AlgemenePsychologieAlgemenePsychol ogieAlgemenePsychologieAlgemenePsy chologieAlgemenePsychologieAlgemen ePsychologieAlgemenePsychologieAlge Algemene Psychologie menePsychologieAlgemenePsychologie AlgemenePsychologieAlgemenePsychol ogieAlgemenePsychologieAlgemenePsy chologieAlgemenePsychologieAlgemen ePsychologieAlgemenePsychologieAlge menePsychologieAlgemenePsychologie AlgemenePsychologieAlgemenePsychol ogieAlgemenePsychologieAlgemenePsy chologieAlgemenePsychologieAlgemen ePsychologieAlgemenePsychologieAlge menePsychologieAlgemenePsychologie AlgemenePsychologieAlgemenePsychol ogieAlgemenePsychologieAlgemenePsy chologieAlgemenePsychologieAlgemen ePsychologieAlgemenePsychologieAlge Uittreksel van de samenvatting van de cursus: ZIMBARDO P., WEBER A. en JOHNSON R. Psychologie: een inleiding. Pearson Education, Amsterdam, 2007 door Iris Sternlicht 1 Inhoudstafel 2 Inhoudstafel Inhoudstafel INHOUDSTAFEL 3 GEEST, GEDRAG EN WETENSCHAP 9 Geschiedenis van de psychologie Oudste beschouwingen Grieken Middeleeuwen 17de eeuw Halfweg de 19de eeuw 9 9 9 9 9 9 Hedendaagse psychologie Biologisch Evolutionair Cognitief Psychodynamisch Humanistisch Behavioristisch Sociocultureel 3 instanties in het psychische apparaat Es Ich Über-ich Werking van het psychisch apparaat 2: SENSATIE EN PERCEPTIE DEFINED. 10 10 10 10 10 10 10 10 11 11 11 11 12 ERROR! BOOKMARK NOT Hoe verandert stimulatie in sensatie? Transductie Sensorische adaptatie Drempels Absolute drempel Differentiële of verschildrempel Juist waarneembare verschil (JWV) Wet van Weber Signaal-detectietheorie Subliminale waarneming Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Wat is de relatie tussen perceptie en sensatie? Het systeem van perceptuele verwerking Kenmerkdetectoren Bottom-up en top-down verwerking Perceptuele constanties (=waarnemingsconstanties) Perceptuele ambiguïteit en vervorming Theoretische verklaringen van perceptie 1) Helmholtz Op leren gebaseerde inferentie 2) De Gestaltbenadering De Gestaltwetten/wetten van perceptuele ordening Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. 3 Inhoudstafel 3: LEREN ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. Soorten leren Eenvoudige leervormen (automatische leerprocessen) Habituatie ‘Mere exposure effect’ Complexere leervormen Stimulus-respons leren Cognitief leren (inzichtelijke leerprocessen) Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. klassieke conditionering De kernpunten van klassieke conditionering Verwerving Uitdoving en spontaan herstel Generalisatie Selectief leren Experimentele neurose Toepassingen van klassieke conditionering Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. operante conditionering Trial-and-error leren Skinners radicale behaviorisme De kracht van bekrachtiging (= beloning) Positieve bekrachtiging Negatieve bekrachtiging 1) Bekrachtigingtechnologie 2) Primaire bekrachtigers 3) Gradiënten van bekrachtiging Bekrachtigingschema’s Het probleem van straf Positieve straf Negatieve straf Straf versus negatieve bekrachtiging Gebruik en misbruik van straf Is straf ooit wel effectief? Alternatieven voor straf 1) Uitdoving 2) Bekrachtiging van alternatief gedrag: Premack principle 3) Prompting en shaping a) Prompting b) Shaping Vergelijking tussen operante en klassieke conditionering Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. cognitieve psychologie en leren Inzichtelijk leren cognitieve kaarten cognitieve versie van stimulus-respons-leren Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. GEHEUGEN Wat is geheugen? De 3 essentiële functies van het geheugen 1. Coderen Elaboratie 2. Opslaan 3. Toegang en terughalen De drie stadia van het geheugen Sensorisch geheugen 4 Inhoudstafel 12 12 12 12 12 13 13 14 14 Werkgeheugen Langetermijngeheugen (LTM) 14 14 Hoe vormen we herinneringen? Verwerking in het sensorisch (zintuiglijk) geheugen Coderen en opslaan in het sensorisch geheugen Informatie terughalen uit het sensorisch geheugen De biologische basis van het sensorisch geheugen Verwerking in het werkgeheugen De capaciteit van het werkgeheugen Coderen en opslaan in het werkgeheugen Chunks en chunking Het nut van repeteren Akoestische codering Verwerkingsniveaus in het werkgeheugen Verwerking in het langetermijngeheugen Procedureel geheugen Declaratief geheugen 14 14 14 15 15 15 15 15 15 16 16 16 16 16 16 hoe halen we herinneringen terug? Impliciete en expliciete herinneringen Impliciete herinneringen Expliciete herinneringen Impliciete herinneringen terughalen d.m.v. priming Expliciete herinneringen terughalen d.m.v. ophalen en herkenning Context en specifiteit van codering: codes en labels voor beter herinneren 17 17 17 17 17 17 17 Kernvraag 4: waarom laat ons geheugen ons soms in de steek? 1. Vluchtigheid 2. Verstrooidheid 3. Blokkades 4. Foutieve attributie 5. Suggestibiliteit 6. Bias 7. Persistentie De voordelen van de ‘7 hoofdzonden’ van het geheugen 17 18 18 18 18 18 19 19 19 Psychologie gebruiken op psychologie te leren 20 DENKEN EN INTELLIGENTIE DEFINED. ERROR! BOOKMARK NOT Kernvraag 1: Wat zijn de bouwstenen van denken? denken Concepten Conceptvorming Natuurlijke concepten Artificiële concepten Conceptuele hiërarchieën Instrumenten om denken te bestuderen Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Kernvraag 2: Over welke vaardigheden beschikken goede denkers? Het oplossen van problemen Het probleem identificeren Een strategie kiezen Algoritmen Heuristieken Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. 5 Inhoudstafel Essentiële heuristieken Obstakels bij het oplossen van problemen Oordelen en beslissen Confirmation bias Hindsight bias Anchoring bias Representativeness bias Availability bias Creativiteit Kernvraag 3: Wat zijn de bouwstenen van intelligentie? Psychometrische theorieën over intelligentie 1927: Britse psycholoog Charles Spearman 1963: Raymond Cattell 1973-1985: J.P. Guilford Cognitieve theorieën over intelligentie Sternbergs triarchische theorie 1. Praktische (contextuele) intelligentie 2. Logisch redeneren (componentiële intelligentie) 3. Experimentele intelligentie Gardners 7 vormen van intelligentie 1. Linguïstische intelligentie 2. Logisch-mathematische 3. Ruimtelijke intelligentie 4. Muzikale intelligentie 5. Lichamelijke-kinesthetische 6. Interpersoonlijke intelligentie 7. Intrapersoonlijke intelligentie EMOTIE EN MOTIVATIE Kernvraag 1: Welk nut hebben onze emoties? Emoties bestaan uit 3 processen Nut van emoties De omgekeerde ‘U’ Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. 21 21 21 21 Error! Bookmark not defined. Kernvraag 2: Waar komen onze emoties vandaan? 21 Een oplossing voor enkele taaie disputen in de emotiepsychologie Error! Bookmark not defined. Responsen die worden geassocieerd met emotie 21 Vormen onze lichamelijke responsen de basis van onze emoties? Enkele disputen 21 JAMES-LANGE THEORIE 21 TWEE-FACTORENTHEORIE VAN EMOTIES 21 Kernvraag 3: In hoeverre zijn we in staat onze emoties te beheersen? Het ontwikkelen van emotionele intelligentie De voorspellende kracht van emotionele intelligentie Misleiding opmerken Signalen van misleiding Letten op tekenen van cognitieve inspanning Letten op tekenen van lichamelijke arousal Meer letten op lichaamssignalen dan het gelaat Bij “amateuristische” leugenaars Werkt een leugendetector wel? Beheersen van woede Kernvraag 4: Motivatie: waarom doen we wat we doen? Hoe psychologen het concept motivatie gebruiken 6 Inhoudstafel 22 22 22 22 22 22 22 22 22 23 23 23 Error! Bookmark not defined. Het concept motivatie 23 Motivatie verbindt waarneembaar gedrag met interne toestanden 23 Motivatie verklaart variaties in het gedrag 24 Motivatie verklaart vasthoudendheid ondanks tegenslagen 24 Motivatie verbindt biologie met gedrag 24 Soorten motivatie 24 a. Drijfveer 24 b. Motief 24 a. Intrinsieke motivatie 24 b. Extrinsieke motivatie 24 Motivatietheorieën 24 1. De instincttheorie 24 2. De drijfveertheorie 25 3. De cognitieve theorie en locus of control 25 i. Interne locus of control 25 ii. Externe locus of control 25 4. De humanistische theorie van Maslow 25 a. Biologische behoeften 25 b. Behoefte aan veiligheid 25 c. Behoefte aan hechting en verbondenheid 25 d. Behoefte aan waardering 25 e. Zelfactualisatie 25 De verstikkende werking van beloningen: overrechtvaardiging Error! Bookmark not defined. 7 Inhoudstafel 8 Inhoudstafel Geest, gedrag en wetenschap GESCHIEDENIS VAN DE PSYCHOLOGIE OUDSTE BESCHOUWINGEN: 5de en 4de eeuw v.C.: Griekse filosofen Socrates, Plato en Aristoteles: emoties kunnen het denken verstoren, onze waarnemingen zijn interpretaties van de ons omringende wereld. GRIEKEN: psychische stoornissen werden veroorzaakt door een teveel aan slijm, bloed, gal (zwartgallige stemming) Meer dan 2000 jaar lang hebben psychische processen bestaan uit een combinatie van speculatie, interpretatie en folklore. MIDDELEEUWEN: toevoegen van ideeën van de rooms-katholieke kerk aan de Griekse filosofie. De menselijke geest – net als de geest van God – zou een onoplosbaar mysterie zijn. 17DE EEUW: mens meer centraal rationalisme: filosoof René Descartes : menselijke sensaties en reacties berusten op activiteiten in het zenuwstelsel,”Ik ben dus ik ben” (“cogito ergo sum”), cartesiaans dualisme Reactie tegen het rationalisme empirisme (behaviorisme) (Francis Bacon, John Locke, e.a.): denken vertroebelt de waarneming, kennis is macht, tabula rasa, “het enige waar je zeker van kan zijn, is datgene wat je kan waarnemen” HALFWEG DE 19DE EEUW: eerste “psycholoog” Wilhelm Wundt: psychologie (geïnspireerd vanuit de filosofie, natuurwetenschappen en fysiologie), als nieuwe tak van de wetenschap, zou zoeken naar ‘de elementen, bouwstenen van bewuste waarneming’. Wilhelm richtte in 1879 in Leipzig het eerste psychologische laboratorium in. startschot structuralisme: de stroming (of gezichtspunt) in de psychologie die zich ten doel stelde de elementaire ‘structuren van de geest’ bloot te leggen = structuur van de geest onderzoeken. Het structuralisme werd geëxporteerd naar de VS door Edward Titchener. Dit deed hij adhv de introspectie-techniek en experimenten: beschrijving van je eigen, innerlijke bewuste ervaringen Vanuit de VS kwam kritiek op het structuralisme: het is niet belangrijk om bouwstenen te onderzoeken, maar wel de werking en de mogelijkheden van de geest. John Dewey: functionalisme: psychische processen kunnen het best worden begrepen in het licht van hun adaptieve nut en functie. John Dewey was ook een drijvende kracht bij de “progressive education”-beweging: legt de nadruk op leren door te doen ipv leren door feiten in het geheugen te stampen. William James: sloeg een brug tussen het structuralistische en functionalistische. Structuralistisch idee: het bewustzijn moet een centrale plaats in de psychologie innemen Functionalistisch idee: gedrag moet adaptief zijn (aangepast aan de behoeften van het dagelijks leven). 9 Geest, gedrag en wetenschap HEDENDAAGSE PSYCHOLOGIE Perspectief BIOLOGISCH EVOLUTIONAIR Visie op de menselijke natuur We zijn complexe biologische systemen die zowel op erfelijke als op omgevingsinvloeden reageren We zijn aangepast om de problemen van vroegere menselijke omgevingen te hanteren We zijn informatieverwerkende systemen, soms zelf als computer In de kern zijn we PSYCHODYNAMISCH irrationele schepsels die (Sigmund Freud) worden gestuurd door -bewust onbewuste motieven die -onderbewust we moeten beheersen -onbewust COGNITIEF Es, Ich, Über-Ich HUMANISTISCH BEHAVIORISTISCH S-R reacties SOCIOCULTUREEL 10 We hebben een vrije wil en onbeperkte potenties, maar we handelen in overeenstemming met ons zelfbeeld We reageren op onze omgeving volgens de principes van geconditioneerd leven Mensen zijn sociale dieren; menselijk gedrag moet in zijn sociale context worden geïnterpreteerd Geest, gedrag en wetenschap Wat bepaalt gedrag Accent in onderzoek Hersenstructuren, biochemie en aangeboren reacties op externe signalen voor overleving en voortplanting Erfelijke mechanismen die zijn verworven via natuurlijke selectie Het zenuwstelsel, endocriene stelsel en biologische/erfelijke afwijkingen die abnormaal gedrag veroorzaken Geleidelijk ontstane gedragspatronen hebben bewezen dat ze gunstig zijn voor overleving of voortplaning Mentale processen, waaronder sensatie, leren, geheugen en taal Interpretatie van ervaringen door verwerking in de hersenen Onbewuste behoeften, conflicten, onderdrukte herinneringen aan vroegere ervaringen en onverwerkte zaken uit eerdere ontwikkelingsstadia Zelfbeeld, percepties, interpersoonlijke relaties en de behoefte aan persoonlijke groei Stimulussignalen en het verleden van het organisme wat betreft beloningen en straffen Cultuur, sociale normen en verwachtingen, sociaal leren Afwijkend gedrag als reactie op onbewuste motieven; toepassingen van psychodynamische theorie op psychotherapie Leefpatronen, waarden, doelen, zelfactualiserende individuen; toepassingen van humanistische theorie op counseling en psychotherapie De ‘wetten’ die onze responsen verbinden aan stimulusomstandigheden in de omgeving Sociale interactie, socialisatie en crossculturele verschillen Bewuste: datgene waar je je op een bepaald moment van bewust bent Onderbewust: dingen die niet onmiddellijk aan de oppervlakte komen maar bewust kunnen gemaakt worden bv herinneringen, leerprocessen Onbewust: al datgene dat je niet zomaar naar boven kan halen bv taboe, trauma’s 3 INSTANTIES IN HET PSYCHISCHE APPARAAT Es: (of het Id) = dierlijke in de mens, dat handelt volgens het lustprincipe. Het vormt de diepste kern van de persoonlijkheid. Volgens Freud bevat het de onbewuste energie, die de uiteindelijke drijfkracht levert voor alles wat we doen. Het bestaat in de eerste plaats uit de aangeboren biologische aandriften. Daarnaast is het ook een soort vergaarbak voor al wat in de loop van het leven verdrongen werd: verlangens, gevoelens en emotioneel geladen voorstellingen, die op een bepaald moment in het bewustzijn opduiken, maar er als te bedreigend ervaren worden en daarom actief verdrongen worden naar het onbewuste. De driften binnen het Es kan men beschouwen als de eigenlijke fundamentele behoeften binnen de freudiaanse theorie. Hij vatte ze op als blinde ‘dierlijke’ hartstochten, die wortelen in onze biologische lichamelijkheid. Er waren vooreerst ik-driften (biologische drang naar zelfbehoud bv. Voedsel en water) en de seksuele drift (voortplantingsdrift). Beide driften zijn te herleiden tot één omvattende drang: de levensdrift of Eros (liefde, begeerte). Die levert, afhankelijk van het moment, wisselende hoeveelheden energie (libido = lust of zinnelijke begeerte). Later moest Freud een nieuwe drift toevoegen: de doodsdrift (Thanatos), letterlijk het verlangen naar de dood (bv. Getraumatiseerde frontsoldaten die dromen van de oorlogsgruwelen). Bij beide driften gaat het om eenzelfde werkelijkheid: bevrijd worden van onlustvolle prikkeling. Aan de oppervlakte worden beide driften als conflictueus ervaren en daarom wordt de doodsdrift meestal omgebogen naar de buitenwereld, waardoor hij verschijnt als een agressie- of destructiedrang. Ich: (of het Ego) = modereert tussen het Es en het Über-ich, baseert zich op de realiteit, dus het realiteitsprincipe. Het Es kan men beschouwen als de energieketel van het psychisch apparaat. Het enige wat het nastreeft is driftontlading: zo snel en zoveel mogelijk energie kwijtgeraken. Het Es wordt beheerst door het lust- (of onlust)principe: het is er immers enkel op uit om de hoeveelheid lust te maximaliseren en zo weinig mogelijk onlust te ervaren, zonder zich ook maar enigszins te bekommeren om wat dat bij anderen teweeg kan brengen of rekening te houden met de principes van logica of maatschappelijk fatsoen. Het Ich is (slechts ten dele) de bewuste bovenlaag van de psyche, die voeling houdt met de realiteit en als taak heeft om uit te zoeken langs welke weg het Es het best aan zijn trekken kan komen. Het omvat een aantal cognitieve functies (waarneming, geheugen en denkvermogens), die zich geleidelijk ontwikkelen in de loop van de kindertijd. Bv via waarneming op zoek gaan naar objecten die in aanmerking komen om het Es te bevredigen, of hindernissen uit de weg nemen die de bevrediging in de weg staan. In de freudiaanse theorie vormt het Ich dus een soort antenne, die voortdurend de realiteit moet aftasten, in dienst van het Es. Über-ich: (of superego) = reactie tegen het Es, meer het geweten van de mens, handelt volgens het moraliteitsprincipe. Het Über-Ich gebeurt aan het eind van de kleuterperiode, wanneer het kind zich volgens Freud identificeert met de ouders, als ontknoping van het oedipuscomplex. Het Über-Ich fungeert van dan af als een interne moraliserende instantie, die – ook buiten aanwezigheid van een volwassene – voortdurend toezicht houdt op wat mag en wat niet mag. Het bevat enerzijds (eveneens grotendeels onbewuste) Ik-ideaal, dit is een soort voorstelling van hoe men zou moeten zijn, een vaag beeld dat het kind onbewust overgenomen heeft van de ouders, en daarnaast het (bewuste) geweten: de innerlijke stem die influistert of bepaalde wensen of handelingen al dan niet stroken met dat Ik-ideaal. 11 Geest, gedrag en wetenschap Werking van het psychisch apparaat Alle gedragingen, zowel die van de normale mens als die van de neuroticus, worden verklaard vanuit het krachtenspel tussen die 3 instanties. Alles is uiteindelijk gericht op het bevredigen van het Es. Het is de taak van het Ich om voor het Es de weg uit te stippelen, waarlangs dit zijn driften optimaal kan inwilligen. Daartoe moet een mens soms creatief te werk gaan, het moet immers voortdurend compromissen bedenken, die niet alleen rekening houden met de aanmatigingen van het Es, maar tegelijk ook met de beperkingen vanuit de externe realiteit én met de geboden en verboden die voorgehouden worden door het Über-ich. Neurotische symptomen worden geïnterpreteerd als verkrampte pogingen om de uit het Es opwellende impulsen onder controle te krijgen, zonder er evenwel een bevredigende uitweg voor te vinden. Dromen, evenals allerlei ogenschijnlijk onschuldige gebeurtenissen uit het dagelijkse leven (versprekingen, vergeetachtigheden, moppen) worden eveneens opgevat als door Ich gecamoufleerde of vervormde uitingen van het Es. Experimenten om toegang te krijgen tot het onbewuste: Droomanalyse (zoeken naar mogelijke betekenissen in wat iemand gedroomd heeft) Vrije associatie (waarbij de persoon spontaan alles moet ophoesten wat hem te binnen schiet bij bepaalde stimuluswoorden) Geheugen WAT IS GEHEUGEN? Het geheugen van de mens is een cognitief systeem dat uit drie stadia bestaat die samenwerken bij het coderen, opslaan en weer uithalen van informatie. Ons geheugen werkt het nauwkeurigst bij het vastleggen van: Informatie waaraan we aandacht hebben besteed bv de woorden van een vriend tegen de achtergrond van een rumoerig restaurant Informatie die ons interesseert bv de colleges die je tijdens je studie volgt. Informatie die ons emotioneel raakt bv een bijzonder prettige of bijzonder pijnlijke ervaring Informatie die bij eerdere ervaringen aansluit bv wanneer een arts leest over een nieuwe behandeling voor een aandoening Informatie die we repeteren bv lesstof die we nog eens doornemen voor een examen DE 3 ESSENTIËLE FUNCTIES VAN HET GEHEUGEN 1. Coderen: om informatie te kunnen coderen, moet je eerst een stimulus selecteren uit de immense brei van prikkels die via je zintuigen binnenkomen. Vervolgens moet je de onderscheidende kenmerken van die stimulus identificeren, bv is het een geluid, een beeld of een geur? Als het een geluid is, is het dan hard, zacht of schel? Past het in een patroon dat een naam vormt, een melodie, of een kreet om hulp? Is het een geluid dat je al eerder gehoord hebt? Als je dat allemaal hebt uitgezocht, plak je in gedachten een label op de ervaring. Sommige labels zijn specifiek en uniek, andere beschrijven een algemene categorie of klasse. De verschillende stappen van het coderen worden over het algemeen zo snel en automatisch gezet dat je er niets van merkt. Elaboratie: de codering wordt voorgezet tijdens de elaboratie. Hierbij wordt de nieuwe informatie gekoppeld aan informatie die reeds in je geheugen ligt opgeslagen, of aan doelen of bestemmingen waarvoor je haar later misschien kunt gebruiken. Door zulke 12 Geheugen verbindingen worden herinneringen waardevoller. En omdat het geheugen een systeem is dat berust op betekenisvolle verbindingen, zorgt elaboratie ervoor dat de herinneringen steviger verankerd worden. 2. Opslaan: de 2de essentiële functie van het geheugen, heeft te maken met het gedurende langere tijd bewaren van het gecodeerde materiaal. Informatie wordt het beste opgeslagen als het wordt gekoppeld aan reeds eerder opgeslagen informatie. Als dat niet gebeurt, gaat de informatie waarschijnlijk verloren. Het helpt ook als je de informatie af en toe herhaalt. Over het algemeen kun je zeggen dat hoe betekenisvoller een stukje informatie is en hoe vaker het gerepeteerd wordt, des te groter de kans is dat het wordt opgeslagen. 3. Toegang en terughalen: heeft te maken met het opnieuw in het bewustzijn brengen van opgeslagen informatie, de beloning voor je eerdere inspanningen op het terrein van coderen en opslaan. 13 Geheugen DE DRIE STADIA VAN HET GEHEUGEN Sensorisch geheugen Werkgeheugen (incl. kortetermijngeheugen) Langetermijngeheugen Sensorisch geheugen Beelden, geluiden, geuren, texturen en andere sensorische indrukken blijven slechts kort in het sensorisch geheugen hangen bv vuurwerk. De inkomende sensorische informatie wordt net lang genoeg in deze vorm vastgehouden om te kunnen onderzoeken of de informatie belangrijk genoeg is om deze toe te laten tot het werkgeheugen. Werkgeheugen Het werkgeheugen haalt relevante informatie uit het sensorisch geheugen en verbindt die met items die al in het langetermijngeheugen zijn opgeslagen. Ook hier wordt de informatie slechts tijdelijk vastgehouden, waardoor het werkgeheugen een handige buffer is voor items die je maar even hoeft te onthouden, bv een telefoonnummer. Om die reden wordt dit stadium soms het kortetermijngeheugen genoemd. Langetermijngeheugen (LTM) Het LTM ontvangt informatie uit het werkgeheugen en bewaart die, zodat ze op een later moment weer kan worden teruggehaald. Sommige informatie wordt een mensenleven lang bewaard en vormt onze kennis over de wereld. Het bevat uiteenlopende data, materiaal waarmee je een nieuw probleem kunt oplossen, redeneren, afspraken onthouden en de meest uiteenlopende regels hanteren voor het gebruik van abstracte symbolen, waardoor je kunt nadenken over situaties die je nooit hebt ervaren en die wellicht ook niet realistisch zijn. HOE VORMEN WE HERINNERINGEN? VERWERKING IN HET SENSORISCH (ZINTUIGLIJK) GEHEUGEN George Sperling ontdekte dat in dit eerste stadium van het geheugen wordt er veel meer informatie vastgehouden dan er ooit in het bewustzijn terechtkomt. Resultaten van dit onderzoek doet vermoeden dat de werkelijke capaciteit van het sensorisch geheugen bestaat uit 9 of meer items, maar dat alle items op 3 of 4 na uit het sensorisch geheugen verdwijnen voordat ze het bewustzijn bereiken. Sensorische herinneringen blijven net lang genoeg hangen om in elkaar over te lopen en onze ervaring een gevoel van continuïteit te geven. Als ze langer zouden blijven hangen, zouden ze de verwerking van nieuwe sensorische indrukken verstoren. Coderen en opslaan in het sensorisch geheugen De enige vorm van coderen die in het sensorisch geheugen plaatsvindt, is de transductie van stimuli in neurale impulsen. Maar omdat elk zintuig een aparte sensorische opslagruimte heeft, bevat elk deel van het sensorisch geheugen een ander soort informatie. Beelden iconisch geheugen: codering van lichtpatronen die we waarnemen als visuele beelden Ggeluiden echoïsch geheugen: codering van geluidsgolven In tegenstelling tot een visueel beeld, kan een echoïsch beeld een aantal seconden aanhouden. Uit experimenten blijkt dat ook het echoïsche geheugen meer informatie kan bevatten dan er uiteindelijk tot het bewustzijn doordringt. 14 Geheugen Informatie terughalen uit het sensorisch geheugen Hoe kortstondig sensorische herinneringen ook mogen zijn, ze blijven lang genoeg hangen om de belangrijkste sensaties te kunnen selecteren voor verdere verwerking in het werkgeheugen. Over het algemeen gaat het om sensaties die om de één of andere reden onze aandacht trekken. Misschien zijn ze bijzonder intens (een hard geluid), hebben ze een persoonlijke betekenis (iemand die jouw naam roept) of houden ze verband met iets waar je net aan liep te denken. Het sensorisch geheugen is dus vnl. bedoeld om informatie net lang genoeg vast te houden om herkend te worden, waarna het wordt doorgestuurd voor verdere verwerking. De biologische basis van het sensorisch geheugen Het sensorisch geheugen bestaat uit de snel vervagende sporen van stimuli in onze zintuiglijke systemen. Telkens als de zenuwcellen in een zenuwbaan vuren wordt een oude sensorische herinnering vernietigd en een nieuwe geproduceerd. VERWERKING IN HET WERKGEHEUGEN Het werkgeheugen is het tijdelijke opbergsysteem waarin binnenkomende sensorische informatie gesorteerd en gecodeerd wordt voor opslag in het langetermijngeheugen. De informatie blijft veel langer in het werkgeheugen dan in het sensorisch geheugen – gemiddeld ongeveer 20 seconden, en nog veel langer als je extra moeite doet om haar door repeteren actief te houden. Het werkgeheugen is ook de psychische werkplaats waar we spelen met ideeën en beelden die we uit het langetermijngeheugen hebben opgehaald. Dit noemen we DENKEN. De capaciteit van het werkgeheugen Het werkgeheugen kan ongeveer 7 items bevatten. Verrassend genoeg lijkt de capaciteit voor letters, cijfers, woorden, vormen en geluiden gelijk te zijn. Het kortetermijngeheugen van de meeste mensen is 7 (plus of min 2). Als we het werkgeheugen overladen, zijn het meestal de oudere items die het veld ruimen voor recentere informatie. Maar als het werkgeheugen geheel gevuld is met informatie die onze aandacht vraagt, kan het ook gebeuren dat we nieuwe informatie, zelfs als die belangrijker is, niet eens opmerken. Sensorisch geheugen Werkgeheugen Langetermijngeheugen (kortetermijngeheugen) 5 tot 9 ‘chunks’ Coderen en opslaan in het werkgeheugen Je kunt de beperkingen die door de geringe opslagcapaciteit van het kortetermijngeheugen ontstaan op 2 belangrijke manieren omzeilen: d.m.v. chunking en repeteren. Chunks en chunking Een chunk is een patroon of betekenisvolle eenheid van informatie die zich in het geheugen bevindt. Zo’n chunk kan een enkele letter of een enkel getal zijn, maar ook een groep letters of andere items, of zelfs een hele zin. De reeks 1-4-5-9 bestaat uit 4 cijfers die 4 chunks kunnen vormen. Maar als je deze reeks herkent als de laatste 4 cijfers van je telefoonnummer – dat al in je langetermijngeheugen is opgeslagen – vormen deze 4 cijfers maar 1 chunk. 15 Geheugen Het proces waarbij afzonderlijke stukjes informatie worden gecodeerd tot een enkel patroon wordt chunking genoemd. Het nut van repeteren Om bv een net opgezocht telefoonnummer in je werkgeheugen vast te houden, blijf je de cijfers voor jezelf herhalen. Deze techniek wordt repeteren genoemd (ofwel maintenance rehearsal). Het is een goede manier om informatie iets langer in het werkgeheugen vast te houden. Repeteren houdt de informatie niet alleen in het werkgeheugen, het voorkomt ook dat concurrerende nieuwe informatie deze informatie uitwist. Echter, het is geen efficiënte manier om informatie over te brengen naar het langetermijngeheugen. Een betere manier om informatie naar het langetermijngeheugen te transporteren is d.m.v. verwerken. Deze methode houdt in dat je de informatie niet simpelweg herhaalt, maar haar actief verbindt met kennis die je al eerder hebt opgeslagen. Akoestische codering Verbale patronen krijgen in het werkgeheugen vaak de gedaante van een akoestische vorm, zelfs als ze via je ogen in plaats van via je oren zijn binnengekomen. Verwerkingsniveaus in het werkgeheugen In het werkgeheugen probeer je zoveel mogelijk verbindingen aan te leggen tussen oude en nieuwe informatie, want daarmee vergroot je de kans dat je die informatie kunt terughalen. Daarvoor is het uiteraard nodig dat er een soort interactie mogelijk is tussen het werkgeheugen en het langetermijngeheugen. Volgens de theorie van werkingsniveaus zorgt ‘diepere’ verwerking – meer verbindingen maken met langetermijnherinneringen – ervoor dat nieuwe informatie aan betekenis toeneemt en dus beter herinnerd wordt. VERWERKING IN HET LANGETERMIJNGEHEUGEN Procedureel geheugen: mentale aanwijzingen, of ‘procedures’, voor hoe dingen gedaan moeten worden, liggen opgeslagen in het procedureel geheugen. We gebruiken het om vaardigheden die we ooit hebben geleerd te herinneren, zoals fietsen, schoenveters knopen, muziekinstrument bespelen. Dit geheugen werkt grotendeels op de grens van ons bewustzijn. Zo roepen we de details van onze verworven vaardigheden alleen in eerste instantie in onze herinnering terug, als we nog bezig zijn om de vaardigheid te leren. Declaratief geheugen: herbergt specifieke informatie zoals feiten en gebeurtenissen. Je hebt het declaratief geheugen nodig om je te herinneren hoe je de weg moet vinden in een bepaald gebied (hoewel weten hoe je een auto moet besturen afhankelijk is van je procedureel geheugen. In tegenstelling tot het procedureel geheugen, vereist het declaratief geheugen vaker een zekere mate van bewuste psychische inspanning: dan nemen ze de 2 onderverdelingen van het declaratief geheugen door: o Episodisch geheugen: is het deel van het declaratief geheugen waarin de persoonlijke informatie ligt opgeslagen; je herinneringen aan gebeurtenissen oftewel ‘episodes’ uit je leven. Het bevat ook mentale tijdlabels, waarmee je kunt vaststellen wanneer een gebeurtenis plaatsvond, en contextuele labels, die aangeven waar de gebeurtenis plaatsvond. Bv herinneringen aan je laatste vakantie, een ongelukkige liefdesgeschiedenis. Op die manier fungeert het episodisch geheugen als een soort intern dagboek. o Semantisch geheugen: bevat de elementaire betekenissen van woorden en concepten. Gewoonlijk bevat het semantisch geheugen geen informatie over de tijd en plaats waarop je die betekenissen hebt geleerd. Bv de betekenis van het woord ‘kat’. Het semantisch geheugen lijkt dus meer op een encyclopedie. Het LTM slaat betekenissen op, en geen exacte kopieën van de oorspronkelijke gebeurtenis. 16 Geheugen HOE HALEN WE HERINNERINGEN TERUG? Of herinneringen nu impliciet of expliciet zijn, de mogelijkheid dat we ze kunnen terughalen is afhankelijk van de manier waarop ze gecodeerd zijn en hoe ze worden opgeroepen. IMPLICIETE EN EXPLICIETE HERINNERINGEN Impliciete herinneringen: herinneringen die je gedrag kunnen beïnvloeden maar die je niet bewust in je geheugen hebt geprent of waar je geen bewust besef van hebt. Expliciete herinneringen: weet je heel goed dat je over bepaalde informatie beschikt of hoe je een bepaalde taak moet uitvoeren. Niet alleen procedurele herinneringen kunnen impliciet zijn. De informatie in je semantische geheugen kan zowel expliciet (bv de stof die je voor een examen hebt gestudeerd) als impliciet zijn (bv het feit dat je weet welke kleur een gebouw heeft). In impliciete herinneringen kunnen gradaties onderscheiden worden die lopen van informatie die ergens aan de rand van je bewustzijn is verworven (de kleur van het gebouw) tot de onbewuste procedurele herinneringen van mensen die aan geheugenverlies lijden. Impliciete herinneringen terughalen d.m.v. priming Priming = een methode die bestaat uit het aanbieden van cues die het terughalen van herinneringen stimuleren zonder dat je beseft dat er een verband bestaat tussen de cue en de teruggehaalde herinnering. Expliciete herinneringen terughalen d.m.v. ophalen en herkenning Ophalen = de methode die je nodig hebt om open vragen te kunnen beantwoorden, is een herinneringstaak waarbij je bijna geheel vanuit het geheugen een antwoord in elkaar moet zetten. Herkenning = bij deze herinneringstaak moet je bepalen of je een stimulus wel of niet eerder bent tegengekomen. Dit komt voor bij meerkeuzevragen. Normaal gesproken kost herkenning minder moeite dan ophalen omdat de cues bij een herkenningstaak vollediger zijn. CONTEXT EN SPECIFITEIT VAN CODERING: CODES EN LABELS VOOR BETER HERINNEREN Specifiteit van codering: hoe meer de herinneringscues lijken op de vorm waarin de informatie is gecodeerd, des te gemakkelijker wordt die herinnering teruggevonden. WAAROM LAAT ONS GEHEUGEN ONS SOMS IN DE STEEK? De meeste problemen die we met ons geheugen hebben ontstaan door één van Schacters ‘7 hoofdzonden’ van het geheugen (vluchtigheid, verstrooidheid, blokkeringen, foutieve attributies, suggestibiliteit, bias en ongewenste persistentie. Deze zonden zijn in feite neveneffecten van ooit adaptieve kenmerken van het geheugen van de mens. 17 Geheugen Zonden die ervoor zorgen dat de herinneringen ontoegankelijk zijn: vluchtigheid, verstrooidheid en blokkades. 1. Vluchtigheid – als herinneringen vervagen Vergeetcurve van Ebbinghaus: in het begin gaat een groot deel van relatief betekenisloze data binnen korte tijd verloren, later neemt de snelheid waarmee kennis verloren gaat steeds verder af. 2. Verstrooidheid – als verslappen van de aandacht tot vergeten leidt 3. Blokkades – als herinneringen op interferentie stuiten Als iets dat ‘op het puntje van je tong ligt’, of wanneer je probeert kort na elkaar 2 verenigbare dingen te leren (bv Franse les direct gevolgd door Spaanse les) is er sprake van blokkeren. Een blokkade treedt meestal op als de informatie interferentie ontmoet, als het ene item het terughalen van een ander item uit het geheugen onderbreekt. Er zijn 2 soorten interferentie: proactieve en retroactieve interferentie: a. Proactieve interferentie: als een oude herinnering het leren en herinneren van nieuwe informatie verstoort bv verhuis b. Retroactieve interferentie: als nieuw aangeleerde informatie het terughalen van eerder geleerde informatie verstoort bv automatische versnelling 2 principes die bepalen hoe interferentie werkt: 1) Hoe groter de overeenkomst tussen de 2 soorten data die je wilt leren, des te groter de kans op interferentie. 2) Betekenisloos materiaal is gevoeliger voor interferentie dan betekenisvol materiaal. c. Het seriële-positie-effect: vorm van interferentie die te maken heeft met de volgorde waarin de informatie wordt aangeboden. Over het algemeen kun je je de items in het midden van een reeks minder goed herinneren dan de items aan het begin en het einde. 4. Foutieve attributie – als herinneringen gekoppeld worden aan de verkeerde context 5. Suggestibiliteit – als herinneringen door cues gecreëerd of vervormd worden.: a. Vervorming van herinneringen: het terughalen van herinneringen is een reconstruerende handeling, waarbij geheugenfragmenten worden samengevoegd en gaten worden opgevuld zonder dat we ons daarvan bewust zijn. b. Het creëren van herinneringen: alle herinneringen – zelfs de meest levendige – worden in de loop van de tijd vervormd door verlangens, verwachtingen, fantasieën, motieven, emoties, behoeften, attitudes en talloze andere cognitieve factoren. 18 Geheugen c. Factoren die de nauwkeurigheid van een ooggetuigenverslag beïnvloeden: i. Herinneringen zijn minder gevoelig door sturende vragen als de mensen van tevoren wordt gewaarschuwd dat de ondervraging hun herinneringen kan beïnvloeden. ii. Als er tussen de gebeurtenis en de ondervraging zoveel tijd verstreken is dat de oorspronkelijke herinnering vervaagd is, zijn mensen meer geneigd om zich de informatie verkeerd te herinneren. iii. De leeftijd van de getuige doet er ook toe: jonge kinderen en volwassenen boven de 65 zijn tijdens hun pogingen om zich iets te herinneren gevoeliger voor misleidende informatie. iv. Vertrouwen in een herinnering is geen waarborg dat de herinnering nauwkeurig is, sterker nog, getuigen die door misleidende informatie beïnvloed zijn geloven soms extra sterk in hun valse herinneringen. 6. Bias – als onze herinneringen worden gekleurd door onze persoonlijkheid Bv alleen de positieve uitspraken van jouw favoriete politieke partij herinneren. a. Stemming en herinneringen: de uitdrukking ‘de wereld door een roze bril zien’ geeft duidelijk aan dat stemmingen onze percepties kunnen beïnvloeden. Maar ook de beslissing welke herinneringen je uit je geheugen naar boven haalt wordt door je stemming beïnvloed, bv de slappe lach; depressie houdt zichzelf in stand door die bias die maakt dat er alleen sombere herinneringen zijn. In grote lijnen kan gezegd worden dat onze stemming grote invloed heeft op de soort informatie die we uit ons geheugen halen, dit wordt stemmingscongruente herinnering genoemd. b. De bias van zelfconsistentie: we beschouwen onszelf niet graag als inconsistente mensen. De meesten van ons koesteren het vooroordeel dat onze attitudes, waarden, opvattingen en gedragingen in de loop van de tijd consistent blijven. Uit onderzoek blijkt echter dat wij onszelf daarmee voor de gek houden. 7. Persistentie – als we iets niet kunnen vergeten Opdringerige herinneringen aan onaangename gebeurtenissen liggen ten grondslag aan bepaalde psychologische stoornissen. Gedeprimeerde mensen piekeren over deprimerende perioden in hun leven. Hetzelfde overkomt fobische patiënten (mensen die lijden aan extreme en onredelijke angsten). Neurowetenschappelijk onderzoek bewijst dat hoewel deze persistente herinneringen aangeleerd zijn, ze ook een fysische verandering kunnen veroorzaken in die zenuwbanen in de hersenen die extreem ongevoelig zijn voor verandering of uitdoving. De voordelen van de ‘7 hoofdzonden’ van het geheugen Vluchtigheid manier waarmee het geheugensysteem zichzelf beschermt tegen een overvloed aan overbodige informatie. Blokkeren een proces dat er voor zorgt dat alleen de meest relevante informatie naar boven komt. Ook zorgt dit proces ervoor dat we niet overspoeld worden door een stortvloed aan ongewenste en afleidende herinneringen. Verstrooidheid is het neveneffect van een zeer nuttige vaardigheid, ons vermogen om onze aandacht te verleggen. Foutieve attributies, bias en suggestibiliteit ontstaan door een geheugensysteem dat is ontworpen met het oog op betekenis en dat details terzijde schuift. 19 Geheugen Persistentie een kernmerk van een geheugensysteem dat vooral reageert op emotionele ervaringen en dan met name op ervaringen die te maken hebben met angst. Dankzij persistentie kunnen we lessen trekken uit de gevaren die we hebben overleefd. PSYCHOLOGIE GEBRUIKEN OP PSYCHOLOGIE TE LEREN Voor het leren van concepten heb je andere mnemonieken nodig dan voor het leren van lijstjes. M.b.v. de geheel-lerenmethode en spaced practice kun je het vervagen van herinneringen voorkomen. Door verwerken, overleren en anticiperen op examenvragen verklein je de kans dat je tijdens het examen last krijgt van blokkades. 20 Geheugen Emotie en motivatie Verband tussen emotie en motivatie: Beide woorden zijn etymologisch terug te brengen op het Latijnse woord motus = bewegen Ze beïnvloeden en sturen ons gedrag 2 samenhangende processen die ervoor zorgen dat we adequaat reageren anderen je gedrag kunnen inschatten en voorspellen. Emoties zijn aangeboren maar ook aangeleerd, deels cultureel bepaald, deels universeel bepaald: de 7 elemen-taire emoties: verdriet, angst, woede, afkeer, minachting, geluk en verrassing. WAAR KOMEN ONZE EMOTIES VANDAAN? Emoties zijn het resultaat van een interactie tussen biologische, psychische, gedragsmatige en socioculturele processen. RESPONSEN HET NUT VAN EMOTIES In de loop van de evolutie hebben emoties zich ontwik-keld tot factoren die ons helpen om te reageren op belangrijke situaties en aan anderen duidelijk te maken wat onze intenties zijn. Emoties bestaan uit 3 processen 1. Subjectieve gevoelens: hoe voel je je vanbinnen (kan alleen jij waarnemen) 2. Gedragsmatige expressie: welke emotie vertoont je non-verbale uitdrukking (kunnen anderen waarnemen) 3. Fysiologische arousal: welke lichamelijke processen spelen zich af in je lichaam (spierreacties, hartslag, hormonen, ingewanden,…) Nut van emoties Psychische labels: o Emoties zorgen voor een adequate reactie op een gegeven situatie (in evolutie ontstaan). o Negatieve emoties: waarschuwen ons voor toekomstig contact met een object. o Positieve emoties: zorgen ervoor dat aangename prikkels vaker worden opgezocht. Waarschuwing voor anderen: De non-verbale expressie zorg ervoor dat 21 Emotie en motivatie DIE WORDEN GEASSOCIEERD MET EMOTIE Vormen onze lichamelijke responsen de basis van onze emoties? Enkele disputen JAMES-LANGE THEORIE a. Onze emoties zijn het gevolg van het ervaren van lichamelijke responsen (je bent verdrietig omdat je huilt, we ervaren angst omdat we beven) b. Tegenargumenten (Walter Cannon): i. Emoties treden soms op in een 100ste seconde, lichamelijke responsen hebben meer tijd nodig (bv emoties bij het bespeuren van gevaar ii. Er bestaan meer emoties dan lichamelijke reacties c. Walter Cannon: beide (emotionele & lichamelijke) treden tegelijk op. d. Allebei hebben ze gelijk: lichamelijke reacties kunnen emoties beïnvloeden, maar emoties kunnen ook ontstaan door externe prikkels. Bv chagrijnig lopen van honger, prikkelbaar door teveel koffie. TWEE-FACTORENTHEORIE VAN EMOTIES a. Stanley Schachter: emoties zijn het gevolg van onze inschatting van a) onze interne lichamelijke toestand en b) de externe omstandigheden. b. Wanneer beide tegenstrijdig zijn: kans op verkeerd attribueren (verkeerd toeschrijven): kunnen vreemde gedragingen ontstaan (bv experiment met wiebelende brug). c. Meer kans op misattributie bij complexe situaties met veel stimuli. beheersen zodat ze anderen bedriegen, bv. Oplichters. EMOTIES BEHEERSEN HET ONTWIKKELEN VAN EMOTIONELE INTELLIGENTIE Emotionele intelligentie = het begrijpen en beheersen van je eigen emoties. Volgens de psychologen Peter Salovey en John Mayer heeft emotionele intelligentie te maken met het vermogen om emoties te begrijpen en op een effectieve manier te gebruiken. De voorspellende kracht van emotionele intelligentie Mensen met een grote emotionele intelligentie staan niet alleen in contact met hun eigen emoties en die van anderen, ze kunnen hun negatieve gevoelens ook goed beheersen en zijn in staat om ongepaste expressie van hun impulsen te bedwingen. 1995 Daniël Goleman: Emoties begrijpen en beheersen: marshmallow test: kinderen die de test doorstaan hebben bleken later onafhankelijker, effectiever, hogere cijfers en konden beter overweg met stress en frustraties. De kinderen die toegegeven hebben aan de marshmallow, hadden te kampen met problematische relaties, verlegenheid, koppigheid en besluiteloosheid, hadden meer de neiging negatief over zichzelf te denken, anderen te wantrouwen, etc. Deze test is echter geen vervanger voor de klassieke IQ-test. Is emotionele intelligentie aangeboren of aangeleerd? Goleman gaat ervan uit dat emotionele intelligentie kan worden aangeleerd. Hij voorspelt dat aandacht voor ontwikkeling van emotionele intelligentie zal leiden tot betere relaties, een groter gevoel van eigenwaarde en zelfs misschien betere schoolprestaties. Emotionele beheersing heeft ook een negatieve kant: mensen die neigen hun emoties extreem te beheersen, zijn zo op hun hoede dat ze nooit enige affectie, humor of onverbloemde ontevredenheid merken. Uit onderzoek blijkt dat overdreven controle van emoties interfereert met het vermogen om emotioneel geladen gebeurtenissen te herinneren. Er zijn ook mensen die hun emoties leren 22 Emotie en motivatie kunnen MISLEIDING OPMERKEN Signalen van misleiding Letten op tekenen van cognitieve inspanning: als dat wat wordt gezegd foutieve informatie bevat (en dus een leugen is), kost het de leugenaar enige cognitieve inspanning om de waarheid te verbergen. Dat leidt tot verscherpte aandacht (toegeknepen pupillen), langere pauzes tijdens het spreken (zorgvuldige woordkeuze) en verkramptere bewegingen en gebaren (om de waarheid niet te laten ontglippen) Letten op tekenen van lichamelijke arousal: als de leugen te maken heeft met het verbergen van iemands werkelijke gevoelens, kan de leugenaar lichamelijk en gedragsmatig meer arousal vertonen. Dat blijkt uit veranderingen van houding, versprekingen, nerveuze gebaren (door het haar over het gezicht te strijken) en schouders ophalen (als om de leugen af te schudden) Meer letten op lichaamssignalen dan het gelaat: we kunnen onze gezicht makkelijker in de plooi houden dan ons lichaam. Zo kan iemand die jou wil misleiden zijn best doen om een ‘pokerface’ op te zetten, maar vergeten om de signalen van zijn lichaam te onderdrukken. Een slimme leugendetective richt zich dus bij voorkeur op de lichaamsbewegingen van de spreker: zijn ze ritmisch? Zijn ze ingestudeerd? Bewegen de handen vrijelijk of juist onrustig? Bij “amateuristische” leugenaars: blik afwenden. Het vermogen om iemand recht in de ogen te kijken is eigenlijk een redelijk goede indicator van de waarheid – maar alleen als je te maken hebt met mensen die gewoonlijk de waarheid vertellen. Hun amateuristische poging om te liegen uit zich in dat geval in een afgewende blik, minder knipperen met de ogen (de aandacht is op iets anders gericht) en minder glimlachen. Let wel, een geoefend leugenaar kan je met een stalen gezicht de grootste onzin verkopen. Werkt een leugendetector wel? De polygraaf (leugendetector), gaat ervan uit dat mensen lichamelijke tekenen van arousal vertonen als ze liegen – maar dat is niet altijd het geval. Wat de machine in feite doet, is het signaleren van lichamelijke arousal, niet van leugens of waarheid. De meeste polygrafen maken een opname van de hartfrequentie, ademfrequentie, transpiratie en bloeddruk van de onderzochte persoon. In sommige gevallen wordt gebruik gemaakt van een grafische spraakanalyse. Nadelen van de procedure: diegene die de test ondergaat, weet dat hij ergens van verdacht wordt. Dat feit op zich kan er al toe leiden dat hij op belangrijke vragen een versterkte reactie geeft, of hij nu schuldig is of niet. Andere mensen kunnen onopgemerkt liegen omdat ze geleerd hebben hun emotionele responsen te onderdrukken of te vervormen. Daarvoor kunnen ze gebruik maken van eenvoudige lichaamsbewegingen, medicijnen of biofeedback (een techniek waarbij je nieuwe lichamelijke responsen kunt leren m.b.v. instrumenten die de kleinste fysische veranderingen registeren en onmiddellijk doorgeven). De onderzoeker die met een polygraaf werkt loopt dus het risico dat hij onschuldige mensen als leugenaars betitelt. Beheersen van woede Melvyn Fein stelde een programma op: Integrated Anger Management (I.A.M.), dit bestaat uit 5 stadia: 1. Leren om woede op een veilige manier te uiten, zonder dat de situatie uit de hand loopt 2. Een zekere verdraagzaamheid ontwikkelen door je gevoelens van woede te accepteren zonder te vervallen in razernij of gewelddadigheid 3. De onderliggende bedoeling van je woede identificeren. Raak je bv gefrustreerd door onrechtvaardigheid, of lukt het je niet om een belangrijk doel te bereiken? 4. Loslaten van onrealistische doelen die je woede alleen maar versterken, zoals het naïeve idee dat jouw woede-uitbarsting 23 Emotie en motivatie een ander zal motiveren ‘om het juiste te doen’ 5. Woede op een constructieve manier gebruiken om realistische, bereikbare doelen te bereiken. Deze analyse maakt een eind aan enkele mythen over woede: Woede neemt af als je je gevoelens in het openbaar kunt ventileren of je wraak kunt nemen op mensen. Wraak geeft slechts een zeer tijdelijk gevoel van bevrediging. Het belangrijkste gevolg van lucht geven aan je woede is dat je vermogen om dergelijke gevoelens te beheersen afneemt. Psychologisch onderzoek heeft aangetoond dat je negatieve gevoelens niet minder worden door op een agressieve manier ‘je hart te luchten’ of de anderen pijn te doen. Je loopt zelf meer kans dat ze heviger worden. De sociale psychologie leert ons dat een conflict door vergelding niet wordt opgelost, maar er juist hoger door oploopt, bv. Hoeveel oorlogen zijn er al niet gevoerd wegens gekrenkte trots, macht, status en eer? Het is gezonder en veiliger om je gevoelens voor je te houden, in ieder geval tot de heftigste razernij is weggeëbd en je in staat bent om op een reële manier over je klacht en de mogelijke oplossingen na te denken. Vaak is het al voldoende als je diegene die je woede heeft opgewekt kunt vertellen wat je zo boos heeft gemaakt en welke gevoelens dat bij je oproept. MOTIVATIE Motivatie = de overkoepelende term voor alle processen die te maken hebben met de aanzet, de richting en het volhouden van lichamelijke en psychische activiteiten. Motivatie is het complement van emotie. Emotie zorgt voor arousal, motivatie zet die arousal om in actie. HET CONCEPT MOTIVATIE Motivatie verbindt waarneembaar gedrag met interne toestanden: als je iemand ziet eten, zou je kunnen concluderen dat hij honger heeft. Maar zo’n conclusie hoeft niet waar te zijn, want eten kan ook het gevolg zijn van bv sociale druk, de aanwezigheid van smakelijke etenswaar of het verlangen om wat dikker te worden. Een motief, zoals honger, kan dus alleen met enige zekerheid worden vastgesteld als alle andere invloeden zijn uitgesloten. Motivatie verklaart variaties in het gedrag: psychologen gebruiken motivationele verklaringen in situaties waarin de variaties in het gedrag van mensen niet duidelijk het gevolg zijn van verschillen in lichamelijke of psychische vaardigheden of van verschillende eisen vanuit de omgeving. Bv. De intensiteit van jouw motivatie kan verklaren waar om je de ene dag heel goed tennist en de andere dag heel slecht. Het kan ook verklaren waarom sommige mensen in competitieve situaties, zoals een voetbalwedstrijd, beter scoren dan anderen met vergelijkbare vaardigheden. Motivatie verklaart vasthoudendheid ondanks tegenslagen: het concept motivatie verklaart waarom mensen en dieren ook betrouwbaar blijven presteren onder moeilijke of onvoorspelbare omstandigheden. Als je slecht hebt geslapen of als het hondenweer is, zorg motivatie ervoor dat je toch op tijd naar je werk gaat. Als je motivatie maar groot genoeg is, kun je, zelfs al is de kans op succes klein, volhouden, bv. Topsporters die jarenlang dag in dag uit trainen om ooit eens eerste te kunnen worden. Motivatie verbindt biologie met gedrag: om de kans op overleven te maximaliseren, worden sommige lichaamsfuncties automatisch gereguleerd door complexe interne mechanismen. Als er een tekort ontstaan (bv aan voedsel) worden deze mechanismen gestimuleerd, waarna ze op hun beurt bepaalde lichaamsfuncties beïnvloeden (honger ervaren) en dat creëert een motivationele toestand. In al deze gevallen stuurt een intern motivationeel proces de energie van het organisme in de richting van een bepaald gedragspatroon. 24 Emotie en motivatie SOORTEN MOTIVATIE 1. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen motieven en drijfveren: a. Drijfveer: verwijst naar die soorten motivatie waarvan men aanneemt dat ze een sterkte biologische component hebben, en die daarom een belangrijke rol spelen in de overleving of de voortplanting, bv. honger en dorst. b. Motief: behoeften die zijn aangeleerd, zoals prestatiedrang of het verlangen iets te doen. Natuurlijk hebben veel gemotiveerde gedragspatronen – zoals eten, drinken en seksueel gedrag – zowel een biologische als een ‘leer’kant. 2. Er is ook een onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie: a. Intrinsieke motivatie: komt van binnenuit. Je doet iets omdat je het leuk vindt, zonder externe beloning. Onspannende bezigheden zoals fietsen, kanoën of gitaarspelen zijn gewoonlijk intrinsiek gemotiveerd. b. Extrinsieke motivatie: komt van buitenaf. De term verwijst naar gedrag dat gericht is op een externe consequentie, bv geld of goedkeuring, en niet zozeer op het bevredigen van een innerlijke behoefte. 3. Motieven en drijfveren kunnen uit bewuste of uit onbewuste motivatie ontstaan: gemotiveerde individuen kunnen zich soms wel, soms niet, bewust zijn van de motieven of drijfveren achter hun gedrag. MOTIVATIETHEORIEËN 1. De instincttheorie Volgens de instincttheorie wordt elk organisme aangeboren met een reeks biologisch bepaalde gedragspatronen die essentieel zijn voor de overleving. Hoewel leren bij zulk instinctief gedrag geen grote rol speelt, is de omgeving vaak wel in staat om het gedrag enigszins bij te sturen. De term instinct wordt voor zo veel begrippen gebruikt dat de betekenis enigszins vaag en tegenstrijdig is geworden, daarom spreken we liever van gefixeerde actiepatronen: niet aangeleerde gedragingen die bij de gehele soort voorkomen en het gevolg zijn van duidelijk identificeerbare stimuli bv. Vogeltrek en vertoon van dominantie bij bavianen 2. De drijfveertheorie Het concept ‘drijfveer’ verwijst naar de toestand van energie of spanning die een organisme beweegt om een biologische behoefte te vervullen. Volgens de drijfveertheorie produceert een biologische behoefte een drijfveer. De drijfveer motiveert tot handelen om de drijfveer te reduceren bv. Je bent extreem dorstig en drinkt vervolgens heel veel water. De theorie van Hull (neo-behaviorisme) is gebaseerd op homeostase: Behoefte (behoefte aan voedsel of energie) – Motivatie (honger) – Gedrag (eten). Het gedrag (eten) zorgt dus voor het verdwijnen van de behoefte (voedsel) 3. De cognitieve theorie en locus of control Motivatie is niet enkel afhankelijk van leren of aangeboren instincten. Deze theorie benadrukt het belang van verwachtingen in de motivatie van gedrag. 1954 Julian Rotter: cognitieve sociaalleren-theorie: de kans dat iemand voor een bepaald gedragspatroon kiest (bv studeren of naar een feestje gaan), is afhankelijk van 2 factoren: a. De verwachting dat het doel (een goed cijfer behalen) met dat gedragspatroon bereikt kan worden. Deze verwachtingen zijn afhankelijk van: i. Interne locus of control: de doorslaggevende invloed van je gedrag bevindt zich binnenin je, bv. als je gelooft dat hard studeren tot goede cijfers leidt. ii. Externe locus of control: iemand die het gevoel heeft dat zijn lot bepaald wordt door een bevlieging of geluk. b. De waarde dat iemand aan dat doel hecht 4. De humanistische theorie van Maslow Abraham Maslow poneerde de stelling dat de meest prangende behoeften het 25 Emotie en motivatie eerst worden bevredigd en dat sommige behoeften belangrijker zijn dan andere Een behoeftepiramide. De kern van zijn theorie wordt gevormd door een behoeftehiërarchie: a. Biologische behoeften: bv. Honger en dorst b. Behoefte aan veiligheid: motiveert ons om gevaar te vermijden, maar dat kan pas als ons biologische behoeften redelijk bevredigd zijn. Een hongerig dier zal zijn fysieke veiligheid in de waagschaal stellen om maar te kunnen eten. Pas als zijn maag gevuld is gaat de behoefte aan veiligheid overheersen c. Behoefte aan hechting en verbondenheid: maakt dat we ergens bij willen horen. We verlangen naar een band met anderen, naar liefhebben en bemind worden. Pas als we ons geen zorgen meer maken om onze veiligheid, krijgen we energie om deze behoefte te vervullen. d. Behoefte aan waardering: hierbij gaat het om de behoefte van jezelf te houden, jezelf als competent en effectief te beschouwen en te doen wat nodig is om door jezelf en anderen gerespecteerd te worden e. Zelfactualisatie: hier ontstaat de motivatie om jezelf zo volledig mogelijk te ontplooien. Mensen die zichzelf volledig ontplooid hebben zijn zelfbewust en tevreden met zichzelf. Ze zijn sociaal ontvankelijk, spontaan en staan open voor nieuwe ervaringen en veranderingen. Crosscultureel psychologen menen dat Maslows ideeën alleen van toepassing zijn op individualistische, op zichzelf georiënteerde culturen, en niet op collectivistische culturen, waar de groep de belangrijkste factor is. Hier spreekt men dan van ‘metabehoeften’.