EUROPEES PARLEMENT 2004 2009 Zittingsdocument DEFINITIEVE VERSIE A6-0155/2005 25.5.2005 VERSLAG over de industriële visserij en de vervaardiging van vismeel en visolie (2004/2262(INI)) Commissie visserij Rapporteur: Struan Stevenson RR\568467NL.doc NL PE 355.764v03-00 NL PR_INI INHOUD Blz. ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT .......................................... 3 TOELICHTING ......................................................................................................................... 7 PROCEDURE .......................................................................................................................... 20 PE 355.764v03-00 NL 2/21 RR\568467NL.doc ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT over de industriële visserij en de productie van vismeel en visolie (2004/2262(INI)) Het Europees Parlement, – gezien het verbod op het vervoederen van vismeel aan herkauwers dat in 2001 door de Europese Commissie is ingesteld, een voorzorgsmaatregel die is ingevoerd bij Beschikking van de Raad 2000/766/EG van 4 december 2000 betreffende bepaalde beschermingsmaatregelen ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën en het vervoederen van dierlijke eiwitten1 en vervolgens is geconsolideerd in de permanente OSE-verordening van de Commissie, Verordening (EG) nr. 1234/2003 van 10 juli 20032 tot wijziging van de bijlagen I, IV en XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001, waarin de voorwaarden werden vastgelegd waaronder de lidstaten het vervoederen van vismeel aan niet-herkauwende dieren konden toestaan (bijlage IV), – gezien het werkdocument uit 2004 van het Directoraat-generaal onderzoek van het Europees Parlement met de titel “The Fish Meal and Fish Oil Industry - Its Role in the Common Fisheries Policy”, – gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encephalopathieën (COM(2004)0775) en de ontwerpverordening van de Commissie (SANCO/3027/2004) die door de Commissie na de ontwikkeling van een gevalideerde methode is ingediend (Richtlijn 2003/126/EG van de Commissie van 23 december 2003 inzake de analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de officiële controle van diervoeders3) om de aanwezigheid van vlees- en beendermeel van zoogdieren in diervoeders aan te tonen, zelfs wanneer daarin ook vismeel is verwerkt, en erkennend dat er geen geldige reden meer is voor het verbod op het voederen van vismeel aan herkauwers en dat dit verbod moet worden opgeheven, – gezien zijn resolutie van 28 oktober 2004 over de ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van bijlage IV van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot overdraagbare spongiforme encephalopathieën en diervoeding4, waarin de Commissie wordt gevraagd de ontwerpverordening in te trekken, en de mening wordt uitgesproken dat het vervoederen van vismeel aan herkauwers niet strookt met de aan de Gemeenschap opgelegde verplichting om de gezondheid van haar burgers te beschermen, – gezien de maximaal toelaatbare gehalten aan onwenselijke stoffen in diervoeding die zijn vastgelegd in Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 1 PB L 306 van 7.12.2000, blz. 32. PB L 173 van 11.7.2003, blz. 6. 3 PB L 339 van 24.12.2003, blz. 78. 4 P6_TA(2004)0043. 2 RR\568467NL.doc 3/21 PE 355.764v03-00 NL 20021, gewijzigd in 2003 bij Richtlijn 2003/57/EG van de Commissie van 17 juni 20032 teneinde hierin ook dioxinen op te nemen en opnieuw gewijzigd bij Richtlijn 2003/100/EG van 31 oktober 20033, – gezien de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de verbetering van het toezicht op de industriële visserij in de EU (COM(2004)0167), die erop is gericht in de hele Gemeenschap een transparant en doeltreffend toezicht op de industriële aanvoer tot stand te brengen, – gelet op artikel 45 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0155/2005), A. overwegende dat het voor de stabiliteit van de vismeel- en visolie-industrie noodzakelijk is onderwerpen op het gebied van ethiek, duurzaamheid, toxinen, zware metalen en verontreinigende stoffen die soms aan de orde worden gesteld, op een samenhangende manier aan te pakken, B. overwegende dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat het gebruik van visproducten in diervoeding tot de overdracht van BSE of OSE’s kan leiden; en dat strenge regulatorische controles, alsook uitgebreide investeringen door de industrie, de veiligheid van de voedselketen tegen besmetting door dioxines en dioxineachtige PCB’s hebben verzekerd, C. overwegende dat de officiële methoden zodanig zijn verbeterd dat er geen risico bestaat dat de aanwezigheid van vlees- en beendermeel van zoogdieren met de aanwezigheid van vismeel wordt verward, D. overwegende dat vismeel rijk is aan essentiële aminozuren in de vorm van eiwit en dat visolie en vismeel rijk zijn aan vetzuren die gunstig zijn voor de gezondheid en het welzijn van zowel mensen als dieren, E. overwegende dat, terwijl er uiteenlopende meningen zijn over de effecten van de industriële visserij en er niet te veel vertrouwen in alleenstaande informatiebronnen moet worden gesteld, het IROZ-onderzoek uit 2004 suggereerde dat het effect van de industriële visserij op de mariene ecosystemen relatief gering is vergeleken met het effect van de visvangst voor menselijke consumptie, F. overwegende niettemin dat het onderzoek naar de invloed van de industriële visserij op de mariene ecosystemen en de ruimere omgeving zou moeten worden voortgezet, G. overwegende dat alle landen en regio’s die de EU vismeel leveren, de FAO-richtsnoeren voor verantwoordelijke visserij onderschrijven en toepassen, H. overwegende dat in het werkdocument uit 2004 van het Directoraat-generaal onderzoek wordt verklaard dat in de EU-wateren voor de meeste soorten waarop wordt gevist en waarvoor gegevens beschikbaar zijn, de bestanden zich op een veilig niveau bevinden, 1 PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10. PB L 151 van 19.6.2003, blz. 38. 3 PB L 285 van 1.11.2003, blz. 33. 2 PE 355.764v03-00 NL 4/21 RR\568467NL.doc I. overwegende dat de vismeel- en visolie-industrie een sector van mondiaal belang is die in Europa direct aan 2 222 mensen en indirect aan 30 000 mensen werkgelegenheid biedt, en aan meer dan 100 000 mensen in Peru, 's werelds grootste producent en exporteur van vismeel, J. overwegende dat vismeel en visolie van essentieel belang zijn als basisvoeder voor gekweekte vis in de opkomende aquacultuursector, 1. erkent dat de Commissie momenteel het beginsel toepast om toegestane vangsten (TAC’s) en quota vast te stellen aan de hand van bepaalde wetenschappelijke criteria en beschouwt het gebruik van de aan land gebrachte vis als zijnde een economische kwestie in plaats van een instandhoudingskwestie; 2. verwelkomt de Mededeling van de Commissie over de verbetering van het toezicht op de industriële visserij in de EU, 3. benadrukt het belang van voortgaand onderzoek naar de invloed van de industriële visserij en het effect daarvan op de andere visserij alsook op het ruimere mariene milieu, met de bedoeling alle visserijactiviteiten op een duurzaam niveau te handhaven en de vissers die de milieuvriendelijkste technieken gebruiken, te belonen; 4. vraagt de Commissie om meer wetenschappelijk onderzoek naar blauwe wijting teneinde in de nabije toekomst betere adviezen te kunnen krijgen en tot een beter beheer te komen, en dringt er bij de ministers van Visserij van de EU op aan om met de Faröer-eilanden, Noorwegen en IJsland te streven naar een overeenkomst over een TAC voor blauwe wijting, inclusief het aandeel dat door iedere partij van de overeenkomst mag worden gevangen; 5. onderstreept het probleem van gevangen dode vis die overboord wordt gegooid bij de zeevisserij, een probleem dat in Europa naar schatting jaarlijks 1 miljoen ton vis bedraagt; 6. verzoekt de Commissie studies en/of proefprojecten uit te voeren om de huidige toestand in verband met de overboord gegooide vis, alsook de mogelijkheden van gebruik daarvan door de industriële visserijsector te onderzoeken, zodat deze toestand in geen geval zou kunnen leiden tot een overexploitatie van de natuurlijke bronnen; 7. suggereert dat het gebruik van bijvangsten door de vismeel- en visolie-industrie, gezien de snel groeiende aquacultuursector in de EU, door de Commissie, in nauwe samenwerking met de Commissie visserij van het Parlement, zou moeten worden onderzocht; 8. benadrukt dat de controles in de EU om de aanwezigheid van ongewenste en verontreinigende stoffen in diervoeders te beperken, ervoor zorgen dat vismeel en visolie ruimschoots binnen de toegestane limieten blijven en verwelkomt de investering van 25 miljoen euro door de vismeel- en visolie-industrie in Denemarken en het Verenigd Koninkrijk, die tot doel heeft dioxines en dioxineachtige PCB’s uit te bannen en de productie van een veilig en gezond product te verzekeren; en verzoekt de Commissie en de lidstaten om streng toezicht te houden op de toepassing van de bestaande controles; 9. merkt goedkeurend op dat de industrie zo bereidwillig is geweest deze investering te doen, RR\568467NL.doc 5/21 PE 355.764v03-00 NL hoewel het EU-beginsel "de vervuiler betaalt" niet werd goedgekeurd; 10. beklemtoont dat de industrie het ALARA-beginsel (As low als reasonably achievable) steeds moet toepassen als het gaat om dioxines en dioxineachtige PCB’s; 11. verzoekt om een wetenschappelijke analyse om aanvaardbare grenswaarden voor dioxine in vismeel als voeder voor varkens en gevogelte te bepalen; 12. beklemtoont dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat het verbod op vismeel wegens mogelijke overdracht van BSE of OSE’s rechtvaardigt en dat er ook geen ethische argumenten zijn om het gebruik van vismeel in de voeding van herkauwers in de EU te verbieden, en wijst erop dat een verbod op de vervoedering van vismeel aan herkauwers waarschijnlijk tot grotere welzijnsproblemen zal leiden, 13. verzoekt de Commissie en de Raad het verbod op het vervoederen van vismeel en visolie aan herkauwers op te heffen, 14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. PE 355.764v03-00 NL 6/21 RR\568467NL.doc TOELICHTING 1. INLEIDING De internationale vismeel- en visolie-industrie is mondiaal een belangrijke bron van werkgelegenheid. De sector is van zeer groot belang voor de visteelt, de landbouw, het welzijn van dieren, de menselijke voeding en de visserijsector in het algemeen. Op 15 maart 2005 heeft in het Europees Parlement een internationale hoorzitting plaatsgevonden, onder de titel "The International Fishmeal and Fish oil Industry, Challenges and Opportunities”. In dit verslag zullen op basis van de informatie en de conclusies van deze hoorzitting de uitdagingen en kansen voor de industriële visserij gedetailleerd worden besproken. Uw rapporteur zal ingaan op het belang van de industriële visserij op wereldniveau en binnen de EU. Hierbij zullen de omvang en de schaal van deze sector in de EU aan bod komen, evenals de betekenis ervan voor de aquacultuur, de landbouw, de verwerkende industrie en de visserijsectoren in bredere zin, de productieschaal en de invoer naar de EU. Eveneens zal aandacht worden besteed aan de kansen en uitdagingen voor deze sector met betrekking tot kwesties op het gebied van ethiek, de gezondheid van de mens, duurzaamheid en aquacultuur. Industriële visserij: een overzicht In 2004 heeft de Commissie visserij van het Europees Parlement opdracht gegeven voor een studie over de rol van de industriële visserij in het gemeenschappelijk visserijbeleid. Deze studie, getiteld 'The Fishmeal and Fish Oil Industry - Its Role In The Common Fisheries Policy' heeft zeer interessante achtergrondinformatie opgeleverd over de omvang van deze sector binnen de EU (Europees Parlement 2004 – Werkdocument DG Onderzoek). In de EU doen zowel in de EU geregistreerde schepen (met een jaarlijkse aanvoer van 1 524 000 ton) als niet-EU-schepen die vis aanvoeren in EU-havens (jaarlijks 277 000 ton) aan industriële visserij. Visafval uit de visverwerkende industrie levert jaarlijks 912 500 ton op. De EU is netto-importeur van vismeel (686 000 ton) en visoliën (63 000 ton). Van de EUlidstaten is het Verenigd Koninkrijk de grootste afnemer van vismeel, voornamelijk door de grote omvang van de aquacultuur in dat land. Duitsland, Frankrijk, Spanje, Denemarken en Nederland gebruiken vismeel voor de landbouw en de aquacultuur, Griekenland, Italië en de kleinere eilanden in de Middellandse Zee voor de productie van gekweekte zaagbaars en goudbrasem. De Europese consumptie bedraagt 1,1 miljoen ton per jaar. In 2002 en 2003 zijn de invoer en het verbruik van vismeel aanzienlijk gedaald, namelijk met 18 % in vergelijking met de voorgaande jaren. Alleen al in het Verenigd Koninkrijk is de omvang van de markt van 290 000 ton in 2000 gedaald naar 190 000 ton, ondanks de groei van de aquacultuursector. Dit is het gevolg van het verbod op het gebruik van vismeel in voer voor herkauwers. Economisch gezien is de visserij voor verwerking in voeders in de EU relatief klein RR\568467NL.doc 7/21 PE 355.764v03-00 NL vergeleken met andere visserijsectoren. De sector vertegenwoordigt slechts 0,5 % van de werkgelegenheid in de gehele visserijsector. De werkgelegenheid in de vismeel- en de visoliesector bedraagt in totaal 2 222. Als we echter met de afhankelijkheid van de aquacultuursector van de industriële visserij en met het verband met de landbouwsector rekening houden, kan worden gesteld dat 29 800 werknemers rechtreeks met de EU-sectoren voor voedervis en visafval voor diervoeders zijn verbonden. Mondiaal is er in de industriële visserij in de afgelopen tien jaar gemiddeld 6,4 miljoen ton gevangen voor vismeelproductie. Wat visolie betreft bedroeg de productie tussen 0,9 miljoen en 1,5 miljoen ton. Dat is maar 1 % van de totale productie van vetten. ’s Werelds grootste producenten en exporteurs van vismeel buiten de EU zijn Peru (52 % van de wereldexport), Chili (13 %) en IJsland/Noorwegen (7 %), op een totaal van 3,7 miljoen ton in 2002. Naast de EU is China een van de grootste markten voor vismeel, waar het in voer voor de aquacultuur en in eiwitconcentraten voor varkens en pluimvee wordt gebruikt. In 2000 ging 28 % van de wereldproductie van vismeel naar China, 29 % naar andere landen in het Verre Oosten, 32 % naar de EU en de rest naar Noord- en Zuid-Amerika, het Midden-Oosten en Oost-Europa. 2. ETHISCHE ASPECTEN VAN DIERVOEDING Achtergrond Sinds het midden van de jaren negentig is de EU opgeschrikt door een reeks voedselcrises en dierziekten, waaronder de gekkekoeienziekte (BSE), vogelpest, mond- en klauwzeer, varkenspest, salmonellabesmetting, virale pneumonie en infectieuze zalmanemie. Door al deze crises is de ongerustheid onder de bevolking over de omstandigheden waaronder landbouwdieren worden gehuisvest en gevoed, toegenomen. In de afgelopen tien jaar hebben organisaties die opkomen voor het welzijn van dieren, hun aandacht vooral op de veehouderij gericht, en dit heeft ertoe geleid dat regeringen veel aandacht aan kwesties op dit gebied besteden. In 1999 zijn de regeringen van de Europese landen in het Verdrag van Amsterdam overeengekomen dat dieren als wezens met gevoel moeten worden beschouwd, en niet in de eerste plaats als productie-eenheden. In oktober 2004 sprak het Europees Parlement zijn bezorgdheid uit over één specifiek aspect van de veehouderij. In Resolutie P6_TA(2004)0043 verzocht het de Commissie om intrekking van haar ontwerpverordening tot wijziging van bijlage IV van Verordening (EG) nr. 999/2001 (SANCO/3027/2004), om het gebruik van vismeel in diervoeding voor herkauwers (vee, schapen en geiten) weer toe te staan nadat dit sinds 2001 in het kader van de noodmaatregelen om de verspreiding van BSE te voorkomen, tijdelijk was verboden. Het Parlement verwierp het voorstel van de Commissie niet in de eerste plaats om redenen van voedselveiligheid, maar omdat herkauwers planteneters zijn en van nature geen van vis afkomstige voeding eten. Is het natuurlijk om herkauwers vismeel te voeren? Professor J. Webster van de School of Veterinary Science aan de Universiteit van Bristol in het Verenigd Koninkrijk verklaarde tijdens de hoorzitting dat een voeding die uitsluitend op grazen in de wei is gebaseerd, ontoereikend is voor het productieniveau dat door fokken kunstmatig bij (bijvoorbeeld) de hedendaagse melkkoe is bereikt. Een koe kan met grazen nog PE 355.764v03-00 NL 8/21 RR\568467NL.doc niet voorzien in de helft van de voedingsstoffen die ze nodig heeft. Het is het fokken van een dergelijk ‘abnormaal’ productief dier dat ethisch gezien ‘onnatuurlijk’ is. De hele samenleving vindt dit echter een aanvaardbare werkwijze. Producenten kunnen er dus niet op worden aangesproken dat zij deze dieren een voeding geven die in overeenstemming is met hun fysiologische behoeften, zoals die door hun genotype worden bepaald. Met alleen maar gras kan er in deze behoeften niet worden voorzien. Professor Webster verklaarde dat de waarde van eender welk potentieel voedingsmiddel (bijvoorbeeld van vismeel) niet op zichzelf kan worden beoordeeld, maar alleen als onderdeel van het totale voedingspakket. De definitie van een goed dieet, zowel op wetenschappelijke als op ethische gronden, is een waarmee “in de voedingbehoeften van het dier kan worden voorzien en het welzijn van het dier kan worden bevorderd". Nader uitgewerkt wil dit zeggen dat voor een goed dieet (en voor de ingrediënten die een samen een goed dieet vormen) de volgende criteria gelden: 1. Ze moeten voor een voldoende en evenwichtige voorziening van energie en andere voedingsmiddelen zorgen. 2. Ze moeten een goede spijsvertering bevorderen en ertoe bijdragen dat het spijsverteringsstelsel op lange termijn gezond blijft. 3. Ze moeten voor het dier prettig zijn om te eten. 4. Ze mogen in geen enkel opzicht schadelijk zijn. In een strikte voedingcontext kan vismeel een waardevol bijdragen aan het dieet van herkauwers, wanneer dit in kleine hoeveelheden wordt gegeven als aanvulling op de voedingsstoffen die de herkauwer door het eten en verteren van grassen, granen en andere gezonde plantaardige voedingsbronnen binnenkrijgt. Hiermee wordt dus voldaan aan de eerste vereiste voor een goed ingrediënt in het voedingspakket: het kan een aanzienlijk bijdragen aan een evenwichtige voeding voor een dier met een zeer hoge productie, bijvoorbeeld een koe met een hoge melkopbrengst of een ooi die drachtig is van twee of meer lammeren. Omdat de hoeveelheid vismeel in het dieet van herkauwers maar klein is, is er weinig reden om aan te nemen dat dit een significant effect zal hebben op de criteria van de spijsvertering of het eetgenoegen, mits de dieren ook voldoende voedingsvezels uit gras of voedergewassen krijgen. Er is absoluut geen bewijs van een verband tussen het vervoederen van vismeel en het ontstaan van prionziekten (OSE's) bij welk landbouwdier ook. Op strikt wetenschappelijke gronden voldoet vismeel dus aan alle criteria om te worden geclassificeerd als een goed voedingsingrediënt voor alle landbouwdieren, met inbegrip van herkauwers. We kunnen ons op ethische en politieke gronden echter wel de vraag stellen of de samenleving het vervoederen van veilige, maar ‘onnatuurlijke’ dierlijke producten aan landbouwdieren in het algemeen en herkauwers in het bijzonder zou moeten toestaan. Wat dit betreft moet erop worden gewezen dat een opgroeiend kalf of lam dat op natuurlijke wijze in de wei bij de moeder opgroeit, zijn leven begint met een voeding die volledig van dierlijke oorsprong is, namelijk melk. Naarmate de pens van het dier zich ontwikkelt, krijgt het geleidelijk het vermogen voedingsstoffen uit gras op te nemen. Gedurende ten minste de eerste helft van de groeiperiode (dat wil zeggen totdat een kalf ongeveer negen maanden oud is), kan het dier echter niet normaal en gezond groeien wanneer het alleen gras te eten krijgt. In de natuurlijke situatie krijgt een kalf dat in de wei bij de moeder opgroeit, een belangrijk deel van zijn eiwitten, essentiële vetzuren, mineralen en vitaminen binnen via melk. De melk slaat de pens over en gaat via het slokdarmkanaal rechtstreeks naar de lebmaag, waar de melk RR\568467NL.doc 9/21 PE 355.764v03-00 NL op dezelfde manier wordt verteerd als melk en andere voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong door een varken of een mens worden verteerd. De meest onnatuurlijke handeling in de commerciële landbouw is het op zeer jonge leeftijd weghalen van het kalf bij de moeder, waardoor het niet langer voeding van hoge kwaliteit van dierlijke oorsprong krijgt. Bij het samenstellen van voeding wordt ernaar gestreefd dit gemis goed te maken door een voedingswaarde na te streven die die van koeienmelk benadert. Het verwerken van vlees- en beendermeel dat afkomstig is van zoogdieren in melkvervangende voeding voor jonge kalveren heeft zonder enige twijfel in belangrijke mate aan de BSEepidemie in het Verenigd Koninkrijk bijgedragen. Vismeel is daarentegen veilig verklaard. Nogmaals, vismeel is gebruikt als compensatie voor een ‘onnatuurlijk’, maar aanvaardbaar onderdeel van de standaardwerkwijze in de veehouderij. Tegenwoordig wijkt bijna elk aspect van het houden van landbouwdieren af van de situatie van de dieren in het wild. Het gebruik van synthetische aminozuren in de voeding van varkens en pluimvee en in een recenter verleden in de voeding van herkauwers, lijkt op zijn minst ‘onnatuurlijk’. Even ‘onnatuurlijk’ is de huidige praktijk om gekweekte zalm met sojabonen te voeden, iets wat in toenemende mate door de Europese Unie via haar onderzoeksprogramma’s wordt aangemoedigd. Er zijn enkele situaties waarin koeien in het wild voedingsstoffen van dierlijke oorsprong eten: Koeien eten na een bevalling de eigen nageboorte op; koeien eten beenderen wanneer ze een fosfortekort (‘pica’) hebben. Dit zijn allemaal voorbeelden van herkauwers die in een periode van voedingsstress naar dierlijke eiwitten grijpen. Koeien en schapen die toegang hebben tot stranden, eten aangespoelde vissen. Hiervan zijn voorbeelden uit het Romeinse Rijk, de nieuwe wereld (VS) en IJsland bekend. Het vervoederen van vismeel of gedroogde vis als eiwitsupplement is geen recente praktijk die ten behoeve van de moderne intensieve veeteelt is ontwikkeld, maar is al 2000 jaar oud. Het geloof in de voordelen voor de gezondheid en de lichamelijke conditie van kleine hoeveelheden vismeel in de voeding is van generatie op generatie door traditionele veehouders doorgegeven. Voedingswetenschappers hebben in de afgelopen 150 jaar herhaaldelijk aangetoond wat de voordelen zijn en hoe goed het wordt verteerd. Herkauwende landbouwhuisdieren eten graag vismeel en kunnen het heel goed verteren. De rol van vismeel in de moderne veeteelt Vismeel beschermt dieren tegen natuurlijke stress en verzwakking als gevolg van de dracht. Vismeel wordt onder meer aan bergschapen (ooien) tijdens de cruciale periode voor en na het lammeren gevoerd. Hiermee wordt het aantal sterfgevallen van ooien en lammeren, in het bijzonder in slechte weersomstandigheden, verminderd. John Robinson, emeritus-hoogleraar voortplanting bij dieren aan het Scottish Agricultural College (SAC) in Aberdeen, schat dat zonder bijvoeding met vismeel de sterfte onder lammeren van bergschapen in een gemiddelde lammerperiode in het voorjaar van 15 naar 30 % zou stijgen. De voordelen van vismeel voor de gezondheid van schapen worden bevestigd door de Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals, de belangrijkste Britse organisatie voor de bescherming van het welzijn van dieren. PE 355.764v03-00 NL 10/21 RR\568467NL.doc Doordat landbouwhuisdieren eiwitten uit vismeel efficiënt opnemen, blijft de uitscheiding van stikstof en fosfor in de ontlasting tot een minimum beperkt. Hierdoor wordt het milieueffect van de drijfmest gereduceerd. Ook de productie van ammonia is minder groot. Heel belangrijk is dat vismeel rijk is aan essentiële aminozuren in de vorm van eiwit en aan de lange keten meervoudig onverzadigde omega-3-vetzuren DHA en EPA (PUFA's), die gunstig zijn voor de gezondheid en het welzijn van dieren. Vlees, melk en eieren van landbouwdieren die met vismeel een visolie zijn gevoerd, zijn op hun beurt weer voedingsmiddelen die goed zijn voor de gezondheid van de mens. Lopen dieren risico’s door het gebruik van vismeel? Er is geen bewijs dat het verbod op vismeel rechtvaardigt op grond van het feit dat hiermee BSE of andere OSE’s zouden kunnen worden overgedragen. Dit is de mening van de Commissie en haar adviseurs op het gebied van voedselveiligheid. Dit standpunt lijkt te worden ondersteund door alle andere gezondheidsautoriteiten en -experts, waaronder het Comité voor de visserij van de organisatie van de VN voor voedsel en landbouw (FAO), dat heeft verklaard dat er “geen epidemiologisch bewijs is dat BSE door vismeel op herkauwers of andere dieren wordt overgedragen”. “Ook is er geen epidemiologisch bewijs voor de overdracht op de mens van een variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob die wordt veroorzaakt door prionen die vis of visproducten als vector gebruiken.” (FAO Fisheries Verslag nr. 673, blz. 12). Hoewel, zoals hierboven is beargumenteerd, vismeel geen bekend risico voor mensen of dieren met zich meebrengt, kunnen net als bij alle voedingsmiddelen onverwachte microbiologische of chemische verontreinigingen voorkomen die boven het door de EU vastgestelde veilige maximum liggen. Om die reden is het essentieel dat van alle voedingsmiddelen, inclusief vismeel, de herkomst kan worden getraceerd. In het geval van vismeel moeten de coördinaten bekend zijn van de plek op zee waar de vis is gevangen. Er zijn ondertussen door onafhankelijke organisaties gecertificeerde systemen die dit garanderen. Deze systemen zijn sinds januari 2005 verplicht in de EU. Professor Webster besloot zijn presentatie op de hoorzitting met de volgende vraag: Kan het onaanvaardbaar zijn voedsel van dierlijke oorsprong op te nemen in de voeding van herkauwers, louter en alleen omdat de samenleving (maar niet de dieren zelf) dat als onnatuurlijk beschouwt? Professor Webster concludeerde dat het ethisch gezien onmogelijk is deze vraag geïsoleerd te beschouwen. De rechtvaardiging voor het gebruik van vismeel is ontstaan in de context van een hele reeks onnatuurlijke handelingen in de veehouderij, waaronder de selectie van melkkoeien en ooien op ‘abnormaal’ hoge productiviteit en de praktijk om jonge kalveren een natuurlijke vorm van eiwitten in de vorm van moedermelk te onthouden. Vismeel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de oplossing van de problemen die hierdoor worden veroorzaakt. Door een verbod op het vervoederen van vismeel aan herkauwers is het waarschijnlijk dat de problemen verder worden vergroot. 3. AQUACULTUUR De omvang van de aquacultuur in de wereld neemt snel toe. De productie van de aquacultuur is in de periode van 1970 tot 2002 vervijftienvoudigd, van 3,6 miljoen ton naar 51 miljoen ton. Met de huidige mondiale groei van 6 % per jaar zal naar verwachting in 2015 de productie van eetbare vis, schaaldieren en weekdieren door de aquacultuursector die van de RR\568467NL.doc 11/21 PE 355.764v03-00 NL visvangst overtreffen, aangezien de totale visvangst in de wereld stabiel blijft. In de EU groeit de aquacultuur minder sterk. In 2001 bedroeg de productie uit aquacultuur 600 000 ton beenvis en aal. Volgens eerdere voorspellingen zou die productie in 2010 een omvang van 1 miljoen ton bereiken, maar recente cijfers wijzen op een mogelijke vertraging van de groei. Vraag naar vismeel en visolie Volgens een schatting uit 2002 zou de mondiale aquacultuur 2,9 miljoen ton vismeel (45 % van de jaarlijkse productie) en 790 000 ton visolie (83 % van de jaarlijkse productie) gebruiken. Voor de toekomstige groei van de aquacultuur is de beschikbaarheid van visolie duidelijk beperkt. Er wordt dan ook onderzoek gedaan naar producten die als vervanging van visolie kunnen worden gebruikt, maar er is geen product met gelijke hoeveelheden belangrijke omega-3-vetten zoals EPA en DHA. De wereldwijd geproduceerde hoeveelheid vismeel en visolie wordt niet bepaald door de vraag, maar door overheden, die beperkingen opleggen om voor een duurzame visserijsector te zorgen. Dit is duidelijk te zien in figuur 1, waar de groei van de hoeveelheid voeding voor de aquacultuursector wordt vergeleken met de productie van vismeel, die bijna niet verandert (hetzelfde geldt voor visolie, die niet is opgenomen in de figuur). Fig 1: PRODUCTIE VAN VOER VOOR AQUACULTUUR EN VISMEEL 1984-2002 (excl. karpers) 8000 7000 Duizend ton 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 1982 1984 1986 1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 Jaar GEPRODUCEERD VOER VOOR AQUACULTUUR WERELDPRODUCTIE VISMEEL Eco-efficiëntie bij de omzetting van wilde vis van voederkwaliteit in gekweekte vis – een verspilling van voedselvoorraden? De vissen die voor de productie van vismeel worden gevangen, zijn in het algemeen kleine, benige diepzeevissen waarnaar weinig of geen vraag is voor menselijke consumptie (zie hoofdstuk 5). Aangezien er geen rechtstreekse commerciële markt is voor de verkoop van deze diepzeevissen voor menselijke consumptie, moet de efficiëntie van de vismeelomzetting worden bepaald ten opzichte van de enige werkelijke alternatieve weg naar menselijke PE 355.764v03-00 NL 12/21 RR\568467NL.doc consumptie, namelijk de situatie dat deze diepzeevissen worden gegeten door wilde roofvissen die wel geschikt zijn voor menselijke consumptie. Uit studies naar de efficiëntie van de omzetting van gevangen diepzeevis in voedsel voor mensen is gebleken dat de omzetting in eetbare kabeljauwfilet - aangezien diepzeevis door wilde kabeljauw wordt gegeten- 7 % bedraagt (er is 100 ton lodde nodig voor 7 ton kabeljauwfilet), terwijl deze bij de route via vismeel en vervoedering aan landdieren 21 % bedraagt. Bij het voeren van vismeel aan gekweekte vis is het omzettingsrendement nog aanzienlijk beter dan bij de route via landdieren. In het werkdocument van het Directoraatgeneraal onderzoek van het Europees Parlement wordt aangegeven dat de efficiëntie van de rechtstreekse consumptie door mensen van deze wilde vissen ongeveer gelijk was aan die van het eten van gekweekte vis die geheel of gedeeltelijk met vismeel is gevoerd. 4. GEZONDHEID VAN DE MENS Vismeel wordt niet rechtstreeks door mensen gegeten, afgezien van zeer kleine hoeveelheden in vismeeltabletten die in Noorwegen via apothekers als voedingssupplement voor sporters worden verkocht. Ongeveer 33 % van het vismeel dat in de EU wordt gebruikt, wordt aan gekweekte vis gevoerd. De rest wordt aan varkens en pluimvee gevoerd. Het effect van vismeel op de menselijke gezondheid is dus het gevolg van het eten van gekweekte vissen, varkens en pluimvee die het product als onderdeel van de voeding te eten hebben gekregen. Bepaalde visoliën worden in de EU rechtstreeks in de vorm van voedingssupplementen geconsumeerd. Op dit moment wordt in de EU naar schatting jaarlijks ongeveer 7 000 ton geconsumeerd. De meeste visolie wordt in de EU in voer voor gekweekte vissen gebruikt (161 000 ton, ongeveer 60 % van het totale gebruik per jaar). Of de consument nu visoliecapsules inneemt of wilde of gekweekte vis eet, de vraag die moet worden beantwoord is wat de voordelen en risico’s hiervan zijn voor de gezondheid van de mens. Gezondheidsoverwegingen In 2004 heeft het Britse agentschap voor de voedselveiligheid (Food Standards Agency FSA) een verslag uitgebracht over de voordelen en risico’s van het eten van vis, in het bijzonder van vette vis. Het FSA kwam tot de conclusie dat hoewel vette vis persistente organische verontreinigende stoffen bevat, in het bijzonder dioxine en dioxineachtige PCB's, uit de gegevens blijkt dat de meest kwetsbare personen (vrouwen in de vruchtbare leeftijd en meisjes) zonder risico twee porties vette vis per week kunnen eten. Anderen kunnen grotere hoeveelheden eten, tot vier porties vette vis per week. De voordelen van de consumptie van EPA en DHA (omega-3-vetten) uit vette vis bij hart- en vaatziekten en het verloop van zwangerschappen, werden bevestigd. In het onderzoek van het FSA is niet gekeken naar andere voordelen van het eten van vis die wel worden genoemd, zoals het voorkomen van bepaalde soorten kanker, aspecten van de RR\568467NL.doc 13/21 PE 355.764v03-00 NL hersenwerking (minder achteruitgang van de cognitieve vermogens, verbetering bij manischdepressieve stoornis), ontstekingsremmende werking (bijvoorbeeld bij artritis, astma) en een positief effect op auto-immuunziekten. Ongewenste stoffen in diervoeding Diane Benford van het Britse Food Standards Agency wees er tijdens de hoorzitting op dat de wetgeving betreffende de maximale hoeveelheden ongewenste stoffen in diervoeding in de EU is geharmoniseerd, en dat dit ook voor vismeel, visolie en visvoer geldt. Het doel van deze maxima is de gezondheid van consumenten van producten van dierlijke oorsprong en de gezondheid van dieren te beschermen. Bovendien heeft de vismeel- en visolie-industrie, als reactie op de ongerustheid van het publiek en de Europese instellingen, een wereldwijd onderzoek naar het gehalte aan dioxinen en dioxine-achtige PCB’s in haar producten verricht. In de meeste gevallen bleken deze gehalten zich op een veilig niveau te bevinden. Sommige bronnen van Europese visserij, in het bijzonder wanneer er vissen met weinig lichaamsvet werden gevangen, kwamen in de buurt van de limieten die de EU-lidstaten hanteren. Leden van uiteenlopende Europese instellingen hebben geopperd dat deze visserij misschien volledig zou moeten worden stopgezet, of tijdelijk zouden moeten worden stopgezet in perioden waarin het gehalte aan dioxinen en dioxine-achtige PCB’s de limieten dreigen te benaderen of te overschrijden. In reactie hierop hebben de vismeel- en visoliesectoren in Denemarken en het Verenigd Koninkrijk voorzieningen geïnstalleerd voor het verwijderen van een deel van de dioxine uit visolie en vismeel. Hiermee was een bedrag van 25 miljoen euro aan installatiekosten en bijkomende verwerkingskosten gemoeid. De vismeelsector heeft dit gedaan ondanks het feit dat zij niet de oorzaak van de verontreiniging is, maar een slachtoffer. Ook de producenten van voedingssupplementen van visolie hebben aanzienlijke kosten gemaakt om verontreinigingen geheel of gedeeltelijk te verwijderen. Het Europese beginsel dat "de vervuiler betaalt”, zoals vastgelegd in artikel 174, lid 2 van het EG-Verdrag (en dat de basis vormt voor Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid) is in deze gevallen niet gevolgd. 5. DUURZAAMHEID VAN DE INDUSTRIËLE VISSERIJ In de EU gebruikt vismeel wordt gemaakt van visafval en van een groot aantal verschillende vissoorten, afhankelijk van de productiebron. Uit ramingen van de belangrijkste soorten vis die in de EU als vismeel worden gebruikt, op basis van de samenstelling van de grondstoffen die in elk producerend land tot vismeel worden verwerkt en de hoeveelheden van die grondstoffen die in de EU-15 worden verbruikt, blijkt dat de belangrijkste bron ansjovis (33 %) is, gevolgd door visafval (14 %), blauwe wijting (13 %), lodde en zandspieringen (elk 11 %), sprot (7 %) en horsmakreel, haring en overige soorten (elk 4 %). Industriële visserij Alle landen of regio’s die vismeel aan de EU leveren (zie tabel 1) onderschrijven de FAOrichtsnoeren voor verantwoordelijke visserij en passen deze toe. Alle hierboven genoemde vissoorten worden door nationale overheden en/of regionale organisaties beheerd. Bovendien gelden voor alle soorten nationale/regionale totaal toegestane vangsthoeveelheden (TAC’s), die jaarlijks of, indien dat noodzakelijk wordt geacht, vaker worden vastgesteld. De enige uitzondering is de blauwe wijting. PE 355.764v03-00 NL 14/21 RR\568467NL.doc Regeringen hebben veel beheermaatregelen geïmplementeerd. Deze staan in tabel 2 vermeld. Een van de nieuwste technologieën die wordt ingezet, is die van satellietmonitoring. Hiermee kan worden gecontroleerd of gesloten seizoenen of gesloten gebieden worden gerespecteerd. Tabel 2: Beheermaatregelen voor de visserij in verschillende regio’s T Vangst-limieten Gesloten SeizoenBijvangstA per gebied gebieden verboden beperkingn C ’ s Type vistuig Gevolgen voor zeebodem Minimale maaswijdte Minimale grootte aan land gebrachte vis Registratie schepen Tracking per satelliet √ √ √ √ √ √ √ √ √ ITQ’s (individuele overdraagbare visquota ZUID-AMERIKA Ansjovis Horsmakreel Sardine N.O. ATLANT. en NOORDZEE Zandspiering √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ R R R Geen Geen Geen √ √ √ √ √ √ √ S Gering √ √ √ Sprot Kever Blauwe wijting Lodde Haring √ √ √ √ √ √ √ R R PS R, PS R, PS Geen Geen Geen Geen Geen √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ *R=Ringzegen; S=Licht sleepnet PS=Pelagisch sleepnet √ √ √ √ √ √ √ In het werkdocument uit 2004 van het Directoraat-generaal onderzoek wordt verklaard dat “in de EU-wateren voor de meeste soorten waarop wordt gevist en waarvoor gegevens beschikbaar zijn, de bestanden als binnen veilige biologische grenzen worden beschouwd”. Sommige soorten zijn niet beoordeeld, omdat er niet veel op wordt gevist. Aangezien voor de meeste vissoorten de bestanden als veilig worden beschouwd, lijken beheersystemen die vooral zijn gericht op TAC’s (die worden vastgesteld vanuit het voorzorgsbeginsel) een solide aanpak. Aan de blauwe wijting is de afgelopen jaren veel aandacht besteed. Volgens IROZ (Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee) (2004) is blauwe wijting een soort met een volledig voortplantingspotentieel, waarop echter op niet-duurzame wijze wordt gevist. De hoeveelheid jonge vis lijkt in het afgelopen decennium veel groter dan daarvoor. In beginsel is overeenstemming bereikt over een beheerplan voor lange termijn dat in overeenstemming met het voorzorgsprincipe is en waarin ook in de verdeling van de quota over de belangrijkste visserijlanden is voorzien. In de praktijk verschillen de lidstaten nog altijd van mening over de quota voor de afzonderlijke staten. Uw rapporteur dringt er bij de ministers van Visserij van Noorwegen, IJsland en de EU-lidstaten op aan tot overeenstemming te komen over een totale TAC en het gedeelte daarvan dat door elk van de partijen bij de overeenkomst mag worden gevangen. Bijvangsten In het werkdocument van het Directoraat-generaal onderzoek van het Europees Parlement wordt opgemerkt dat bijvangsten bij veel visserijactiviteiten een probleem vormen voor menselijke consumptie overal ter wereld. Zo wordt voor rondvis uit de Noordzee die in 1990 aan land is gebracht de hoeveelheid bijvangst die overboord werd gegooid, op 25 % geraamd. Ten aanzien van de industriële visserij is de meeste aandacht aan de situatie in de NoordRR\568467NL.doc 15/21 PE 355.764v03-00 NL Europese wateren geschonken. Het is bekend dat jonge haringen met sprot samenscholen. Ook jonge vissen van diverse consumptievissen scholen vaak samen met kevers. Het werkdocument van het Directoraat-generaal onderzoek van het Europees Parlement bevat gegevens van de gemiddelde hoeveelheden aan land gebrachte vis met het percentage bijvangst vanuit de Noordzee door verschillende Deense industriële visserijsectoren in de periode 1998-2001 en in 2002. De meest controversiële staan in tabel 3 vermeld. Tabel 3: Gemiddeld percentage bijvangst bij verschillende doelsoorten Sprot 1998-01 88 Doelsoort % 6 Haring % 2 Andere consumptievis % Andere vis voor industriële 4 verwerking % Kever 1998-01 87 3 5 5 Om dit probleem aan te pakken is een deel van de Noordzee voor de kevervisserij gesloten. Verder bestaan er seizoenssluitingen en limieten voor bijvangsten om jonge haring en sprot te beschermen. De Commissie heeft plannen geschetst om het toezicht op de industriële visserij verder te verbeteren (COM(2004)167 van 25 maart 2004). Ecosysteembeheer De FAO en andere nationale en internationale instanties moedigen staten aan voor het visserijbeheer een ecosysteemaanpak te hanteren waarbij het toezicht op en het beheer van de effecten van de visserij niet alleen worden gericht op het bestand van een specifieke vissoort die wordt gevangen, maar waarbij ook wordt gekeken naar de gevolgen voor andere vissoorten en voor benthos-organismen, algen, schaaldieren, vogels en zoogdieren. Uiteraard vergen een dergelijk toezicht en beheer aanzienlijke investeringen. IROZ is op dit moment bezig met het implementeren van een ecosysteemaanpak van het visserijbeheer. In verslagen uit Peru en Chili op de hoorzitting van het Parlement kwam naar voren dat het Peruviaanse instituut voor visserijonderzoek (IMARPE) ecosysteemmodellen heeft ontwikkeld op basis van gegevens over vissoorten over een tijdsbestek van meer dan dertig jaar. Chili heeft twee beschermde zeegebieden ingesteld, en een derde is in voorbereiding. Visafval Visafval vormt op dit moment 35 % van het totale aanbod van grondstoffen voor de vismeelindustrie in de EU. Er zijn nog andere afzetmarkten voor visafval: het wordt onder meer gebruikt voor diervoeding en voor voer voor nertsen. Naar schatting gaat ongeveer 900 000 ton visafval naar de vismeelindustrie. Overboord gegooide bijvangsten In de EU-wateren wordt door vissers naar schatting jaarlijks tot een miljoen ton gezonde vis dood in zee teruggegooid, eenvoudigweg omdat de vissen te klein zijn, buiten de quota vallen of omdat alleen de betere kwaliteit wordt gebruikt. Vissers zijn tot dit destructieve en nietduurzame gedrag gedwongen door maatregelen die zijn ingevoerd uit naam van de PE 355.764v03-00 NL 16/21 RR\568467NL.doc instandhouding van visbestanden. Een van de eerste beleidsmaatregelen die moet worden genomen is erop staan dat alle gevangen vis aan land wordt gebracht. Er moeten zware straffen worden opgelegd aan vissers die op het overboord gooien van vis worden betrapt. Dit beleid is er al in IJsland en Noorwegen en op de Faeröer. Door te eisen dat alle gevangen vis aan land wordt gebracht, kunnen wetenschappers een preciezer beeld van de omvang en de aard van de vangsten krijgen. Hierdoor kunnen dan weer beter passende herstelmaatregelen voor visbestanden worden genomen en kan sneller worden besloten gebieden waar veel jonge vis wordt gevangen, te sluiten. Uw rapporteur is van mening dat dergelijk volkomen nieuw initiatief alleen kan slagen als er een beleid van stimulansen en boetes wordt ingevoerd, boetes voor degenen die de regels overtreden en doorgaan met het in zee teruggooien van dode vis, maar stimulansen in de vorm van financiële vergoedingen aan de vissers die vis aan land brengen die ze anders overboord zouden hebben gegooid. De vismeel- en visolie-industrie zou deze vis als grondstof kunnen kopen. Naar mijn mening zouden er prijzen tot 70 euro per ton kunnen worden verwacht, wat voldoende zou zijn om vissers te stimuleren dergelijke vissen aan land te brengen, maar niet voldoende om ze ertoe aan te zetten gericht op deze bestanden te gaan vissen. Door het aan land brengen van deze vissen voor de vismeel- en visolie-industrie zou de productie in deze sectoren aanzienlijk kunnen worden verhoogd, waardoor de EU minder afhankelijk van de invoer van deze producten zou worden. Het zou de visserijsector van de EU naar schatting een extra inkomen van 70 miljoen euro opleveren. 6. KANSEN EN BEDREIGINGEN Veel vismeel- en visoliebedrijven hebben commerciële banden met conservenfabrieken, vriesbedrijven en fileerbedrijven. Dankzij de aanwezige capaciteit voor voedselverwerking kan dus gemakkelijk in een toegenomen vraag naar diepzeevis voor menselijke consumptie worden voorzien. Hoewel hier zeker een kans ligt, moet de omvang daarvan niet worden overdreven. De ontwikkeling van deze markt wordt beperkt door de kenmerken van de voor industrieel gebruik gevangen vis (klein, met veel graten en vaak niet eetbaar), en de markt voor vis in blik groeit maar langzaam. De aquacultuur daarentegen kent een dynamische ontwikkeling. Sinds de jaren zeventig is deze sector met bijna 9 % per jaar gegroeid en de groeivooruitzichten tot het eind van dit decennium bedragen 6 % per jaar. Bijna 50 % van de mondiale jaarproductie van vismeel wordt op dit moment voor de productie van voer voor de aquacultuur gebruikt. Voor visolie is dat 80 %. Voor de toekomstige groei en intensivering van de aquacultuur zal er mogelijk meer vismeel en visolie nodig zijn. Waarschijnlijk zullen visolie en in mindere mate ook vismeel echter steeds meer door respectievelijk plantaardige oliën en eiwitten worden vervangen. In de toekomst zal het waarschijnlijk beperkte aanbod van visolie leiden tot gestage prijsstijgingen, waarbij de producten vooral voor strategisch gebruik binnen de aquacultuurmarkten zullen worden ingezet, en minder als bestanddeel van groeivoeder voor jonge landdieren. Er zal waarschijnlijk in de komende twintig jaar of langer geen tekort aan vismeel zijn. Op dit moment wordt vismeel in groeivoeder voor jonge landdieren gebruikt. Het zal nog vele jaren duren voor vismeel alleen nog voor strategisch gebruik beschikbaar is. RR\568467NL.doc 17/21 PE 355.764v03-00 NL Overboord gegooide dode vis is een volledige verspilling van een belangrijke natuurlijke hulpbron. Wanneer vissers in de EU de mogelijkheid krijgen deze vis aan land te brengen voor verwerking tot vismeel en visolie, kunnen op deze wijze 200 000 ton vismeel en 40 000 ton visolie extra worden geproduceerd. De extra visolie kan helpen voorzien in de verwachte verandering van de vraag van de producenten van voer voor de aquacultuur in de komende tien jaar. Het extra vismeel zal voornamelijk aan producenten van voer voor landdieren. worden afgezet Dit zou de visserij-industrie van de EU een extra inkomen van 70 miljoen euro opleveren, waardoor de huidige toegevoegde waarde van de vismeel- en visolie-industrie in de EU met 50 % zou toenemen. Er zouden ongeveer 500 extra banen kunnen worden gecreëerd in afgelegen gebieden van de EU waar de werkloosheid hoog is. In 2001 heeft de EU wetgeving ingevoerd die een verbod inhield op het gebruik van vismeel in de voeding van herkauwers, als onderdeel van de noodmaatregelen ter bescherming van mensen en dieren tegen OSE-gerelateerde ziekten. De Europese Commissie bevestigde in 2003 dat vismeel zelf geen bron van OSE is (op 14 maart 2003 gepubliceerd advies over het voeren van meel van wilde vissen aan gekweekte vissen en het recycleren van vis met het oog op het risico van OSE), maar rechtvaardigde de voortzetting van het verbod op het gebruik van vismeel in de voeding van herkauwers met het argument dat de controlemethoden niet in staat waren op betrouwbare wijze onderscheid te maken tussen vismeel en andere dierlijke eiwitten in het voer van herkauwers. Er was overeenstemming over het feit dat het niet mogelijk zou zijn de aanwezigheid van ongeoorloofd vlees- en beendermeel in voer voor herkauwers aan te tonen wanneer het zou zijn toegestaan vismeel daarin te verwerken. In 2003 erkende de Commissie dat met een nieuwe officiële EU-methode, die vanaf 1 juli 2004 moest worden toegepast (Richtlijn 2003/126/EG van de Commissie), naar behoren onderscheid kon tussen vismeel en andere dierlijke eiwitten worden gemaakt. Om die reden diende de Commissie een voorstel in om het verbod op vismeel in de voeding van herkauwers op te heffen. Het Europees Parlement verzette zich tegen dit voorstel. De vismeelindustrie en delen van de landbouwsector stellen dat het verbod niet is gerechtvaardigd en dat het hun sectoren schade berokkent. De vismeelindustrie schat dat het verbod een marktverlies van 100 000 ton per jaar in de sector herkauwers in de EU heeft veroorzaakt en nog eens 200 000 ton in de varkens- en de pluimveesector. Hoewel vismeel wel is toegestaan in de twee laatstgenoemde sectoren, is het bij wet verboden dat in fabrieken die voer produceren voor herkauwers, varkens en pluimvee (gemengde fabrieken) vismeel aanwezig is. Het geraamde verlies voor de vismeelindustrie wereldwijd bedraagt 130 miljoen euro per jaar en voor de sector in de EU alleen 10 miljoen euro per jaar, ongeveer 7 % van de bruto toegevoegde waarde van de communautaire vismeelindustrie. Sommige delen van de landbouwsector hebben ook onder het verbod geleden. Schapenhouders in afgelegen gebieden van de EU (bijvoorbeeld in de Schotse hooglanden) maken melding van een toegenomen sterfte van schapen tijdens het lammeren. Ook zijn er welzijnsproblemen bij veel soorten opgroeiende kalveren, melkkoeien, varkens en kippen, die door het ontbreken van eiwitrijk vismeel niet kunnen voorzien in hun genetisch bepaalde voedingsbehoeften. De Commissie heeft ondertussen bevestigd dat vismeel geen intrinsieke veiligheidsproblemen met betrekking tot BSE oplevert en dat er nu aanvaardbare controlemethoden zijn. De wetgeving waarmee vismeel wordt verboden, dient dus zo spoedig mogelijk te worden PE 355.764v03-00 NL 18/21 RR\568467NL.doc ingetrokken, zodat deze markten kunnen worden teruggewonnen. Boeren en fabrikanten van veevoer die geen vismeel willen verwerken in het voer, hoeven dat ook niet te doen en kunnen dat zelfs als een reclameargument voor de consument gebruiken, wanneer zij denken dat dit een marktvoordeel biedt. Wanneer de vismeelmarkt in de EU herstelt, kan dat tot een toename van de huidige vraag met nog eens 300 000 ton leiden. In de EU en in Noord-Amerika gebruiken consumenten steeds meer voedingssupplementen om hun gezondheid te verbeteren. Een niet onbelangrijk product op deze markt zijn EPA- en DHA-supplementen. Hoewel de toegevoegde waarde van deze producten voor de voedingssupplementensector aanzienlijk is, gaat het voor de visoliesector slechts om kleine hoeveelheden ruwe olie (bijvoorbeeld ansjovisolie), met weinig toegevoegde waarde. Het mondiale verbruik van visolie voor deze toepassing wordt op dit moment op 25 000 ton per jaar geraamd. Dit verbruik zou in de komende tien jaar scherp kunnen stijgen, mogelijk tot 65 000 ton per jaar. De toekomst ziet er voor de visolie-industrie rooskleurig uit, aangezien zowel de vraag vanuit de aquacultuur als die van de fabrikanten van voedingssupplementen aanzienlijk gaat toenemen. Het aanbod zal worden beperkt door maatregelen gericht op het behoud van de visbestanden, maar als de rest van de wereld het voorbeeld van de EU ten aanzien van het overboord gooien van dode vis volgt, kan het aanbod nog iets toenemen. Waarschijnlijk echter zullen prijsstijgingen een evenwicht tussen vraag aan aanbod tot stand brengen. De vooruitzichten voor de vismeelsector zijn minder zeker dan die voor de visolie. Vismeel heeft het positieve imago van gezonde omega 3 en van hoogwaardige eiwitten. Het product staat op veel markten goed bekend. Op een aantal markten, waaronder de EU, is het imago van de vismeel- en visolie-industrie echter slecht. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat men een verkeerd beeld van deze sector heeft, maar ook sommige media en bepaalde milieuorganisaties dragen hieraan bij. Uw rapporteur is van mening dat dit verslag kan bijdragen aan het bijstellen van dit betreurenswaardige imago in de EU van een sector van mondiaal belang die economische bedrijvigheid en werkgelegenheid aan een aantal minder ontwikkelde landen biedt. Uw rapporteur dringt erop aan het ongerechtvaardigde verbod op het gebruik van vismeel in de voeding van herkauwers op te heffen. Dit kan helpen het imago van vismeel te verbeteren en de positie van dit product als een heel gezond bestanddeel van de voeding van alle soorten vee te herstellen. Een dergelijke maatregel kan er tevens toe bijdragen dat de waarde van het product omhoog gaat, doordat hiermee jaarlijks 130 miljoen euro extra in de sector wereldwijd wordt geïnjecteerd, en 10 miljoen euro in de communautaire visserijsector. Als conclusie kan worden gesteld dat de sector van de industriële visserij voor een groot aantal uitdagingen staat op het gebied van duurzaamheid, ethiek en verontreinigende stoffen. De sector heeft een groot aantal van de problemen ondertussen overwonnen of is bezig dat te doen. Toch wordt de sector door bepaalde delen van het publiek in de Europese Unie nog altijd negatief beoordeeld. Uw rapporteur is van mening dat deze sector op duurzame wijze en ethisch verantwoord werkt en goed wordt beheerd, en dat de voordelen van vismeel- en visolieproducten voor de gezondheid van mens en dier kansen voor een verdere groei van de sector zijn. Op basis van het bovenstaande zal uw rapporteur verzoeken om opheffing van het RR\568467NL.doc 19/21 PE 355.764v03-00 NL verbod op het vervoederen van vismeel aan herkauwers. PE 355.764v03-00 NL 20/21 RR\568467NL.doc PROCEDURE Titel Industriële visserij en de vervaardiging van vismeel en visolie Procedurenummer (2004/2262(INI)) Reglementsartikel(en) Commissie ten principale Datum bekendmaking toestemming Medeadviserende commissie(s) Datum bekendmaking Art. 45 PECH 13.1.2005 Geen advies Datum besluit Nauwere samenwerking Datum bekendmaking In het verslag opgenomen ontwerpresolutie(s) Rapporteur(s) Datum benoeming Struan Stevenson 25.11.2004 Vervangen rapporteur Behandeling in de commissie 15.3.2005 Datum goedkeuring 24.5.2005 Uitslag eindstemming 14 voor: 1 tegen: 0 onthoudingen: Elspeth Attwooll, David Casa, Zdzisław Kazimierz Chmielewski, Carmen Fraga Estévez, Ian Hudghton, Heinz Kindermann, Henrik Dam Kristensen, Rosa Miguélez Ramos, Philippe Morillon, Seán Ó Neachtain, Struan Stevenson, Catherine Stihler, Margie Sudre Duarte Freitas, Carl Schlyter Bij de eindstemming aanwezige leden Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers 25.4.2005 24.5.2005 Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 178, lid 2) Datum indiening – A6 RR\568467NL.doc 25.5.2005 21/21 A6-0155/2005 PE 355.764v03-00 NL