Algemene Psychologie - Mindfulness: ook voor U!

advertisement
AlgemenePsychologieAlgemenePsychol
ogieAlgemenePsychologieAlgemenePsy
chologieAlgemenePsychologieAlgemen
ePsychologieAlgemenePsychologieAlge
Algemene Psychologie
menePsychologieAlgemenePsychologie
AlgemenePsychologieAlgemenePsychol
ogieAlgemenePsychologieAlgemenePsy
chologieAlgemenePsychologieAlgemen
ePsychologieAlgemenePsychologieAlge
menePsychologieAlgemenePsychologie
AlgemenePsychologieAlgemenePsychol
ogieAlgemenePsychologieAlgemenePsy
chologieAlgemenePsychologieAlgemen
ePsychologieAlgemenePsychologieAlge
menePsychologieAlgemenePsychologie
AlgemenePsychologieAlgemenePsychol
ogieAlgemenePsychologieAlgemenePsy
chologieAlgemenePsychologieAlgemen
ePsychologieAlgemenePsychologieAlge
Uittreksel van de samenvatting van de cursus:
ZIMBARDO P., WEBER A. en JOHNSON R. Psychologie: een
inleiding. Pearson Education, Amsterdam, 2007
door
Iris Sternlicht
1
Inhoudstafel
2
Inhoudstafel
Inhoudstafel
INHOUDSTAFEL
3
GEEST, GEDRAG EN WETENSCHAP
9
Geschiedenis van de psychologie
Oudste beschouwingen
Grieken
Middeleeuwen
17de eeuw
Halfweg de 19de eeuw
9
9
9
9
9
9
Hedendaagse psychologie
Biologisch
Evolutionair
Cognitief
Psychodynamisch
Humanistisch
Behavioristisch
Sociocultureel
3 instanties in het psychische apparaat
Es
Ich
Über-ich
Werking van het psychisch apparaat
2: SENSATIE EN PERCEPTIE
DEFINED.
10
10
10
10
10
10
10
10
11
11
11
11
12
ERROR! BOOKMARK NOT
Hoe verandert stimulatie in sensatie?
Transductie
Sensorische adaptatie
Drempels

Absolute drempel

Differentiële of verschildrempel

Juist waarneembare verschil (JWV)

Wet van Weber
Signaal-detectietheorie
Subliminale waarneming
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Wat is de relatie tussen perceptie en sensatie?
Het systeem van perceptuele verwerking

Kenmerkdetectoren

Bottom-up en top-down verwerking

Perceptuele constanties (=waarnemingsconstanties)
Perceptuele ambiguïteit en vervorming
Theoretische verklaringen van perceptie
1) Helmholtz Op leren gebaseerde inferentie
2) De Gestaltbenadering
De Gestaltwetten/wetten van perceptuele ordening
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
3
Inhoudstafel
3: LEREN
ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.
Soorten leren
Eenvoudige leervormen (automatische leerprocessen)
Habituatie
‘Mere exposure effect’
Complexere leervormen
Stimulus-respons leren
Cognitief leren (inzichtelijke leerprocessen)
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
klassieke conditionering
De kernpunten van klassieke conditionering
Verwerving
Uitdoving en spontaan herstel
Generalisatie
Selectief leren
Experimentele neurose
Toepassingen van klassieke conditionering
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
operante conditionering
Trial-and-error leren
Skinners radicale behaviorisme
De kracht van bekrachtiging (= beloning)
Positieve bekrachtiging
Negatieve bekrachtiging
1) Bekrachtigingtechnologie
2) Primaire bekrachtigers
3) Gradiënten van bekrachtiging
Bekrachtigingschema’s
Het probleem van straf
Positieve straf
Negatieve straf
Straf versus negatieve bekrachtiging
Gebruik en misbruik van straf
Is straf ooit wel effectief?
Alternatieven voor straf
1) Uitdoving
2) Bekrachtiging van alternatief gedrag: Premack principle
3) Prompting en shaping
a) Prompting
b) Shaping
Vergelijking tussen operante en klassieke conditionering
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
cognitieve psychologie en leren
Inzichtelijk leren
cognitieve kaarten
cognitieve versie van stimulus-respons-leren
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
GEHEUGEN
Wat is geheugen?
De 3 essentiële functies van het geheugen
1. Coderen
Elaboratie
2. Opslaan
3. Toegang en terughalen
De drie stadia van het geheugen
Sensorisch geheugen
4
Inhoudstafel
12
12
12
12
12
13
13
14
14
Werkgeheugen
Langetermijngeheugen (LTM)
14
14
Hoe vormen we herinneringen?
Verwerking in het sensorisch (zintuiglijk) geheugen
Coderen en opslaan in het sensorisch geheugen
Informatie terughalen uit het sensorisch geheugen
De biologische basis van het sensorisch geheugen
Verwerking in het werkgeheugen
De capaciteit van het werkgeheugen
Coderen en opslaan in het werkgeheugen
Chunks en chunking
Het nut van repeteren
Akoestische codering
Verwerkingsniveaus in het werkgeheugen
Verwerking in het langetermijngeheugen

Procedureel geheugen

Declaratief geheugen
14
14
14
15
15
15
15
15
15
16
16
16
16
16
16
hoe halen we herinneringen terug?
Impliciete en expliciete herinneringen
Impliciete herinneringen
Expliciete herinneringen
Impliciete herinneringen terughalen d.m.v. priming
Expliciete herinneringen terughalen d.m.v. ophalen en herkenning
Context en specifiteit van codering: codes en labels voor beter herinneren
17
17
17
17
17
17
17
Kernvraag 4: waarom laat ons geheugen ons soms in de steek?
1. Vluchtigheid
2. Verstrooidheid
3. Blokkades
4. Foutieve attributie
5. Suggestibiliteit
6. Bias
7. Persistentie
De voordelen van de ‘7 hoofdzonden’ van het geheugen
17
18
18
18
18
18
19
19
19
Psychologie gebruiken op psychologie te leren
20
DENKEN EN INTELLIGENTIE
DEFINED.
ERROR! BOOKMARK NOT
Kernvraag 1: Wat zijn de bouwstenen van denken?
denken
Concepten
Conceptvorming

Natuurlijke concepten

Artificiële concepten
Conceptuele hiërarchieën
Instrumenten om denken te bestuderen
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Kernvraag 2: Over welke vaardigheden beschikken goede denkers?
Het oplossen van problemen
Het probleem identificeren
Een strategie kiezen

Algoritmen

Heuristieken
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
5
Inhoudstafel
Essentiële heuristieken
Obstakels bij het oplossen van problemen
Oordelen en beslissen

Confirmation bias

Hindsight bias

Anchoring bias

Representativeness bias

Availability bias
Creativiteit
Kernvraag 3: Wat zijn de bouwstenen van intelligentie?
Psychometrische theorieën over intelligentie
1927: Britse psycholoog Charles Spearman
1963: Raymond Cattell
1973-1985: J.P. Guilford
Cognitieve theorieën over intelligentie
Sternbergs triarchische theorie
1. Praktische (contextuele) intelligentie
2. Logisch redeneren (componentiële intelligentie)
3. Experimentele intelligentie
Gardners 7 vormen van intelligentie
1. Linguïstische intelligentie
2. Logisch-mathematische
3. Ruimtelijke intelligentie
4. Muzikale intelligentie
5. Lichamelijke-kinesthetische
6. Interpersoonlijke intelligentie
7. Intrapersoonlijke intelligentie
EMOTIE EN MOTIVATIE
Kernvraag 1: Welk nut hebben onze emoties?
Emoties bestaan uit 3 processen
Nut van emoties
De omgekeerde ‘U’
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
Error! Bookmark not defined.
21
21
21
21
Error! Bookmark not defined.
Kernvraag 2: Waar komen onze emoties vandaan?
21
Een oplossing voor enkele taaie disputen in de emotiepsychologie
Error! Bookmark not defined.
Responsen die worden geassocieerd met emotie
21
Vormen onze lichamelijke responsen de basis van onze emoties? Enkele disputen
21
JAMES-LANGE THEORIE
21
TWEE-FACTORENTHEORIE VAN EMOTIES
21
Kernvraag 3: In hoeverre zijn we in staat onze emoties te beheersen?
Het ontwikkelen van emotionele intelligentie
De voorspellende kracht van emotionele intelligentie
Misleiding opmerken
Signalen van misleiding

Letten op tekenen van cognitieve inspanning

Letten op tekenen van lichamelijke arousal

Meer letten op lichaamssignalen dan het gelaat

Bij “amateuristische” leugenaars
Werkt een leugendetector wel?
Beheersen van woede
Kernvraag 4: Motivatie: waarom doen we wat we doen?
Hoe psychologen het concept motivatie gebruiken
6
Inhoudstafel
22
22
22
22
22
22
22
22
22
23
23
23
Error! Bookmark not defined.
Het concept motivatie
23

Motivatie verbindt waarneembaar gedrag met interne toestanden
23

Motivatie verklaart variaties in het gedrag
24

Motivatie verklaart vasthoudendheid ondanks tegenslagen
24

Motivatie verbindt biologie met gedrag
24
Soorten motivatie
24
a. Drijfveer
24
b. Motief
24
a. Intrinsieke motivatie
24
b. Extrinsieke motivatie
24
Motivatietheorieën
24
1. De instincttheorie
24
2. De drijfveertheorie
25
3. De cognitieve theorie en locus of control
25
i.
Interne locus of control
25
ii. Externe locus of control
25
4. De humanistische theorie van Maslow
25
a. Biologische behoeften
25
b. Behoefte aan veiligheid
25
c.
Behoefte aan hechting en verbondenheid
25
d. Behoefte aan waardering
25
e. Zelfactualisatie
25
De verstikkende werking van beloningen: overrechtvaardiging
Error! Bookmark not defined.
7
Inhoudstafel
8
Inhoudstafel
Geest, gedrag en wetenschap
GESCHIEDENIS VAN DE PSYCHOLOGIE
OUDSTE BESCHOUWINGEN: 5de en 4de eeuw v.C.: Griekse filosofen Socrates, Plato en Aristoteles:
emoties kunnen het denken verstoren, onze waarnemingen zijn interpretaties van de ons
omringende wereld.
GRIEKEN: psychische stoornissen werden veroorzaakt door een teveel aan slijm, bloed, gal
(zwartgallige stemming) Meer dan 2000 jaar lang hebben psychische processen bestaan uit een
combinatie van speculatie, interpretatie en folklore.
MIDDELEEUWEN: toevoegen van ideeën van de rooms-katholieke kerk aan de Griekse filosofie. De
menselijke geest – net als de geest van God – zou een onoplosbaar mysterie zijn.
17DE EEUW: mens meer centraal  rationalisme: filosoof René Descartes : menselijke sensaties
en reacties berusten op activiteiten in het zenuwstelsel,”Ik ben dus ik ben” (“cogito ergo sum”),
cartesiaans dualisme
Reactie tegen het rationalisme  empirisme (behaviorisme) (Francis Bacon, John Locke, e.a.):
denken vertroebelt de waarneming, kennis is macht, tabula rasa, “het enige waar je zeker van kan
zijn, is datgene wat je kan waarnemen”
HALFWEG DE 19DE EEUW: eerste “psycholoog” Wilhelm Wundt: psychologie (geïnspireerd vanuit
de filosofie, natuurwetenschappen en fysiologie), als nieuwe tak van de wetenschap, zou zoeken
naar ‘de elementen, bouwstenen van bewuste waarneming’. Wilhelm richtte in 1879 in Leipzig
het eerste psychologische laboratorium in.
 startschot structuralisme: de stroming (of gezichtspunt) in de psychologie die zich ten doel
stelde de elementaire ‘structuren van de geest’ bloot te leggen = structuur van de geest
onderzoeken. Het structuralisme werd geëxporteerd naar de VS door Edward Titchener.
Dit deed hij adhv de introspectie-techniek en experimenten: beschrijving van je eigen, innerlijke
bewuste ervaringen
Vanuit de VS kwam kritiek op het structuralisme: het is niet belangrijk om bouwstenen te
onderzoeken, maar wel de werking en de mogelijkheden van de geest.
John Dewey: functionalisme: psychische processen kunnen het best worden begrepen in het
licht van hun adaptieve nut en functie.
John Dewey was ook een drijvende kracht bij de “progressive education”-beweging: legt de
nadruk op leren door te doen ipv leren door feiten in het geheugen te stampen.
William James: sloeg een brug tussen het structuralistische en functionalistische.
Structuralistisch idee: het bewustzijn moet een centrale plaats in de psychologie innemen
Functionalistisch idee: gedrag moet adaptief zijn (aangepast aan de behoeften van het dagelijks
leven).
9
Geest, gedrag en wetenschap
HEDENDAAGSE PSYCHOLOGIE
Perspectief
BIOLOGISCH
EVOLUTIONAIR
Visie op de menselijke
natuur
We zijn complexe
biologische systemen die
zowel op erfelijke als op
omgevingsinvloeden
reageren
We zijn aangepast om de
problemen van vroegere
menselijke omgevingen
te hanteren
We zijn
informatieverwerkende
systemen, soms zelf als
computer
In de kern zijn we
PSYCHODYNAMISCH irrationele schepsels die
(Sigmund Freud)
worden gestuurd door
-bewust
onbewuste motieven die
-onderbewust
we moeten beheersen
-onbewust
COGNITIEF
Es, Ich, Über-Ich
HUMANISTISCH
BEHAVIORISTISCH
S-R reacties
SOCIOCULTUREEL
10
We hebben een vrije wil
en onbeperkte potenties,
maar we handelen in
overeenstemming met
ons zelfbeeld
We reageren op onze
omgeving volgens de
principes van
geconditioneerd leven
Mensen zijn sociale
dieren; menselijk gedrag
moet in zijn sociale
context worden
geïnterpreteerd
Geest, gedrag en wetenschap
Wat bepaalt gedrag
Accent in onderzoek
Hersenstructuren,
biochemie en
aangeboren reacties
op externe signalen
voor overleving en
voortplanting
Erfelijke
mechanismen die
zijn verworven via
natuurlijke selectie
Het zenuwstelsel,
endocriene stelsel en
biologische/erfelijke
afwijkingen die
abnormaal gedrag
veroorzaken
Geleidelijk ontstane
gedragspatronen hebben
bewezen dat ze gunstig
zijn voor overleving of
voortplaning
Mentale processen,
waaronder sensatie,
leren, geheugen en taal
Interpretatie van
ervaringen door
verwerking in de
hersenen
Onbewuste behoeften, conflicten, onderdrukte herinneringen aan
vroegere ervaringen
en onverwerkte
zaken uit eerdere
ontwikkelingsstadia
Zelfbeeld, percepties, interpersoonlijke relaties en de
behoefte aan
persoonlijke groei
Stimulussignalen en
het verleden van het
organisme wat
betreft beloningen
en straffen
Cultuur, sociale
normen en
verwachtingen,
sociaal leren
Afwijkend gedrag als
reactie op onbewuste
motieven; toepassingen
van psychodynamische
theorie op
psychotherapie
Leefpatronen, waarden,
doelen, zelfactualiserende individuen;
toepassingen van
humanistische theorie
op counseling en
psychotherapie
De ‘wetten’ die onze
responsen verbinden
aan
stimulusomstandigheden
in de omgeving
Sociale interactie,
socialisatie en crossculturele verschillen
Bewuste: datgene waar je je op een bepaald moment van bewust bent
Onderbewust: dingen die niet onmiddellijk aan de oppervlakte komen maar bewust kunnen
gemaakt worden bv herinneringen, leerprocessen
Onbewust: al datgene dat je niet zomaar naar boven kan halen bv taboe, trauma’s
3 INSTANTIES IN HET PSYCHISCHE APPARAAT
Es: (of het Id) = dierlijke in de mens, dat handelt volgens het lustprincipe.
Het vormt de diepste kern van de persoonlijkheid. Volgens Freud bevat het de onbewuste
energie, die de uiteindelijke drijfkracht levert voor alles wat we doen. Het bestaat in de eerste
plaats uit de aangeboren biologische aandriften. Daarnaast is het ook een soort vergaarbak voor
al wat in de loop van het leven verdrongen werd: verlangens, gevoelens en emotioneel geladen
voorstellingen, die op een bepaald moment in het bewustzijn opduiken, maar er als te bedreigend
ervaren worden en daarom actief verdrongen worden naar het onbewuste.
De driften binnen het Es kan men beschouwen als de eigenlijke fundamentele behoeften binnen
de freudiaanse theorie. Hij vatte ze op als blinde ‘dierlijke’ hartstochten, die wortelen in onze
biologische lichamelijkheid. Er waren vooreerst ik-driften (biologische drang naar zelfbehoud bv.
Voedsel en water) en de seksuele drift (voortplantingsdrift).
Beide driften zijn te herleiden tot één omvattende drang: de levensdrift of Eros (liefde, begeerte).
Die levert, afhankelijk van het moment, wisselende hoeveelheden energie (libido = lust of
zinnelijke begeerte).
Later moest Freud een nieuwe drift toevoegen: de doodsdrift (Thanatos), letterlijk het verlangen
naar de dood (bv. Getraumatiseerde frontsoldaten die dromen van de oorlogsgruwelen).
Bij beide driften gaat het om eenzelfde werkelijkheid: bevrijd worden van onlustvolle prikkeling.
Aan de oppervlakte worden beide driften als conflictueus ervaren en daarom wordt de doodsdrift
meestal omgebogen naar de buitenwereld, waardoor hij verschijnt als een agressie- of
destructiedrang.
Ich: (of het Ego) = modereert tussen het Es en het Über-ich, baseert zich op de realiteit, dus het
realiteitsprincipe. Het Es kan men beschouwen als de energieketel van het psychisch apparaat.
Het enige wat het nastreeft is driftontlading: zo snel en zoveel mogelijk energie kwijtgeraken. Het
Es wordt beheerst door het lust- (of onlust)principe: het is er immers enkel op uit om de
hoeveelheid lust te maximaliseren en zo weinig mogelijk onlust te ervaren, zonder zich ook maar
enigszins te bekommeren om wat dat bij anderen teweeg kan brengen of rekening te houden met
de principes van logica of maatschappelijk fatsoen.
Het Ich is (slechts ten dele) de bewuste bovenlaag van de psyche, die voeling houdt met de
realiteit en als taak heeft om uit te zoeken langs welke weg het Es het best aan zijn trekken kan
komen. Het omvat een aantal cognitieve functies (waarneming, geheugen en denkvermogens),
die zich geleidelijk ontwikkelen in de loop van de kindertijd. Bv via waarneming op zoek gaan naar
objecten die in aanmerking komen om het Es te bevredigen, of hindernissen uit de weg nemen
die de bevrediging in de weg staan.
In de freudiaanse theorie vormt het Ich dus een soort antenne, die voortdurend de realiteit moet
aftasten, in dienst van het Es.
Über-ich: (of superego) = reactie tegen het Es, meer het geweten van de mens, handelt volgens
het moraliteitsprincipe. Het Über-Ich gebeurt aan het eind van de kleuterperiode, wanneer het
kind zich volgens Freud identificeert met de ouders, als ontknoping van het oedipuscomplex.
Het Über-Ich fungeert van dan af als een interne moraliserende instantie, die – ook buiten
aanwezigheid van een volwassene – voortdurend toezicht houdt op wat mag en wat niet mag. Het
bevat enerzijds (eveneens grotendeels onbewuste) Ik-ideaal, dit is een soort voorstelling van hoe
men zou moeten zijn, een vaag beeld dat het kind onbewust overgenomen heeft van de ouders,
en daarnaast het (bewuste) geweten: de innerlijke stem die influistert of bepaalde wensen of
handelingen al dan niet stroken met dat Ik-ideaal.
11
Geest, gedrag en wetenschap
Werking van het psychisch apparaat
Alle gedragingen, zowel die van de normale mens als die van de neuroticus, worden verklaard
vanuit het krachtenspel tussen die 3 instanties. Alles is uiteindelijk gericht op het bevredigen van
het Es. Het is de taak van het Ich om voor het Es de weg uit te stippelen, waarlangs dit zijn driften
optimaal kan inwilligen. Daartoe moet een mens soms creatief te werk gaan, het moet immers
voortdurend compromissen bedenken, die niet alleen rekening houden met de aanmatigingen
van het Es, maar tegelijk ook met de beperkingen vanuit de externe realiteit én met de geboden
en verboden die voorgehouden worden door het Über-ich.
Neurotische symptomen worden geïnterpreteerd als verkrampte pogingen om de uit het Es
opwellende impulsen onder controle te krijgen, zonder er evenwel een bevredigende uitweg voor
te vinden. Dromen, evenals allerlei ogenschijnlijk onschuldige gebeurtenissen uit het dagelijkse
leven (versprekingen, vergeetachtigheden, moppen) worden eveneens opgevat als door Ich
gecamoufleerde of vervormde uitingen van het Es.
Experimenten om toegang te krijgen tot het onbewuste:


Droomanalyse (zoeken naar mogelijke betekenissen in wat iemand gedroomd heeft)
Vrije associatie (waarbij de persoon spontaan alles moet ophoesten wat hem te binnen
schiet bij bepaalde stimuluswoorden)
Geheugen
WAT IS GEHEUGEN?
Het geheugen van de mens is een cognitief systeem dat uit drie stadia bestaat die samenwerken
bij het coderen, opslaan en weer uithalen van informatie.
Ons geheugen werkt het nauwkeurigst bij het vastleggen van:





Informatie waaraan we aandacht hebben besteed bv de woorden van een vriend tegen de
achtergrond van een rumoerig restaurant
Informatie die ons interesseert bv de colleges die je tijdens je studie volgt.
Informatie die ons emotioneel raakt bv een bijzonder prettige of bijzonder pijnlijke
ervaring
Informatie die bij eerdere ervaringen aansluit bv wanneer een arts leest over een nieuwe
behandeling voor een aandoening
Informatie die we repeteren bv lesstof die we nog eens doornemen voor een examen
DE 3 ESSENTIËLE FUNCTIES VAN HET GEHEUGEN
1. Coderen: om informatie te kunnen coderen, moet je eerst een stimulus selecteren uit de
immense brei van prikkels die via je zintuigen binnenkomen. Vervolgens moet je de
onderscheidende kenmerken van die stimulus identificeren, bv is het een geluid, een
beeld of een geur? Als het een geluid is, is het dan hard, zacht of schel? Past het in een
patroon dat een naam vormt, een melodie, of een kreet om hulp? Is het een geluid dat je
al eerder gehoord hebt?
Als je dat allemaal hebt uitgezocht, plak je in gedachten een label op de ervaring.
Sommige labels zijn specifiek en uniek, andere beschrijven een algemene categorie of
klasse. De verschillende stappen van het coderen worden over het algemeen zo snel en
automatisch gezet dat je er niets van merkt.
Elaboratie: de codering wordt voorgezet tijdens de elaboratie. Hierbij wordt de nieuwe
informatie gekoppeld aan informatie die reeds in je geheugen ligt opgeslagen, of aan
doelen of bestemmingen waarvoor je haar later misschien kunt gebruiken. Door zulke
12
Geheugen
verbindingen worden herinneringen waardevoller. En omdat het geheugen een systeem is
dat berust op betekenisvolle verbindingen, zorgt elaboratie ervoor dat de herinneringen
steviger verankerd worden.
2. Opslaan: de 2de essentiële functie van het geheugen, heeft te maken met het gedurende
langere tijd bewaren van het gecodeerde materiaal. Informatie wordt het beste
opgeslagen als het wordt gekoppeld aan reeds eerder opgeslagen informatie. Als dat niet
gebeurt, gaat de informatie waarschijnlijk verloren. Het helpt ook als je de informatie af
en toe herhaalt. Over het algemeen kun je zeggen dat hoe betekenisvoller een stukje
informatie is en hoe vaker het gerepeteerd wordt, des te groter de kans is dat het wordt
opgeslagen.
3. Toegang en terughalen: heeft te maken met het opnieuw in het bewustzijn brengen
van opgeslagen informatie, de beloning voor je eerdere inspanningen op het terrein van
coderen en opslaan.
13
Geheugen
DE DRIE STADIA VAN HET GEHEUGEN
Sensorisch geheugen  Werkgeheugen (incl. kortetermijngeheugen) Langetermijngeheugen
Sensorisch geheugen
Beelden, geluiden, geuren, texturen en andere sensorische indrukken blijven slechts kort in het
sensorisch geheugen hangen bv vuurwerk. De inkomende sensorische informatie wordt net lang
genoeg in deze vorm vastgehouden om te kunnen onderzoeken of de informatie belangrijk
genoeg is om deze toe te laten tot het werkgeheugen.
Werkgeheugen
Het werkgeheugen haalt relevante informatie uit het sensorisch geheugen en verbindt die met
items die al in het langetermijngeheugen zijn opgeslagen. Ook hier wordt de informatie slechts
tijdelijk vastgehouden, waardoor het werkgeheugen een handige buffer is voor items die je maar
even hoeft te onthouden, bv een telefoonnummer. Om die reden wordt dit stadium soms het
kortetermijngeheugen genoemd.
Langetermijngeheugen (LTM)
Het LTM ontvangt informatie uit het werkgeheugen en bewaart die, zodat ze op een later
moment weer kan worden teruggehaald. Sommige informatie wordt een mensenleven lang
bewaard en vormt onze kennis over de wereld. Het bevat uiteenlopende data, materiaal waarmee
je een nieuw probleem kunt oplossen, redeneren, afspraken onthouden en de meest
uiteenlopende regels hanteren voor het gebruik van abstracte symbolen, waardoor je kunt
nadenken over situaties die je nooit hebt ervaren en die wellicht ook niet realistisch zijn.
HOE VORMEN WE HERINNERINGEN?
VERWERKING IN HET SENSORISCH (ZINTUIGLIJK) GEHEUGEN
George Sperling ontdekte dat in dit eerste stadium van het geheugen wordt er veel meer
informatie vastgehouden dan er ooit in het bewustzijn terechtkomt. Resultaten van dit onderzoek
doet vermoeden dat de werkelijke capaciteit van het sensorisch geheugen bestaat uit 9 of meer
items, maar dat alle items op 3 of 4 na uit het sensorisch geheugen verdwijnen voordat ze het
bewustzijn bereiken.
Sensorische herinneringen blijven net lang genoeg hangen om in elkaar over te lopen en onze
ervaring een gevoel van continuïteit te geven. Als ze langer zouden blijven hangen, zouden ze de
verwerking van nieuwe sensorische indrukken verstoren.
Coderen en opslaan in het sensorisch geheugen
De enige vorm van coderen die in het sensorisch geheugen plaatsvindt, is de transductie van
stimuli in neurale impulsen. Maar omdat elk zintuig een aparte sensorische opslagruimte heeft,
bevat elk deel van het sensorisch geheugen een ander soort informatie.
Beelden 
iconisch geheugen: codering van lichtpatronen die we waarnemen als
visuele beelden
Ggeluiden 
echoïsch geheugen: codering van geluidsgolven
In tegenstelling tot een visueel beeld, kan een echoïsch beeld een aantal seconden aanhouden.
Uit experimenten blijkt dat ook het echoïsche geheugen meer informatie kan bevatten dan er
uiteindelijk tot het bewustzijn doordringt.
14
Geheugen
Informatie terughalen uit het sensorisch geheugen
Hoe kortstondig sensorische herinneringen ook mogen zijn, ze blijven lang genoeg hangen om de
belangrijkste sensaties te kunnen selecteren voor verdere verwerking in het werkgeheugen. Over
het algemeen gaat het om sensaties die om de één of andere reden onze aandacht trekken.
Misschien zijn ze bijzonder intens (een hard geluid), hebben ze een persoonlijke betekenis
(iemand die jouw naam roept) of houden ze verband met iets waar je net aan liep te denken. Het
sensorisch geheugen is dus vnl. bedoeld om informatie net lang genoeg vast te houden om
herkend te worden, waarna het wordt doorgestuurd voor verdere verwerking.
De biologische basis van het sensorisch geheugen
Het sensorisch geheugen bestaat uit de snel vervagende sporen van stimuli in onze zintuiglijke
systemen. Telkens als de zenuwcellen in een zenuwbaan vuren wordt een oude sensorische
herinnering vernietigd en een nieuwe geproduceerd.
VERWERKING IN HET WERKGEHEUGEN
Het werkgeheugen is het tijdelijke opbergsysteem waarin binnenkomende sensorische informatie
gesorteerd en gecodeerd wordt voor opslag in het langetermijngeheugen. De informatie blijft
veel langer in het werkgeheugen dan in het sensorisch geheugen – gemiddeld ongeveer 20
seconden, en nog veel langer als je extra moeite doet om haar door repeteren actief te houden.
Het werkgeheugen is ook de psychische werkplaats waar we spelen met ideeën en beelden die
we uit het langetermijngeheugen hebben opgehaald. Dit noemen we DENKEN.
De capaciteit van het werkgeheugen
Het werkgeheugen kan ongeveer 7 items bevatten. Verrassend genoeg lijkt de capaciteit voor
letters, cijfers, woorden, vormen en geluiden gelijk te zijn. Het kortetermijngeheugen van de
meeste mensen is 7 (plus of min 2). Als we het werkgeheugen overladen, zijn het meestal de
oudere items die het veld ruimen voor recentere informatie. Maar als het werkgeheugen geheel
gevuld is met informatie die onze aandacht vraagt, kan het ook gebeuren dat we nieuwe
informatie, zelfs als die belangrijker is, niet eens opmerken.
Sensorisch geheugen
Werkgeheugen
Langetermijngeheugen
(kortetermijngeheugen)
5 tot 9 ‘chunks’
Coderen en opslaan in het werkgeheugen
Je kunt de beperkingen die door de geringe opslagcapaciteit van het kortetermijngeheugen
ontstaan op 2 belangrijke manieren omzeilen: d.m.v. chunking en repeteren.
Chunks en chunking
Een chunk is een patroon of betekenisvolle eenheid van informatie die zich in het geheugen
bevindt. Zo’n chunk kan een enkele letter of een enkel getal zijn, maar ook een groep letters of
andere items, of zelfs een hele zin. De reeks 1-4-5-9 bestaat uit 4 cijfers die 4 chunks kunnen
vormen. Maar als je deze reeks herkent als de laatste 4 cijfers van je telefoonnummer – dat al in
je langetermijngeheugen is opgeslagen – vormen deze 4 cijfers maar 1 chunk.
15
Geheugen
Het proces waarbij afzonderlijke stukjes informatie worden gecodeerd tot een enkel patroon
wordt chunking genoemd.
Het nut van repeteren
Om bv een net opgezocht telefoonnummer in je werkgeheugen vast te houden, blijf je de cijfers
voor jezelf herhalen. Deze techniek wordt repeteren genoemd (ofwel maintenance rehearsal).
Het is een goede manier om informatie iets langer in het werkgeheugen vast te houden.
Repeteren houdt de informatie niet alleen in het werkgeheugen, het voorkomt ook dat
concurrerende nieuwe informatie deze informatie uitwist. Echter, het is geen efficiënte manier
om informatie over te brengen naar het langetermijngeheugen.
Een betere manier om informatie naar het langetermijngeheugen te transporteren is d.m.v.
verwerken. Deze methode houdt in dat je de informatie niet simpelweg herhaalt, maar haar actief
verbindt met kennis die je al eerder hebt opgeslagen.
Akoestische codering
Verbale patronen krijgen in het werkgeheugen vaak de gedaante van een akoestische vorm, zelfs
als ze via je ogen in plaats van via je oren zijn binnengekomen.
Verwerkingsniveaus in het werkgeheugen
In het werkgeheugen probeer je zoveel mogelijk verbindingen aan te leggen tussen oude en
nieuwe informatie, want daarmee vergroot je de kans dat je die informatie kunt terughalen.
Daarvoor is het uiteraard nodig dat er een soort interactie mogelijk is tussen het werkgeheugen
en het langetermijngeheugen. Volgens de theorie van werkingsniveaus zorgt ‘diepere’ verwerking
– meer verbindingen maken met langetermijnherinneringen – ervoor dat nieuwe informatie aan
betekenis toeneemt en dus beter herinnerd wordt.
VERWERKING IN HET LANGETERMIJNGEHEUGEN


Procedureel geheugen: mentale aanwijzingen, of ‘procedures’, voor hoe dingen gedaan
moeten worden, liggen opgeslagen in het procedureel geheugen. We gebruiken het om
vaardigheden die we ooit hebben geleerd te herinneren, zoals fietsen, schoenveters
knopen, muziekinstrument bespelen.
Dit geheugen werkt grotendeels op de grens van ons bewustzijn. Zo roepen we de details
van onze verworven vaardigheden alleen in eerste instantie in onze herinnering terug, als
we nog bezig zijn om de vaardigheid te leren.
Declaratief geheugen: herbergt specifieke informatie zoals feiten en gebeurtenissen. Je
hebt het declaratief geheugen nodig om je te herinneren hoe je de weg moet vinden in
een bepaald gebied (hoewel weten hoe je een auto moet besturen afhankelijk is van je
procedureel geheugen. In tegenstelling tot het procedureel geheugen, vereist het
declaratief geheugen vaker een zekere mate van bewuste psychische inspanning: dan
nemen ze de 2 onderverdelingen van het declaratief geheugen door:
o Episodisch geheugen: is het deel van het declaratief geheugen waarin de
persoonlijke informatie ligt opgeslagen; je herinneringen aan gebeurtenissen
oftewel ‘episodes’ uit je leven. Het bevat ook mentale tijdlabels, waarmee je kunt
vaststellen wanneer een gebeurtenis plaatsvond, en contextuele labels, die
aangeven waar de gebeurtenis plaatsvond. Bv herinneringen aan je laatste
vakantie, een ongelukkige liefdesgeschiedenis.
Op die manier fungeert het episodisch geheugen als een soort intern dagboek.
o Semantisch geheugen: bevat de elementaire betekenissen van woorden en
concepten. Gewoonlijk bevat het semantisch geheugen geen informatie over de
tijd en plaats waarop je die betekenissen hebt geleerd. Bv de betekenis van het
woord ‘kat’. Het semantisch geheugen lijkt dus meer op een encyclopedie.
Het LTM slaat betekenissen op, en geen exacte kopieën van de oorspronkelijke gebeurtenis.
16
Geheugen
HOE HALEN WE HERINNERINGEN TERUG?
Of herinneringen nu impliciet of expliciet zijn, de mogelijkheid dat we ze kunnen terughalen is
afhankelijk van de manier waarop ze gecodeerd zijn en hoe ze worden opgeroepen.
IMPLICIETE EN EXPLICIETE HERINNERINGEN
Impliciete herinneringen: herinneringen die je gedrag kunnen beïnvloeden maar die je niet
bewust in je geheugen hebt geprent of waar je geen bewust besef van hebt.
Expliciete herinneringen: weet je heel goed dat je over bepaalde informatie beschikt of hoe je
een bepaalde taak moet uitvoeren.
Niet alleen procedurele herinneringen kunnen impliciet zijn. De informatie in je semantische
geheugen kan zowel expliciet (bv de stof die je voor een examen hebt gestudeerd) als impliciet
zijn (bv het feit dat je weet welke kleur een gebouw heeft). In impliciete herinneringen kunnen
gradaties onderscheiden worden die lopen van informatie die ergens aan de rand van je
bewustzijn is verworven (de kleur van het gebouw) tot de onbewuste procedurele herinneringen
van mensen die aan geheugenverlies lijden.
Impliciete herinneringen terughalen d.m.v. priming
Priming = een methode die bestaat uit het aanbieden van cues die het terughalen van
herinneringen stimuleren zonder dat je beseft dat er een verband bestaat tussen de cue en de
teruggehaalde herinnering.
Expliciete herinneringen terughalen d.m.v. ophalen en herkenning
Ophalen = de methode die je nodig hebt om open vragen te kunnen beantwoorden, is een
herinneringstaak waarbij je bijna geheel vanuit het geheugen een antwoord in elkaar moet zetten.
Herkenning = bij deze herinneringstaak moet je bepalen of je een stimulus wel of niet eerder bent
tegengekomen. Dit komt voor bij meerkeuzevragen. Normaal gesproken kost herkenning minder
moeite dan ophalen omdat de cues bij een herkenningstaak vollediger zijn.
CONTEXT EN SPECIFITEIT VAN CODERING: CODES EN LABELS VOOR BETER HERINNEREN
Specifiteit van codering: hoe meer de herinneringscues lijken op de vorm waarin de informatie is
gecodeerd, des te gemakkelijker wordt die herinnering teruggevonden.
WAAROM LAAT ONS GEHEUGEN ONS SOMS IN DE STEEK?
De meeste problemen die we met ons geheugen hebben ontstaan door één van Schacters ‘7
hoofdzonden’ van het geheugen (vluchtigheid, verstrooidheid, blokkeringen, foutieve attributies,
suggestibiliteit, bias en ongewenste persistentie. Deze zonden zijn in feite neveneffecten van ooit
adaptieve kenmerken van het geheugen van de mens.
17
Geheugen
Zonden die ervoor zorgen dat de herinneringen ontoegankelijk zijn: vluchtigheid, verstrooidheid
en blokkades.
1. Vluchtigheid – als herinneringen vervagen
Vergeetcurve van Ebbinghaus: in het begin gaat een groot deel van relatief betekenisloze
data binnen korte tijd verloren, later neemt de snelheid waarmee kennis verloren gaat
steeds verder af.
2. Verstrooidheid – als verslappen van de aandacht tot vergeten leidt
3. Blokkades – als herinneringen op interferentie stuiten
Als iets dat ‘op het puntje van je tong ligt’, of wanneer je probeert kort na elkaar 2
verenigbare dingen te leren (bv Franse les direct gevolgd door Spaanse les) is er sprake
van blokkeren. Een blokkade treedt meestal op als de informatie interferentie ontmoet,
als het ene item het terughalen van een ander item uit het geheugen onderbreekt. Er zijn
2 soorten interferentie: proactieve en retroactieve interferentie:
a. Proactieve interferentie: als een oude herinnering het leren en herinneren van
nieuwe informatie verstoort bv verhuis
b. Retroactieve interferentie: als nieuw aangeleerde informatie het terughalen van
eerder geleerde informatie verstoort bv automatische versnelling
2 principes die bepalen hoe interferentie werkt:
1) Hoe groter de overeenkomst tussen de 2 soorten data die je wilt leren, des te
groter de kans op interferentie.
2) Betekenisloos materiaal is gevoeliger voor interferentie dan betekenisvol
materiaal.
c. Het seriële-positie-effect: vorm van interferentie die te maken heeft met de
volgorde waarin de informatie wordt aangeboden. Over het algemeen kun je je
de items in het midden van een reeks minder goed herinneren dan de items aan
het begin en het einde.
4. Foutieve attributie – als herinneringen gekoppeld worden aan de verkeerde context
5. Suggestibiliteit – als herinneringen door cues gecreëerd of vervormd worden.:
a. Vervorming van herinneringen: het terughalen van herinneringen is een
reconstruerende handeling, waarbij geheugenfragmenten worden samengevoegd
en gaten worden opgevuld zonder dat we ons daarvan bewust zijn.
b. Het creëren van herinneringen: alle herinneringen – zelfs de meest levendige –
worden in de loop van de tijd vervormd door verlangens, verwachtingen,
fantasieën, motieven, emoties, behoeften, attitudes en talloze andere cognitieve
factoren.
18
Geheugen
c. Factoren die de nauwkeurigheid van een ooggetuigenverslag beïnvloeden:
i. Herinneringen zijn minder gevoelig door sturende vragen als de mensen
van tevoren wordt gewaarschuwd dat de ondervraging hun herinneringen
kan beïnvloeden.
ii. Als er tussen de gebeurtenis en de ondervraging zoveel tijd verstreken is
dat de oorspronkelijke herinnering vervaagd is, zijn mensen meer geneigd
om zich de informatie verkeerd te herinneren.
iii. De leeftijd van de getuige doet er ook toe: jonge kinderen en volwassenen
boven de 65 zijn tijdens hun pogingen om zich iets te herinneren
gevoeliger voor misleidende informatie.
iv. Vertrouwen in een herinnering is geen waarborg dat de herinnering
nauwkeurig is, sterker nog, getuigen die door misleidende informatie
beïnvloed zijn geloven soms extra sterk in hun valse herinneringen.
6. Bias – als onze herinneringen worden gekleurd door onze persoonlijkheid
Bv alleen de positieve uitspraken van jouw favoriete politieke partij herinneren.
a. Stemming en herinneringen: de uitdrukking ‘de wereld door een roze bril zien’
geeft duidelijk aan dat stemmingen onze percepties kunnen beïnvloeden. Maar
ook de beslissing welke herinneringen je uit je geheugen naar boven haalt wordt
door je stemming beïnvloed, bv de slappe lach; depressie houdt zichzelf in stand
door die bias die maakt dat er alleen sombere herinneringen zijn.
In grote lijnen kan gezegd worden dat onze stemming grote invloed heeft op de
soort informatie die we uit ons geheugen halen, dit wordt stemmingscongruente
herinnering genoemd.
b. De bias van zelfconsistentie: we beschouwen onszelf niet graag als inconsistente
mensen. De meesten van ons koesteren het vooroordeel dat onze attitudes,
waarden, opvattingen en gedragingen in de loop van de tijd consistent blijven. Uit
onderzoek blijkt echter dat wij onszelf daarmee voor de gek houden.
7. Persistentie – als we iets niet kunnen vergeten
Opdringerige herinneringen aan onaangename gebeurtenissen liggen ten grondslag aan
bepaalde psychologische stoornissen. Gedeprimeerde mensen piekeren over
deprimerende perioden in hun leven. Hetzelfde overkomt fobische patiënten (mensen die
lijden aan extreme en onredelijke angsten).
Neurowetenschappelijk onderzoek bewijst dat hoewel deze persistente herinneringen
aangeleerd zijn, ze ook een fysische verandering kunnen veroorzaken in die zenuwbanen
in de hersenen die extreem ongevoelig zijn voor verandering of uitdoving.
De voordelen van de ‘7 hoofdzonden’ van het geheugen
Vluchtigheid  manier waarmee het geheugensysteem zichzelf beschermt tegen een overvloed
aan overbodige informatie.
Blokkeren  een proces dat er voor zorgt dat alleen de meest relevante informatie naar boven
komt. Ook zorgt dit proces ervoor dat we niet overspoeld worden door een stortvloed aan
ongewenste en afleidende herinneringen.
Verstrooidheid  is het neveneffect van een zeer nuttige vaardigheid, ons vermogen om onze
aandacht te verleggen.
Foutieve attributies, bias en suggestibiliteit  ontstaan door een geheugensysteem dat is
ontworpen met het oog op betekenis en dat details terzijde schuift.
19
Geheugen
Persistentie  een kernmerk van een geheugensysteem dat vooral reageert op emotionele
ervaringen en dan met name op ervaringen die te maken hebben met angst. Dankzij persistentie
kunnen we lessen trekken uit de gevaren die we hebben overleefd.
PSYCHOLOGIE GEBRUIKEN OP PSYCHOLOGIE TE LEREN
Voor het leren van concepten heb je andere mnemonieken nodig dan voor het leren van lijstjes.
M.b.v. de geheel-lerenmethode en spaced practice kun je het vervagen van herinneringen
voorkomen. Door verwerken, overleren en anticiperen op examenvragen verklein je de kans dat
je tijdens het examen last krijgt van blokkades.
20
Geheugen
Emotie en motivatie
Verband tussen emotie en motivatie:
 Beide woorden zijn etymologisch terug te
brengen op het Latijnse woord motus =
bewegen
 Ze beïnvloeden en sturen ons gedrag
 2 samenhangende processen die ervoor
zorgen dat we adequaat reageren
anderen je gedrag kunnen inschatten en
voorspellen.
Emoties zijn aangeboren maar ook
aangeleerd, deels cultureel bepaald, deels
universeel bepaald: de 7 elemen-taire
emoties: verdriet, angst, woede, afkeer,
minachting, geluk en verrassing.
WAAR KOMEN ONZE EMOTIES VANDAAN?
Emoties zijn het resultaat van een interactie
tussen
biologische,
psychische,
gedragsmatige en socioculturele processen.
RESPONSEN
HET
NUT
VAN
EMOTIES
In de loop
van
de
evolutie
hebben
emoties
zich
ontwik-keld tot factoren die ons helpen om
te reageren op belangrijke situaties en aan
anderen duidelijk te maken wat onze
intenties zijn.
Emoties bestaan uit 3 processen
1. Subjectieve gevoelens: hoe voel je je
vanbinnen (kan alleen jij waarnemen)
2. Gedragsmatige expressie: welke emotie
vertoont je non-verbale uitdrukking
(kunnen anderen waarnemen)
3. Fysiologische arousal: welke lichamelijke
processen spelen zich af in je lichaam
(spierreacties,
hartslag,
hormonen,
ingewanden,…)
Nut van emoties
 Psychische labels:
o Emoties zorgen voor een adequate
reactie op een gegeven situatie (in
evolutie ontstaan).
o Negatieve emoties: waarschuwen ons
voor toekomstig contact met een
object.
o Positieve emoties: zorgen ervoor dat
aangename prikkels vaker worden
opgezocht.
 Waarschuwing
voor
anderen:
De non-verbale expressie zorg ervoor dat
21
Emotie en motivatie
DIE WORDEN GEASSOCIEERD MET
EMOTIE
Vormen onze lichamelijke responsen de
basis van onze emoties? Enkele disputen
JAMES-LANGE THEORIE
a. Onze emoties zijn het gevolg van het
ervaren van lichamelijke responsen (je
bent verdrietig omdat je huilt, we ervaren
angst omdat we beven)
b. Tegenargumenten (Walter Cannon):
i. Emoties treden soms op in een 100ste
seconde,
lichamelijke
responsen
hebben meer tijd nodig (bv emoties bij
het bespeuren van gevaar
ii. Er bestaan meer emoties dan
lichamelijke reacties
c. Walter Cannon: beide (emotionele &
lichamelijke) treden tegelijk op.
d. Allebei hebben ze gelijk: lichamelijke
reacties kunnen emoties beïnvloeden,
maar emoties kunnen ook ontstaan door
externe prikkels. Bv chagrijnig lopen van
honger, prikkelbaar door teveel koffie.
TWEE-FACTORENTHEORIE VAN EMOTIES
a. Stanley Schachter: emoties zijn het gevolg
van onze inschatting van a) onze interne
lichamelijke toestand en b) de externe
omstandigheden.
b. Wanneer beide tegenstrijdig zijn: kans op
verkeerd
attribueren
(verkeerd
toeschrijven):
kunnen
vreemde
gedragingen ontstaan (bv experiment
met wiebelende brug).
c. Meer kans op misattributie bij complexe
situaties met veel stimuli.
beheersen zodat ze anderen
bedriegen, bv. Oplichters.
EMOTIES BEHEERSEN
HET
ONTWIKKELEN
VAN
EMOTIONELE
INTELLIGENTIE
Emotionele intelligentie = het begrijpen en
beheersen van je eigen emoties. Volgens de
psychologen Peter Salovey en John Mayer
heeft emotionele intelligentie te maken met
het vermogen om emoties te begrijpen en
op een effectieve manier te gebruiken.
De voorspellende kracht van emotionele
intelligentie
Mensen met een grote emotionele
intelligentie staan niet alleen in contact met
hun eigen emoties en die van anderen, ze
kunnen hun negatieve gevoelens ook goed
beheersen en zijn in staat om ongepaste
expressie van hun impulsen te bedwingen.
1995 Daniël Goleman: Emoties begrijpen en
beheersen: marshmallow test: kinderen die
de test doorstaan hebben bleken later
onafhankelijker, effectiever, hogere cijfers
en konden beter overweg met stress en
frustraties. De kinderen die toegegeven
hebben aan de marshmallow, hadden te
kampen met problematische relaties,
verlegenheid,
koppigheid
en
besluiteloosheid, hadden meer de neiging
negatief over zichzelf te denken, anderen te
wantrouwen,
etc.
Deze test is echter geen vervanger voor de
klassieke IQ-test.
Is emotionele intelligentie aangeboren of
aangeleerd?
Goleman gaat ervan uit dat emotionele
intelligentie kan worden aangeleerd. Hij
voorspelt dat aandacht voor ontwikkeling
van emotionele intelligentie zal leiden tot
betere relaties, een groter gevoel van
eigenwaarde en zelfs misschien betere
schoolprestaties.
Emotionele beheersing heeft ook een
negatieve kant: mensen die neigen hun
emoties extreem te beheersen, zijn zo op
hun hoede dat ze nooit enige affectie,
humor of onverbloemde ontevredenheid
merken. Uit onderzoek blijkt dat overdreven
controle van emoties interfereert met het
vermogen
om
emotioneel
geladen
gebeurtenissen
te
herinneren.
Er zijn ook mensen die hun emoties leren
22
Emotie en motivatie
kunnen
MISLEIDING OPMERKEN
Signalen van misleiding
 Letten op tekenen van cognitieve
inspanning: als dat wat wordt gezegd
foutieve informatie bevat (en dus een
leugen is), kost het de leugenaar enige
cognitieve inspanning om de waarheid te
verbergen. Dat leidt tot verscherpte
aandacht (toegeknepen pupillen), langere
pauzes tijdens het spreken (zorgvuldige
woordkeuze)
en
verkramptere
bewegingen en gebaren (om de waarheid
niet te laten ontglippen)
 Letten op tekenen van lichamelijke
arousal: als de leugen te maken heeft
met het verbergen van iemands
werkelijke gevoelens, kan de leugenaar
lichamelijk en gedragsmatig meer arousal
vertonen. Dat blijkt uit veranderingen van
houding,
versprekingen,
nerveuze
gebaren (door het haar over het gezicht
te strijken) en schouders ophalen (als om
de leugen af te schudden)
 Meer letten op lichaamssignalen dan
het gelaat: we kunnen onze gezicht
makkelijker in de plooi houden dan ons
lichaam. Zo kan iemand die jou wil
misleiden zijn best doen om een
‘pokerface’ op te zetten, maar vergeten
om de signalen van zijn lichaam te
onderdrukken.
Een
slimme
leugendetective richt zich dus bij
voorkeur op de lichaamsbewegingen van
de spreker: zijn ze ritmisch? Zijn ze
ingestudeerd? Bewegen de handen
vrijelijk of juist onrustig?
 Bij “amateuristische” leugenaars: blik
afwenden. Het vermogen om iemand
recht in de ogen te kijken is eigenlijk een
redelijk goede indicator van de waarheid
– maar alleen als je te maken hebt met
mensen die gewoonlijk de waarheid
vertellen. Hun amateuristische poging om
te liegen uit zich in dat geval in een
afgewende blik, minder knipperen met de
ogen (de aandacht is op iets anders
gericht) en minder glimlachen. Let wel,
een geoefend leugenaar kan je met een
stalen gezicht de grootste onzin
verkopen.
Werkt een leugendetector wel?
De polygraaf (leugendetector), gaat ervan uit
dat mensen lichamelijke tekenen van arousal
vertonen als ze liegen – maar dat is niet
altijd het geval. Wat de machine in feite
doet, is het signaleren van lichamelijke
arousal, niet van leugens of waarheid. De
meeste polygrafen maken een opname van
de
hartfrequentie,
ademfrequentie,
transpiratie en bloeddruk van de
onderzochte persoon. In sommige gevallen
wordt gebruik gemaakt van een grafische
spraakanalyse.
Nadelen van de procedure: diegene die de
test ondergaat, weet dat hij ergens van
verdacht wordt. Dat feit op zich kan er al toe
leiden dat hij op belangrijke vragen een
versterkte reactie geeft, of hij nu schuldig is
of
niet.
Andere
mensen
kunnen
onopgemerkt liegen omdat ze geleerd
hebben hun emotionele responsen te
onderdrukken of te vervormen. Daarvoor
kunnen ze gebruik maken van eenvoudige
lichaamsbewegingen,
medicijnen
of
biofeedback (een techniek waarbij je nieuwe
lichamelijke responsen kunt leren m.b.v.
instrumenten die de kleinste fysische
veranderingen registeren en onmiddellijk
doorgeven).
De onderzoeker die met een polygraaf werkt
loopt dus het risico dat hij onschuldige
mensen als leugenaars betitelt.
Beheersen van woede
Melvyn Fein stelde een programma op:
Integrated Anger Management (I.A.M.), dit
bestaat uit 5 stadia:
1. Leren om woede op een veilige manier te
uiten, zonder dat de situatie uit de hand
loopt
2. Een
zekere
verdraagzaamheid
ontwikkelen door je gevoelens van
woede te accepteren zonder te vervallen
in razernij of gewelddadigheid
3. De onderliggende bedoeling van je
woede identificeren. Raak je bv
gefrustreerd door onrechtvaardigheid, of
lukt het je niet om een belangrijk doel te
bereiken?
4. Loslaten van onrealistische doelen die je
woede alleen maar versterken, zoals het
naïeve idee dat jouw woede-uitbarsting
23
Emotie en motivatie
een ander zal motiveren ‘om het juiste te
doen’
5. Woede op een constructieve manier
gebruiken om realistische, bereikbare
doelen te bereiken.
Deze analyse maakt een eind aan enkele
mythen over woede:
 Woede neemt af als je je gevoelens in het
openbaar kunt ventileren of je wraak
kunt nemen op mensen. Wraak geeft
slechts een zeer tijdelijk gevoel van
bevrediging.
 Het belangrijkste gevolg van lucht geven
aan je woede is dat je vermogen om
dergelijke gevoelens te beheersen
afneemt. Psychologisch onderzoek heeft
aangetoond dat je negatieve gevoelens
niet minder worden door op een
agressieve manier ‘je hart te luchten’ of
de anderen pijn te doen. Je loopt zelf
meer kans dat ze heviger worden. De
sociale psychologie leert ons dat een
conflict door vergelding niet wordt
opgelost, maar er juist hoger door
oploopt, bv. Hoeveel oorlogen zijn er al
niet gevoerd wegens gekrenkte trots,
macht, status en eer? Het is gezonder en
veiliger om je gevoelens voor je te
houden, in ieder geval tot de heftigste
razernij is weggeëbd en je in staat bent
om op een reële manier over je klacht en
de mogelijke oplossingen na te denken.
Vaak is het al voldoende als je diegene
die je woede heeft opgewekt kunt
vertellen wat je zo boos heeft gemaakt en
welke gevoelens dat bij je oproept.
MOTIVATIE
Motivatie = de overkoepelende term voor
alle processen die te maken hebben met de
aanzet, de richting en het volhouden van
lichamelijke en psychische activiteiten.
Motivatie is het complement van emotie.
Emotie zorgt voor arousal, motivatie zet die
arousal om in actie.
HET CONCEPT MOTIVATIE
 Motivatie verbindt waarneembaar
gedrag met interne toestanden: als je
iemand ziet eten, zou je kunnen
concluderen dat hij honger heeft. Maar
zo’n conclusie hoeft niet waar te zijn,
want eten kan ook het gevolg zijn van bv
sociale druk, de aanwezigheid van
smakelijke etenswaar of het verlangen
om wat dikker te worden. Een motief,
zoals honger, kan dus alleen met enige
zekerheid worden vastgesteld als alle
andere invloeden zijn uitgesloten.
 Motivatie verklaart variaties in het
gedrag:
psychologen
gebruiken
motivationele verklaringen in situaties
waarin de variaties in het gedrag van
mensen niet duidelijk het gevolg zijn van
verschillen in lichamelijke of psychische
vaardigheden of van verschillende eisen
vanuit de omgeving. Bv. De intensiteit
van jouw motivatie kan verklaren waar
om je de ene dag heel goed tennist en de
andere dag heel slecht. Het kan ook
verklaren waarom sommige mensen in
competitieve
situaties, zoals een
voetbalwedstrijd, beter scoren dan
anderen met vergelijkbare vaardigheden.
 Motivatie verklaart vasthoudendheid
ondanks tegenslagen: het concept
motivatie verklaart waarom mensen en
dieren ook betrouwbaar blijven presteren
onder moeilijke of onvoorspelbare
omstandigheden. Als je slecht hebt
geslapen of als het hondenweer is, zorg
motivatie ervoor dat je toch op tijd naar
je werk gaat. Als je motivatie maar groot
genoeg is, kun je, zelfs al is de kans op
succes klein, volhouden, bv. Topsporters
die jarenlang dag in dag uit trainen om
ooit eens eerste te kunnen worden.
 Motivatie verbindt biologie met
gedrag: om de kans op overleven te
maximaliseren,
worden
sommige
lichaamsfuncties
automatisch
gereguleerd door complexe interne
mechanismen. Als er een tekort ontstaan
(bv aan voedsel) worden deze
mechanismen gestimuleerd, waarna ze
op hun beurt bepaalde lichaamsfuncties
beïnvloeden (honger ervaren) en dat
creëert een motivationele toestand.
In al deze gevallen stuurt een intern
motivationeel proces de energie van het
organisme in de richting van een bepaald
gedragspatroon.
24
Emotie en motivatie
SOORTEN MOTIVATIE
1. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen
motieven en drijfveren:
a. Drijfveer: verwijst naar die soorten
motivatie waarvan men aanneemt dat
ze een sterkte biologische component
hebben, en die daarom een
belangrijke rol spelen in de overleving
of de voortplanting, bv. honger en
dorst.
b. Motief: behoeften die zijn aangeleerd,
zoals prestatiedrang of het verlangen
iets te doen. Natuurlijk hebben veel
gemotiveerde gedragspatronen –
zoals eten, drinken en seksueel gedrag
– zowel een biologische als een ‘leer’kant.
2. Er is ook een onderscheid tussen
intrinsieke en extrinsieke motivatie:
a. Intrinsieke motivatie: komt van
binnenuit. Je doet iets omdat je het
leuk vindt, zonder externe beloning.
Onspannende
bezigheden
zoals
fietsen, kanoën of gitaarspelen zijn
gewoonlijk intrinsiek gemotiveerd.
b. Extrinsieke motivatie: komt van
buitenaf. De term verwijst naar gedrag
dat gericht is op een externe
consequentie, bv geld of goedkeuring,
en niet zozeer op het bevredigen van
een innerlijke behoefte.
3. Motieven en drijfveren kunnen uit
bewuste of uit onbewuste motivatie
ontstaan: gemotiveerde individuen
kunnen zich soms wel, soms niet,
bewust zijn van de motieven of
drijfveren achter hun gedrag.
MOTIVATIETHEORIEËN
1. De
instincttheorie
Volgens de instincttheorie wordt elk
organisme aangeboren met een reeks
biologisch bepaalde gedragspatronen die
essentieel zijn voor de overleving. Hoewel
leren bij zulk instinctief gedrag geen grote
rol speelt, is de omgeving vaak wel in
staat om het gedrag enigszins bij te
sturen.
De term instinct wordt voor zo veel
begrippen gebruikt dat de betekenis
enigszins vaag en tegenstrijdig is
geworden, daarom spreken we liever van
gefixeerde
actiepatronen:
niet
aangeleerde gedragingen die bij de
gehele soort voorkomen en het gevolg
zijn van duidelijk identificeerbare stimuli
bv. Vogeltrek en vertoon van dominantie
bij bavianen
2. De
drijfveertheorie
Het concept ‘drijfveer’ verwijst naar de
toestand van energie of spanning die een
organisme beweegt om een biologische
behoefte te vervullen. Volgens de
drijfveertheorie
produceert
een
biologische behoefte een drijfveer. De
drijfveer motiveert tot handelen om de
drijfveer te reduceren bv. Je bent
extreem dorstig en drinkt vervolgens heel
veel
water.
De theorie van Hull (neo-behaviorisme) is
gebaseerd op homeostase: Behoefte
(behoefte aan voedsel of energie) –
Motivatie (honger) – Gedrag (eten). Het
gedrag (eten) zorgt dus voor het
verdwijnen van de behoefte (voedsel)
3. De cognitieve theorie en locus of
control
Motivatie is niet enkel afhankelijk van
leren of aangeboren instincten. Deze
theorie benadrukt het belang van
verwachtingen in de motivatie van
gedrag.
1954 Julian Rotter: cognitieve sociaalleren-theorie: de kans dat iemand voor
een bepaald gedragspatroon kiest (bv
studeren of naar een feestje gaan), is
afhankelijk van 2 factoren:
a. De verwachting dat het doel (een
goed cijfer behalen) met dat
gedragspatroon bereikt kan worden.
Deze verwachtingen zijn afhankelijk
van:
i. Interne locus of control: de
doorslaggevende invloed van je
gedrag bevindt zich binnenin je, bv.
als je gelooft dat hard studeren tot
goede cijfers leidt.
ii. Externe locus of control: iemand
die het gevoel heeft dat zijn lot
bepaald wordt door een bevlieging
of geluk.
b. De waarde dat iemand aan dat doel
hecht
4. De humanistische theorie van Maslow
Abraham Maslow poneerde de stelling
dat de meest prangende behoeften het
25
Emotie en motivatie
eerst worden bevredigd en dat sommige
behoeften belangrijker zijn dan andere 
Een behoeftepiramide. De kern van zijn
theorie wordt gevormd door een
behoeftehiërarchie:
a. Biologische behoeften: bv. Honger
en dorst
b. Behoefte aan veiligheid: motiveert
ons om gevaar te vermijden, maar dat
kan pas als ons biologische behoeften
redelijk bevredigd zijn. Een hongerig
dier zal zijn fysieke veiligheid in de
waagschaal stellen om maar te
kunnen eten. Pas als zijn maag gevuld
is gaat de behoefte aan veiligheid
overheersen
c. Behoefte
aan
hechting
en
verbondenheid: maakt dat we ergens bij
willen horen. We verlangen naar een
band met anderen, naar liefhebben en
bemind worden. Pas als we ons geen
zorgen meer maken om onze veiligheid,
krijgen we energie om deze behoefte te
vervullen.
d. Behoefte aan waardering: hierbij gaat
het om de behoefte van jezelf te houden,
jezelf als competent en effectief te
beschouwen en te doen wat nodig is om
door jezelf en anderen gerespecteerd te
worden
e. Zelfactualisatie: hier ontstaat de
motivatie om jezelf zo volledig mogelijk
te ontplooien. Mensen die zichzelf
volledig ontplooid hebben zijn zelfbewust
en tevreden met zichzelf. Ze zijn sociaal
ontvankelijk, spontaan en staan open
voor
nieuwe
ervaringen
en
veranderingen.
Crosscultureel psychologen menen dat
Maslows ideeën alleen van toepassing zijn
op
individualistische,
op
zichzelf
georiënteerde culturen, en niet op
collectivistische culturen, waar de groep de
belangrijkste factor is. Hier spreekt men dan
van
‘metabehoeften’.
Download