorlog op zee zette Duitsland voor het eerst in de militaire geschiedenis de duikboot in. Die beschoot vooral Britsekoopvaardijschepen die wapens en ander oorlogsmaterieel naar het front vervoerden. Veel soldaten liepen oorlogstrauma's op. Ze zagen hun kameraden naast zich sterven, lagen voortdurend onder granaatvuur, verbleven in erbarmelijke omstandigheden in de loopgraven en altijd was er de angst om bij een volgende aanval zelf de dood te vinden. Voor die oorlogstrauma's, shellshocks werden ze in Engeland genoemd, was geen begrip. Steeds meer soldaten in de loopgraven vroegen zich af waarom de oorlog eigenlijk was uitgebroken en of dit het allemaal wel waard was. De legerleiding aan beide kanten trad hard op tegen soldaten die bang waren geworden of hun twijfels uitten over de zin van de oorlog. Honderden soldaten werden als lafaard of deserteur berecht en geëxecuteerd door een vuurpeloton. 3.4 Op zee torpedeerden Duitse onderzeeboten ('U-boten') vijandelijke schepen, oorlogsschepen maar ook vracht- en passagiersschepen met wapens en andere oorlogsspullen aan boord. Zo werd in mei 1915 het luxueuze passagiersschip de Lusitania tot zinken gebracht, omdat het ook wapens vervoerde van New York naar Groot-Brittannië. Bijna 1200 mensen, waaronder veel Amerikanen, kwamen om het leven. In de Verenigde Staten reageerde men woedend, maar de regering onder leiding van president Woodrow Wilson besloot buiten de oorlog te blijven. De VS voerden namelijk een buitenlandse politiek van isolationisme: Amerika bemoeit zich niet met Europa en Europa bemoeit zich niet met Amerika. De Amerikanen hadden wel moeite met het militaristische en weinig democratische Duitsland en steunden met leningen en materiaal de geallieerden, Door de aanval op de Lusitania groeide de anti-Duitse stemming in de Verenigde Staten. De Duitse regering was bang dat op enig moment de VS toch met de oorlog mee zou doen en wilde dat voor zijn. In 1917 kondigde de Duitse minister van Buitenlandse Zaken in hetZimmermann-telegram een onbeperkte duikbotenoorlog aan. Vanaf nu zou Duitsland ook schepen van neutrale landen, als de Verenigde Staten, torpederen. In het telegram vroeg Duitsland ook aan Mexico om samen een oorlog te beginnen tegen Amerika. Toen de Amerikanen het telegram in handen kregen, was de maat vol en verklaarde Wilson in april 1917 de oorlog aan Duitsland. De geallieerden hadden er nu een machtige bondgenoot bij, maar het zou nog enige maanden duren voordat het Amerikaanse leger volop aan de strijd kon meedoen. De strijd aan het oostfront verliep slecht voor het Russische leger. De soldaten vochten met verouderde wapens en hadden geen goede winteruniformen tegen de bitterkoude winters in de loopgraven. Dat Rusland niet zo snel verslagen werd door Duitsland, dankte het land aan zijn miljoenenbevolking. Tsaar Nicolaas II en zijn generaals konden voortdurend nieuwe soldaten naar het front sturen om gesneuvelde militairen te vervangen. De oorlog eiste ook zijn tol in het dagelijks leven. Voedsel en brandstof, zoals kolen, werden in de steden steeds schaarser. Daarnaast groeide de politieke ontevredenheid: de tsaar had alle macht en de bevolking had niets te zeggen. De ontevredenheid werd zo groot dat in februari 1917 de tsaar werd afgezet. Een voorlopige regering nam het over, maar de communistische partij van Rusland bleef ontevreden. Hun leider Lenin beloofde 'Vrede, brood en land' en wist daarmee zowel de soldaten, de fabrieksarbeiders en de boeren aan te spreken. In een Oktoberrevolutie grepen de communisten, die zich bolsjewieken noemden, de macht. Om de macht te houden, hun beloftes na te komen en om het land naar communistische ideeën in te richten, wilde Lenin snel een eind maken aan de oorlog. Er werd binnen twee maanden een wapenstilstand met Duitsland gesloten en in maart 1918 werd de Vrede van BrestLitovsk gesloten, een afzonderlijke vrede tussen Rusland en Duitsland. Engeland en Frankrijk waren allesbehalve blij dat ze door hun bondgenoot in de steek waren gelaten, maar Duitsland zag weer kansen. Nu hoefde het nog maar op één front te vechten. Daar, in Frankrijk en België, hadden zich inmiddels Amerikaanse soldaten bij het geallieerde leger gevoegd. Aan het westelijk front waren de Duitse soldaten in het voorjaar van 1918 moe en uitgeput van drieënhalf jaar vechten in de loopgraven. De generaals probeerden nog eenmaal met een wanhoopsoffensief de vijandelijke loopgraven te veroveren, maar de komst van uitgeruste en goedbewapende Amerikaanse soldaten kwam voor de geallieerden precies op tijd. Het was bij de rivier de Marne dat de Duitsers in de zomer weer tot staan werden gebracht. De situatie werd in oktober 1918 steeds slechter voor het Duitse leger, doordat de bevoorradingvan wapens en voedsel steeds problematischer verliep. De soldaten kwamen in opstand tegen hun generaals. De muiterij breidde zich uit tot in de Duitse steden en veel burgers sloten zich bij de soldaten aan. De legerleiding kon niets anders doen dan tegen de keizer zeggen dat de oorlog opgegeven moest worden. De keizer volgde het advies van zijn generaals op, trad af envertrok met een goederentrein vol kostbare spullen naar Nederland. Dit was het einde van het Duitse Keizerrijk dat bijna vijftig jaar had bestaan. De nieuwe Duitse regering sloot op 11 november 1918 met de geallieerden de Wapenstilstand van Compiègne. Dat gebeurde in een treinwagon even ten noorden van Parijs. De oorlog was afgelopen, maar het zou nog een half jaar duren voordat de vrede definitief kon worden getekend. Daarmee was een cirkel rond: in 1871 werd in Versailles het Duitse keizerrijk uitgeroepen en lijfde het Elzas-Lotharingen in. Op dezelfde plaats werd in 1919 in het Verdrag van VersaillesDuitsland als schuldige van de oorlog aangewezen en ging Elzas-Lotharingen terug naar Frankrijk. Ook moest Duitsland een groot bedrag betalen om de schade van de oorlog te vergoeden: de herstelbetalingen. Deze en andere vredesbepalingen pakten zo slecht uit voor Duitsland dat het land zich vernederd voelde. Een nieuwe revanchegedachte stak de kop op, nu niet in Frankrijk maar in Duitsland.