Samenvatting H9 - Schommelingen in de economie 9.1 Als je het gemiddelde neemt van een groei of afname noem je dat een trend. Als je die trend van een paar jaar neemt, noem je dat trendmatige groei. De productieomvang van een land groeit eerst doordat bedrijven meer produceren met de beschikbare productiecapaciteit. Als de productiecapaciteit tot ze max zit kan het alleen nog groeien door een toename van de productiecapaciteit. Dat kan groeien door de 4 productiefactoren (natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap) groter te maken. Bijvoorbeeld: Groeien bevolking Technologische ontwikkeling Investeringen De geaggregeerde vraag is alle vraag van producten én diensten (!) bij elkaar opgeteld. Als de groei lager dan de trendlijn ligt, noem je dat laagconjunctuur. Als de groei hoger ligt dan de trend spreek je van hoogconjunctuur. Dit zijn conjunctuurbewegingen. Als de geaggregeerde vraag daalt neemt op korte termijn de werkloosheid toe. Als de economie krimpt spreek je van recessie. Als het bbp-volume (hoeveelheid geproduceerde goederen én diensten(!)) krimpt spreek je van economische krimp. Om de ontwikkeling te voorspellen heeft het CBS de conjunctuurklok gemaakt. Deze klok is afhankelijk van twee verschillende indicatoren: Feitelijke indicatoren Stemmingsindicatoren (het consumenten- en producentenvertrouwen.) De reële economische groei is de toename van het volume van de productie van een land. Om dat te bepalen kijk je naar de ontwikkeling van de productieomvang en de totale hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten. De nominale economische groei is de ontwikkeling van het bpp in een land uitgedrukt in geld. Reële economische groei (eigenlijk welvaart) is dus eigenlijk de nominale economische groei (bbp) gecorrigeerd met de prijsveranderingen (inflatie). 9.2 Prijsrigiditeit betekend dat op korte termijn prijzen zich niet aanpassen aan de vraag. Dat kan verschillende oorzaken hebben: De productiekosten staan voor langere tijd al vast in contracten met leveranciers. Verkoopprijzen staan ook vast in catalogussen etc. en kunnen niet meer aangepast worden. Op korte termijn ga je niet meteen reageren op de verandering van vraag, het kan namelijk ook zo weer aantrekken. Nadeel van prijsrigiditeit is dat de economie zich niet snel aanpast aan de economische ontwikkeling. Voordeel is dat de prijs minder schommelt en stabiel is. Er zijn minder diepe dalen en minder hoge pieken. Maar op lange termijn passen prijzen zich wel aan. Anders kunnen bedrijven er niet van profiteren of gaan ze eraan kapot. Dus als de vraag naar beneden gaan, schroeven bedrijven, op lange termijn, hun productieomvang wel naar beneden. Dat kan alleen als je een productiefactor naar beneden schroeft, zoals arbeid, je ontslaat een werknemer. 9.3 Macro-economie is economie op een grote schaal. We nemen alle vraag van een markt bij elkaar en noemen dat de geaggregeerde vraag. In het model van geaggregeerde vraag en aanbod zet je die twee (vraag en aanbod) af tegen het nationaal prijsniveau. Grappig is dat de geaggregeerde vraagcurve hetzelfde eruit ziet als een normale vraagcurve. Het nationaal prijsniveau is de gemiddelde prijs van alle producten en diensten. Je gebruikt de CPI om het prijsniveau te bepalen. Als het nominale inkomensniveau in een land stijgt, dan verschuift de vraagcurve in zijn geheel naar rechts. Want bij elk prijsniveau neemt de koopkracht dan toe. Op korte termijn kan de geaggregeerde aanbodcurve niet worden aangepast door middel van de prijs. Want de prijs is al vastgesteld bij leveranciers in contracten. De aanbodcurve kan daarom alleen veranderen als je de productieomvang aanpast. Daarom loopt een geaggregeerde korte termijnaanbodcurve horizontaal. Hij blijft vast staan op de p-as (prijs-as). Het geaggregeerde aanbod is op lange termijn gelijk aan de maximale productieomvang, dus er wordt maximaal gebruik gemaakt van natuur, arbeid en kapitaal in een land. Daarom loopt een geaggregeerde lange termijnaanbodcurve verticaal. Want hij blijft staan op de qas (hoeveelheid-as). De maximaal haalbare productieomvang noem je de natuurlijke productieomvang. Je hebt dan minimale werkloosheid omdat productiefactor arbeid maximaal gebruikt wordt. Als de geaggregeerde korte- en langtermijn aanbod allebei gelijk zijn aan de geaggregeerde vraag is er een natuurlijke productieomvang mét laagst mogelijke werkloosheid. De geaggregeerde vraag bestaat uit: - Consumptie gezinnen (C) - Investeringen door bedrijven (I) - Overheidsuitgaven (O) - Export – Import (E-M) Je kan het verband tussen de geaggregeerde vraag en prijspeil ook afleiden uit de verkeersvergelijking van Fisher: Economen zeggen dat de omloopsnelheid van geld (V) op korte termijn niet verandert. De omloopsnelheid blijft dus constant omdat mensen niet van de één op andere dag hun betaalpatroon veranderen. Als je de korte termijn van Fishers verkeersvergelijking wilt zien krijg je dit: Uitleg: De productieomvang (Y) stijgt als: M (geldhoeveelheid) stijgt óf als P (prijsniveau) daalt. Situatie 1: Want met meer geld kan je meer besteden, meer vraag, meer productieomvang nodig. Situatie 2: Met hetzelfde geld kan je meer kopen als de prijs is gedaald, dus moet ook de Y stijgen. __________________________________________________________________________________ Je kan de verkeersvergelijking van Fisher óók gebruiken om te laten zien dat het nationaal prijsniveau (P) stijg als de geldhoeveelheid (M) stijgt. Uitleg: Want als de hoeveelheid geld (M) stijgt (door bijv. geld scheppen of overheid pompt geld erin) dan gaan mensen meer kopen. De productieomvang moet dan omhoog om aan de vraag te voldoen, maar op een gegeven moment is de max bereikt van de productieomvang (heet: natuurlijke productieomvang) en moet je de prijs omhoog doen om zo vraag en aanbod in evenwicht te krijgen. 9.4 De overheid moet ervoor zorgen dat de economie in evenwicht is, want als dat niet zo is (laagconjunctuur) merken uitzendkrachten en mensen met een tijdelijk contract dat als eerste. Het tweede wat gebeurt is dat mensen met vaste contracten ontslagen worden en bedrijven failliet gaan. De overheid moet dus een conjunctuurbeleid vinden om goed om te gaan met de schommelingen in de economie. Je kan de economie in evenwicht brengen door aan de aanbod kant iets te veranderen, óf iets aan de vraag kant te veranderen. Je hebt verschillende conjunctuurbeleid-en: Structuurbeleid (verandering aanbrengen aan de aanbodkant). Kan door: o Werkloosheid terugdringen (krijg je meer aanbod, en zo komt vraag en aanbod weer op 't zelfde punt) o Innovatiebeleid omhoog (bijv. onderwijs stimuleren), zorgt voor meer technologische ontwikkelingen en meer aanbod. Anticyclisch conjunctuurbeleid (verandering aanbrengen aan de vraagkant). Kan door: In slechte tijden economie stimuleren, kan door: o o Verlagen van belastingen (zorgt voor meer koopkracht = meer vraag) Investeringen in slechte tijden (zorgt voor meer koopkracht = meer vraag) In goede tijden economie afremmen, kan door: o o Belasting verhogen (koopkracht neemt af = minder vraag) Alleen noodzakelijke investeringen (koopkracht kan niet omhoog) PS: Dit beleid is niet aan te raadden, want belasting verhogen in hoogconjunctuur gaat erg moeilijk. Procyclisch conjunctuurbeleid (verandering aanbrengen aan vraagkant). Dit houdt in dat in een hoogconjunctuur een anticyclisch beleid in slechte tijden wordt toegepast. Bijvoorbeeld: Als de economie het goed doet (hoogconjunctuur) en dan de belasting verlagen zorgt voor nóg meer vraag, te veel. De economie raakt overspannen. Maar de overheid kan het ook onbedoeld procyclisch aansturen, door de belasting niét te verlagen in een laagconjunctuur en ook geen investeringen te doen omdat anders het begrotingstekort te groot wordt. De economie schommelt, aan de overheid de taak die schommelingen te verminderen. Daarvoor hebben ze stabilisatoren ingebouwd die een anticyclisch effect hebben: Werkloosheidwetgeving. Als je geen inkomen hebt gaat je koopkracht erg omlaag, niet goed voor de economie. Daarom dat er een uitkering is die je koopkracht nog redelijk hoog houdt. Minimumloon. Hierdoor hebben mensen altijd de zekerheid op een minimaalloon, want het kan niet daaronder zakken. Zo komt de koopkracht nooit té laag. Progressief belastingstelsel. Dit heeft een dempende werking in zowel hoog- als laagconjunctuur tijden. Want de belastingdruk neemt af als het nationaal loonpeil daalt. Als het nationaal loonpeil stijgt dan neemt de belastingdruk toe waardoor de koopkracht weer daalt tot het oude niveau.