Uitwerking oefenstencil momentenwet 3hv okt 2006 opgave 1 Zwaartekracht is dus 80 N. Het draaipunt is de rechterpoot (onderaan). De zwaartekracht ligt 25 cm links daarvan, dus zijn arm is 25 cm. De duwkracht in A naar rechts ligt 80 cm boven het draaipunt, dus zijn arm is 80 cm. (F . d)zwaartekracht = (F . d)krachtinA 80 x 25 = F x 80 F = 25 N opgave 2 Het draaipunt zit bij (onder) het wiel rechts. Teken in Z een kracht van 400 N naar beneden (kies zelf de schaal, waarschijnlijk teken je hem 4 cm lang). In het handvat een pijl omhoog tekenen: dat is de tilkracht omhoog. Je weet nog niet hoe groot. Bepaal de arm van biede krachten: voor de zwartekracht is dat 20 cm (ligt 20 cm vanaf het draaipunt, voor de tilkracht is dat 90 cm (die kracht ligt 90 cm vanaf het draaipunt. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)tilkracht 400 . 20 = F . 90 uitrekenen geeft F = 89 N opgave 3 Het draaipunt zit bij het puntje van haar teen. Teken dit draaipunt duidelijk in de figuur. Teken ook de beide krachten waar het om gaat: vanuit de zwartekracht op haar lichaam (500 N) en in A de duwkracht omhoog (onbekend). De zwaartekracht ligt 5 cm links van het draaipunt dus de arm van die kracht is 5 cm. De duwkracht in A ligt 50 cm links van het draaipunt dus de arm van die kracht is 50 cm. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)krachtinA 500 . 5 = F . 50 uitrekenen geeft F = 50 N opgave 4 Teken de tafel en de krachten die werken. Het draaipunt ligt aan de overzijde (het punt waar je niet tilt). Teken de zwaartekracht van 400 N in het zwaartepunt (midden) van de tafel. De afstand van die kracht t.o.v. het draaipunt (arm) is de helft van de tafellengte dus 1,1 m. Teken ook jouw tilktacht. De afstand van die kracht t.o.v. het draaipunt (arm) is de hele tafellengte dus 2,2 m. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)tilkracht 400 . 1,1 = F . 2,2 uitrekenen geeft F = 200 N Dat is wel logisch want je tilt maar de helft van de tafel op. opgave 5 Het draaipunt ligt op de rand van de tafel. Teken de zwaartekracht van 0,7 N in de balk 10 cm rechts van dit draaipunt. 30 cm links van het draaipunt steunt onbekende het gewicht, noem deze kracht G. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)gewicht in A 0,7 . 10 = G . 30 uitrekenen geeft F = 0,23 N dus 23 gram. Vraag5b Het draaipunt (als het balkje dreigt naar beneden te vallen) is weer de rand van de tafel. Teken weer de zwaartekracht van 0,7 N in de balk 10 cm rechts van dit draaipunt. De duwkracht in B omhoog ligt nu 50 cm van het draaipunt af. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)duwkracht in B 0,7 . 10 = F . 50 geeft F = 7/50 = 0,14 N opgave 6 Het draaipunt ligt op de rand van de tafel op 72 cm van A en op 48 cm van B. Z ligt dus 12 cm links van de rand van de tafel. Teken daar de zwaartekracht van 3,2 N. Het uiteinde B ligt 48 cm vanaf de tafelrand. Teken daar het gewicht G van de onbekende massa. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)duwkracht in B 3,2 . 12 = G . 48 geeft G = 0,8 N dus dat is een massa van 80 g. 5b Nu is het draaipunt het punt A. De opgave lijkt dan sterk op opgave 2: optillen van een tafel. Teken de zwaartekracht van 3,2 N in het zwaartepunt (midden) van de balk. De afstand van die kracht t.o.v. het draaipunt (arm) is de helft van de balklengte dus 0,6 m. Teken ook jouw tilkracht. De afstand van die kracht t.o.v. het draaipunt (arm) is de hele balklengte dus 1,2 m. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)tilkracht 3,2 . 0,6 = F . 1,2 uitrekenen geeft F = 1,6 N Dat is wel logisch want je tilt maar de helft van de balk op. opgave 7 Het draaipunt D ligt links beneden. Teken in A een kracht naar links, in het zwaartepunt de zwaartekracht naar beneden. Zwaartekracht op 140 kg is dus 1400 N. De kracht in A heeft een arm van 130 cm t.o.v. D De zwaartekracht ligt 20 rechts van D en heeft dus een arm van 20 cm t.o.v. D. (F.d)LINKSOM = (F.d)RECHTSOM FinA . 130 = 1400 . 20 duwkracht = 215 N. Uitwerking oefenstencil momentenwet 3hv okt 2006 opgave 1 Zwaartekracht is dus 80 N. Het draaipunt is de rechterpoot (onderaan). De zwaartekracht ligt 25 cm links daarvan, dus zijn arm is 25 cm. De duwkracht in A naar rechts ligt 80 cm boven het draaipunt, dus zijn arm is 80 cm. (F . d)zwaartekracht = (F . d)krachtinA 80 x 25 = F x 80 F = 25 N opgave 2 Het draaipunt zit bij (onder) het wiel rechts. Teken in Z een kracht van 400 N naar beneden (kies zelf de schaal, waarschijnlijk teken je hem 4 cm lang). In het handvat een pijl omhoog tekenen: dat is de tilkracht omhoog. Je weet nog niet hoe groot. Bepaal de arm van biede krachten: voor de zwartekracht is dat 20 cm (ligt 20 cm vanaf het draaipunt, voor de tilkracht is dat 90 cm (die kracht ligt 90 cm vanaf het draaipunt. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)tilkracht 400 . 20 = F . 90 uitrekenen geeft F = 89 N opgave 3 Het draaipunt zit bij het puntje van haar teen. Teken dit draaipunt duidelijk in de figuur. Teken ook de beide krachten waar het om gaat: vanuit de zwartekracht op haar lichaam (500 N) en in A de duwkracht omhoog (onbekend). De zwaartekracht ligt 5 cm links van het draaipunt dus de arm van die kracht is 5 cm. De duwkracht in A ligt 50 cm links van het draaipunt dus de arm van die kracht is 50 cm. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)krachtinA 500 . 5 = F . 50 uitrekenen geeft F = 50 N opgave 4 Teken de tafel en de krachten die werken. Het draaipunt ligt aan de overzijde (het punt waar je niet tilt). Teken de zwaartekracht van 400 N in het zwaartepunt (midden) van de tafel. De afstand van die kracht t.o.v. het draaipunt (arm) is de helft van de tafellengte dus 1,1 m. Teken ook jouw tilktacht. De afstand van die kracht t.o.v. het draaipunt (arm) is de hele tafellengte dus 2,2 m. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)tilkracht 400 . 1,1 = F . 2,2 uitrekenen geeft F = 200 N Dat is wel logisch want je tilt maar de helft van de tafel op. opgave 5 Het draaipunt ligt op de rand van de tafel. Teken de zwaartekracht van 0,7 N in de balk 10 cm rechts van dit draaipunt. 30 cm links van het draaipunt steunt onbekende het gewicht, noem deze kracht G. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)gewicht in A 0,7 . 10 = G . 30 uitrekenen geeft F = 0,23 N dus 23 gram. Vraag5b Het draaipunt (als het balkje dreigt naar beneden te vallen) is weer de rand van de tafel. Teken weer de zwaartekracht van 0,7 N in de balk 10 cm rechts van dit draaipunt. De duwkracht in B omhoog ligt nu 50 cm van het draaipunt af. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)duwkracht in B 0,7 . 10 = F . 50 geeft F = 7/50 = 0,14 N opgave 6 Het draaipunt ligt op de rand van de tafel op 72 cm van A en op 48 cm van B. Z ligt dus 12 cm links van de rand van de tafel. Teken daar de zwaartekracht van 3,2 N. Het uiteinde B ligt 48 cm vanaf de tafelrand. Teken daar het gewicht G van de onbekende massa. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)duwkracht in B 3,2 . 12 = G . 48 geeft G = 0,8 N dus dat is een massa van 80 g. 5b Nu is het draaipunt het punt A. De opgave lijkt dan sterk op opgave 2: optillen van een tafel. Teken de zwaartekracht van 3,2 N in het zwaartepunt (midden) van de balk. De afstand van die kracht t.o.v. het draaipunt (arm) is de helft van de balklengte dus 0,6 m. Teken ook jouw tilkracht. De afstand van die kracht t.o.v. het draaipunt (arm) is de hele balklengte dus 1,2 m. Pas nu de momentenwet toe: (F . d)zwaartekracht = (F . d)tilkracht 3,2 . 0,6 = F . 1,2 uitrekenen geeft F = 1,6 N Dat is wel logisch want je tilt maar de helft van de balk op. opgave 7 Het draaipunt D ligt links beneden. Teken in A een kracht naar links, in het zwaartepunt de zwaartekracht naar beneden. Zwaartekracht op 140 kg is dus 1400 N. De kracht in A heeft een arm van 130 cm t.o.v. D De zwaartekracht ligt 20 rechts van D en heeft dus een arm van 20 cm t.o.v. D. (F.d)LINKSOM = (F.d)RECHTSOM FinA . 130 = 1400 . 20 duwkracht = 215 N.