kinderen-bijbel-gemeente

advertisement
Kinderen in de Bijbel en Gemeente
De Bijbel over kinderen (1)
Kinderen horen erbij:
De eerste gedachte die duidelijk in de bijbel naar voren komt is: de
kinderen horen er helemaal bij. Op meerdere plaatsen zie je dat
kinderen delen in de belofte van het heil in de lijn van de generaties.
Dat gegeven is belangrijk voor de bezinning op de plaats van het kind
in de gemeente. De Bijbel laat op een aantal plaatsen duidelijk zien
dat kinderen delen in dat verbond en in de belofte van het heil.
In Genesis 17: 7 staat: “Ik sluit een verbond met jou en met je
nakomelingen, met alle komende generaties, een eeuwigdurend
verbond: ik zal jouw God zijn en die van je nakomelingen.” God
sluit zijn verbond met Abraham en zijn nakomelingen. Het verbond is
gesloten met volwassenen én kinderen.
Dit wordt bevestigd door Petrus in Handelingen 2:39: ‘want voor u
geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver
weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen.’ Kinderen
delen dus in de belofte van het verbond. De bijbel laat hiervan ook
een mooi voorbeeld zien als de gevangenbewaarder van Filippi tot
geloof komt. Dit wordt beschreven in Handelingen 16:33: “Meteen
daarna werden hij en zijn huisgenoten gedoopt”.
Als we kijken naar de plaats van kinderen kunnen we ook het beeld
van het lichaam gebruiken. We lezen 1 Korintiërs 12: 18-25: “God
heeft nu eenmaal alle lichaamsdelen hun eigen plaats gegeven,
precies zoals hij dat wilde. 19 Als ze met elkaar slechts één
lichaamsdeel zouden vormen, zou dat dan een lichaam zijn? 20
Het is juist zo dat er een groot aantal delen is en dat die met
elkaar één lichaam vormen. 21 Het oog kan niet tegen de hand
zeggen: ‘Ik heb je niet nodig,’ en het hoofd kan dat evenmin
tegen de voeten zeggen. 22 Integendeel, juist die delen van het
lichaam die het zwakst lijken zijn het meest noodzakelijk. 23 De
delen van ons lichaam waarvoor we ons schamen en die we liever
bedekken, behandelen we zorgvuldiger en met meer respect 24
dan die waarvoor we ons niet schamen. Die hebben dat niet
nodig.
God heeft ons lichaam zo samengesteld dat de delen die het
nodig hebben ook zorgvuldiger behandeld worden, 25 zodat het
1
lichaam niet zijn samenhang verliest, maar alle delen elkaar met
dezelfde zorg omringen.”
Wij betrekken dit beeld vaak op de verscheidenheid aan gaven in de
gemeente. Maar het beeld zegt natuurlijk ook dat alle leden van de
gemeente een eigen volwaardige plek hebben. En daar horen de
kinderen dus ook bij. Er staat zelfs: juist die delen van het lichaam
die het zwakst lijken zijn het meest noodzakelijk… zou je dat kunnen
toepassen op de kinderen?
Kinderen hebben hun eigen plek:
De tweede gedachte die in de bijbel naar voren komt is: de kinderen
hebben hun eigen plek. We lezen Jozua 4:20-22: “Jozua richtte daar
de twaalf stenen op die ze uit de Jordaan hadden meegenomen.
21 Hij zei tegen de Israëlieten: ‘Wanneer uw kinderen later
vragen wat deze stenen betekenen, 22 dan moet u hun het
volgende vertellen:” 12 stenen uit de Jordaan worden opgericht als
gedenkstenen. Dit moet gedaan worden met het oog op de kinderen.
Zij zullen dit zichtbare teken zien, zodat ze vragen gaan stellen. En
welke ouder laat een vragend kind staan? Kinderen krijgen een eigen
aanpak voor ‘geloofsoverdracht’.
We kennen allemaal het gedeelte van Marcus 10:13-16. “De mensen
probeerden kinderen bij hem te brengen om ze door hem te laten
aanraken, maar de leerlingen berispten hen. 14 Toen Jezus dat
zag, wond hij zich erover op en zei tegen hen: ‘Laat de kinderen
bij me komen, houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God
behoort toe aan wie is zoals zij. 15 Ik verzeker jullie: wie niet als
een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet
binnengaan.’ 16 Hij nam de kinderen in zijn armen en zegende
hen door hun de handen op te leggen.”
In dit gedeelte vallen 2 dingen op. Jezus neemt de kinderen in zijn
armen. De meest veilige plek. Kinderen hebben het nodig om zich
geborgen te weten. Jezus geeft ze dat. Dat is een goed voorbeeld voor
ons.
Daarnaast wordt een kind ten voorbeeld gesteld: Jezus doet een
oproep: Grote mensen: wordt als een kind!
Dan als laatste nog een tekst wat goed past net na Pasen. Johannes
21:15-17: “Toen ze gegeten hadden, sprak Jezus Simon Petrus
aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de
anderen hier?’ Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u
houd.’ Hij zei: ‘Weid mijn lammeren.’ 16 Nog eens vroeg hij:
2
‘Simon, zoon van Johannes, heb je me lief?’ Hij antwoordde: ‘Ja,
Heer, u weet dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen,’
17 en voor de derde maal vroeg hij hem: ‘Simon, zoon van
Johannes, houd je van me?’ Petrus werd verdrietig omdat hij
voor de derde keer vroeg of hij van hem hield. Hij zei: ‘Heer, u
weet alles, u weet toch dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Weid mijn
schapen”
Jezus zegt eerst tegen Petrus: “weid mijn lammeren”, daarna zegt
Jezus: “hoed mijn schapen”. De jongste leden van de kudde worden
het eerste genoemd. Kinderen krijgen de eerste plek. Opvallend is dat
ze als lam genoemd worden; de lammetjes mogen lammetje zijn: geen
klein schaapje, geen volwassene in zakformaat, maar lam: dartel,
speels en jong.
Twee heldere lijnen die naar voren komen in de bijbel: Kinderen horen
erbij en Kinderen hebben hun eigen plek.
Vraag aan ons allen: Horen bij ons de kinderen erbij? Krijgen de
kinderen hun eigen plek? Volgen wij deze lijnen in de bijbel?
De Bijbel over kinderen (2)
Kinderen zijn een geschenk van God.
God is zeer betrokken bij de geboorte van een kind. Logisch, want Hij
heeft het kind zelf gemaakt! En Hij geeft het als een geschenk aan de
ouders. Soms laat Hij hen van tevoren weten dat ze een kind zullen
krijgen. Soms vertelt Hij welke naam ze aan het kind moeten geven.
En wat het kind later zal gaan doen. Zo kreeg Zacharias van de engel
Gabriël te horen dat hun zoon Johannes van de moederschoot aan
vervuld zou zijn van de Heilige Geest en dat hij vele mensen tot God
zou bekeren. Ook heeft God aan vele onvruchtbare vrouwen kinderen
geschonken. In de volgende Bijbelteksten kun je het duidelijk merken:
kinderen zijn en geschenk van God.
Esau vroeg aan zijn broer Jacob die hij al jaren niet gezien had:
"Wie hebt gij daar bij u?" En hij antwoordde: "De kinderen, die God in
zijn genade aan uw knecht geschonken heeft." (Genesis 33:5)
Jesaja zei:
Zie, ik en de kinderen die mij de Here gegeven heeft, zijn tot tekenen
en tot zinnebeelden onder Israel vanwege de Here der heerscharen,
die op de berg Sion woont. (Jesaja 18:8)
3
In de Psalmen van David:
Wie is als de Here, onze God.die de onvruchtbare huisvrouw doet
wonen als een blijde moeder van kinderen. Halleluja. (Psalm 113:5 en
9)
Zie, zonen zijn een erfdeel des Heren, een beloning is de vrucht van de
schoot. Als pijlen in de hand van een held, zo zijn de zonen der jeugd.
Welzalig de man die zijn pijlkoker met deze heeft gevuld. (Psalm
127:3-5)
Onze kinderen behoren God toe
Zelfs is het zover gekomen luidt het woord van de Here Here, dat gij
de zonen en dochters die gij Mij gebaard hadt, genomen en ten offer
gebracht hebt, hun tot spijze. Was uw ontucht niet voldoende, dat gij
ook mijn zonen geslacht hebt en die hebt overgegeven door ze voor
hen te verbranden? (Ezechiël 16:19-21)
Gods tederheid naar kinderen toe:
Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren
vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens
leiden. (Jesaja 40:11)
Vanaf het allereerste begin is God betrokken bij het ontstaan van een
nieuw leven:
Zo zegt de Here, uw Maker en van de moederschoot aan uw
Formeerder, die u helpt: Vrees niet, mijn knecht Jakob, (Jesaja 44:2)
Heeft Hij, die mij in de moederschoot maakte, ook hem niet gemaakt?
Heeft niet Eenzelfde ons in de baarmoeder bereid? (Job 31:15)
Want Gij hebt mijn nieren gevormd, mij in de schoot van mijn moeder
geweven. Ik loof U, omdat ik gans wonderbaar ben toebereid,
wonderbaar zijn uw werken; mijn ziel weet dat zeer wel. Mijn gebeente
was voor U niet verholen, toen ik in het verborgene gemaakt werd,
gewrocht in de diepten van het aardrijk; uw ogen zagen mijn
vormeloos begin; in uw boek waren zij alle opgeschreven, de dagen,
die geformeerd zouden worden, toen nog geen daarvan bestond.
(Psalm 139:13-16)
Gij toch hebt mij uit de moederschoot getogen, Gij deed mij
vertrouwend rusten aan de borst van mijn moeder; aan U werd ik
overgegeven bij mijn geboorte, van de moederschoot af zijt Gij mijn
God. (Psalm 22:9-10)
4
Op U heb ik gesteund van de moederschoot aan, van het ingewand
mijner moeder aan zijt Gij mijn helper. U geldt bestendig mijn lofzang.
(Psalmen 71:6)
Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij
voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd. (Jeremia 1:5)
Alle mensen worden echter wel geboren met een zondige natuur.
Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder
mij ontvangen. (Psalm 51:7)
God voorzegt soms de geboorte van een kind
Hij vertelde Hagar dat ze Ismaël zou krijgen.
Voorts zeide de Engel des Heren tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult
een zoon baren, en hem Ismael noemen (= "God verhoort"), want de
Here heeft naar uw ellende gehoord. (Genesis 16:11)
Hij vertelde Sara dat ze een zoon zou krijgen, hoewel ze daar al te oud
was.
Maar God zeide: Neen, maar uw vrouw Sara zal u een zoon baren, en
gij zult hem Isaak noemen (="Men lacht"), en Ik zal mijn verbond met
hem oprichten tot een eeuwig verbond, voor zijn nageslacht. (Genesis
17:19)
En Hij zeide: Voorzeker zal Ik over een jaar tot u wederkeren, en dan
zal uw vrouw Sara een
zoon hebben. (Genesis 18:10)
Hij vertelde de vrouw van Manoach dat zij een zoon zou krijgen
(Simson), en wat hij voor Israël
zou gaan betekenen.
En de Engel des Heren verscheen aan de vrouw en zeide tot haar: Zie,
gij zijt onvruchtbaar en baart
niet, maar gij zult zwanger worden en een zoon baren. Dus neem u in
acht en drink geen wijn of
bedwelmende drank en eet niets onreins. Want zie, gij zult zwanger
worden en een zoon baren; geen
scheermes zal ooit op zijn hoofd komen, want van de moederschoot af
zal de jongen een nazireeer
Gods zijn; hij zal een begin maken met de verlossing van Israel uit de
macht der Filistijnen. (Richteren
13:3)
5
Een man Gods voorspelt de geboorte van Josia, die op zijn achtste
koning werd, en op zijn 18e het land begon te reinigen van de
afgodendienst.
Deze nu predikte tegen het altaar door het woord des Heren, en zeide:
Altaar, altaar, zo zegt de Here: zie, een zoon zal aan Davids huis
geboren worden met name Josia (= "Door de Here gesteund"); en hij
zal op u de priesters der hoogten slachten, die offers op u ontsteken,
en mensenbeenderen zal men op u verbranden. (1 Koningen 13:2)
Elisa, de profeet, vertelde de Sunamitische vrouw die hem gastvrij had
ontvangen dat zij een
zoon zou krijgen. Zij was eerst onvruchtbaar.
Toen zeide hij: Op deze zelfde tijd over een jaar zult gij een zoon
omhelzen. Maar zij zeide: Och neen,
mijn heer, gij man Gods, spiegel uw dienstmaagd niets voor. En de
vrouw werd zwanger en baarde
een zoon op dezelfde tijd een jaar later, zoals Elisa tot haar gesproken
had. (2 Koningen 4:16,17)
God voorspelt bij monde van de profeet Jesaja geboorte van Zijn Zoon
op aarde.
Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de
heerschappij rust op zijn
schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God,
Eeuwige Vader,
Vredevorst. (Jesaja 9:6)
God liet Jozef via een engel weten dat Maria een zoon zou baren en
hoe hij het kind moest noemen.
Toen die overweging bij hem opkwam, zie, een engel des Heren
verscheen hem in de droom
en zeide: Jozef, zoon van David, schroom niet Maria, uw vrouw, tot u
te nemen, want wat in
haar verwekt is, is uit de heilige Geest. Zij zal een zoon baren en gij
zult Hem de naam Jezus (= "God redt") geven. Want Hij is het die zijn
volk zal redden van hun zonden. Dit alles is geschied, opdat vervuld
zou worden hetgeen de Here door de profeet gesproken heeft, toen hij
zeide: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men
zal Hem de naam Immanuel geven, hetgeen betekent: God met ons.
(Matteüs 1:21)
De geboorte en taak van Johannes de Doper werden door een engel
aan zijn vader voorspeld:
6
Maar de engel zeide tot hem: Wees niet bevreesd, Zacharias, want uw
gebed is verhoord en uw
vrouw Elisabet zal u een zoon baren en gij zult hem de naam
Johannes (= "Welbehagen van God") geven. En blijdschap en vreugde
zal uw deel zijn en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden.
Want hij zal groot zijn voor de Here en wijn en sterke drank zal hij
niet drinken en met de Heilige Geest zal hij vervuld worden, reeds van
de schoot zijner moeder aan, en velen der kinderen Israels zal hij
bekeren tot de Here, hun God.
En zij noemden het kind...
De naam van een kind wordt door de ouders meestal zorgvuldig
gekozen. Soms laat God weten hoe het kind genoemd moet worden.
Dan is het vaak een naam met een speciale betekenis. Hier volgen
teksten over de naamgeving van kinderen in de Bijbel. Lees de vaak
bijzondere verhalen over onvruchtbare vrouwen die kinderen baarden,
bijzondere bevallingen, profetische betekenissen van namen en
namen die veel zeggen over het leven of de houding van de vader of
moeder.
En Adam had weer gemeenschap met zijn vrouw en zij baarde een
zoon en gaf hem de naam Set (= "In de plaats getreden"), want zeide
zij God heeft mij een andere zoon gegeven in plaats van Abel; hem
immers heeft Kain gedood. En ook aan Set werd een zoon geboren, en
hij noemde hem Enos (="Mens"). (Genesis 4:25)
Toen Lamech honderd tweeentachtig jaar geleefd had, verwekte hij
een zoon, en gaf hem de naam Noach (= "Rust"), zeggende: Deze zal
ons troosten over de moeitevolle arbeid onzer handen op deze
aardbodem, die de Here vervloekt heeft. (Genesis 5:28)
En Hagar baarde Abram een zoon en Abram noemde de zoon, die
Hagar gebaard had, Ismael (= "God verhoort"; zoals de Here gezegd
had dat ze hem moesten noemen). (Genesis 16:15)
En Abraham noemde de zoon, die hem geboren was, die Sara hem
gebaard had, Isaak (="Men lacht"; zoals de Here gezegd had dat ze
hem moesten noemen). (Genesis 21:3)
Isaak was veertig jaar oud, toen hij Rebekka, de dochter van Betuel,
de Arameeer uit Paddan-aram, de zuster van de Arameeer Laban, tot
vrouw nam. Nu bad Isaak de Here voor zijn vrouw, want zij was
7
onvruchtbaar; en de Here liet Zich door hem verbidden, en zijn vrouw
Rebekka werd zwanger. En de kinderen stieten in haar binnenste
tegen elkander. Toen zeide zij: Indien het aldus gesteld is, waarom
overkomt mij dat? Daarop ging zij om de Here te vragen. En de Here
zeide tot haar: Twee volken zijn in uw schoot, en twee natien zullen
zich scheiden uit uw lichaam; de ene natie zal sterker zijn dan de
andere, en de oudste zal de jongste dienstbaar wezen. Toen nu haar
dagen vervuld waren, dat zij baren zou, waren er dan ook tweelingen
in haar schoot. En de eerste kwam te voorschijn, rossig, geheel als
een haren mantel; en men gaf hem de naam Esau (= "Harige"). En
daarna kwam zijn broeder te voorschijn, wiens hand Esaus hiel
vasthield; en hem noemde men Jakob (= "Hielhouder"). En Isaak was
zestig jaar oud bij hun geboorte. (Genesis 25:20-26)
(Hosea zegt later over Jakob: "In de moederschoot bedroog hij zijn
broeder." Hosea 12:3)
En Lea werd zwanger, baarde een zoon, en gaf hem de naam Ruben (=
"Zie, een zoon"), want, zo zeide zij, voorwaar, de Here heeft mijn
ellende aangezien; voorwaar, nu zal mijn man mij liefhebben. En zij
werd wederom zwanger, baarde een zoon, en zeide: Voorwaar, de Here
heeft gehoord, dat ik niet bemind ben, en heeft mij ook deze
geschonken; en zij gaf hem de naam Simeon (= "De Heere heeft
gehoord"). Wederom werd zij zwanger, baarde een zoon, en zeide: Nu
zal mijn man zich ditmaal aan mij hechten, omdat ik hem drie zonen
gebaard heb; daarom gaf zij hem de naam Levi (= "Gehechtheid"). En
zij werd wederom zwanger, baarde een zoon, en zeide: Nu zal ik de
Here loven; daarom gaf zij hem de naam Juda (= "Hij zij geprezen").
Toen hield zij op met baren. (Genesis 29:32-35)
En God hoorde naar Lea, zij werd zwanger en baarde Jakob een vijfde
zoon. Toen zeide Lea: God heeft mij mijn loon gegeven, omdat ik mijn
slavin aan mijn man gegeven heb; en zij gaf hem de naam Issakar (=
"Loon"). Wederom werd Lea zwanger en baarde Jakob een zesde zoon.
Toen zeide Lea: God heeft mij een schoon geschenk gegeven; ditmaal
zal mijn man bij mij wonen, omdat ik hem zes zonen gebaard heb; en
zij gaf hem de naam Zebulon (= "Bijwoning"). Daarna baarde zij een
dochter en noemde haar Dina (= "Gericht") . Toen gedacht God
Rachel, en God verhoorde haar; Hij opende haar schoot, en zij werd
zwanger en baarde een zoon. Toen zeide zij: God heeft mijn smaad
weggenomen; en zij gaf hem de naam Jozef (= "Hij voege toe"),
zeggende: Moge de Here mij er nog een andere zoon bijvoegen.
(Genesis 30:17-24)
8
Daarna braken zij op uit Betel. Toen zij nog maar een eindweegs van
Efrat verwijderd waren, baarde Rachel, en zij had een moeilijke
bevalling. En terwijl zij die moeilijke bevalling had, zeide de
vroedvrouw tot haar: Vrees niet, ook ditmaal hebt gij een zoon. En
toen haar het leven ontvlood, want zij stierf, noemde zij hem Ben-oni
(= "Zoon van mijn smart"), maar zijn vader noemde hem Benjamin (=
"Zoon van mijn rechterhand"). (Genesis 35:16-18)
Toen het nu de tijd was, dat zij (Tamar) baren zou, was er een
tweeling in haar schoot. En toen zij baarde, stak er een zijn hand uit,
en de vroedvrouw nam die, bond om zijn hand een scharlaken draad
en zeide: Deze is het eerst gekomen. En toen hij zijn hand weer introk,
daar kwam zijn broeder, en zij zeide: Hoe krachtig zijt gij
doorgebroken, en zij gaf hem de naam Peres (= "Doorbreker"). En
daarna kwam zijn broeder aan wiens hand de scharlaken draad was,
en men noemde hem Zerach (= "Opgang"). (Genesis 38:27-29)
Jozef gaf aan de eerstgeborene de naam Manasse (= "Die vergeten
doet"), want zeide hij: God heeft mij al mijn moeite doen vergeten, en
ook het gehele huis mijns vaders. En aan de tweede gaf hij de naam
Efraim (= "Dubbele vruchtbaarheid"), want zeide hij: God heeft mij
vruchtbaar gemaakt in het land mijner ellende. (Genesis 41:51)
En toen het kind groot geworden was, bracht zij het naar de dochter
van Farao; en hij werd door haar
als zoon aangenomen, en zij noemde hem Mozes (= "Uit het water
gered"), want, zeide zij: ik heb hem uit het water getrokken. (Exodus
2:10)
En Mozes bewilligde erin bij de man te blijven, en deze gaf zijn
dochter Sippora aan Mozes. Zij baarde een zoon en hij noemde hem
Gersom (="Vreemdeling, balling"), want, zeide hij: ik ben een
vreemdeling geworden in een vreemd land. (Exodus 2:21-22)
Daarna troostte David zijn vrouw Batseba; hij kwam tot haar en had
gemeenschap met haar, zij baarde een zoon en hij noemde hem
Salomo (= "Vreedzame"). De Here nu had hem lief: Hij zond een
boodschap door de profeet Natan en noemde hem Jedidja (= "Lieveling
van de Here"), om des Heren wil. (2 Samuël 12:24-25)
De vrouw (van Manoach) baarde een zoon en noemde hem Simson (=
"Stoutmoedig"). De jongen groeide op, en de Here zegende hem.
Richteren 13:24
9
Toen nam Boaz Ruth en zij werd hem tot vrouw en hij ging tot haar
in. En de Here schonk haar zwangerschap en zij baarde een zoon. En
de vrouwen zeiden tot Naomi: Geprezen zij de Here die het u heden
niet laat ontbreken aan een losser, en zijn naam worde vermaard in
Israel. En hij zal uw ziel verkwikken en u in uw ouderdom verzorgen;
want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard, zij, die u
meer waard is dan zeven zonen. En Naomi nam het kind en legde het
op haar schoot en zij werd zijn verzorgster. En de burinnen gaven het
een naam, zeggende: Aan Naomi is een zoon geboren; en zij noemden
hem Obed (= "Dienaar"). Deze is de vader van Isai, de vader van
David. (Ruth 4:13-17)
Toen Elkana gemeenschap had met zijn vrouw Hanna, dacht de Here
aan haar, en omstreeks een jaar later baarde Hanna, zwanger
geworden, een zoon. Zij noemde hem Samuël (= "Van God verhoord"),
want zeide zij ik heb hem van de Here gebeden. (1 Samuël 1:19-20)
Zijn schoondochter nu, de vrouw van Pinechas, was zwanger en zou
spoedig baren. Toen zij het bericht vernam, dat de ark Gods
buitgemaakt was en dat haar schoonvader en haar man gestorven
waren, kromde zij zich en baarde, want de weeën overvielen haar.
Toen zij op sterven lag, spraken de vrouwen die om haar heen
stonden: Vrees niet, want gij hebt een zoon gebaard. Doch zij
antwoordde niet en sloeg er geen acht op. Zij noemde de jongen
Ikabod (= "Geen heerlijkheid") en zeide: weg is de eer uit Israel; omdat
de ark Gods was buitgemaakt en om haar schoonvader en haar man.
(1 Samuël 4:19-21)
En ik was tot de profetes genaderd, en zij was zwanger geworden en
baarde een zoon. En de Here zeide tot mij: Noem hem: Maher-salal
Chas-baz (= "Haastig buit, spoedig roof"), want voordat de jongen zal
kunnen roepen: Mijn vader en mijn moeder, zal men de rijkdom van
Damascus en de buit van Samaria voor de koning van Assur dragen.
(Jesaja 8:3-4)
Jabes was de aanzienlijkste onder zijn broeders; zijn moeder had hem
Jabes (= "Smartenmaker") genoemd: want, zeide zij, ik heb hem met
smart gebaard. (1 Kronieken 4:9)
Het begin van het spreken des Heren door Hosea. De Here zeide tot
Hosea: Ga heen, neem u een ontuchtige vrouw en kinderen uit een
ontuchtige geboren, want het land wendt zich in schandelijke ontucht
van de Here af. Toen ging hij heen en huwde Gomer, de dochter van
Diblaim, en zij werd zwanger en baarde hem een zoon. De Here zeide
10
tot hem: Noem hem Jizreel (= "God zaait"), want het zal niet lang meer
duren of Ik zal de bloedschuld van Jizreel bezoeken aan Jehu's huis,
en een einde maken aan het koninkrijk van het huis Israels. Te dien
dage zal het geschieden, dat Ik Israels boog verbreken zal in het dal
van Jizreel. Zij werd wederom zwanger en baarde een dochter; Hij
zeide tot hem: Noem haar Lo-ruchama (= "Niet ontfermde"), want Ik
zal Mij voortaan niet meer over het huis Israels ontfermen, dat Ik hun
iets vergeven zou. () Nadat zij Lo-ruchama gespeend had, werd zij
zwanger en baarde een zoon. Toen zeide Hij: Noem hem Lo-ammi (=
"Niet mijn volk"), want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn.
Eens echter zullen de kinderen Israels talrijk wezen als het zand der
zee, dat niet te meten of te tellen is. En ter plaatse waar tot hen
gezegd wordt: Gij zijt mijn volk niet, zullen zij genoemd worden
kinderen van de levende God. Dan zullen de kinderen van Juda en de
kinderen van Israel zich bijeenscharen, een hoofd over zich stellen, en
optrekken uit het land; want groot zal de dag van Jizreel zijn. Zegt tot
uw broeders: Ammi ("Mijn volk"), en tot uw zusters: Ruchama
("Ontfermde"). (Hosea 1:2-11)
En het geschiedde, toen de achtste dag was aangebroken, dat zij
kwamen om het kind te besnijden,
en zij wilden het naar de naam van zijn vader Zacharias noemen.
Doch zijn moeder antwoordde en
zeide: Neen, hij moet Johannes (= "Welbehagen van God") genoemd
worden. (Lukas 1:60)
En toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden,
ontving Hij ook de naam Jezus (= "God redt"), die door de engel
genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen. (Lukas
2:21)
Kinderen in de gemeente
We zien in de Bijbel dat kinderen bij de samenkomsten betrokken
worden. Nergens wordt aangegeven dat de kinderen weggaan als de
volwassenen serieus bezig gaan met aanbidding en Gods Woord.
Integendeel! Zowel in het oude testament als in de bediening van
Jezus zien we dat de kinderen vanzelfsprekend overal bij mochten
zijn. Ze zien de wonderen, luisteren naar het onderwijs uit het Woord
van God en prijzen en aanbidden Hem samen met de volwassenen.
Ook zijn ze betrokken bij gebed en voorbede en krijgen de gelegenheid
om iets te betekenen voor de gemeente van God.
11
De jongelingen hadden een taak bij het sluiten van het bloedverbond
met de God van Israel.
Toen zond hij de jongelingen der Israelieten heen, en zij brachten
brandoffers en offerden stieren als vredeoffers voor de Here. (Bij de
sluiting van het bloedverbond van God met Israël). (Exodus 24:5)
De kinderen moeten, evenals de volwassenen, Gods woorden horen
om Hem te leren vrezen.
Roep het volk tezamen, mannen, vrouwen en kinderen, ook de
vreemdeling, die in uw steden woont, opdat zij ernaar horen en de
Here, uw God, leren vrezen en al de woorden dezer wet naarstig
onderhouden, en opdat hun kinderen, die er niet van weten, het
horen en de Here, uw God, leren vrezen, al de tijd, dat gij leeft in het
land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit zult nemen.
(Deuteronomium 31:12-13)
Jozua leest de wet die God aan Mozes gaf voor aan het gehele volk,
ook de kinderen.
Daarna las hij al de woorden der wet voor, de zegen en de vloek, naar
alles wat in het boek der wet geschreven stond. Er was geen woord
van al hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet voorlas aan de
gehele gemeente van Israel en de vrouwen, de kinderen en de
vreemdelingen, die met hen meegegaan waren. (Jozua 8:34-35)
Josafat roept het hele volk, volwassenen en kinderen, bijeen om de
Here om hulp te bidden tegen een grote menigte vijanden.
Men kwam Josafat melden: Een grote menigte is tegen u opgetrokken
van de overkant der zee, uit Aram; zie, zij zijn in Chaseson-tamar (dat
is Engedi). Toen werd Josafat bevreesd en besloot de Here te
raadplegen; hij riep voor geheel Juda een vasten uit, en Juda kwam
bijeen om hulp te zoeken bij de Here; ja, men kwam uit al de steden
van Juda om de Here te zoeken. Josafat ging te midden van de
gemeente van Juda en Jeruzalem staan, in het huis des Heren voor
de nieuwe voorhof, en zeide;Onze God, zult Gij over hen niet gericht
houden? Wij immers zijn niet opgewassen tegen deze grote menigte
die tegen ons is opgerukt, en wij weten niet, wat wij doen moeten,
maar op U zijn onze ogen gevestigd. Geheel Juda stond voor het
aangezicht des Heren, zelfs hun kleine kinderen, hun vrouwen en hun
zonen. (2 Kronieken 20: 4-5,12-13)
Een 'dienst' van bidden, schuldbelijdenis en bekering, waar ook de
kinderen bij aanwezig waren.
Terwijl Ezra bad en schuld beleed, wenend zich nederwerpende voor
het huis Gods, verzamelde zich tot hem een zeer grote schare uit
12
Israel, mannen, vrouwen en kinderen, want het volk was in luid
geween uitgebarsten. (Ezra 10:1)
Een 'inwijdingsdienst': De kinderen verheugen zich tijdens de
feestelijke inwijding van Jeruzalems muur.
Bij de inwijding van Jeruzalems muur riep men de Levieten uit al hun
woonplaatsen op en deed hen naar Jeruzalem komen, om de
feestelijke inwijding te verrichten, met lofzangen en liederen bij
cimbalen, harpen en citers.
Men bracht op die dag talrijke offers; en men verheugde zich, want
God had hen verheugd met grote vreugde; ook de vrouwen en de
kinderen verheugden zich, zodat de vreugde van Jeruzalem van verre
gehoord werd. (Nehemia 12:27,43)
Looft de Here, jong en oud tezamen!
Looft de Here op de aarde, gij grote zeedieren en alle waterdiepten, gij
koningen der aarde en alle natien, gij vorsten en alle richters der
aarde; gij jongelingen en ook maagden, gij ouden en jongen tezamen.
Dat zij de naam des Heren loven, want zijn naam alleen is verheven,
zijn majesteit is over aarde en hemel. (Psalm 148:7,11-13)
Dan zult gij naar de plaats, die de Here, uw God, verkiezen zal om
daar zijn naam te doen wonen, alles brengen, wat ik u gebied: uw
brandoffers en slachtoffers, uw tienden en wijgeschenken en de gehele
keur der geloften, die gij de Here doen zult; gij zult u verheugen voor
het aangezicht van de Here, uw God, gij, uw zonen uw dochters, uw
dienstknechten en uw dienstmaagden, en de Leviet, die binnen uw
poorten woont, want hij heeft bezit noch erfdeel met u.
(Deuteronomium 12:11-12)
En een stem ging uit van de troon, zeggende: Looft onze God, al zijn
knechten, die Hem vreest, gij kleinen en gij groten! (Openbaring 19:5)
Helaas waren er ook kinderen betrokken bij de afgodendienst:
De kinderen rapen hout, de vaders steken vuur aan en de vrouwen
kneden deeg om offerkoeken te maken voor de koningin des hemels
en zij brengen plengoffers aan andere goden teneinde Mij te krenken.
(Jeremia 7:18)
Het is zelfs mogelijk dat kinderen 'verstokt van hart' zijn jegens de
Here.
Hij zeide tot mij: Mensenkind, Ik zend u tot de Israelieten, de
opstandige volken die tegen Mij in opstand gekomen zijn; zij en hun
vaderen zijn van Mij afgevallen tot op deze eigen dag; zelfs de kinderen
13
zijn stug van aangezicht en verstokt van hart. Ik zend u tot hen, en gij
zult tot hen zeggen: Zo zegt de Here Here. En zij, of zij horen dan wel
het nalaten (want zij zijn een weerspannig geslacht) zullen weten, dat
er in hun midden een profeet is geweest. (Ezechiel 2:3-5)
De hele gemeente, inclusief kinderen en zuigelingen, wordt
opgeroepen voor een plechtige samenkomst, waarin gevast en gebeden
zal worden.
Maar ook nu nog luidt het woord des Heren: Bekeert u tot Mij met uw
ganse hart, en met vasten en met geween en met rouwklacht. Blaast
de bazuin op Sion, heiligt een vasten, roept een plechtige samenkomst
bijeen. Vergadert het volk, heiligt de gemeente, roept de ouden bijeen,
vergadert de kinderen en de zuigelingen; de bruidegom trede uit zijn
kamer en de bruid uit haar bruidsvertrek. Laat de priesters, de
dienaren des Heren, tussen de voorhal en het altaar wenen en zeggen:
Spaar, Here, uw volk en geef uw erfdeel niet prijs aan de smaad, zodat
de heidenen met hen zouden spotten. Waarom zou men onder de
volken zeggen: Waar is hun God? Toen nam de Here het op voor zijn
land en Hij kreeg medelijden met zijn volk. (Joel 2:12, 15-18)
Gods reactie daarop - Hij zal zijn Geest uistorten op volwassenen en
kinderen:
Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat
leeft en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen
dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. Ook op de
dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn
Geest uitstorten. (Joel 2:28-29)
Kleine kinderen zien Jezus wonderen doen en prijzen hem.
En in de tempel kwamen blinden en lammen tot Hem en Hij genas
hen. Toen de overpriesters en de schriftgeleerden de wonderwerken
zagen, die Hij deed, en de kinderen, die in de tempel riepen, zeggende:
Hosanna de Zoon van David! namen zij dat kwalijk, en zij zeiden tot
Hem: Hoort Gij wat dezen zeggen? Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij
nooit gelezen: Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt
Gij lof bereid? (Matteüs 21:15)
Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte
gegrondvest, uw tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te
doen verstommen. (Psalmen 8:2)
Bij al het volk dat Jezus volgde, naar zijn onderwijs luisterde en de
'genezingsdiensten' bijwoonde waren ook kinderen.
14
Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in
Galilea. En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen,
die Hij aan zieken verrichtte. Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag,
dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar
zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten. Een van zijn
discipelen, Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem: Hier
is een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft; maar wat
betekent dit voor zovelen? (Johannes 6:1-9)
Zij, die gegeten hadden, waren ongeveer vijfduizend mannen, vrouwen
en kinderen niet medegerekend. (Mattheüs 14:21)
Op dat ogenblik kwamen de discipelen bij Jezus en vroegen: Wie is
wel de grootste in het Koninkrijk der hemelen? En Hij riep een kind
tot Zich, plaatste dat in hun midden, en zeide: Voorwaar, Ik zeg u,
wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult gij het
Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan. (Matteüs 18:1-3)
Toen werden kinderen tot Hem gebracht, opdat Hij hun de handen
zou opleggen en bidden; doch de discipelen bestraften hen. Maar
Jezus zeide: Laat de kinderen geworden en verhindert ze niet tot Mij
te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen.
(Mattheüs 19:13)
Beschrijving van een 'samenkomst' waarin zieken genezen
werden, waar kinderen bij waren:
En vele scharen kwamen bij Hem, die lammen, kreupelen, blinden,
stommen en vele anderen bij zich hadden, en zij legden die aan zijn
voeten neer. En Hij genas hen, zodat de schare zich verwonderde,
want zij zagen stommen spreken, kreupelen gezond, lammen lopen en
blinden zien. En zij verheerlijkten de God van Israel. (...) Daarna nam
Hij de zeven broden en de vissen, dankte en brak ze, en Hij gaf ze aan
zijn discipelen en de discipelen gaven ze aan de scharen. En zij aten
allen en werden verzadigd, en zij raapten het overschot der brokken
op, zeven korven vol. Zij, die gegeten hadden, waren vierduizend
mannen, vrouwen en kinderen niet medegerekend. (Mattheüs 15:3031, 36-38)
Wat God openbaart is voor ons en voor onze kinderen
De verborgen dingen zijn voor de Here, onze God, maar de
geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen voor altijd, opdat wij al
de woorden dezer wet volbrengen. (Deuteronomium 29:29)
15
God wil aan kleine kinderen openbaren wat Hij voor wijzen en
verstandigen verborgen heeft:
Te dien tijde hief Jezus aan en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des
hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen
verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. (Mattheüs 11:25)
Terzelfder tijd verblijdde Hij Zich door de Heilige Geest en zeide: Ik
dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen
voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens
geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor
U. (Lukas 10:21)
(Het woord 'kinderkens' is het Griekse woord 'nepios' en betekent
'baby, klein kind'. Dat slaat dus op de allerkleinsten!)
Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om
de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God
uitverkoren om wat sterk is te beschamen; en wat voor de wereld
onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is,
om aan hetgeen wel iets is, zijn kracht te ontnemen, opdat geen vlees
zou roemen voor God. (1 Korintiërs 1:27-29)
Een 'uitzegeningsdienst' waar kinderen bij zijn
Toen het nu zover was, dat wij de dagen hadden voleindigd, gingen wij
vandaar verder op reis, terwijl zij ons allen met vrouwen en kinderen
uitgeleide deden tot buiten de stad; en op het strand knielden wij
neder, baden en en namen afscheid van elkander. Wij gingen scheep
en zij keerden naar huis terug. (Handelingen 21:5-6)
Kinderen kunnen verloren gaan.
Zo bestaat bij uw Vader, die in de hemelen is, de wil niet, dat een
dezer kleinen verloren gaat. (Mattheüs 18:14)
Kinderen worden geoordeeld door God en ontvangen hun loon als ze
God gediend hebben.
En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon,
en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend,
het boek des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van
hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken.
(Openbaring 20:12)
Maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te
worden en om het loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan de
16
heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten
en om te verderven wie de aarde verderven. (Openbaring 11:18)
Kinderen dienen God in de kracht van de Heilige Geest. Kinderen
worden door God gezegend
God kan door een kind net zoveel bewerken als door een volwassene;
het is immers Hij die het doet, wij zijn het instrument. Hier volgen een
aantal teksten met betrekking tot het feit dat God een plan heeft met
ieder kind en kinderen belangrijk vindt. Met voorbeelden van
kinderen uit de Bijbel die God dienden, door God gezegend werden of
door God gebruikt werden.
Kinderen hebben een bestemming
God zegt: voor de geboorte kende ik je al en had ik een plan met je.
Een jonge leeftijd vormt voor God geen enkele belemmering.
Hoort naar Mij, gij kustlanden, en luistert, gij natiën in de verte. De
Here heeft mij geroepen van moeders lijf aan, van de schoot mijner
moeder aan heeft Hij mijn naam vermeld. (Jesaja 49:1)
Maar nu zegt de Here, die mij van de moederschoot aan vormde tot
zijn knecht, (Jesaja 49:5)
Maar toen het Hem, die mij van de schoot mijner moeder aan
afgezonderd en door zijn genade geroepen heeft, behaagd had, zijn
Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de heidenen
verkondigen zou, ben ik geen ogenblik te rade gegaan met vlees en
bloed; (Galaten 1:15-16)
En uit uw zonen verwekte Ik er tot profeten en uit uw jongelingen tot
nazireeers. Is dat soms niet zo, gij Israelieten? luidt het woord des
Heren. (Amos 2:11)
God riep Jeremia op jonge leeftijd.
Het woord des Heren nu kwam tot mij: Eer Ik u vormde in de
moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwaamt uit de
baarmoeder, heb Ik u geheiligd; tot een profeet voor de volkeren heb
Ik u gesteld. Doch ik zeide: Ach, Here Here, zie, ik kan niet spreken,
want ik ben jong. De Here echter zeide tot mij: Zeg niet, ik ben jong,
want tot een ieder, tot wie Ik u zend, zult gij gaan, en alles wat Ik u
gebied, zult gij spreken. (Jeremia 1:4-7)
God hoorde het roepen van Ishmael, redde hem van de dood en was
met hem toen hij opgroeide.
17
De volgende morgen vroeg nam Abraham brood en een zak water, en
gaf het aan Hagar, dat leggende op haar schouder, alsook het kind, en
hij zond haar weg; daarop ging zij heen en dwaalde door de woestijn
van Berseba. Toen het water uit de zak op was, wierp zij het kind
onder een der struiken, en ging op een afstand zitten, zo ver als een
boogschot reikt, want zij zeide: Ik kan het sterven van het kind niet
aanzien. Terwijl zij op een afstand zat, verhief zij haar stem en
weende. En God hoorde de stem van de jongen, en de Engel Gods riep
van de hemel tot Hagar en zeide tot haar: Wat deert u, Hagar? Vrees
niet, want God heeft naar de stem van de jongen gehoord, daar waar
hij is. Sta op, neem de jongen op, en houd hem vast met uw hand,
want Ik zal hem tot een groot volk stellen. Toen opende God haar
ogen, en zij zag een waterput; zij ging de zak met water vullen en liet
de jongen drinken. En God was met de jongen en hij groeide op; hij
ging in de woestijn wonen en werd een boogschutter. (Genesis 21:1418)
Jozef was een tiener toen hij dromen van God kreeg.
Jozef, zeventien jaar oud hij was dus nog jong placht met zijn
broeders, de zonen van Bilha, en de zonen van Zilpa, de vrouwen van
zijn vader, de schapen te hoeden. () En Jozef had een droom en
vertelde die aan zijn broeders; daarom haatten zij hem nog meer. Hij
zeide namelijk tot hen: Hoort toch deze droom die ik gehad heb. Zie,
wij waren aan het schoven binden in het veld daar richtte mijn
schoof zich op en bleef overeind staan en zie, uw schoven omringden
haar en bogen zich voor mijn schoof neer. Daarop zeiden zijn broeders
tot hem: Wilt gij soms koning over ons zijn? Wilt ge soms over ons
heersen? () En hij had nog een andere droom, die hij aan zijn broeders
verhaalde. Hij zeide: nu heb ik weer een droom gehad, en zie, de zon,
de maan en elf sterren bogen zich voor mij neer. () Zijn vader hield de
zaak in gedachten.
En zijn dromen kwamen uit ...
Jozef nu was machthebber over het land (Egypte); hij was het die aan
al het volk van het land koren verkocht. Toen nu de broeders van
Jozef aangekomen waren, bogen zij zich voor hem neer met het
aangezicht ter aarde. (Genesis 42:5-6)
Mozes was door God voorbestemd om zijn volk te redden uit de
slavernij. Zijn ouders trotseerden het bevel van farao, en ook zijn
zusje, Mirjam, was moedig en werd door God gebruikt om een wijs
woord tegen de dochter van farao te zeggen.
Een man uit het huis van Levi huwde een Levitische vrouw; deze werd
zwanger en baarde een zoon. Toen zij zag, dat hij schoon was, verborg
18
zij hem drie maanden lang. Maar langer kon zij hem niet verborgen
houden; daarom nam zij voor hem een biezen kistje, bestreek het met
asfalt en pek, legde het kind erin en zette het in het riet aan de oever
van de Nijl; zijn zuster ging op enige afstand staan om te zien, wat er
met hem gebeuren zou. Toen kwam de dochter van Farao om in de
Nijl te baden, en intussen wandelden haar dienaressen langs de Nijl;
zij zag het kistje in het riet en zond haar slavin om het te halen. Toen
zij het open deed, zag zij het kind, en zie, het jongetje schreide, zodat
zij medelijden met hem kreeg en zeide: Dit is een Hebreeuws kind.
Toen zeide zijn zuster tot de dochter van Farao: Zal ik voor u uit de
Hebreeuwse vrouwen een voedster gaan roepen, om het kind voor u te
zogen? En de dochter van Farao zeide tot haar: Ja. Toen ging het
meisje de moeder van het kind roepen. En de dochter van Farao zeide
tot deze: Neem dit kind mee en zoog het voor mij, dan zal ik u het u
toekomende loon geven. Daarop nam de vrouw het kind mee en
zoogde het. En toen het kind groot geworden was, bracht zij het naar
de dochter van Farao; en hij werd door haar als zoon aangenomen, en
zij noemde hem Mozes, want, zeide zij: ik heb hem uit het water
getrokken. (Exodus 2:1-10)
Mozes werd na zijn geboorte 3 maanden verborgen voor farao,
gevonden door farao's dochter, gespeend door zijn moeder en groeide
daarna op aan het hof van farao. In die 3-4 jaar dat hij bij zijn ouders
was hebben zij hem genoeg geloof kunnen meegeven dat er staat
geschreven:
Door het geloof is Mozes na zijn geboorte drie maanden door zijn
ouders verborgen gehouden, omdat zij zagen, dat hij een schoon kind
was, en zij hebben het bevel des konings niet gevreesd. Door het
geloof heeft Mozes, volwassen geworden, geweigerd door te gaan voor
een zoon van Farao's dochter, maar hij heeft liever met het volk Gods
kwaad verdragen, dan tijdelijk van de zonde te genieten; en hij heeft
de smaad van Christus groter rijkdom geacht dan de schatten van
Egypte, want hij hield de blik gericht op de vergelding. Door het geloof
heeft hij Egypte verlaten, zonder de toorn des konings te duchten.
Want hij bleef standvastig, als ziende de Onzienlijke. (Hebreeen
11:23-27)
De Here zegende Simson toen hij opgroeide.
De vrouw baarde een zoon en noemde hem Simson. De jongen groeide
op, en de Here zegende hem. (Richteren 13:24)
Samuël werd al op zeer jonge leeftijd (nadat zij hem gespeend had =
nadat hij de moederborst ontwend was, dat is ongeveer 3 of 4 jaar)
door zijn moeder aan God afgestaan. Hij groeide op bij de Here en
19
diende Hem. Het gebeurde in die tijd niet vaak dat God sprak. Maar
in Samuël vond Hij een rein kanaal voor Zijn Geest, in tegenstelling
tot de zonen van Eli, die in zonde leefden.
Nadat zij hem gespeend had, nam zij hem mee, met drie stieren, een
efa meel en een kruik wijn, en zij bracht hem, een kleine jongen nog,
in het huis des Heren te Silo. Samuël nu diende voor het aangezicht
des Heren, een jongen, met een linnen lijfrok omgord. (Hij droeg een
linnen lijfrok, zoals ook de priesters droegen.) (1 Samuël 1:24, 2:18)
De zonen van de hogepriester zondigden en het hele volk sprak over
hun wandaden, maar de jonge Samuel...
Maar de jonge Samuel nam toe in aanzien en in gunst, zowel bij de
Here als bij de mensen. (1 Samuël 2:26)
In een tijd dat het woord des Heren schaars was, hoorde een jongen
zijn stem. Het was een boodschap die Samuël moest overbrengen aan
de belangrijkste geestelijk leider van het volk, de hogepriester Eli.
De jonge Samuel was in de dienst des Heren onder toezicht van Eli.
Nu was in die dagen het woord des Heren schaars; gezichten waren
niet talrijk. In die tijd had Eli zich eens op zijn gewone plaats te ruste
begeven; zijn ogen begonnen zwak te worden, hij kon niet meer zien.
Nog was de lamp Gods niet uitgegaan. Samuel had zich te ruste
begeven in de tempel des Heren waar de ark Gods was. Toen riep de
Here Samuel, en hij zeide: Hier ben ik. Samuel nu kende de Here nog
niet, nog nooit was hem een woord des Heren geopenbaard. (1 Samuël
3:1-4)
En de Here riep Samuel nog eens, voor de derde maal. Toen stond hij
op, ging naar Eli en zeide: Hier ben ik, gij hebt mij immers geroepen.
Toen begreep Eli, dat de Here de jongen riep. Daarom zeide Eli tot
Samuel: Ga heen, leg u weer neer, en als Hij u roept, zeg dan: spreek
Here, want uw knecht hoort. En Samuel ging heen en legde zich weer
op zijn plaats neer. Toen kwam de Here, bleef daar staan en riep als
de vorige keren: Samuel, Samuel! En Samuel zeide: Spreek, want uw
knecht hoort. Toen zeide de Here tot Samuel: Zie, Ik ga in Israel iets
doen, zodat een ieder die ervan hoort, de beide oren tuiten zullen. (...)
Samuel nu bleef liggen tot de morgen; toen opende hij de deuren van
het huis des Heren. Samuel zag ertegen op Eli het gezicht mee te
delen. (1 Samuël 3:8-12, 14-15)
Samuel nu groeide op, en de Here was met hem en liet geen van zijn
woorden ter aarde vallen. En geheel Israel van Dan tot Berseba kwam
tot de erkenning, dat aan Samuel door de Here het ambt van profeet
was toevertrouwd. De Here verscheen ook verder in Silo, want Hij
20
openbaarde Zich in Silo aan Samuel door het woord des Heren. (1
Samuël 3:19-21)
David, de jongste van acht broers, wordt door God uitgekozen en
gezalfd.
En Isai liet zijn zeven zonen aan Samuel voorbijgaan, maar Samuel
zeide tot Isai: De Here heeft dezen niet verkoren. Hierop zeide Samuel
tot Isai: Zijn dit al de jongens? Deze antwoordde: De jongste ontbreekt
nog; zie, hij weidt de schapen. Toen zeide Samuel tot Isai: Laat hem
halen, want wij zullen niet gaan aanzitten, voordat hij hier gekomen
is. Daarop liet hij hem halen. Hij nu was rossig, ook had hij mooie
ogen en een schoon voorkomen. Toen zeide de Here: Sta op, zalf hem,
want deze is het. Samuel nam de oliehoorn en zalfde hem te midden
van zijn broeders. Van die dag af greep de Geest des Heren David aan.
(1 Samuel 16:10-13)
David was nog een jongeling toen hij vertrouwend op God de reus
Goliath tegemoet ging. En hij overwon de vijand!
Toen Saul David de Filistijn tegemoet had zien gaan, had hij tot de
krijgsoverste Abner gezegd: Wiens zoon is toch deze jongeling, Abner?
En Abner had geantwoord: Zo waar gij leeft, o koning, ik weet het
niet. (1 Samuel 17:55)
Abia, het zoontje van Jerobeam hij was de enige van zijn familie in
wie God iets goeds vond. Hoewel hij stierf, kreeg hij een waardige
begravenis, terwijl alle andere mannelijke leden van het geslacht van
Jerobeam door de honden of door vogels verslonden werden na hun
dood. Dat was Gods straf voor hun goddeloze gedrag.
In die tijd werd Abia, de zoon van Jerobeam, ziek. Toen zeide
Jerobeam tot zijn vrouw: Maak u reisvaardig en verkleed u, zodat men
niet kan merken, dat gij de vrouw van Jerobeam zijt, en ga naar Silo;
daar woont immers de profeet Achia. Hij heeft mij voorzegd, dat ik
koning over dit volk zou worden. () Zodra nu Achia het geluid van
haar voeten hoorde, toen zij de deur binnenkwam, zeide hij: Kom
binnen, gemalin van Jerobeam. Waarom doet gij alsof gij een
onbekende zijt? Ik ben belast met een harde boodschap voor u. ()
omdat gij bozer gehandeld hebt dan allen die voor u geweest zijn, en u
andere goden zijt gaan maken, ja gegoten beelden om Mij te krenken,
en gij Mij achter uw rug geworpen hebt, zie, daarom ga Ik een ramp
over het huis van Jerobeam brengen. Ja, Ik zal van Jerobeam allen
van het mannelijk geslacht uitroeien, van hoog tot laag in Israel. Ik
zal het huis van Jerobeam wegvegen, zoals men drek wegveegt, totdat
er niets van over is. Wie van Jerobeam in de stad sterft, die zullen de
honden verslinden; en wie op het veld sterft, die zal het gevogelte des
21
hemels verslinden. Want de Here heeft gesproken. Gij echter, sta op,
ga naar uw huis. Op het ogenblik dat uw voeten de stad
binnentreden, zal de jongen sterven. Dan zal geheel Israel over hem
weeklagen en hem begraven, want van het huis van Jerobeam zal
deze alleen in een graf komen, omdat in Jerobeams huis in hem
alleen iets goeds gevonden wordt voor de Here, de God van Israel. (1
Koningen 14:1-2, 6, 9-13)
Een jong meisje wijst Naäman Gods weg tot genezing.
Naäman, de legeroverste van de koning van Aram, was zeer gezien bij
zijn heer en stond in hoge gunst, want door hem had de Here een
overwinning aan Aram geschonken. Maar deze man, een krijgsheld,
was melaats. De Arameeërs nu waren eens in benden uitgetrokken en
hadden een jong meisje uit het land van Israel gevangen meegevoerd;
zij was in dienst van Naämans vrouw. En zij zeide tot haar meesteres:
Och, was mijn heer maar bij de profeet in Samaria, dan zou deze hem
wel van zijn melaatsheid verlossen. Toen kwam hij en deelde het aan
zijn heer mee: Zo en zo heeft het meisje uit het land van Israel
gesproken. (En we weten wat er verder gebeurde, hij ging naar Elisa
en werd genezen nadat hij de opdracht van de profeet om zich zeven
maal onder te dompelen in de Jordaan had uitgevoerd.) (2 Koningen
5:1-3)
Een triest voorbeeld: de kinderen die de profeet Elisa bespotten.
En het water werd gezond, tot op deze dag, volgens het woord, dat
Elisa gesproken had. Vandaar ging hij naar Betel. En toen hij de weg
opklom, kwamen er kleine knapen uit de stad, die de spot met hem
dreven en hem toeriepen: Kom op, kaalkop! Kom op, kaalkop!
Toen wendde hij zich om, zag hen en vervloekte hen in de naam des
Heren. Toen kwamen er twee berinnen uit het woud en verscheurden
tweeenveertig van die kinderen. (2 Koningen 2:22-24)
Tot twee keer toe wordt een kind de leider van Gods volk.
Joas was zeven jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde veertig
jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Sibja; zij was uit Berseba. Joas
deed wat recht is in de ogen des Heren, zolang de priester Jojada
leefde. (2 Kronieken 24:1-2)
Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
eenendertig jaar te Jeruzalem. Hij deed wat recht is in de ogen des
Heren en wandelde in de wegen van zijn vader David; hij week niet af,
rechts noch links. In het achtste jaar zijner regering, toen hij nog jong
was, begon hij de God van zijn vader David te zoeken, en in het
twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te reinigen van de hoogten,
22
de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden. (2 Kronieken
34:3)
De knapen aan het hof van koning Aspenaz: Daniel, Chanja, Misael
en Azarja, ofwel Beltesassar, Sadrak, Mesak en Abednego. Ze waren
vastbesloten God te blijven dienen in deze goddeloze omgeving, en
God gaf hun gunst bij die mensen. Hij gaf hen kennis, verstand,
wijsheid en inzicht en zij bleken gezonder, welvarender en
voortreffelijker dan al de andere knapen aan het hof.
Toen beval de koning Aspenaz, het hoofd zijner hovelingen, enige
Israelieten te laten komen, uit het koninklijk geslacht en uit de
edelen, knapen (knaap = jongen, jongeling, knechtje, kind) zonder
enig gebrek, schoon van uiterlijk, ervaren in allerlei wijsheid, in het
bezit van kennis, met inzicht in wetenschap, geschikt om dienst te
doen in het paleis des konings, en hen te onderwijzen in de
geschriften en de taal der Chaldeeen. En de koning stelde voor hen
een dagelijks rantsoen vast van de koninklijke tafel en van de wijn,
die hij placht te drinken. Zo liet hij hen gedurende drie jaren
opvoeden, na verloop waarvan zij bij de koning dienst moesten doen.
Nu bevonden zich onder hen enige Judeeers: Daniel, Chananja,
Misael en Azarja de overste der hovelingen gaf hun andere namen:
Daniel noemde hij Beltesassar, Chananja Sadrak, Misael Mesak en
Azarja Abednego. Daniel nu nam zich voor, zich niet te verontreinigen
met de koninklijke spijze of met de wijn die de koning placht te
drinken; en hij verzocht de overste der hovelingen, dat hij zich niet
zou behoeven te verontreinigen. Toen schonk God aan Daniel gunst
en barmhartigheid bij de overste der hovelingen; doch de overste der
hovelingen zeide tot Daniel: Ik vrees, dat mijn heer, de koning, die uw
spijs en drank vastgesteld heeft, uw uiterlijk misschien minder
welvarend zou vinden dan dat van de overige knapen van uw leeftijd,
en dat gij daardoor mijn hoofd met schuld zoudt beladen bij de
koning. Daarop zeide Daniel tot de kamerdienaar, die de overste der
hovelingen aan Daniel, Chananja, Misael en Azarja had toegevoegd:
Neem toch met uw dienaren gedurende tien dagen de proef: men geve
ons groenten te eten en water te drinken; laat dan ons uiterlijk met
dat van de knapen die de koninklijke spijze eten, door u vergeleken
worden, en doe dan met uw dienaren naar uw bevinding. Hij gaf hun
hierin gehoor en nam met hen gedurende tien dagen de proef, en na
verloop van tien dagen bleek hun uiterlijk schoner en zagen zij er
welvarender uit dan al de knapen die van de koninklijke spijze
gegeten hadden. Voortaan nam de kamerdienaar hun spijze en de
wijn die zij drinken moesten, weg en gaf hun groenten. En aan deze
vier knapen gaf God kennis en verstand van allerlei geschriften en
wijsheid, terwijl Daniel inzicht had in allerlei gezichten en dromen. Na
23
verloop nu van de dagen die de koning had vastgesteld voor men hen
ten hove zou doen verschijnen, bracht de overste der hovelingen hen
in de tegenwoordigheid van Nebukadnessar. De koning sprak met
hen; en onder die allen werd niemand gevonden gelijk Daniel,
Chananja, Misael en Azarja, en dezen traden in dienst bij de koning.
In elke zaak, waarbij het aankwam op wijs inzicht en waarover de
koning hen ondervroeg, bevond hij hen tienmaal voortreffelijker dan al
de geleerden, al de bezweerders in zijn ganse rijk. (Daniel 1:3-20)
De jonge Jezus, net twaalf jaar oud, houdt zich volop bezig met de
zaken van zijn Hemelse Vader.
En het geschiedde na drie dagen, dat zij Hem vonden in de tempel,
waar Hij zat te midden der leraren, terwijl Hij naar hen hoorde en hun
vragen stelde. Allen nu, die Hem hoorden, waren verbaasd over zijn
verstand en zijn antwoorden. En toen zij Hem zagen, stonden zij
versteld en zijn moeder zeide tot Hem: Kind, waarom hebt Gij ons dit
aangedaan? Zie, uw vader en ik zoeken U met smart! En Hij zeide tot
hen: Waarom hebt gij naar Mij gezocht? Wist gij niet, dat Ik bezig
moet zijn met de dingen mijns Vaders? En zij begrepen het woord
niet, dat Hij tot hen sprak. En Hij ging met hen terug en kwam te
Nazaret en was hun onderdanig. En zijn moeder bewaarde al deze
woorden in haar hart. En Jezus nam toe in wijsheid en grootte en
genade bij God en mensen. (Lukas 2:46-52)
De ongeboren baby Johannes, van wie de engel had gezegd: "met de
Heilige Geest zal hij vervuld worden, reeds van de schoot zijner
moeder aan", springt van vreugde op, waarna ook zijn moeder met de
Heilige Geest vervuld wordt.
Maria dan maakte zich op in die dagen en reisde met spoed naar het
bergland naar een stad van Juda. En zij ging het huis van Zacharias
binnen en groette Elisabet. En toen Elisabet de groet van Maria
hoorde, geschiedde het, dat het kind opsprong in haar schoot, en
Elisabet werd vervuld met de Heilige Geest. En zij riep uit met luider
stem en sprak: Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de
vrucht van uw schoot. En waaraan heb ik dit te danken, dat de
moeder mijns Heren tot mij komt? Want zie, toen het geluid van uw
groet in mijn oren klonk, sprong het kind van vreugde op in mijn
schoot. (Lukas 1:39-44)
Nogmaals Johannes de Doper, van kinds af aan wordt hij door de
Heilige Geest voorbereid op zijn taak.
En allen die het hoorden, namen het ter harte en zeiden: Wat zal er
van dit kind worden? Want de hand des Heren was met hem. En zijn
vader Zacharias werd vervuld met de Heilige Geest en profeteerde,
24
zeggende: () En gij, kind, zult een profeet des Allerhoogsten heten;
want gij zult uitgaan voor het aangezicht des Heren, om zijn wegen te
bereiden, om aan zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving
hunner zonden. Het kind nu groeide op en werd gesterkt door de
Geest. En hij vertoefde in de woestijnen tot op de dag, dat hij zich aan
Israel vertoonde. (Lukas 1:66-67, 77-80)
Hoe weten we dat God ook zo met onze kinderen bezig wil zijn als met
Johannes?
Ik zeg u, onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, is niemand groter
dan Johannes, maar de kleinste in het Koninkrijk Gods is groter dan
hij. (Lukas 7:28)
Een jongen geeft zijn lunch om Jezus te helpen de menigten te
voeden.
Een van zijn discipelen, Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide
tot Hem: Hier is een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft;
maar wat betekent dit voor zovelen? Jezus zeide: Laat de mensen
gaan zitten. Nu was er veel gras op die plaats. De mannen gingen dus
zitten, ten getale van omstreeks vijfduizend. Jezus dan nam de
broden, dankte en verdeelde ze onder hen, die daar zaten, evenzo van
de vissen, zoveel zij wensten. (Johannes 6:8 -11)
Timoteüs kende van kinds af de Heilige Schriften.
Blijf gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wel bewust van
wie gij het hebt geleerd, en dat gij van kindsbeen af de heilige
schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof
in Christus Jezus. (2 Timoteüs 3:14-15)
Jonge mensen kunnen een voorbeeld zijn voor de gelovigen.
Niemand schatte u gering om uw jeugdige leeftijd, maar wees een
voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof en
in reinheid. (1 Timotheus 4:12)
God geneest kinderen:
Na gebed van Elia: Het zoontje van de weduwe van Sarafat werd
uit de dood opgewekt
Na deze gebeurtenissen werd de zoon van de vrouw des huizes ziek:
ja, zijn ziekte werd zeer hevig, totdat er geen adem in hem overbleef.
Toen zeide zij tot Elia: Hoe heb ik het met u, man Gods? Gij hebt bij
mij intrek genomen om mijn ongerechtigheid in herinnering te
brengen, en te maken, dat mijn zoon sterft. Daarop zeide hij tot haar:
Geef mij uw zoon. Toen nam hij hem uit haar schoot, droeg hem naar
25
het bovenvertrek, waar hij verblijf hield, en legde hem op zijn bed.
Daarop riep hij tot de Here en zeide: Here, mijn God! Doet Gij zelfs de
weduwe, bij wie ik als vreemdeling vertoef, het onheil aan, haar zoon
te laten sterven? Toen strekte hij zich driemaal uit bovenop het kind
en riep tot de Here en zeide: Here, mijn God! Laat toch de ziel van dit
kind in hem terugkeren. En de Here hoorde naar de stem van Elia, en
de ziel van het kind keerde in hem terug, zodat het levend werd. (1
Koningen 17:17-22)
Na gebed van Elisa: Het zoontje van de Sunamitische vrouw werd
uit de dood opgewekt
Toen zeide hij: Op deze zelfde tijd over een jaar zult gij een zoon
omhelzen. Maar zij zeide: Och neen, mijn heer, gij man Gods, spiegel
uw dienstmaagd niets voor. En de vrouw werd zwanger en baarde een
zoon op dezelfde tijd een jaar later, zoals Elisa tot haar gesproken
had. Toen de knaap groot geworden was, ging hij op zekere dag naar
zijn vader, bij de maaiers. En hij zeide tot zijn vader: Mijn hoofd, mijn
hoofd! Toen zeide deze tot een knecht: Draag hem naar zijn moeder.
Hij droeg hem weg en bracht hem naar zijn moeder; en hij zat op haar
knieen tot aan de middag; toen stierf hij. Zij ging naar boven, legde
hem op het bed van de man Gods en sloot de toegang tot hem af. ()
Daarna kwam Elisa het huis binnen en zie, daar lag de jongen dood
op zijn bed. Toen Elisa binnengegaan was, sloot hij de deur achter
hen beiden en bad tot de Here. Daarna ging hij bovenop de knaap
liggen; hij legde zijn mond op diens mond, zijn ogen op diens ogen,
zijn handen op diens handen, en boog zich zo over hem heen. Daarop
werd het lichaam van de knaap warm. Daarna keerde hij terug en
ging eenmaal het huis op en neer; dan ging hij naar boven en boog
zich over hem heen. Toen niesde de jongen zevenmaal en opende zijn
ogen. En hij riep Gechazi en zeide: Roep deze Sunamitische. En toen
deze haar geroepen had, kwam zij tot hem, en hij zeide: Neem uw
zoon op. Zij trad binnen, wierp zich aan zijn voeten en boog zich ter
aarde neder. Daarop nam zij haar zoon en ging heen.
(2 Koningen 4:16-21, 32-37)
Jezus riep het dochtertje van Jaïrus tot leven
En zie, er kwam een man, genaamd Jairus, en deze was een overste
der synagoge. En hij viel neder aan de voeten van Jezus en smeekte
Hem naar zijn huis te komen, omdat zijn enige dochter, die ongeveer
twaalf jaar oud was, op sterven lag. Toen Hij aan het huis gekomen
was, stond Hij niemand toe met Hem naar binnen te gaan dan Petrus,
Johannes en Jakobus en de vader van het kind en de moeder. Allen
nu weenden en weeklaagden over haar. Doch Hij sprak: Weent niet;
zij is niet gestorven, maar zij slaapt. En zij lachten Hem uit, omdat zij
26
wisten, dat zij gestorven was. Maar Hij vatte haar hand en riep,
zeggende: Kind, sta op! En haar geest keerde terug en zij stond
dadelijk op en Hij beval, dat men haar te eten zou geven. En haar
ouders stonden versteld, maar Hij verbood hun tot iemand te spreken
over hetgeen geschied was. (Lucas 8:41-42, 51-56)
Jezus wekt een jongeling op uit de dood
En het geschiedde kort daarna, dat Hij reisde naar een stad, genaamd
Nain. En zijn discipelen reisden met Hem, en een grote schare. Toen
Hij dicht bij de stadspoort gekomen was, zie, een dode werd
uitgedragen, de enige zoon zijner moeder, die weduwe was, en veel
volk uit de stad was bij haar. En toen de Here haar zag, werd Hij met
ontferming over haar bewogen en Hij zeide tot haar: Ween niet. En
naderbij gekomen raakte Hij de baar aan (de dragers stonden stil) en
zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op! En de dode ging overeind zitten en
begon te spreken, en Hij gaf hem aan zijn moeder. (Lukas 7:11-15)
Het zoontje van de hoveling werd door een woord van Jezus
genezen terwijl hij op sterven lag
En er was te Kafarnaum een hoveling, wiens zoon ziek was. Toen deze
hoorde, dat Jezus uit Judea naar Galilea gekomen was, ging hij tot
Hem en verzocht Hem te komen en zijn zoon te genezen; want deze lag
op sterven. Jezus zeide dan tot hem: Indien gijlieden geen tekenen en
wonderen ziet, zult gij niet geloven. De hoveling zeide tot Hem: Heer,
kom af, eer mijn kind sterft. Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon
leeft! De man geloofde het woord, dat Jezus tot hem sprak, en ging
heen. En reeds terwijl hij afdaalde, kwamen zijn slaven hem tegemoet
en zeiden, dat zijn kind leefde. Hij vroeg hun naar het uur, waarop de
beterschap was ingetreden; zij zeiden tot hem: Gisteren op het
zevende uur werd hij vrij van koorts. De vader dan bemerkte, dat het
dat uur was, waarop Jezus tot hem gezegd had: Uw zoon leeft, en hij
werd zelf gelovig en zijn gehele huis. (Johannes 4:47-53)
Het dochtertje van de Syrofenicische vrouw werd door een woord
van Jezus bevrijd van een boze geest
En Hij stond op en vertrok vandaar naar het gebied van Tyrus. En
toen Hij een huis was binnengegaan, wilde Hij niet, dat iemand het
wist; maar Hij kon niet verborgen blijven. Want terstond hoorde van
Hem een vrouw, wier dochtertje een onreine geest had; en zij kwam
tot Hem en viel Hem te voet. Deze vrouw was een Griekse, een
syrofenicische van geboorte. En zij vroeg Hem de boze geest uit haar
dochter te drijven. En Hij zeide tot haar: Laat eerst de kinderen
verzadigd worden want het is niet goed het brood der kinderen te
nemen en het de honden voor te werpen. Doch zij antwoordde en
27
zeide tot Hem: Zeker, Here, de honden eten immers ook onder de tafel
van de kruimels der kinderen. En Hij zeide tot haar: Om dit woord, ga
heen, de boze geest is uit uw dochter gevaren. En toen zij naar huis
gegaan was, vond zij het kind te bed liggen en de boze geest
uitgevaren. (Marcus 7:24-30)
Jezus bevrijdde een jongen van een dove en stomme geest
En een uit de schare antwoordde Hem: Meester, ik heb mijn zoon tot
U gebracht, die een stomme geest heeft. En waar hij hem aangrijpt,
werpt hij hem op de grond; en hij heeft het schuim op de mond, en hij
knerst met zijn tanden en verstijft. En ik heb uw discipelen gezegd,
dat zij hem zouden uitdrijven, en zij hebben het niet gekund. En Hij
antwoordde hun en zeide: O, ongelovig geslacht, hoelang zal Ik nog bij
u zijn? Hoelang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem tot Mij. En zij
brachten hem tot Hem. En toen de geest Hem zag, deed hij hem
terstond stuiptrekken en, op de grond gevallen, wentelde hij zich, al
schuimende. En Hij vroeg zijn vader: Hoelang is het al, dat dit hem
overkomt? Hij zeide: Van zijn kindsheid af; en dikwijls heeft hij hem
ook in het vuur en in het water gedreven om hem een ongeluk te doen
krijgen. Maar als Gij iets kunt doen, help ons en heb medelijden met
ons! Jezus zeide tot hem: Als Gij kunt! Alle dingen zijn mogelijk voor
wie gelooft. Terstond riep de vader van de knaap uit en zeide: Ik
geloof, kom mijn ongeloof te hulp! En toen Jezus zag, dat de schare
samenstroomde, bestrafte Hij de onreine geest en zeide tot hem: Gij,
stomme en dove geest, Ik beveel u: ga van hem uit en kom niet meer
in hem. En hij ging uit onder geschreeuw en hevige stuiptrekkingen.
En hij werd als een dode, zodat men algemeen zeide, dat hij gestorven
was. Doch Jezus vatte zijn hand, richtte hem op, en hij stond op.
(Marcus 9:17-27)
En nog terwijl hij naderbij kwam, wierp de boze geest hem op de
grond en deed hem stuiptrekken. Maar Jezus bestrafte de onreine
geest en Hij genas de knaap en gaf hem terug aan zijn vader. (Lukas
9:42)
Eutychus viel van de derde verdieping naar beneden, maar de
jongen werd levend weggebracht
En een zekere jonge man, genaamd Eutychus, zat in de vensterbank,
en door een diepe slaap bevangen, viel hij, toen Paulus zo lang sprak,
door de slaap overmand, van de derde verdieping naar beneden en
werd dood opgenomen. Doch Paulus kwam naar beneden, wierp zich
op hem, en sloeg de armen om hem heen, en zeide: Maakt geen
misbaar, want er is leven in hem. En bovengekomen, brak hij brood
en at, en hij sprak nog lang met hen, tot de morgenstond, en zo
28
vertrok hij. En zij brachten de jongen levend weg, en werden
buitengewoon bemoedigd. (Handelingen 20:9-12)
Aanmoedigingen voor kinderen
Luister naar je leiders.
Komt, kinderen, luistert naar mij, ik zal u de vreze des Heren leren.
(Psalm 34:11)
Evenzo gij, jongeren, onderwerpt u aan de oudsten. Omgordt u allen
jegens elkander met nederigheid, want God wederstaat de
hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. (1 Petrus 5:5)
Hou je aan Gods Woord.
Waarmede zal de jongeling zijn pad rein bewaren? Als hij dat houdt
naar uw woord. (Psalmen 119:9)
Laat zien dat je zuiver bent.
Reeds een knaap laat zich door zijn handelingen kennen, of zijn doen
zuiver is en recht. (Spreuken 20:11)
Wees wijs. Lees de spreuken van Salomo, ze zijn opgeschreven om
jonge mensen kennis en bedachtzaamheid te geven.
Beter is een arme, maar wijze jongeling dan een oude, maar dwaze
koning, die er niet van weten wil zich te laten waarschuwen. (Prediker
4:13)
De Spreuken van Salomo () om de onverstandigen schranderheid, de
jongeling kennis en bedachtzaamheid te geven. (Spreuken 1:1,4)
Vergeet God niet, die jou gemaakt heeft.
Gedenk dan uw Schepper in uw jongelingsjaren. (Prediker 12:1)
Luister naar je vader en moeder.
Luister naar uw vader, die u heeft verwekt; veracht uw moeder niet,
wanneer zij oud geworden is. (Spreuken 23:22)
Bewaar, mijn zoon, het gebod van uw vader en verwerp de
onderwijzing van uw moeder niet. (Spreuken 6:20)
Een wijs zoon laat zich tuchtigen door zijn vader, maar een spotter
luistert niet naar berisping. (Spreuken 13:1)
De dwaas versmaadt de tucht van zijn vader, maar wie de
terechtwijzing ter harte neemt, is verstandig. (Spreuken 15:5)
29
Wees een verstandig kind, zodat je ouders niet verdrietig of bezorgd
over je zijn, maar blij en verheugd zijn dat ze zo'n wijs kind hebben
als jij!
Een wijs zoon verheugt zijn vader, maar een dwaas zoon is een
bekommering voor zijn moeder. (Spreuken 10:1)
Een dwaas zoon is zijn vader een ergernis en een verdriet voor wie
hem baarde. (Spreuken 17:25)
Een dwaas zoon is een ramp voor zijn vader, (Spreuken 19:13)
De vader van een rechtvaardige verblijdt zich zeer, wie een wijze
verwekte, verheugt zich over hem. Mogen uw vader en uw moeder zich
verheugen, moge zij, die u baarde, zich verblijden. (Spreuken 23:25)
Gehoorzaam en eer je ouders.
Eer uw vader en uw moeder, zoals de Here, uw God, u geboden heeft,
opdat uw dagen verlengd worden en het u wel ga in het land, dat de
Here, uw God, u geeft. (Deuteronomium 5:16)
Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam in de Here, want dat is recht.
Eer uw vader en uw moeder (dit is immers het eerste gebod, met een
belofte) opdat het u welga en gij lang leeft op aarde. (Efeziërs 6:1)
Kinderen, gehoorzaamt uw ouders in alles, want dit is welbehagelijk
in de Here. (Colossenzen 3:26)
Doe iets terug voor je ouders, na alles wat zij voor jou hebben gedaan.
Maar indien een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, laten zij
dan eerst aan eigen familie godsvrucht tonen en aan het vorig
geslacht vergelden wat zij hun te danken hebben, want dit is
welgevallig aan God. (1 Timotheüs 5:4)
Wees een voorbeeld voor de gelovigen.
Niemand schatte u gering om uw jeugdige leeftijd, maar wees een
voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof en
in reinheid. (1 Timotheus 4:12)
Pak niet stiekem iets weg van je ouders, dat is stelen.
Wie zijn vader en zijn moeder iets ontrooft en denkt: het is geen
zonde, die is een metgezel van de misdadiger. (Spreuken 28:24)
De Here God vind het heel erg als een kind zijn vader of moeder slaat
of vervloekt. Vroeger kregen ze hiervoor zelfs de doodstraf!
Wie zijn vader of zijn moeder slaat, zal zeker ter dood gebracht
worden. (Exodus 21:15)
30
Wie zijn vader of zijn moeder vervloekt, zal zeker ter dood gebracht
worden. (Exodus 21:17)
Speciale beloften aan kinderen
Een lang en goed leven voor wie zijn vader en moeder eert.
Eer uw vader en uw moeder, zoals de Here, uw God, u geboden heeft,
opdat uw dagen verlengd worden en het u wel ga in het land, dat de
Here, uw God, u geeft. (Deuteronomium 5:16)
God neemt jou aan, zelfs als anderen je hebben verlaten.
Al hebben mijn vader en moeder mij verlaten, toch neemt de Here mij
aan. (Psalm 27:10)
God zal je zegenen, als je Hem vreest.
Hij zal zegenen wie de Here vrezen, kleinen zowel als groten. (Psalmen
115:13)
Wie mij vroeg zoeken...
Ik heb lief wie mij liefhebben, wie mij vroeg zoeken, zullen mij vinden.
(Spreuken 8:17)
Welzalig ben je als je Gods wegen bewaart.
Nu dan, zonen, luistert naar mij, want welzalig zijn zij die mijn wegen
bewaren. Hoort naar de vermaning, dan wordt gij wijs, slaat haar niet
in de wind. (Spreuken 8:32)
God is je herder, hij zal voor je zorgen, je dragen en leiden.
Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren
vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens
leiden. (Jesaja 40:11)
Het koninkrijk Gods is voor jullie, kinderen! Jezus wil jullie een dikke
knuffel geven en jullie zegenen.
En zij brachten de kinderen tot Hem, opdat Hij ze zou aanraken; doch
de discipelen bestraften hen. Toen Jezus dat zag, nam Hij het zeer
kwalijk en zeide tot hen: Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert
ze niet; want voor zodanigen is het Koninkrijk Gods. Voorwaar, Ik zeg
u: Wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het
voorzeker niet binnengaan. En Hij omarmde ze en hun de handen
opleggende zegende hij ze. (Markus 10:12-14)
31
De belofte van de Heilige Geest is voor jullie, kinderen.
Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge; Ik zal
mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op uw
nakomelingen. (Jesaja 44:3)
Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat
leeft en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen
dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. (Joel 2:28)
En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich
dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden,
en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de
belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de
Here, onze God, ertoe roepen zal. ze en hun de handen opleggende,
zegende Hij ze. (Handelingen 2:38-39)
Wees sterk, ken je God en laat zijn Woord in je blijven. Jonge mensen,
de Bijbel zegt dat jullie de boze overwonnen hebben!
Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt de boze overwonnen. Ik heb u
geschreven, kinderen, want gij kent de Vader. (...) Ik heb u
geschreven, jongelingen, want gij zijt sterk en het woord Gods blijft in
u en gij hebt de boze overwonnen. (1 Johannes 2:13-14)
God belooft als Jezus terugkomt, dan zal een kleine jongen de leeuw
en het kalf tezamen hoeden en dan zullen zuigelingen en peuters
zonder gevaar bij slangen kunnen spelen. En niemand zal elkaar nog
kwaad doen.
Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen
bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen
zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden; de koe en de berin zullen
samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen nederleggen, en de
leeuw zal stro eten als het rund; dan zal een zuigeling bij het hol van
een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een
gespeend kind zijn hand uitstrekken. Men zal geen kwaad doen noch
verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn
van kennis des Heren, zoals de wateren de bodem der zee bedekken.
(Jesaja 11:6-9)
Aanmoedigingen, beloften en vermaningen voor gemeenteleiders en de
gemeente Gods (inclusief de ouders).
Er wordt veel gezegd over kinderen in Gods Woord. Het is goed om als
gemeente ons hart te openen voor wat de Bijbel ons leert over
kinderen. Jezus heeft heel wat uitspraken gedaan over kinderen waar
je van opkijkt!
32
Beloften:
God zegt over de tijd van het nieuwe verbond: van de kleinste tot de
grootste zullen allen de Here kennen:
Maar dit is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na
deze dagen, luidt het woord des Heren: Ik zal mijn wet in hun
binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God
zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer een
ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de Here: want
zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen,
luidt het woord des Heren, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven
en hun zonde niet meer gedenken. (Jeremia 31:33)
Als je je kinderen hebt prijsgegeven om Jezus en het evangelie...
Jezus zeide: Voorwaar, Ik zeg u, er is niemand, die huis of broeders of
zusters of moeder of vader of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om
Mij en om het evangelie, of hij ontvangt honderdvoudig terug: nu, in
deze tijd, huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en
akkers, met vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige
leven. (Marcus 10:29-30)
En een ieder, die huizen of broeders of zusters of vader of moeder of
kinderen of akkers heeft prijsgegeven om mijn naam, zal vele malen
meer terugontvangen en het eeuwige leven erven. (Mattheüs 19:29)
Aanmoedigingen en vermaningen voor de gemeente (met
betrekking tot kinderen):
Vertel de kinderen de roemrijke daden van God, zodat ze hun
vertrouwen op God zullen stellen en zijn geboden bewaren.
Ik wil mijn mond tot een spreuk opendoen, ik wil aloude
verborgenheden verkondigen. Hetgeen wij gehoord hebben en weten,
en onze vaderen ons hebben verteld, dat willen wij voor hun kinderen
niet verhelen; wij willen vertellen aan het volgende geslacht des Heren
roemrijke daden, zijn kracht en de wonderen die Hij gewrocht heeft.
Hij richtte een getuigenis op in Jakob en stelde een wet in Israel, die
Hij onze vaderen gebood hun kinderen te leren, opdat het volgende
geslacht die zou kennen, de kinderen, die geboren zouden worden,
dat zij zouden opstaan om ze te vertellen aan hun kinderen:
opdat die hun vertrouwen op God zouden stellen, en Gods werken
niet vergeten maar zijn geboden bewaren; (Psalm 78:2-7)
33
We willen niet hetzelfde meemaken als wat er gebeurde na de
generatie van Jozua:
Nadat ook dat gehele geslacht tot zijn vaderen vergaderd was, kwam
na hen een ander geslacht op, dat de Here niet kende, noch het werk,
dat Hij voor Israel gedaan had. Toen deden de Israelieten wat kwaad
is in de ogen des Heren en gingen de Baals dienen. Zij verlieten de
Here, de God hunner vaderen, die hen uit het land Egypte geleid had,
liepen andere goden achterna uit de goden der volken rondom hen,
bogen zich daarvoor neer en krenkten de Here. (Richteren 2:10-12)
Een opziener of diaken moet zijn kinderen met alle waardigheid onder
tucht houden en zijn gezin goed bestieren.
Een opziener dan moet zijn onbesproken, de man van een vrouw,
nuchter, bezadigd, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen,
niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet
strijdlustig of geldzuchtig, een goed bestierder van zijn eigen huis, die
met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt; indien echter
iemand zijn eigen huis niet weet te bestieren, hoe zal hij voor de
gemeent Gods zorgen? (1 Timoteüs 3:2-4)
Diakenen moeten mannen van een vrouw zijn; hun kinderen en hun
eigen huis goed bestieren. (1 Timoteüs 3:12)
Oudsten moeten gelovige kinderen hebben.
Ik heb u op Kreta achtergelaten met de bedoeling, dat gij in orde
zoudt brengen hetgeen nog verbetering behoefde, en dat gij, zoals ik u
opdroeg, in alle steden als oudsten zoudt aanstellen mannen, die
onberispelijk zijn, een vrouw hebben, die gelovige kinderen hebben,
die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht
willen weten. (Titus 1:5-6)
Stel niemand boven God, ook niet je ouders of je kinderen.
Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie
zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; (Mattheüs
10:37)
Wat Jezus ons leerde over kinderen:
Wordt als de kinderen.
Op dat ogenblik kwamen de discipelen bij Jezus en vroegen: Wie is
wel de grootste in het Koninkrijk der hemelen? En Hij riep een kind
tot Zich, plaatste dat in hun midden, en zeide: Voorwaar, Ik zeg u,
wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult gij het
34
Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan. Wie nu zichzelf
gering zal achten als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk der
hemelen. (Mattheüs 18:1-4)
Wie zo'n kind ontvangt in Jezus' Naam ontvangt Hem zelf en Zijn
Vader!
En een ieder, die zulk een kind ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij.
(Matteüs 18:5)
En Hij nam een kind en plaatste dat in hun midden, omarmde het en
zeide tot hen: Wie één van zodanige kinderen ontvangt in mijn naam,
die ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem,
die Mij gezonden heeft. (Markus 9:36-37, hetzelfde staat ook in Lukas
9:48)
Verleid een kind niet tot zonde.
Maar een ieder, die een dezer kleinen, die in Mij geloven, tot zonde
verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals
was gehangen en hij verzwolgen was in de diepte der zee. (Matteüs
18:6-7, hetzelfde staat ook in Markus 9:42 en Lukas 17:2)
Veracht kinderen niet. Hun engelen zien voortdurend het aangezicht
van God!
Ziet toe, dat gij niet één dezer kleinen veracht. Want Ik zeg u, dat hun
engelen in de hemelen voortdurend het aangezicht zien van mijn
Vader, die in de hemelen is. (Mattheüs 18:10)
God wil niet dat kinderen verloren gaan.
Zo bestaat bij uw Vader, die in de hemelen is, de wil niet, dat één
dezer kleinen verloren gaat. (Mattheüs 18:14)
God zal je belonen als je een kind, omdat hij een volgeling is, ook
maar een beker koud water geeft.
En wie een van deze kleinen, omdat hij een discipel is, ook maar een
beker koud water te drinken geeft, voorwaar, Ik zeg u, zijn loon zal
hem geenszins ontgaan. (Mattheüs 10:42)
Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert ze niet
Zij brachten ook hun kleine kinderen tot Hem, opdat Hij ze zou
aanraken. Toen de discipelen dat zagen, bestraften zij hen. Maar
Jezus riep ze tot Zich en zeide: Laat de kinderen tot Mij komen en
verhindert ze niet; want voor zodanigen is het Koninkrijk Gods.
Voorwaar, Ik zeg u: Wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een
kind, zal het voorzeker niet binnengaan. (Lukas 18:15-17)
35
Jezus legde kinderen de handen op en zegende ze.
Jezus zeide: Laat de kinderen geworden en verhindert ze niet tot Mij
te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen. En hij
legde hun de handen op en vertrok vandaar. (Mattheüs 19:14-15)
En Hij omarmde ze en hun de handen opleggende, zegende Hij ze.
(Markus 10:16)
Jezus kende Gods Woord omtrent kinderen:
Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij nooit gelezen: Uit de mond van kleine
kinderen en zuigelingen hebt Gij lof bereid? (Mattheüs 21:16)
Jezus zegt dat God dingen openbaart aan kleine kinderen.
Terzelfder tijd verblijdde Hij Zich door de Heilige Geest en zeide: Ik
dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen
voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens
geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor
U. (Lukas 10:21)
Jezus zegt: Weid Mijn lammeren
Toen zij dan de maaltijd gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon
Petrus: Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij waarlijk lief, meer dan
dezen? Hij zeide tot Hem: Ja Here, Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide
tot hem: Weid mijn lammeren. (Johannes 21:15) (Denk aan hoe God
zichzelf beschrijft als een herder van de kudde: "Hij zal als een herder
zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn
schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden." - Jesaja 40:11)
Beloften, aanmoedigingen en vermaningen speciaal voor ouders:
Ouders worden niet in het ongewisse gelaten als het gaat over de
opvoeding. Er staat duidelijke aanwijzingen in de Bijbel hoe je je
kinderen kunt helpen om de Here te leren kennen en Hem te dienen.
Ook geeft God talrijke beloften over je kinderen. Als jij God dient
worden ook je kinderen rijkelijk gezegend!
Aanmoedigingen voor ouders:
Ouders: praat met je kinderen over God.
Hoor, Israel: de Here is onze God; de Here is een!
Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met
geheel uw ziel en met geheel uw kracht. Wat ik u heden gebied, zal in
uw hart zijn, gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken,
wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij
36
nederligt en wanneer gij opstaat. Gij zult het ook tot een teken op uw
hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn, en
gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten.
(Deuteronomium 6:4-9)
Maar gij zult deze mijn woorden in uw hart en in uw ziel leggen; gij
zult ze tot een teken op uw hand binden en zij zullen een
voorhoofdsband tussen uw ogen zijn. Gij zult ze uw kinderen leren en
daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit en wanneer gij onderweg
zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat; gij zult ze schrijven
op de deurposten van uw huis en aan uw poorten, opdat gij en uw
kinderen in het land, waarvan de Here uw vaderen gezworen heeft,
dat Hij het hun zou geven, zo lang leeft, als de hemel boven de aarde
staat. (Deuteronomium 11:18-21)
Dient de Here, geef het door aan je kinderen en het zal goed gaan met
ze.
Maar ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen! (Jozua 24:15)
Alleen neem u ervoor in acht en hoed u er terdege voor, dat gij de
dingen die gij met eigen ogen gezien hebt, niet vergeet, en zij niet uit
uw hart wijken zolang gij leeft; maak ze aan uw kinderen en
kindskinderen bekend: de dag, waarop gij voor het aangezicht van de
Here, uw God, bij Horeb stondt, toen de Here tot mij zeide: roep Mij
het volk samen, dan zal Ik het mijn woorden doen horen, opdat zij
leren Mij te vrezen alle dagen, dat zij op de aardbodem leven, en opdat
zij het hun kinderen leren. (Deuteronomium 4:9-10)
Onderhoud dan zijn inzettingen en zijn geboden, die ik u heden opleg,
opdat het u en uw kinderen na u wel ga en opdat gij lang leeft in het
land, dat de Here, uw God, u geven zal voor altijd. (Deuteronomium
4:40)
Och, hadden zij steeds zulk een hart om Mij te vrezen en om al mijn
geboden te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen voor altoos
wel mocht gaan! (Deuteronomium 5:29)
Luister aandachtig naar al deze geboden, die ik u geef; opdat het u en
uw kinderen na u voor altoos wel ga, wanneer gij doet wat goed en
recht is in de ogen van de Here, uw God. (Deuteronomium 12:28)
Een voorbeeld hoe Israëlitische ouders aan hun kinderen uit konden
leggen wat God voor hen gedaan had, en waarom het goed is om Zijn
geboden te onderhouden:
37
Wanneer later uw zoon u vraagt: Wat zijn dat voor getuigenissen,
inzettingen en verordeningen, die de Here, onze God, u opgelegd
heeft? dan zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren dienstknechten van
Farao in Egypte, maar de Here heeft ons met een sterke hand uit
Egypte geleid; de Here deed voor onze ogen tekenen en wonderen,
groot en onheil brengend, aan Egypte, aan Farao en aan zijn gehele
huis; maar ons heeft Hij daaruit geleid, om ons te brengen in het land
dat Hij aan onze vaderen onder ede beloofd had, en ons dit te geven.
De Here gebood ons al deze inzettingen te onderhouden en de Here,
onze God, te vrezen, opdat het ons altijd wel zou gaan en Hij ons in
het leven zou behouden, zoals dit heden het geval is. En het zal ons
tot gerechtigheid zijn, wanneer wij heel dit gebod naarstig
onderhouden voor het aangezicht van de Here, onze God, zoals Hij
ons geboden heeft. (Deuteronomium 6:20-25)
Ouders: tuchtig en onderwijs je kinderen
Wie zijn roede spaart, haat zijn zoon; maar wie hem liefheeft, tuchtigt
hem reeds vroeg. (Spreuken 13:22)
Is dwaasheid vastgehecht in het hart van een knaap, de tuchtroede
zal haar vandaar verdrijven. (Spreuken 22:15)
Onthoud de tucht niet aan de knaap; slaat gij hem met de stok, hij
sterft er niet van; gij slaat hem wel met de stok, maar redt zijn leven
van het dodenrijk. (Spreuken 23:13-14)
Roede en bestraffing geven wijsheid, maar een aan zichzelf
overgelaten knaap maakt zijn moeder te schande. (Spreuken 29:15)
Hoor, mijn zoon, de tucht van uw vader en verwerp de onderwijzing
van uw moeder niet; (Spreuken 1:8)
Roede en bestraffing geven wijsheid, maar een aan zichzelf
overgelaten knaap maakt zijn moeder te schande. (Spreuken 29:15)
Tuchtig uw zoon, en hij zal u rust bereiden en u vreugde verschaffen.
(Spreuken 29:17)
En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de
tucht en de terechtwijzing des Heren. (Efeziërs 4:6)
Als tuchtiging hebt gij dit te dragen: God behandelt u als zonen. Want
is er wel een zoon, die door zijn vader niet getuchtigd wordt? Blijft gij
38
echter vrij van de tuchtiging, welke allen ondergaan hebben, dan zijt
gij bastaards, en geen zonen. Voorts, de tuchtiging van onze vaders
naar het vlees hebben wij ondergaan en wij zagen tegen hen op; zullen
wij ons dan niet nog veel meer onderwerpen aan de Vader der
geesten, en leven? Want zij hebben ons voor luttele dagen naar hun
beste weten getuchtigd, maar Hij doet het tot ons nut, opdat wij deel
verkrijgen aan zijn heiligheid. Want alle tucht schijnt op het ogenblik
zelf geen vreugde, maar smart te brengen, doch later brengt zij hun,
die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht, die bestaat in
gerechtigheid. (Hebreëen 12:7-11)
...en oefen ze in de juiste weg.
Oefen de knaap volgens de eis van zijn weg, ook wanneer hij oud
geworden is, zal hij daarvan niet afwijken. (Spreuken 22:6)
De vreze des Heren voedt op tot wijsheid. (Spreuken 15:33)
God verborg zijn plannen niet voor Abraham, omdat Abraham zijn
kinderen gebood Gods weg te bewaren en het goede te doen. Laten wij
dit ook doen!
En de Here dacht: Zou Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen?
Abraham immers zal voorzeker tot een groot en machtig volk worden
en met hem zullen alle volken der aarde gezegend worden; want Ik
heb hem gekend, opdat hij gebieden zou, dat zijn zonen en zijn huis
na hem de weg des Heren zouden bewaren door gerechtigheid en
recht te doen, opdat de Here aan Abraham vervulle wat Hij over hem
gesproken heeft. (Genesis 18:17-19)
Moeders: heb je kinderen lief.
Zodat zij de jonge vrouwen opwekken man en kinderen lief te hebben,
(Titus 2:4)
Vaders: verbitter en prikkel je kinderen niet, maar voedt hen op,
onderwijs hen.
En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de
tucht en de terechtwijzing des Heren. (Efeziërs 4:6)
Vaders prikkelt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden.
(Kolossensen 3:21)
Hoort, zonen, de tucht van een vader, en weest opmerkzaam, om
inzicht te verkrijgen, want ik geef u goede leer; verlaat mijn
onderwijzing niet. Want toen ik nog als zoon bij mijn vader was, teder
39
en een enig kind voor het aangezicht van mijn moeder, onderwees hij
mij en zeide tot mij: Laat uw hart mijn woorden vasthouden
onderhoud mijn geboden, opdat gij moogt leven. (Spreuken 4:1-4)
De vader maakt zijn zonen uw trouw bekend. (Jesaja 38:19)
Waarschuwing:
Kastijdt uw zoon, wanneer er nog hoop is, maar laat u niet verleiden
hem te doden. (Spreuken 19:18)
Beloften aan ouders die de Here dienen:
Geen miskramen of onvruchtbaarheid.
Maar gij zult de Here, uw God, dienen; dan zal Hij uw brood en uw
water zegenen en Ik zal ziekte uit uw midden verwijderen. Geen vrouw
in uw land zal een misgeboorte hebben of onvruchtbaar zijn. Het getal
uwer dagen zal Ik vol maken. (Exodus 23:25-26)
Die de onvruchtbare huisvrouw doet wonen als een blijde moeder van
kinderen. Halleluja. (Psalmen 113:9)
Uw vrouw zal zijn als een vruchtbare wijnstok binnen in uw huis; uw
zonen als olijfscheuten rondom uw dis. (Psalmen 128:3)
Je kinderen zullen de Here dienen
Het nakroost zal Hem dienen, er zal van de Here verteld worden aan
het komende geslacht; Zij zullen zijn gerechtigheid verkondigen aan
het volk dat geboren zal worden, omdat Hij het gedaan heeft. (Psalm
22:30-31)
En de Here, uw God, zal uw hart en het hart van uw nakroost
besnijden, zodat gij de Here, uw God, liefhebt met geheel uw hart en
met geheel uw ziel, opdat gij leeft. (Deuteronomium 30:6)
Al uw zonen zullen leerlingen des Heren zijn, en het heil uwer zonen
zal groot zijn; (Jesaja 54:13)
Je nakroost zal machtig zijn op aarde, je geslacht zal gezegend
worden
Halleluja. Welzalig de man, die de Here vreest, die van harte lust heeft
in zijn geboden. Zijn nakroost zal machtig zijn op aarde, het geslacht
der oprechten zal gezegend worden; (Psalm 112:1-2)
40
God zegent je kinderen en kleinkinderen
Maar de goedertierenheid des Heren is van eeuwigheid tot eeuwigheid
over wie Hem vrezen, en zijn gerechtigheid over kindskinderen, over
hen die zijn verbond onderhouden, en aan zijn bevelen denken om die
te doen. (Psalm 103:17-18)
Jeruzalem, roem de Here, Sion, loof uw God. Want Hij maakt de
grendels van uw poorten sterk, Hij zegent uw kinderen in uw midden;
(Psalm 147:12-13)
Een rechtvaardige, wandelend in zijn oprechtheid, welzalig zijn zijn
kinderen na hem. (Spreuken 20:7)
Dat onze zonen zijn als planten, hoog opgegroeid in haar jeugd, onze
dochters als hoekzuilen, gebeeldhouwd als voor een paleis; (Psalm
144:12)
De goede doet zijn kindskinderen erven. (Spreuken 13:22)
Jong ben ik geweest, ook ben ik oud geworden, maar een
rechtvaardige heb ik niet verlaten gezien, noch zijn nageslacht
zoekende brood; te allen tijde ontfermt hij zich en leent uit, en zijn
nageslacht is tot een zegen. (Psalm 37:25-26)
De kroon der ouden zijn kindskinderen en de eer der kinderen zijn
hun ouders. (Spreuken 17:6)
Der jongelingen sieraad is hun kracht, en der ouden glorie is de
grijsheid. (Spreuken 20:29)
In de vreze des Heren ligt sterke gerustheid, zelfs voor zijn zonen is er
een schuilplaats. (Spreuken 14:26)
God zal zijn Geest uitgieten op je nakroost.
Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge; Ik zal
mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op uw
nakomelingen. (Jesaja 44:3)
Een aantal vergelijkingen/gelijkenissen met kinderen, voor de
gemeente Gods:
Immers heb ik mijn ziel tot rust en stilte gebracht als een gespeend
kind bij zijn moeder; als een gespeend kind is mijn ziel in mij.
(Psalmen 131:2)
En verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste
melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid, (1 Petrus 2:2)
41
Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte
prediking: hij is nog een zuigeling. (Hebreeën 5:13)
Voorwaar, Ik zeg u: Wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een
kind, zal het voorzeker niet binnengaan. (Lukas 18:17)
Het ouderschap van God:
Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen
zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch
vergeet Ik u niet. (Jesaja 49:15)
Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik u troosten, ja, in
Jeruzalem zult gij getroost worden. (Jesaja 66:13)
Zo spreekt de Here Here tot Jeruzalem: gij zijt naar afkomst en
geboorte uit het land der Kanaanieten; uw vader was een Amoriet en
uw moeder een Hethitische. Wat uw geboorte aangaat: toen gij
geboren waart, werd uw navelstreng niet afgesneden en werdt gij niet
tot uw reiniging met water gewassen; ook werdt gij niet met zout
ingewreven noch in windsels gewikkeld. Geen oog zag met ontferming
op u neer om uit mededogen een dezer dingen aan u te doen, maar gij
werdt weggeworpen op het veld, omdat men geen waarde hechtte aan
uw leven, toen gij geboren waart. Toen kwam Ik voorbij u, en Ik zag u
trappelen in het bloed van uw geboorte en Ik zeide tot u, in uw bloed:
leef; ja, Ik zeide tot u, in uw bloed: leef. Ik deed u opgroeien als het
veldgewas, gij groeidet op en werdt groot en kwaamt tot volle
schoonheid. (Ezechiël 16:3-7)
Maar hoe mijn profeten hen ook riepen, de Israëlieten liepen van mij
weg; zij brachten offers aan de Baäls en ontstaken offers voor de
afgodsbeelden. Terwijl ik het toch was die Israël leerde lopen en het
op mijn armen nam. Maar zij wilden niet erkennen dat ik hen
verzorgde. Ik leidde hen met zachte hand en voerde hen liefdevol mee.
Als ouders die hun kind opbeuren om het tegen de wang te drukken,
zo was ik voor hen. Ik boog mij naar ze toe en ik gaf hun te eten.
(Hosea 11:2-4, Groot Nieuws Bijbel)
Is er soms een vader onder u, die, als zijn zoon hem om een vis
vraagt, hem voor een vis een slang zal geven? Of als hij om een ei
vraagt, hem een schorpioen zal geven? Indien dan gij, hoewel gij
slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te
meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem
daarom bidden. (Mattheüs 7:11)
42
Ik zal hem tot een vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn. Wanneer
hij ongerechtigheid bedrijft, zal Ik hem tuchtigen met een roede der
mensen en met slagen der mensenkinderen. (2 Samuel 7:14)
Hij is de vader der wezen en de rechter der weduwen, God in zijn
heilige woning; (Psalmen 68:5)
Gelijk zich een vader ontfermt over zijn kinderen, ontfermt Zich de
Here over wie Hem vrezen. (Psalmen 103:13)
Want de Here bestraft wie Hij liefheeft, ja, gelijk een vader een zoon,
aan wie hij welgevallen heeft. (Spreuken 3:12)
En Ik zal u tot Vader zijn en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn,
zegt de Here, de Almachtige. (2 Corinthiërs 6:18)
Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te
vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door
welke wij roepen: Abba, Vader. (Romeinen 8:15)
En, dat gij zonen zijt, God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in
onze harten, die roept: Abba, Vader. (Galaten 4:6)
En gij hebt de vermaning vergeten, die tot u als tot zonen spreekt:
Mijn zoon, acht de tuchtiging des Heren niet gering, en verslap niet,
als gij door Hem bestraft wordt, want wie Hij liefheeft, tuchtigt de
Here, en Hij kastijdt iedere zoon, die Hij aanneemt. Als tuchtiging
hebt gij dit te dragen: God behandelt u als zonen. Want is er wel een
zoon, die door zijn vader niet getuchtigd wordt? Blijft gij echter vrij
van de tuchtiging, welke allen ondergaan hebben, dan zijt gij
bastaards, en geen zonen. Voorts, de tuchtiging van onze vaders naar
het vlees hebben wij ondergaan en wij zagen tegen hen op; zullen wij
ons dan niet nog veel meer onderwerpen aan de Vader der geesten, en
leven? Want zij hebben ons voor luttele dagen naar hun beste weten
getuchtigd, maar Hij doet het tot ons nut, opdat wij deel verkrijgen
aan zijn heiligheid. Want alle tucht schijnt op het ogenblik zelf geen
vreugde, maar smart te brengen, doch later brengt zij hun, die erdoor
geoefend zijn, een vreedzame vrucht, die bestaat in gerechtigheid.
(Hebreëen 12:5-11)
3 – De bijbel over kinderen in de gemeente
43
Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven,
opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven
heeft. (Johannes 3:16). Deze overbekende tekst nemen we als
uitgangspunt als we ons gaan verdiepen in de plaats die de kinderen
krijgen in de Bijbel. En de kennis die we daarover opdoen vertalen we
naar de plaats die kinderen hebben in de gemeente.
Naar Gods beeld geschapen
God heeft de aarde gemaakt. En het was goed. Hij heeft de aarde met
liefde geschapen. En als kroon op de schepping maakte Hij de
mensen. Met een duidelijke taak: zij mochten onderkoning worden. Ze
werden verantwoordelijk voor het onderhouden van Gods prachtige
wereld.
Er staat in Genesis 1: 27: “God schiep de mens als zijn evenbeeld, als
evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij
de mensen.” Toen God de mens schiep en alles was goed, in het
paradijs, leek de mens op God. Hij had dezelfde eigenschappen als
God: liefdevol, heilig, trouw en met een zuivere wil. Hij hield van de
aarde en de schepping en had het beste met de wereld voor, net als
God. God vertrouwde de wereld toe aan iemand die er zijn hart in zou
leggen, zoals God zelf dat ook zou doen.
Maar dan valt er een schaduw over dit mooie begin: de zondeval. Na
de zondeval valt het beeld van God in stukken. Wat er overblijft, is
niet meer dan een schaduw van hoe God de mensen bedoeld heeft.
Als je naar de mens kijkt kun je nog steeds God eigenschappen er in
terugvinden. We doen nog steeds goede dingen, hebben besef van
goed en kwaad en voelen aan dat onze keuzes consequenties hebben.
Maar God heeft de mensen niet losgelaten. Hij heeft ze zelfs niet
ontheven uit hun functie. Er kwam wel afstand tussen God en
mensen. Het uitvoeren van hun taak, namelijk de aarde verzorgen en
bevolken, wordt moeilijker. Maar het blijft de opdracht die God de
mensen meegeeft. God benadrukt ook in deze gebroken wereld om
God én de naaste lief te hebben. ( Marc. 12: 29-31 )
Kijken naar kinderen
Onze genadige God koos ervoor om in die gebrokenheid een belofte uit
te spreken: op een dag maak ik alles goed en zullen jullie weer
mensen kunnen zijn zoals ik die bedoeld heb. Zijn liefde voor ons en
Zijn wil om die liefde door te geven is niet gebroken, maar blijft
krachtig en oneindig voor ons stromen door Zijn hart. Daarom gaf
44
Zijn Zoon Zijn plaats in de hemel op, om die band tussen God en
mensen weer te herstellen. De liefde van God werd daarin tastbaar:
een mens zoals wij. Zo komen we uit bij Johannes 3: 16 en bij ons
uitgangspunt om naar de kinderen in de gemeente te kijken. We zijn
allemaal beelddragers van God. Allemaal in staat om lief te hebben en
die liefde uit te delen. Wij moeten leren om zo naar onze kinderen te
kijken, zoals God naar zijn kinderen kijkt. Want wij zijn, ook voor
onze kinderen, Gods vertegenwoordigers op aarde. Dat bepaalt ten
diepste hoe we met elkaar en met onze kinderen omgaan. Dat bepaalt
ook de plek die de kinderen in de gemeente krijgen. Ook zij zijn
beelden van God en ook zij mogen, dankzij Gods zoon, uitgroeien tot
volwassen vertegenwoordigers op aarde, als zij in Christus geloven.
God wil de opvoeders in de gemeente gebruiken om de kinderen bij
Hem te brengen en Hem te leren kennen.
Kinderen zijn door God gemaakt en aan ons gegeven. David spreekt
hierover in Psalm 139: 15,16: “Toen ik in het verborgene gemaakt
werd, kunstig geweven in de schoot van de aarde, was mijn wezen
voor u geen geheim. Uw ogen zagen mijn vormeloos begin, alles werd in
uw boekrol opgetekend, Aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet
één.”
Kinderen in het Oude Testament
In het Oude Testament staan heel veel aanwijzingen over hoe God wil
dat we met onze kinderen omgaan. Hij vertelt ons hoe we naar
kinderen moeten kijken, welke plek we ze moeten geven in het gezin
en in de gemeenschap, hoe we ze moeten opvoeden en hoe we ze bij
het leven met God kunnen betrekken. God wijst er zelf elke keer op
dat de kinderen betrokken bij en onderwezen in het leven met God
moeten worden. Een duidelijke opdracht geeft God aan de ouders via
Jozua. In Jozua 3 en 4 staat het verhaal van de doortocht door de
Jordaan. Nadat het volk de rivier over is gegaan stuurt Jozua de
stamhoofden van iedere stam van Israël terug om een steen uit het
water te nemen. Van die twaalf stenen maken ze een stapel. Die
stapel stenen is een teken van het wonder van de droge Jordaan.
Jozua zegt dan tegen het volk: “Wanneer uw kinderen later vragen wat
deze stenen betekenen, dan moet u hun het volgende vertellen […]”
(vers 21 en 22). Die stenen zijn monumenten. Je kunt het teken
aangrijpen als reden om Gods Naam groot te maken voor je kinderen.
Die momenten zijn er ook in ons leven. Bij gebeurtenissen zoals
geboorte, doop, verjaardagen en jubilea kunnen we over Gods grote
daden vertellen.
45
Maar God wil meer. Als Mozes de geboden van de Here doorgeeft aan
het volk spreekt hij de volgende woorden in Deuteronomium 11: 2, 3:
„Wees u ervan bewust dat uw kinderen geen getuige zijn geweest van
de opvoeding die de Heer u gaf, en niet met eigen ogen zijn grootheid
hebben gezien, zijn sterke hand en opgeheven arm. Wat weten zij van
de wonderen en daden die hij in Egypte verrichtte, ten koste van de
farao en zijn hele volk?‟ . Daarna volgt een korte opsomming van die
grote daden en voorschriften voor in het nieuwe land. Daarna is de
conclusie van Mozes, Deuteronomium 11: 18-21:
„Houd mijn woorden dus in gedachten, maak ze u eigen, draag ze als
een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. Prent ze uw
kinderen in en spreek er steeds over, thuis, onderweg, als u naar bed
gaat en als u op staat. Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op
de poorten van de stad. Dan zullen u en uw kinderen lang mogen
wonen in het land dat de heer uw voorouders onder ede heeft beloofd,
zolang de hemel boven de aarde staat.‟
Uit deze tekst blijkt duidelijk dat kinderen onderwezen moeten
worden om het geloof in de geslachten door te geven. God hecht daar
een groot belang aan. Dat blijkt weer uit deze tekst en zo staan er een
groot aantal opdrachten van God in het Oude Testament waar God
wijst op het belang van het geloof doorgeven aan de kinderen. Enkele
voorbeelden zijn Exodus 12: 26, daar geeft Mozes duidelijke
voorschriften om de kinderen op eenvoudige manier uit te leggen
waarom het Pesachoffer wordt gebracht. In Deuteronomium 6:7 wordt
een heel duidelijke opdracht gegeven om altijd met je kinderen over
God te praten. En in vers 20 van datzelfde hoofdstuk worden
eenvoudige antwoorden gegeven op de vragen die kinderen kunnen
stellen bij de wetten en de regels van de Heer. Spreuken 22 vers 6
erkent de ontvankelijkheid van een kind voor de opvoeding. Jong
geleerd is oud gedaan, zeg maar. Zo zie je dat opvoeden en
onderwijzen niet alleen gebeurt op de momenten die gewijd zijn aan
God. Het dagelijkse leven moet vervuld zijn met verwijzingen naar
Gods grote daden. Thuis, onderweg, bij het slapen gaan en bij het
opstaan. Net als God ons omringd (Psalm 139) moeten wij onze
kinderen omringen met God.
Uit al deze opdrachten blijkt dat God vindt dat kinderen bij het volk
horen. Hij sluit Zijn verbond dan ook niet alleen met Abraham, maar
met Abraham en zijn kinderen. God wil dat Abraham en zijn
nageslacht hun kinderen besnijden op de achtste dag na de geboorte
(Genesis 17:12). Dit was in die tijd uitzonderlijk. In de volken rond
Abraham was de besnijdenis vaak een initiatierite voor jongen die
man werden. God gaf de opdracht om jongetjes van acht dagen oud al
46
te besnijden, als teken van het verbond wat hij met Abraham sloot.
De eisen, maar vooral de beloften van het verbond gelden voor
iedereen van het volk, van jongs af aan. Kinderen horen erbij. Dit
herhaalt God op de Sinaï (Exodus 19,20 e.v.; Leviticus 12:3)
Geschenk van God
Naast dat de Bijbel benadrukt dat de ouders verantwoordelijk zijn
voor de opvoeding en vorming van hun kinderen wordt er ook steeds
benadrukt dat kinderen een geschenk zijn van God. De psalmen 127
en 128 bejubelen de kinderen als „een geschenk van de Heer‟ ,
„beloning van God‟ , „pijlen in je koker‟ en „een kring van jonge
olijfbomen om je tafel‟ . Allemaal omschrijvingen die weergeven wat
een geschenk kinderen zijn. Ze brengen vreugde in je huis. In de tijd
van Israël was het ook een garantie voor het voortbestaan van je
familie. Kinderen maken je rijk. Toen heel praktisch, maar ook nu
nog. Door hun frisse blik op het leven kun je van ze leren. Ze zijn
flexibel en afhankelijk en dat maakt hun manier van leven als een
voorbeeld voor ons. Dit komt ook weer terug in Jezus‟ woorden over
kinderen in het Nieuwe Testament, zie verderop in dit artikel.
Priester Jojada en koning Joas ( Kinderwerk Meesterwerk, Ria de
Baat en Anne Nijburg, IBB 2007, p. 38-39 )
Een prachtig praktijkvoorbeeld is de geschiedenis van koning Joas, 2
Kronieken 24. Joas is pas 7 jaar als koning wordt. Een kind nog. Dit
kind wordt opgevangen en opgevoed door een priester, Jojada, die
kennis had van God en het geloof niet was kwijtgeraakt. Hij had grote
invloed op Joas zolang hij leefde. Joas maakte keuzes die zijn
voorgangers niet gemaakt hadden. Hij wilde de tempeldienst
herstellen. Als Jojada sterft krijgt hij een Koninklijke begrafenis. Zo
belangrijk was Jojada voor Joas.
Schrijnend in dit verhaal is de afloop. De invloed van Jojada valt snel
na zijn dood weg en Joas luistert naar de verkeerde mensen. De
waarden van Jojada zijn kennelijk niet in zijn hart geland. Om de een
of andere reden is Jojada er niet in geslaagd het innerlijk van de
jongen te vormen. De zoon van Jojada verschijnt nog ten tonele en die
heeft het geloof van zijn vader duidelijk wel zich eigen gemaakt.
Uit dit verhaal leren we dus hoe belangrijk het voorleven van het
geloof is, maar dat het bereiken van het hart daarmee niet
gegarandeerd is. Ieder kind moet uiteindelijk zelf kiezen of de weg van
God ook zijn of haar weg zal worden.
47
Andere belangrijke personen in het Oude Testament worden als kind
al geroepen door God. Denk aan David, de jongste van de zonen van
Isaï, zo onbelangrijk dat hij niet eens werd geroepen toen Samuël
langskwam. Denk aan Samuël zelf, wiens leven al aan de Heer werd
toegewijd voordat het bestond. Denk aan Mozes, die als baby al gered
werd om het volk uit Egypte te kunnen leiden. En Isaäk, die pas
geboren werd als stamhouder toen het menselijk gesproken niet meer
mogelijk was. Naäman werd door zijn dienstmeisje naar Elisa
gestuurd. Zij getuigde van de God die ze in haar kinderjaren had leren
kennen. ( Kinderen in de Bijbel – op wie lijk jij?, Marianne Buitenhuis,
Charisma, 1 mei 2002 )
Dromen dromen
Een andere tekst waaruit blijkt hoeveel belang God hecht aan
kinderstemmen is Joel 3: 1-2: „Daarna zal zich dit voltrekken: Ik zal
mijn geest uitstorten over al wat leeft. Jullie zonen en dochters zullen
profeteren, oude mensen zullen dromen dromen en jongeren zullen
visioenen zien; zelfs over slaven en slavinnen zal ik in die tijd mijn
geest uitgieten.‟
God spreekt hier via Joël over de meest onbetekende groepen van de
toenmalige samenleving. Hij zal ze gebruiken om Zijn naam groot te
maken en Zijn komst en Zijn boodschap bekend te maken. Ze zijn het
waard. Wij moeten de woorden, de stemmen van kinderen die spreken
over God serieus nemen en laten klinken. God zal ze gebruiken, Hij
wíl ze gebruiken.
Joodse traditie ( Kinderwerk Meesterwerk, Ria de Baat en Anne
Nijburg, IBB 2007, p.27-28 en 30-33 )
Deze twee Bijbelse gegevens zien we terug in de geloofsopvoeding in
de Joodse traditie. De kinderen worden al vroeg opgevoed en
onderwezen in de Thora. Voor jongens en meisjes is dit een aparte
weg. Meisjes krijgen praktisch onderwijs over spijswetten en andere
voorschriften. Jongens bestuderen de Talmoed. Dit leidt uiteindelijk
tot de Bat en Bar Mitswa. Meisjes doen Bat Mitswa als ze 12 zijn,
jongens doen hun Bar Mitswa als ze 13 zijn. Dan zijn ze klaar om
goede daden (de letterlijke betekenis van Bar en Bat Mitswa is zoon en
dochter van het gebod) te doen.
En ze worden bij het geestelijk leven betrokken. Tijdens de
Pesachmaaltijd mag het jongste kind de „waarom‟ -vragen stellen die
de verschillende onderdelen van de maaltijd uitleggen. Kinderen
krijgen al vroeg voorgedaan hoe een tefilien, een gebedsriem,
48
omgedaan wordt. En al snel leren ze de dag te beginnen met een
gebed om God te danken en om vergeving en een zegen te vragen. In
het Joodse onderwijs wordt heel planmatig gewerkt aan een goede
godsdienstige opvoeding.
Lessen uit het Oude Testament en de Joodse traditie
Zo leren we uit het Oude Testament en de Joodse traditie hoe we in
de gemeente naar de kinderen moeten kijken en hoe we met ze
moeten omgaan.
In de eerste plaats leren we dat de kinderen er helemaal bijhoren. De
reden daarvoor is dat God ook met hen het verbond heeft gesloten en
Zijn beloften dus ook voor hen gelden. Die beloften hebben echter als
voorwaarde dat ze zich houden aan de regels van het verbond (de wet)
omdat ze dan een lang en gelukkig leven zullen hebben. Die regels
moeten voorgeleefd en uitgelegd worden, ondersteund met beelden,
zoals de 12 stenen in de Jordaan.
Opvallend is ook dat God niet alleen spreekt tegen de ouders, maar
tegen het hele volk. Ieder die onder het verbond valt, heeft daarin
verantwoordelijkheid naar de kinderen toe.
In het voorbeeld van priester Jojada en koning Joas zien we hoeveel
invloed volwassen mensen kunnen hebben op het leven en handelen
van de kinderen. Zo heeft ook onze opvoeding onschatbaar veel
invloed op het leven en handelen van onze kinderen later. Dat geeft
een enorme verantwoordelijkheid. God wil dat we die
verantwoordelijkheid dragen in Zijn licht, zodat onze kinderen Hem
leren kennen door ons heen.
God vindt kinderen van zo‟ n grote waarde dat Hij ze zal gebruiken
om Zijn komst aan te kondigen. Zij zullen dromen dromen en
visioenen zien, Hij wacht niet af tot ze volwassen zijn, maar kan ze al
gebruiken in hun jeugd. Laat dat ook voor ons een voorbeeld zijn. De
Joden hebben in hun tradities vormen gegeven aan de opdrachten
van God. Zij betrekken kinderen bij hun eredienst door ze al vroeg te
onderwijzen in de Thora en ze handelingen aan te leren die horen bij
het dienen van God. Welke handelingen leren wij onze kinderen?
Het verbond en de kinderdoop
Een belangrijk gegeven uit het Oude Testament is het verbond. Als je
over het verbond spreekt kom je al snel bij het teken van de
kinderdoop, zoals dat bediend wordt in de gereformeerde kerken. In
49
het doopformulier uit de Liturgische formulierenv van de
gereformeerde kerken (vrijgemaakt) staat hierover het volgende:
De kinderen van gelovige ouders ontvangen de heilige doop als
afbeelding en garantie van het verbond dat God ook met hen gesloten
heeft, al begrijpen ze hier nog niets van. Voor Hem horen ze er
helemaal bij.
En de praktische uitwerking die dit heeft in de opvoeding van de
kinderen wordt verderop in het formulier beschreven:
Op grond van deze beloften van de drie-enige God horen gelovige
ouders dagelijks voor hun kinderen te bidden om de vervulling van die
belofte. Zij moeten hun kinderen van jongs af aan leren ook zelf
daarom te bidden in het vaste vertrouwen dat de Heer deze gebeden
zal verhoren. Ouders zijn in de opvoeding geroepen hun kinderen te
leren diep ontzag voor de Heer te hebben. Ze moeten hun kinderen
voorgaan in het vertrouwen op God en in het leven met Hem.
Ook in onze tijd wordt er dus beleden dat het kind erbij hoort en dat
het opgevoed moet worden in het geloof. Nu eens kijken hoe Jezus zelf
aandacht heeft gegeven aan de kinderen.
Kinderen in het Nieuwe Testament
Zoals in het Oude Testament God weerspiegeld werd in priesters en
profeten, zo kunnen we God in het Nieuwe Testament zien in Jezus.
Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.vi Mens zoals een mens
bedoeld is, zoals God hem oorspronkelijk geschapen heeft.
Jezus
De Here Jezus werd geboren als kind. Het was kennelijk belangrijk
dat Jezus vanaf begin leerde compleet mens te zijn. Dus Jezus was
een klein en afhankelijk baby‟ tje en groeide op, werd dreumes,
peuter, kleuter, kind, puber… Hij kreeg onderwijs in de Thora zoals
alle Joodse jongetjes. Hij ging mee naar de synagoge en naar de
tempel. Hij speelde met andere kinderen en werd geconfronteerd met
leven en dood. Op zijn dertiende deed hij Bar Mitswa en was hij een
volwassen man. Hij mocht mee naar de tempel en was leergierig naar
de dingen van Zijn Vader. Zoals het voor veel mensen een troost is dat
Jezus mens was en onze gevoelens kent en heeft meegemaakt, zo is
Jezus ook kind geweest. Hij kent de vreugde en het verdriet van een
kind. Hij kent het opgroeien, het ontwikkelen, de nieuwsgierigheid, de
ontdekkingstocht. Hij kent alle dingen die eigen zijn aan een kind.
50
Verder leren we in het Nieuwe Testament over Jezus dat Hij een groot
hart had voor de mensen in de samenleving die achtergesteld werden.
Hij gaf om weduwen, tollenaars, hoeren en kinderen. Vaak ruimde hij
speciaal tijd voor hen in, tegen de verwachting van de discipelen in.
We lezen bijvoorbeeld in Marcus 14 het verhaal van een vrouw die
tijdens een maaltijd Jezus‟ voeten zalft met heel dure olie. De
discipelen irriteren zich hieraan en laten dat ook aan haar merken.
„Ze voeren tegen haar uit‟ (vers 5). Jezus zegt dan: ‘Laat haar met
rust, waarom vallen jullie haar lastig? Ze heeft iets goeds voor mij
gedaan. Want de armen zijn altijd bij jullie, en jullie kunnen weldaden
aan hen bewijzen wanneer je maar wilt, maar ik zal niet altijd bij jullie
zijn. Wat ze kon, heeft ze gedaan: ze heeft mijn lichaam nu al met olie
gebalsemd, met het oog op mijn begrafenis. Ik verzeker jullie: waar ook
maar ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, zal ter
herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’vii
De kinderzegening ( Marc. 9,10 )
Jezus laat Zijn hart voor kinderen zien in het verhaal van de
kinderzegening. Mensen, we nemen altijd aan dat dit de ouders zijn,
proberen hun kinderen bij Jezus te brengen. Ze willen dat Hij de
kinderen aanraakt en zegent. Ze zijn zich ervan bewust wat een
aanraking van Jezus kan betekenen voor hun kinderen. Maar de
discipelen zien het anders. Jezus is in gesprek met Farizeeën (Mar.
10:1-12) en zijn leerlingen denken dat hij geen tijd heeft voor „lastige‟
kinderen. Je verbazing hierover neemt toe als je je realiseert dat in
Marcus een hoofdstuk eerder, Jezus het kind nog als voorbeeld heeft
gebruikt: „Ze kwamen in Kafarnaüm. Toen ze in huis waren,
vroeg hij hun: ‘Waarover waren jullie onderweg aan het
redetwisten?’ Ze zwegen, want ze hadden onderweg met elkaar
getwist over de vraag wie van hen de belangrijkste was. Hij ging
zitten en riep de twaalf bij zich. Hij zei tegen hen: ‘Wie de
belangrijkste wil zijn, moet de minste van allemaal willen zijn
en ieders dienaar.’ 36 Hij pakte een kind op en zette het in hun
midden neer; hij sloeg zijn arm eromheen en zei tegen hen: 37
‘Wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op;
en wie mij opneemt, neemt niet mij op, maar hem die mij
gezonden heeft.‟
Hier benadrukt Jezus zijn hart voor de minderbedeelden in de
samenleving. Een kind, onbetekenend in de volwassen wereld. En ze
praten met Jezus daarover. Hoe moeten we omgaan met hen die het
minder hebben, die niet meetellen, die niet voor vol worden
aangezien? En Jezus waarschuwt hen: „Wie een van de geringen die in
51
mij geloven van de goede weg afbrengt, zou beter af zijn als hij met een
molensteen om zijn nek in zee gegooid werd.‟ Wat een waarschuwing!
Jezus hart gaat uit naar kinderen en zwakken. En wat schets dan je
verbazing: een hoofdstuk verder willen de discipelen de kinderen
wegsturen. Ze zijn lastig, Jezus heeft het natuurlijk veel te druk. Maar
nee, Jezus heeft het niet te druk. Hij corrigeert zijn leerlingen en roept
de kinderen bij zich. Wat een bijzonder moment, voor de kinderen,
voor de discipelen en ook voor ons. Hij neemt de tijd voor de kinderen,
hij zet ze op schoot, raakt ze liefdevol aan en zegent ze. Hij laat Zijn
hart spreken.
Hij neemt ze ook als voorbeeld voor ons. We kunnen heel veel leren
van de manier waarop kinderen in het leven staan. Ze zijn flexibel en
afhankelijk en ontvankelijk om dingen te leren en hun gedrag daarop
aan te passen. Jezus wil dat wij worden als een kind, afhankelijk van
en ontvankelijk voor God.
Weid mijn lammeren
Een andere passage uit het Nieuwe Testament waar vaak naar
verwezen wordt als er over kinderen in Bijbel gesproken wordt is
Johannes 21: 15-17: Toen ze gegeten hadden, sprak Jezus Simon
Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de
anderen hier?’ Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u
houd.’ Hij zei: ‘Weid mijn lammeren.’ Nog eens vroeg hij: ‘Simon, zoon
van Johannes, heb je me lief?’ Hij antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik
van u houd.’ Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen,’ en voor de derde maal
vroeg hij hem: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van me?’ Petrus
werd verdrietig omdat hij voor de derde keer vroeg of hij van hem hield.
Hij zei: ‘Heer, u weet alles, u weet toch dat ik van u houd.’ Jezus zei:
‘Weid mijn schapen’.
Jezus geeft hier de opdracht aan Petrus om Zijn kudde te weiden.
Jezus‟ zelf heeft zich vergeleken met een goede herder. Petrus krijgt
die taak, nu dat Jezus weer naar de hemel gaat. Opvallend is dat de
lammetjes en de schapen beide genoemd worden. De lammetjes van
de kudde zijn kwetsbaar en blijven soms achter, moet gedragen en
soms extra verzorgd worden. Zo is het ook in de gemeente van
Christus. De kudde is de gemeente, deze bestaat uit lammetjes en
schapen, kinderen en volwassen, beide met hun eigen plek en hun
eigen behoeften. Er wordt hier door Jezus aan de kinderen van de
gemeente gedacht en op hen gewezen.
Intocht in Jeruzalem ( Mat. 21: 1-17 )
52
Nog een mooi verhaal uit de Evangeliën is het verhaal van de intocht
in Jeruzalem. In Matteüs wordt dit verhaal uitgebreid vertelt. Een
spontaan feest barst los, rond Jezus die op een ezel naar Jeruzalem
rijdt. In de tempel zorgt Jezus voor tumult. Dat merken ook de
farizeeën en daar komen ze op af. En dan horen ze de kinderen
zingen: ‘Hosanna voor de Zoon van David!’. Dat schiet in het
verkeerde keelgat. En ze gaan op hoge poten naar Jezus toe. Jezus
reageert met Zijn gewoonlijke kalmte: jullie kennen de Bijbel toch?
Staat er niet geschreven: ‘Door de mond van kinderen en zuigelingen
hebt u zich een loflied laten zingen.’ Prachtig hoe hij de kinderen hier
in hun waarde laat en ze Zijn koningschap laat bevestigen.
Timoteüs
Uit het Oude Testament haalden we het verhaal van Jojada aan, als
voorbeeld van iemand die met God werd opgevoed. In het nieuwe
Testament is ook zo‟ n voorbeeld: Timoteüs. Hij werd door zijn
moeder en grootmoeder onderwezen in de Bijbel en in de betekenis
van Jezus Christusxi. En hij, in tegenstelling tot Jojada, maakt het
geloof zich eigen en richt zijn eigen leven in op basis van het geloof.
Hij wordt vertrouweling van Paulus. En Paulus benadrukt in zijn
brieven ook hoe belangrijk de moeder en oma van Timoteüs geweest
zijn voor de ontwikkeling van zijn geloof. Een hoopgevend voorbeeld
voor de opvoeders van vandaag. Als wij onze kinderen over Gods grote
daden vertellen en in ons leven het leven met Hem voorleven gebruikt
God dit om het geloof in de harten van onze kinderen tot bloei te laten
komen.
Voor u is de belofte en voor uw kinderen
De laatste tekstplaats in het Nieuwe Testament waar ik aandacht aan
wil geven is Handelingen 2. De Heilige Geest wordt uitgestort, Jezus‟
plaatsvervanger op aarde. Hij zal de discipelen, en ons, helpen om de
boodschap van Jezus ons eigen te maken en ernaar te leven. De
mensen in Jeruzalem horen vreemde geluiden en zien vreemde
dingen. De discipelen zijn vol van God en verkondigen de boodschap
van Jezus als nooit tevoren. Petrus neemt het woord en verklaard wat
er gebeurt aan de hand van het tekstgedeelte uit Joël (zie eerder dit
artikel) over de uitstorting van de Heilige Geest.
Als hij uitgesproken is zijn veel mensen onder de indruk en willen ze
weten hoe ze ook bij Jezus kunnen horen. „Petrus antwoordde: ‘Keer u
af van uw huidige leven en laat u dopen onder aanroeping van Jezus
Christus om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de heilige
53
Geest u geschonken worden, want voor u geldt deze belofte, evenals
voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze
God, tot zich zal roepen.‟ (Hand. 2: 38-39). Net zoals in het oude
verbond werkt deze belofte door generaties heen. Hij is ook voor de
kinderen. Zij mogen zich in Jezus geborgen weten.
Lessen uit het Nieuwe Testament
Terug naar de tekst waar we mee begonnen zijn. Jezus is gekomen als
een belichaming van de liefde van God voor wie in Hem geloofd. Met
zoveel liefde kijkt God naar ons en naar onze kinderen. En zo moeten
wij ook naar onze kinderen kijken, als beelddragers van God, die heel
kunnen worden in het licht van Jezus‟ dood en opstanding. Dat doel
moeten we voor ogen houden als we werken met en spreken over
kinderen in de kerk.
Van Jezus leren we twee dingen. Hij gaf de kinderen prioriteit. Hij
was druk bezig met de leiders van toen, toen de kinderen bij Hem
kwamen. En hij zag ze, sprak met ze, gaf ze wat ze nodig hadden. Dat
is ook onze taak nu. We moeten oog hebben voor de lammetjes van de
kudde. Ze verdienen hun eigen plek aan benadering.
Het tweede wat opvalt, is dat Jezus Zijn leerlingen berispt, de leiders
van de latere gemeente, voor hun gedrag naar de kinderen toe. Laat ze
bij me komen, zegt Hij, ze horen erbij, verdienen een plaats, verdienen
aandacht op hun eigen niveau. De leiders van de gemeente moeten
ook de kinderen voor ogen hebben. Als wij in de gemeente iets voor
de kinderen willen doen, moeten de leiders van de gemeente
daarachter staan en dat laten zien in hun houding en in de
beleidsplannen die ze maken. Jezus gebruikt het gedrag van de
kinderen zelfs om de leiders van Israël, de farizeeën en
Schriftgeleerden te onderwijzen, tijdens de intocht in Jeruzalem. Zo
mogen wij ons ook laten onderwijzen door onze kinderen.
En dan de voortzetting van het verbond. De kinderdoop en de tekst
uit Handelingen 2 zijn nauw met elkaar verbonden. De belofte is voor
hen die gaan geloven en hun kinderen. De kinderen worden
betrokken bij de gemeente die ontstaat na de eerste Pinksterdag. Ze
horen erbij.
En nu… vandaag!
Wat betekenen al deze ontdekkingen nu voor de kerk van vandaag?
Zoals we hebben gezien valt er veel te leren uit de Bijbel en de Joodse
traditie over geloofsopvoeding en over de plek van kinderen in de
gemeente. Het past ons onze houding kritisch te bekijken en na te
54
gaan of we naar de kinderen kijken zoals Jezus dat deed. Geven we ze
de tijd en aandacht die ze nodig hebben? Krijgen ze hun eigen plek in
de gemeente en staan ze daarmee in het midden van de gemeente als
deel van het geheel, zoals ook de ouderen, de jongvolwassenen, de
zieken, de gehandicapten, de jongeren hun eigen plek innemen in de
gemeente. Is er plaats voor de eigenheid van de kinderen? En hoe zit
het met de leiders van de gemeente? Hebben zij de kinderen voor
ogen? Of ergeren ze zich aan hun eigenheid en willen zij ze liever
wegsturen? Nemen ze de belangen van de kinderen in overweging als
er besluiten over beleid moeten worden genomen? En zijn ze bereid
van kinderstemmen te leren als hun stemmen te horen zijn in de
gemeente.
En hoe zit het met de geloofsopvoeding? Is dat iets wat we met elkaar
doen, zoals in het Oude Testament of is het vooral iets van thuis?
Kunnen we er met elkaar over praten, elkaar ondersteunen en van
elkaar leren?
Heel veel vragen die we over onze eigen gemeente kunnen stellen. Als
een soort spiegel waarin we kunnen kijken of het goed gaat.
Misschien kunnen een heleboel vragen wel met ja beantwoord
worden. Misschien een aantal met nee. In ieder geval willen we leren
van de Bijbel en ook de gemeente een plaats maken waar kinderen
hun eigen plek innemen. Want we willen dat onze kinderen God leren
kennen en Hem gaan dienen, zodat ze beelddrager van God mogen
worden en in Jezus‟ genade kunnen opgroeien en volwassen worden.
55
Download