Kinderen in de Bijbel en Gemeente De Bijbel over kinderen (1) Kinderen horen erbij: De eerste gedachte die duidelijk in de bijbel naar voren komt is: de kinderen horen er helemaal bij. Op meerdere plaatsen zie je dat kinderen delen in de belofte van het heil in de lijn van de generaties. Dat gegeven is belangrijk voor de bezinning op de plaats van het kind in de gemeente. De Bijbel laat op een aantal plaatsen duidelijk zien dat kinderen delen in dat verbond en in de belofte van het heil. In Genesis 17: 7 staat: “Ik sluit een verbond met jou en met je nakomelingen, met alle komende generaties, een eeuwigdurend verbond: ik zal jouw God zijn en die van je nakomelingen.” God sluit zijn verbond met Abraham en zijn nakomelingen. Het verbond is gesloten met volwassenen én kinderen. Dit wordt bevestigd door Petrus in Handelingen 2:39: ‘want voor u geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen.’ Kinderen delen dus in de belofte van het verbond. De bijbel laat hiervan ook een mooi voorbeeld zien als de gevangenbewaarder van Filippi tot geloof komt. Dit wordt beschreven in Handelingen 16:33: “Meteen daarna werden hij en zijn huisgenoten gedoopt”. Als we kijken naar de plaats van kinderen kunnen we ook het beeld van het lichaam gebruiken. We lezen 1 Korintiërs 12: 18-25: “God heeft nu eenmaal alle lichaamsdelen hun eigen plaats gegeven, precies zoals hij dat wilde. 19 Als ze met elkaar slechts één lichaamsdeel zouden vormen, zou dat dan een lichaam zijn? 20 Het is juist zo dat er een groot aantal delen is en dat die met elkaar één lichaam vormen. 21 Het oog kan niet tegen de hand zeggen: ‘Ik heb je niet nodig,’ en het hoofd kan dat evenmin tegen de voeten zeggen. 22 Integendeel, juist die delen van het lichaam die het zwakst lijken zijn het meest noodzakelijk. 23 De delen van ons lichaam waarvoor we ons schamen en die we liever bedekken, behandelen we zorgvuldiger en met meer respect 24 dan die waarvoor we ons niet schamen. Die hebben dat niet nodig. God heeft ons lichaam zo samengesteld dat de delen die het nodig hebben ook zorgvuldiger behandeld worden, 25 zodat het 1 lichaam niet zijn samenhang verliest, maar alle delen elkaar met dezelfde zorg omringen.” Wij betrekken dit beeld vaak op de verscheidenheid aan gaven in de gemeente. Maar het beeld zegt natuurlijk ook dat alle leden van de gemeente een eigen volwaardige plek hebben. En daar horen de kinderen dus ook bij. Er staat zelfs: juist die delen van het lichaam die het zwakst lijken zijn het meest noodzakelijk… zou je dat kunnen toepassen op de kinderen? Kinderen hebben hun eigen plek: De tweede gedachte die in de bijbel naar voren komt is: de kinderen hebben hun eigen plek. We lezen Jozua 4:20-22: “Jozua richtte daar de twaalf stenen op die ze uit de Jordaan hadden meegenomen. 21 Hij zei tegen de Israëlieten: ‘Wanneer uw kinderen later vragen wat deze stenen betekenen, 22 dan moet u hun het volgende vertellen:” 12 stenen uit de Jordaan worden opgericht als gedenkstenen. Dit moet gedaan worden met het oog op de kinderen. Zij zullen dit zichtbare teken zien, zodat ze vragen gaan stellen. En welke ouder laat een vragend kind staan? Kinderen krijgen een eigen aanpak voor ‘geloofsoverdracht’. We kennen allemaal het gedeelte van Marcus 10:13-16. “De mensen probeerden kinderen bij hem te brengen om ze door hem te laten aanraken, maar de leerlingen berispten hen. 14 Toen Jezus dat zag, wond hij zich erover op en zei tegen hen: ‘Laat de kinderen bij me komen, houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij. 15 Ik verzeker jullie: wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan.’ 16 Hij nam de kinderen in zijn armen en zegende hen door hun de handen op te leggen.” In dit gedeelte vallen 2 dingen op. Jezus neemt de kinderen in zijn armen. De meest veilige plek. Kinderen hebben het nodig om zich geborgen te weten. Jezus geeft ze dat. Dat is een goed voorbeeld voor ons. Daarnaast wordt een kind ten voorbeeld gesteld: Jezus doet een oproep: Grote mensen: wordt als een kind! Dan als laatste nog een tekst wat goed past net na Pasen. Johannes 21:15-17: “Toen ze gegeten hadden, sprak Jezus Simon Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de anderen hier?’ Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ Hij zei: ‘Weid mijn lammeren.’ 16 Nog eens vroeg hij: 2 ‘Simon, zoon van Johannes, heb je me lief?’ Hij antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen,’ 17 en voor de derde maal vroeg hij hem: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van me?’ Petrus werd verdrietig omdat hij voor de derde keer vroeg of hij van hem hield. Hij zei: ‘Heer, u weet alles, u weet toch dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Weid mijn schapen” Jezus zegt eerst tegen Petrus: “weid mijn lammeren”, daarna zegt Jezus: “hoed mijn schapen”. De jongste leden van de kudde worden het eerste genoemd. Kinderen krijgen de eerste plek. Opvallend is dat ze als lam genoemd worden; de lammetjes mogen lammetje zijn: geen klein schaapje, geen volwassene in zakformaat, maar lam: dartel, speels en jong. Twee heldere lijnen die naar voren komen in de bijbel: Kinderen horen erbij en Kinderen hebben hun eigen plek. Vraag aan ons allen: Horen bij ons de kinderen erbij? Krijgen de kinderen hun eigen plek? Volgen wij deze lijnen in de bijbel? De Bijbel over kinderen (2) Kinderen zijn een geschenk van God. God is zeer betrokken bij de geboorte van een kind. Logisch, want Hij heeft het kind zelf gemaakt! En Hij geeft het als een geschenk aan de ouders. Soms laat Hij hen van tevoren weten dat ze een kind zullen krijgen. Soms vertelt Hij welke naam ze aan het kind moeten geven. En wat het kind later zal gaan doen. Zo kreeg Zacharias van de engel Gabriël te horen dat hun zoon Johannes van de moederschoot aan vervuld zou zijn van de Heilige Geest en dat hij vele mensen tot God zou bekeren. Ook heeft God aan vele onvruchtbare vrouwen kinderen geschonken. In de volgende Bijbelteksten kun je het duidelijk merken: kinderen zijn en geschenk van God. Esau vroeg aan zijn broer Jacob die hij al jaren niet gezien had: "Wie hebt gij daar bij u?" En hij antwoordde: "De kinderen, die God in zijn genade aan uw knecht geschonken heeft." (Genesis 33:5) Jesaja zei: Zie, ik en de kinderen die mij de Here gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot zinnebeelden onder Israel vanwege de Here der heerscharen, die op de berg Sion woont. (Jesaja 18:8) 3 In de Psalmen van David: Wie is als de Here, onze God.die de onvruchtbare huisvrouw doet wonen als een blijde moeder van kinderen. Halleluja. (Psalm 113:5 en 9) Zie, zonen zijn een erfdeel des Heren, een beloning is de vrucht van de schoot. Als pijlen in de hand van een held, zo zijn de zonen der jeugd. Welzalig de man die zijn pijlkoker met deze heeft gevuld. (Psalm 127:3-5) Onze kinderen behoren God toe Zelfs is het zover gekomen luidt het woord van de Here Here, dat gij de zonen en dochters die gij Mij gebaard hadt, genomen en ten offer gebracht hebt, hun tot spijze. Was uw ontucht niet voldoende, dat gij ook mijn zonen geslacht hebt en die hebt overgegeven door ze voor hen te verbranden? (Ezechiël 16:19-21) Gods tederheid naar kinderen toe: Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. (Jesaja 40:11) Vanaf het allereerste begin is God betrokken bij het ontstaan van een nieuw leven: Zo zegt de Here, uw Maker en van de moederschoot aan uw Formeerder, die u helpt: Vrees niet, mijn knecht Jakob, (Jesaja 44:2) Heeft Hij, die mij in de moederschoot maakte, ook hem niet gemaakt? Heeft niet Eenzelfde ons in de baarmoeder bereid? (Job 31:15) Want Gij hebt mijn nieren gevormd, mij in de schoot van mijn moeder geweven. Ik loof U, omdat ik gans wonderbaar ben toebereid, wonderbaar zijn uw werken; mijn ziel weet dat zeer wel. Mijn gebeente was voor U niet verholen, toen ik in het verborgene gemaakt werd, gewrocht in de diepten van het aardrijk; uw ogen zagen mijn vormeloos begin; in uw boek waren zij alle opgeschreven, de dagen, die geformeerd zouden worden, toen nog geen daarvan bestond. (Psalm 139:13-16) Gij toch hebt mij uit de moederschoot getogen, Gij deed mij vertrouwend rusten aan de borst van mijn moeder; aan U werd ik overgegeven bij mijn geboorte, van de moederschoot af zijt Gij mijn God. (Psalm 22:9-10) 4 Op U heb ik gesteund van de moederschoot aan, van het ingewand mijner moeder aan zijt Gij mijn helper. U geldt bestendig mijn lofzang. (Psalmen 71:6) Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd. (Jeremia 1:5) Alle mensen worden echter wel geboren met een zondige natuur. Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen. (Psalm 51:7) God voorzegt soms de geboorte van een kind Hij vertelde Hagar dat ze Ismaël zou krijgen. Voorts zeide de Engel des Heren tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en hem Ismael noemen (= "God verhoort"), want de Here heeft naar uw ellende gehoord. (Genesis 16:11) Hij vertelde Sara dat ze een zoon zou krijgen, hoewel ze daar al te oud was. Maar God zeide: Neen, maar uw vrouw Sara zal u een zoon baren, en gij zult hem Isaak noemen (="Men lacht"), en Ik zal mijn verbond met hem oprichten tot een eeuwig verbond, voor zijn nageslacht. (Genesis 17:19) En Hij zeide: Voorzeker zal Ik over een jaar tot u wederkeren, en dan zal uw vrouw Sara een zoon hebben. (Genesis 18:10) Hij vertelde de vrouw van Manoach dat zij een zoon zou krijgen (Simson), en wat hij voor Israël zou gaan betekenen. En de Engel des Heren verscheen aan de vrouw en zeide tot haar: Zie, gij zijt onvruchtbaar en baart niet, maar gij zult zwanger worden en een zoon baren. Dus neem u in acht en drink geen wijn of bedwelmende drank en eet niets onreins. Want zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren; geen scheermes zal ooit op zijn hoofd komen, want van de moederschoot af zal de jongen een nazireeer Gods zijn; hij zal een begin maken met de verlossing van Israel uit de macht der Filistijnen. (Richteren 13:3) 5 Een man Gods voorspelt de geboorte van Josia, die op zijn achtste koning werd, en op zijn 18e het land begon te reinigen van de afgodendienst. Deze nu predikte tegen het altaar door het woord des Heren, en zeide: Altaar, altaar, zo zegt de Here: zie, een zoon zal aan Davids huis geboren worden met name Josia (= "Door de Here gesteund"); en hij zal op u de priesters der hoogten slachten, die offers op u ontsteken, en mensenbeenderen zal men op u verbranden. (1 Koningen 13:2) Elisa, de profeet, vertelde de Sunamitische vrouw die hem gastvrij had ontvangen dat zij een zoon zou krijgen. Zij was eerst onvruchtbaar. Toen zeide hij: Op deze zelfde tijd over een jaar zult gij een zoon omhelzen. Maar zij zeide: Och neen, mijn heer, gij man Gods, spiegel uw dienstmaagd niets voor. En de vrouw werd zwanger en baarde een zoon op dezelfde tijd een jaar later, zoals Elisa tot haar gesproken had. (2 Koningen 4:16,17) God voorspelt bij monde van de profeet Jesaja geboorte van Zijn Zoon op aarde. Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. (Jesaja 9:6) God liet Jozef via een engel weten dat Maria een zoon zou baren en hoe hij het kind moest noemen. Toen die overweging bij hem opkwam, zie, een engel des Heren verscheen hem in de droom en zeide: Jozef, zoon van David, schroom niet Maria, uw vrouw, tot u te nemen, want wat in haar verwekt is, is uit de heilige Geest. Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus (= "God redt") geven. Want Hij is het die zijn volk zal redden van hun zonden. Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen de Here door de profeet gesproken heeft, toen hij zeide: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuel geven, hetgeen betekent: God met ons. (Matteüs 1:21) De geboorte en taak van Johannes de Doper werden door een engel aan zijn vader voorspeld: 6 Maar de engel zeide tot hem: Wees niet bevreesd, Zacharias, want uw gebed is verhoord en uw vrouw Elisabet zal u een zoon baren en gij zult hem de naam Johannes (= "Welbehagen van God") geven. En blijdschap en vreugde zal uw deel zijn en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden. Want hij zal groot zijn voor de Here en wijn en sterke drank zal hij niet drinken en met de Heilige Geest zal hij vervuld worden, reeds van de schoot zijner moeder aan, en velen der kinderen Israels zal hij bekeren tot de Here, hun God. En zij noemden het kind... De naam van een kind wordt door de ouders meestal zorgvuldig gekozen. Soms laat God weten hoe het kind genoemd moet worden. Dan is het vaak een naam met een speciale betekenis. Hier volgen teksten over de naamgeving van kinderen in de Bijbel. Lees de vaak bijzondere verhalen over onvruchtbare vrouwen die kinderen baarden, bijzondere bevallingen, profetische betekenissen van namen en namen die veel zeggen over het leven of de houding van de vader of moeder. En Adam had weer gemeenschap met zijn vrouw en zij baarde een zoon en gaf hem de naam Set (= "In de plaats getreden"), want zeide zij God heeft mij een andere zoon gegeven in plaats van Abel; hem immers heeft Kain gedood. En ook aan Set werd een zoon geboren, en hij noemde hem Enos (="Mens"). (Genesis 4:25) Toen Lamech honderd tweeentachtig jaar geleefd had, verwekte hij een zoon, en gaf hem de naam Noach (= "Rust"), zeggende: Deze zal ons troosten over de moeitevolle arbeid onzer handen op deze aardbodem, die de Here vervloekt heeft. (Genesis 5:28) En Hagar baarde Abram een zoon en Abram noemde de zoon, die Hagar gebaard had, Ismael (= "God verhoort"; zoals de Here gezegd had dat ze hem moesten noemen). (Genesis 16:15) En Abraham noemde de zoon, die hem geboren was, die Sara hem gebaard had, Isaak (="Men lacht"; zoals de Here gezegd had dat ze hem moesten noemen). (Genesis 21:3) Isaak was veertig jaar oud, toen hij Rebekka, de dochter van Betuel, de Arameeer uit Paddan-aram, de zuster van de Arameeer Laban, tot vrouw nam. Nu bad Isaak de Here voor zijn vrouw, want zij was 7 onvruchtbaar; en de Here liet Zich door hem verbidden, en zijn vrouw Rebekka werd zwanger. En de kinderen stieten in haar binnenste tegen elkander. Toen zeide zij: Indien het aldus gesteld is, waarom overkomt mij dat? Daarop ging zij om de Here te vragen. En de Here zeide tot haar: Twee volken zijn in uw schoot, en twee natien zullen zich scheiden uit uw lichaam; de ene natie zal sterker zijn dan de andere, en de oudste zal de jongste dienstbaar wezen. Toen nu haar dagen vervuld waren, dat zij baren zou, waren er dan ook tweelingen in haar schoot. En de eerste kwam te voorschijn, rossig, geheel als een haren mantel; en men gaf hem de naam Esau (= "Harige"). En daarna kwam zijn broeder te voorschijn, wiens hand Esaus hiel vasthield; en hem noemde men Jakob (= "Hielhouder"). En Isaak was zestig jaar oud bij hun geboorte. (Genesis 25:20-26) (Hosea zegt later over Jakob: "In de moederschoot bedroog hij zijn broeder." Hosea 12:3) En Lea werd zwanger, baarde een zoon, en gaf hem de naam Ruben (= "Zie, een zoon"), want, zo zeide zij, voorwaar, de Here heeft mijn ellende aangezien; voorwaar, nu zal mijn man mij liefhebben. En zij werd wederom zwanger, baarde een zoon, en zeide: Voorwaar, de Here heeft gehoord, dat ik niet bemind ben, en heeft mij ook deze geschonken; en zij gaf hem de naam Simeon (= "De Heere heeft gehoord"). Wederom werd zij zwanger, baarde een zoon, en zeide: Nu zal mijn man zich ditmaal aan mij hechten, omdat ik hem drie zonen gebaard heb; daarom gaf zij hem de naam Levi (= "Gehechtheid"). En zij werd wederom zwanger, baarde een zoon, en zeide: Nu zal ik de Here loven; daarom gaf zij hem de naam Juda (= "Hij zij geprezen"). Toen hield zij op met baren. (Genesis 29:32-35) En God hoorde naar Lea, zij werd zwanger en baarde Jakob een vijfde zoon. Toen zeide Lea: God heeft mij mijn loon gegeven, omdat ik mijn slavin aan mijn man gegeven heb; en zij gaf hem de naam Issakar (= "Loon"). Wederom werd Lea zwanger en baarde Jakob een zesde zoon. Toen zeide Lea: God heeft mij een schoon geschenk gegeven; ditmaal zal mijn man bij mij wonen, omdat ik hem zes zonen gebaard heb; en zij gaf hem de naam Zebulon (= "Bijwoning"). Daarna baarde zij een dochter en noemde haar Dina (= "Gericht") . Toen gedacht God Rachel, en God verhoorde haar; Hij opende haar schoot, en zij werd zwanger en baarde een zoon. Toen zeide zij: God heeft mijn smaad weggenomen; en zij gaf hem de naam Jozef (= "Hij voege toe"), zeggende: Moge de Here mij er nog een andere zoon bijvoegen. (Genesis 30:17-24) 8 Daarna braken zij op uit Betel. Toen zij nog maar een eindweegs van Efrat verwijderd waren, baarde Rachel, en zij had een moeilijke bevalling. En terwijl zij die moeilijke bevalling had, zeide de vroedvrouw tot haar: Vrees niet, ook ditmaal hebt gij een zoon. En toen haar het leven ontvlood, want zij stierf, noemde zij hem Ben-oni (= "Zoon van mijn smart"), maar zijn vader noemde hem Benjamin (= "Zoon van mijn rechterhand"). (Genesis 35:16-18) Toen het nu de tijd was, dat zij (Tamar) baren zou, was er een tweeling in haar schoot. En toen zij baarde, stak er een zijn hand uit, en de vroedvrouw nam die, bond om zijn hand een scharlaken draad en zeide: Deze is het eerst gekomen. En toen hij zijn hand weer introk, daar kwam zijn broeder, en zij zeide: Hoe krachtig zijt gij doorgebroken, en zij gaf hem de naam Peres (= "Doorbreker"). En daarna kwam zijn broeder aan wiens hand de scharlaken draad was, en men noemde hem Zerach (= "Opgang"). (Genesis 38:27-29) Jozef gaf aan de eerstgeborene de naam Manasse (= "Die vergeten doet"), want zeide hij: God heeft mij al mijn moeite doen vergeten, en ook het gehele huis mijns vaders. En aan de tweede gaf hij de naam Efraim (= "Dubbele vruchtbaarheid"), want zeide hij: God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land mijner ellende. (Genesis 41:51) En toen het kind groot geworden was, bracht zij het naar de dochter van Farao; en hij werd door haar als zoon aangenomen, en zij noemde hem Mozes (= "Uit het water gered"), want, zeide zij: ik heb hem uit het water getrokken. (Exodus 2:10) En Mozes bewilligde erin bij de man te blijven, en deze gaf zijn dochter Sippora aan Mozes. Zij baarde een zoon en hij noemde hem Gersom (="Vreemdeling, balling"), want, zeide hij: ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land. (Exodus 2:21-22) Daarna troostte David zijn vrouw Batseba; hij kwam tot haar en had gemeenschap met haar, zij baarde een zoon en hij noemde hem Salomo (= "Vreedzame"). De Here nu had hem lief: Hij zond een boodschap door de profeet Natan en noemde hem Jedidja (= "Lieveling van de Here"), om des Heren wil. (2 Samuël 12:24-25) De vrouw (van Manoach) baarde een zoon en noemde hem Simson (= "Stoutmoedig"). De jongen groeide op, en de Here zegende hem. Richteren 13:24 9 Toen nam Boaz Ruth en zij werd hem tot vrouw en hij ging tot haar in. En de Here schonk haar zwangerschap en zij baarde een zoon. En de vrouwen zeiden tot Naomi: Geprezen zij de Here die het u heden niet laat ontbreken aan een losser, en zijn naam worde vermaard in Israel. En hij zal uw ziel verkwikken en u in uw ouderdom verzorgen; want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard, zij, die u meer waard is dan zeven zonen. En Naomi nam het kind en legde het op haar schoot en zij werd zijn verzorgster. En de burinnen gaven het een naam, zeggende: Aan Naomi is een zoon geboren; en zij noemden hem Obed (= "Dienaar"). Deze is de vader van Isai, de vader van David. (Ruth 4:13-17) Toen Elkana gemeenschap had met zijn vrouw Hanna, dacht de Here aan haar, en omstreeks een jaar later baarde Hanna, zwanger geworden, een zoon. Zij noemde hem Samuël (= "Van God verhoord"), want zeide zij ik heb hem van de Here gebeden. (1 Samuël 1:19-20) Zijn schoondochter nu, de vrouw van Pinechas, was zwanger en zou spoedig baren. Toen zij het bericht vernam, dat de ark Gods buitgemaakt was en dat haar schoonvader en haar man gestorven waren, kromde zij zich en baarde, want de weeën overvielen haar. Toen zij op sterven lag, spraken de vrouwen die om haar heen stonden: Vrees niet, want gij hebt een zoon gebaard. Doch zij antwoordde niet en sloeg er geen acht op. Zij noemde de jongen Ikabod (= "Geen heerlijkheid") en zeide: weg is de eer uit Israel; omdat de ark Gods was buitgemaakt en om haar schoonvader en haar man. (1 Samuël 4:19-21) En ik was tot de profetes genaderd, en zij was zwanger geworden en baarde een zoon. En de Here zeide tot mij: Noem hem: Maher-salal Chas-baz (= "Haastig buit, spoedig roof"), want voordat de jongen zal kunnen roepen: Mijn vader en mijn moeder, zal men de rijkdom van Damascus en de buit van Samaria voor de koning van Assur dragen. (Jesaja 8:3-4) Jabes was de aanzienlijkste onder zijn broeders; zijn moeder had hem Jabes (= "Smartenmaker") genoemd: want, zeide zij, ik heb hem met smart gebaard. (1 Kronieken 4:9) Het begin van het spreken des Heren door Hosea. De Here zeide tot Hosea: Ga heen, neem u een ontuchtige vrouw en kinderen uit een ontuchtige geboren, want het land wendt zich in schandelijke ontucht van de Here af. Toen ging hij heen en huwde Gomer, de dochter van Diblaim, en zij werd zwanger en baarde hem een zoon. De Here zeide 10 tot hem: Noem hem Jizreel (= "God zaait"), want het zal niet lang meer duren of Ik zal de bloedschuld van Jizreel bezoeken aan Jehu's huis, en een einde maken aan het koninkrijk van het huis Israels. Te dien dage zal het geschieden, dat Ik Israels boog verbreken zal in het dal van Jizreel. Zij werd wederom zwanger en baarde een dochter; Hij zeide tot hem: Noem haar Lo-ruchama (= "Niet ontfermde"), want Ik zal Mij voortaan niet meer over het huis Israels ontfermen, dat Ik hun iets vergeven zou. () Nadat zij Lo-ruchama gespeend had, werd zij zwanger en baarde een zoon. Toen zeide Hij: Noem hem Lo-ammi (= "Niet mijn volk"), want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn. Eens echter zullen de kinderen Israels talrijk wezen als het zand der zee, dat niet te meten of te tellen is. En ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Gij zijt mijn volk niet, zullen zij genoemd worden kinderen van de levende God. Dan zullen de kinderen van Juda en de kinderen van Israel zich bijeenscharen, een hoofd over zich stellen, en optrekken uit het land; want groot zal de dag van Jizreel zijn. Zegt tot uw broeders: Ammi ("Mijn volk"), en tot uw zusters: Ruchama ("Ontfermde"). (Hosea 1:2-11) En het geschiedde, toen de achtste dag was aangebroken, dat zij kwamen om het kind te besnijden, en zij wilden het naar de naam van zijn vader Zacharias noemen. Doch zijn moeder antwoordde en zeide: Neen, hij moet Johannes (= "Welbehagen van God") genoemd worden. (Lukas 1:60) En toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus (= "God redt"), die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen. (Lukas 2:21) Kinderen in de gemeente We zien in de Bijbel dat kinderen bij de samenkomsten betrokken worden. Nergens wordt aangegeven dat de kinderen weggaan als de volwassenen serieus bezig gaan met aanbidding en Gods Woord. Integendeel! Zowel in het oude testament als in de bediening van Jezus zien we dat de kinderen vanzelfsprekend overal bij mochten zijn. Ze zien de wonderen, luisteren naar het onderwijs uit het Woord van God en prijzen en aanbidden Hem samen met de volwassenen. Ook zijn ze betrokken bij gebed en voorbede en krijgen de gelegenheid om iets te betekenen voor de gemeente van God. 11 De jongelingen hadden een taak bij het sluiten van het bloedverbond met de God van Israel. Toen zond hij de jongelingen der Israelieten heen, en zij brachten brandoffers en offerden stieren als vredeoffers voor de Here. (Bij de sluiting van het bloedverbond van God met Israël). (Exodus 24:5) De kinderen moeten, evenals de volwassenen, Gods woorden horen om Hem te leren vrezen. Roep het volk tezamen, mannen, vrouwen en kinderen, ook de vreemdeling, die in uw steden woont, opdat zij ernaar horen en de Here, uw God, leren vrezen en al de woorden dezer wet naarstig onderhouden, en opdat hun kinderen, die er niet van weten, het horen en de Here, uw God, leren vrezen, al de tijd, dat gij leeft in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit zult nemen. (Deuteronomium 31:12-13) Jozua leest de wet die God aan Mozes gaf voor aan het gehele volk, ook de kinderen. Daarna las hij al de woorden der wet voor, de zegen en de vloek, naar alles wat in het boek der wet geschreven stond. Er was geen woord van al hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet voorlas aan de gehele gemeente van Israel en de vrouwen, de kinderen en de vreemdelingen, die met hen meegegaan waren. (Jozua 8:34-35) Josafat roept het hele volk, volwassenen en kinderen, bijeen om de Here om hulp te bidden tegen een grote menigte vijanden. Men kwam Josafat melden: Een grote menigte is tegen u opgetrokken van de overkant der zee, uit Aram; zie, zij zijn in Chaseson-tamar (dat is Engedi). Toen werd Josafat bevreesd en besloot de Here te raadplegen; hij riep voor geheel Juda een vasten uit, en Juda kwam bijeen om hulp te zoeken bij de Here; ja, men kwam uit al de steden van Juda om de Here te zoeken. Josafat ging te midden van de gemeente van Juda en Jeruzalem staan, in het huis des Heren voor de nieuwe voorhof, en zeide;Onze God, zult Gij over hen niet gericht houden? Wij immers zijn niet opgewassen tegen deze grote menigte die tegen ons is opgerukt, en wij weten niet, wat wij doen moeten, maar op U zijn onze ogen gevestigd. Geheel Juda stond voor het aangezicht des Heren, zelfs hun kleine kinderen, hun vrouwen en hun zonen. (2 Kronieken 20: 4-5,12-13) Een 'dienst' van bidden, schuldbelijdenis en bekering, waar ook de kinderen bij aanwezig waren. Terwijl Ezra bad en schuld beleed, wenend zich nederwerpende voor het huis Gods, verzamelde zich tot hem een zeer grote schare uit 12 Israel, mannen, vrouwen en kinderen, want het volk was in luid geween uitgebarsten. (Ezra 10:1) Een 'inwijdingsdienst': De kinderen verheugen zich tijdens de feestelijke inwijding van Jeruzalems muur. Bij de inwijding van Jeruzalems muur riep men de Levieten uit al hun woonplaatsen op en deed hen naar Jeruzalem komen, om de feestelijke inwijding te verrichten, met lofzangen en liederen bij cimbalen, harpen en citers. Men bracht op die dag talrijke offers; en men verheugde zich, want God had hen verheugd met grote vreugde; ook de vrouwen en de kinderen verheugden zich, zodat de vreugde van Jeruzalem van verre gehoord werd. (Nehemia 12:27,43) Looft de Here, jong en oud tezamen! Looft de Here op de aarde, gij grote zeedieren en alle waterdiepten, gij koningen der aarde en alle natien, gij vorsten en alle richters der aarde; gij jongelingen en ook maagden, gij ouden en jongen tezamen. Dat zij de naam des Heren loven, want zijn naam alleen is verheven, zijn majesteit is over aarde en hemel. (Psalm 148:7,11-13) Dan zult gij naar de plaats, die de Here, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te doen wonen, alles brengen, wat ik u gebied: uw brandoffers en slachtoffers, uw tienden en wijgeschenken en de gehele keur der geloften, die gij de Here doen zult; gij zult u verheugen voor het aangezicht van de Here, uw God, gij, uw zonen uw dochters, uw dienstknechten en uw dienstmaagden, en de Leviet, die binnen uw poorten woont, want hij heeft bezit noch erfdeel met u. (Deuteronomium 12:11-12) En een stem ging uit van de troon, zeggende: Looft onze God, al zijn knechten, die Hem vreest, gij kleinen en gij groten! (Openbaring 19:5) Helaas waren er ook kinderen betrokken bij de afgodendienst: De kinderen rapen hout, de vaders steken vuur aan en de vrouwen kneden deeg om offerkoeken te maken voor de koningin des hemels en zij brengen plengoffers aan andere goden teneinde Mij te krenken. (Jeremia 7:18) Het is zelfs mogelijk dat kinderen 'verstokt van hart' zijn jegens de Here. Hij zeide tot mij: Mensenkind, Ik zend u tot de Israelieten, de opstandige volken die tegen Mij in opstand gekomen zijn; zij en hun vaderen zijn van Mij afgevallen tot op deze eigen dag; zelfs de kinderen 13 zijn stug van aangezicht en verstokt van hart. Ik zend u tot hen, en gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de Here Here. En zij, of zij horen dan wel het nalaten (want zij zijn een weerspannig geslacht) zullen weten, dat er in hun midden een profeet is geweest. (Ezechiel 2:3-5) De hele gemeente, inclusief kinderen en zuigelingen, wordt opgeroepen voor een plechtige samenkomst, waarin gevast en gebeden zal worden. Maar ook nu nog luidt het woord des Heren: Bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en met vasten en met geween en met rouwklacht. Blaast de bazuin op Sion, heiligt een vasten, roept een plechtige samenkomst bijeen. Vergadert het volk, heiligt de gemeente, roept de ouden bijeen, vergadert de kinderen en de zuigelingen; de bruidegom trede uit zijn kamer en de bruid uit haar bruidsvertrek. Laat de priesters, de dienaren des Heren, tussen de voorhal en het altaar wenen en zeggen: Spaar, Here, uw volk en geef uw erfdeel niet prijs aan de smaad, zodat de heidenen met hen zouden spotten. Waarom zou men onder de volken zeggen: Waar is hun God? Toen nam de Here het op voor zijn land en Hij kreeg medelijden met zijn volk. (Joel 2:12, 15-18) Gods reactie daarop - Hij zal zijn Geest uistorten op volwassenen en kinderen: Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. (Joel 2:28-29) Kleine kinderen zien Jezus wonderen doen en prijzen hem. En in de tempel kwamen blinden en lammen tot Hem en Hij genas hen. Toen de overpriesters en de schriftgeleerden de wonderwerken zagen, die Hij deed, en de kinderen, die in de tempel riepen, zeggende: Hosanna de Zoon van David! namen zij dat kwalijk, en zij zeiden tot Hem: Hoort Gij wat dezen zeggen? Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij nooit gelezen: Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt Gij lof bereid? (Matteüs 21:15) Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, uw tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te doen verstommen. (Psalmen 8:2) Bij al het volk dat Jezus volgde, naar zijn onderwijs luisterde en de 'genezingsdiensten' bijwoonde waren ook kinderen. 14 Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galilea. En Hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen, die Hij aan zieken verrichtte. Toen Jezus dan de ogen opsloeg en zag, dat een grote schare tot Hem kwam, zeide Hij tot Filippus: Waar zullen wij broden kopen, dat dezen kunnen eten. Een van zijn discipelen, Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem: Hier is een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft; maar wat betekent dit voor zovelen? (Johannes 6:1-9) Zij, die gegeten hadden, waren ongeveer vijfduizend mannen, vrouwen en kinderen niet medegerekend. (Mattheüs 14:21) Op dat ogenblik kwamen de discipelen bij Jezus en vroegen: Wie is wel de grootste in het Koninkrijk der hemelen? En Hij riep een kind tot Zich, plaatste dat in hun midden, en zeide: Voorwaar, Ik zeg u, wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan. (Matteüs 18:1-3) Toen werden kinderen tot Hem gebracht, opdat Hij hun de handen zou opleggen en bidden; doch de discipelen bestraften hen. Maar Jezus zeide: Laat de kinderen geworden en verhindert ze niet tot Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen. (Mattheüs 19:13) Beschrijving van een 'samenkomst' waarin zieken genezen werden, waar kinderen bij waren: En vele scharen kwamen bij Hem, die lammen, kreupelen, blinden, stommen en vele anderen bij zich hadden, en zij legden die aan zijn voeten neer. En Hij genas hen, zodat de schare zich verwonderde, want zij zagen stommen spreken, kreupelen gezond, lammen lopen en blinden zien. En zij verheerlijkten de God van Israel. (...) Daarna nam Hij de zeven broden en de vissen, dankte en brak ze, en Hij gaf ze aan zijn discipelen en de discipelen gaven ze aan de scharen. En zij aten allen en werden verzadigd, en zij raapten het overschot der brokken op, zeven korven vol. Zij, die gegeten hadden, waren vierduizend mannen, vrouwen en kinderen niet medegerekend. (Mattheüs 15:3031, 36-38) Wat God openbaart is voor ons en voor onze kinderen De verborgen dingen zijn voor de Here, onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen voor altijd, opdat wij al de woorden dezer wet volbrengen. (Deuteronomium 29:29) 15 God wil aan kleine kinderen openbaren wat Hij voor wijzen en verstandigen verborgen heeft: Te dien tijde hief Jezus aan en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. (Mattheüs 11:25) Terzelfder tijd verblijdde Hij Zich door de Heilige Geest en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U. (Lukas 10:21) (Het woord 'kinderkens' is het Griekse woord 'nepios' en betekent 'baby, klein kind'. Dat slaat dus op de allerkleinsten!) Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wel iets is, zijn kracht te ontnemen, opdat geen vlees zou roemen voor God. (1 Korintiërs 1:27-29) Een 'uitzegeningsdienst' waar kinderen bij zijn Toen het nu zover was, dat wij de dagen hadden voleindigd, gingen wij vandaar verder op reis, terwijl zij ons allen met vrouwen en kinderen uitgeleide deden tot buiten de stad; en op het strand knielden wij neder, baden en en namen afscheid van elkander. Wij gingen scheep en zij keerden naar huis terug. (Handelingen 21:5-6) Kinderen kunnen verloren gaan. Zo bestaat bij uw Vader, die in de hemelen is, de wil niet, dat een dezer kleinen verloren gaat. (Mattheüs 18:14) Kinderen worden geoordeeld door God en ontvangen hun loon als ze God gediend hebben. En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het boek des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken. (Openbaring 20:12) Maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan de 16 heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven. (Openbaring 11:18) Kinderen dienen God in de kracht van de Heilige Geest. Kinderen worden door God gezegend God kan door een kind net zoveel bewerken als door een volwassene; het is immers Hij die het doet, wij zijn het instrument. Hier volgen een aantal teksten met betrekking tot het feit dat God een plan heeft met ieder kind en kinderen belangrijk vindt. Met voorbeelden van kinderen uit de Bijbel die God dienden, door God gezegend werden of door God gebruikt werden. Kinderen hebben een bestemming God zegt: voor de geboorte kende ik je al en had ik een plan met je. Een jonge leeftijd vormt voor God geen enkele belemmering. Hoort naar Mij, gij kustlanden, en luistert, gij natiën in de verte. De Here heeft mij geroepen van moeders lijf aan, van de schoot mijner moeder aan heeft Hij mijn naam vermeld. (Jesaja 49:1) Maar nu zegt de Here, die mij van de moederschoot aan vormde tot zijn knecht, (Jesaja 49:5) Maar toen het Hem, die mij van de schoot mijner moeder aan afgezonderd en door zijn genade geroepen heeft, behaagd had, zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de heidenen verkondigen zou, ben ik geen ogenblik te rade gegaan met vlees en bloed; (Galaten 1:15-16) En uit uw zonen verwekte Ik er tot profeten en uit uw jongelingen tot nazireeers. Is dat soms niet zo, gij Israelieten? luidt het woord des Heren. (Amos 2:11) God riep Jeremia op jonge leeftijd. Het woord des Heren nu kwam tot mij: Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd; tot een profeet voor de volkeren heb Ik u gesteld. Doch ik zeide: Ach, Here Here, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong. De Here echter zeide tot mij: Zeg niet, ik ben jong, want tot een ieder, tot wie Ik u zend, zult gij gaan, en alles wat Ik u gebied, zult gij spreken. (Jeremia 1:4-7) God hoorde het roepen van Ishmael, redde hem van de dood en was met hem toen hij opgroeide. 17 De volgende morgen vroeg nam Abraham brood en een zak water, en gaf het aan Hagar, dat leggende op haar schouder, alsook het kind, en hij zond haar weg; daarop ging zij heen en dwaalde door de woestijn van Berseba. Toen het water uit de zak op was, wierp zij het kind onder een der struiken, en ging op een afstand zitten, zo ver als een boogschot reikt, want zij zeide: Ik kan het sterven van het kind niet aanzien. Terwijl zij op een afstand zat, verhief zij haar stem en weende. En God hoorde de stem van de jongen, en de Engel Gods riep van de hemel tot Hagar en zeide tot haar: Wat deert u, Hagar? Vrees niet, want God heeft naar de stem van de jongen gehoord, daar waar hij is. Sta op, neem de jongen op, en houd hem vast met uw hand, want Ik zal hem tot een groot volk stellen. Toen opende God haar ogen, en zij zag een waterput; zij ging de zak met water vullen en liet de jongen drinken. En God was met de jongen en hij groeide op; hij ging in de woestijn wonen en werd een boogschutter. (Genesis 21:1418) Jozef was een tiener toen hij dromen van God kreeg. Jozef, zeventien jaar oud hij was dus nog jong placht met zijn broeders, de zonen van Bilha, en de zonen van Zilpa, de vrouwen van zijn vader, de schapen te hoeden. () En Jozef had een droom en vertelde die aan zijn broeders; daarom haatten zij hem nog meer. Hij zeide namelijk tot hen: Hoort toch deze droom die ik gehad heb. Zie, wij waren aan het schoven binden in het veld daar richtte mijn schoof zich op en bleef overeind staan en zie, uw schoven omringden haar en bogen zich voor mijn schoof neer. Daarop zeiden zijn broeders tot hem: Wilt gij soms koning over ons zijn? Wilt ge soms over ons heersen? () En hij had nog een andere droom, die hij aan zijn broeders verhaalde. Hij zeide: nu heb ik weer een droom gehad, en zie, de zon, de maan en elf sterren bogen zich voor mij neer. () Zijn vader hield de zaak in gedachten. En zijn dromen kwamen uit ... Jozef nu was machthebber over het land (Egypte); hij was het die aan al het volk van het land koren verkocht. Toen nu de broeders van Jozef aangekomen waren, bogen zij zich voor hem neer met het aangezicht ter aarde. (Genesis 42:5-6) Mozes was door God voorbestemd om zijn volk te redden uit de slavernij. Zijn ouders trotseerden het bevel van farao, en ook zijn zusje, Mirjam, was moedig en werd door God gebruikt om een wijs woord tegen de dochter van farao te zeggen. Een man uit het huis van Levi huwde een Levitische vrouw; deze werd zwanger en baarde een zoon. Toen zij zag, dat hij schoon was, verborg 18 zij hem drie maanden lang. Maar langer kon zij hem niet verborgen houden; daarom nam zij voor hem een biezen kistje, bestreek het met asfalt en pek, legde het kind erin en zette het in het riet aan de oever van de Nijl; zijn zuster ging op enige afstand staan om te zien, wat er met hem gebeuren zou. Toen kwam de dochter van Farao om in de Nijl te baden, en intussen wandelden haar dienaressen langs de Nijl; zij zag het kistje in het riet en zond haar slavin om het te halen. Toen zij het open deed, zag zij het kind, en zie, het jongetje schreide, zodat zij medelijden met hem kreeg en zeide: Dit is een Hebreeuws kind. Toen zeide zijn zuster tot de dochter van Farao: Zal ik voor u uit de Hebreeuwse vrouwen een voedster gaan roepen, om het kind voor u te zogen? En de dochter van Farao zeide tot haar: Ja. Toen ging het meisje de moeder van het kind roepen. En de dochter van Farao zeide tot deze: Neem dit kind mee en zoog het voor mij, dan zal ik u het u toekomende loon geven. Daarop nam de vrouw het kind mee en zoogde het. En toen het kind groot geworden was, bracht zij het naar de dochter van Farao; en hij werd door haar als zoon aangenomen, en zij noemde hem Mozes, want, zeide zij: ik heb hem uit het water getrokken. (Exodus 2:1-10) Mozes werd na zijn geboorte 3 maanden verborgen voor farao, gevonden door farao's dochter, gespeend door zijn moeder en groeide daarna op aan het hof van farao. In die 3-4 jaar dat hij bij zijn ouders was hebben zij hem genoeg geloof kunnen meegeven dat er staat geschreven: Door het geloof is Mozes na zijn geboorte drie maanden door zijn ouders verborgen gehouden, omdat zij zagen, dat hij een schoon kind was, en zij hebben het bevel des konings niet gevreesd. Door het geloof heeft Mozes, volwassen geworden, geweigerd door te gaan voor een zoon van Farao's dochter, maar hij heeft liever met het volk Gods kwaad verdragen, dan tijdelijk van de zonde te genieten; en hij heeft de smaad van Christus groter rijkdom geacht dan de schatten van Egypte, want hij hield de blik gericht op de vergelding. Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, zonder de toorn des konings te duchten. Want hij bleef standvastig, als ziende de Onzienlijke. (Hebreeen 11:23-27) De Here zegende Simson toen hij opgroeide. De vrouw baarde een zoon en noemde hem Simson. De jongen groeide op, en de Here zegende hem. (Richteren 13:24) Samuël werd al op zeer jonge leeftijd (nadat zij hem gespeend had = nadat hij de moederborst ontwend was, dat is ongeveer 3 of 4 jaar) door zijn moeder aan God afgestaan. Hij groeide op bij de Here en 19 diende Hem. Het gebeurde in die tijd niet vaak dat God sprak. Maar in Samuël vond Hij een rein kanaal voor Zijn Geest, in tegenstelling tot de zonen van Eli, die in zonde leefden. Nadat zij hem gespeend had, nam zij hem mee, met drie stieren, een efa meel en een kruik wijn, en zij bracht hem, een kleine jongen nog, in het huis des Heren te Silo. Samuël nu diende voor het aangezicht des Heren, een jongen, met een linnen lijfrok omgord. (Hij droeg een linnen lijfrok, zoals ook de priesters droegen.) (1 Samuël 1:24, 2:18) De zonen van de hogepriester zondigden en het hele volk sprak over hun wandaden, maar de jonge Samuel... Maar de jonge Samuel nam toe in aanzien en in gunst, zowel bij de Here als bij de mensen. (1 Samuël 2:26) In een tijd dat het woord des Heren schaars was, hoorde een jongen zijn stem. Het was een boodschap die Samuël moest overbrengen aan de belangrijkste geestelijk leider van het volk, de hogepriester Eli. De jonge Samuel was in de dienst des Heren onder toezicht van Eli. Nu was in die dagen het woord des Heren schaars; gezichten waren niet talrijk. In die tijd had Eli zich eens op zijn gewone plaats te ruste begeven; zijn ogen begonnen zwak te worden, hij kon niet meer zien. Nog was de lamp Gods niet uitgegaan. Samuel had zich te ruste begeven in de tempel des Heren waar de ark Gods was. Toen riep de Here Samuel, en hij zeide: Hier ben ik. Samuel nu kende de Here nog niet, nog nooit was hem een woord des Heren geopenbaard. (1 Samuël 3:1-4) En de Here riep Samuel nog eens, voor de derde maal. Toen stond hij op, ging naar Eli en zeide: Hier ben ik, gij hebt mij immers geroepen. Toen begreep Eli, dat de Here de jongen riep. Daarom zeide Eli tot Samuel: Ga heen, leg u weer neer, en als Hij u roept, zeg dan: spreek Here, want uw knecht hoort. En Samuel ging heen en legde zich weer op zijn plaats neer. Toen kwam de Here, bleef daar staan en riep als de vorige keren: Samuel, Samuel! En Samuel zeide: Spreek, want uw knecht hoort. Toen zeide de Here tot Samuel: Zie, Ik ga in Israel iets doen, zodat een ieder die ervan hoort, de beide oren tuiten zullen. (...) Samuel nu bleef liggen tot de morgen; toen opende hij de deuren van het huis des Heren. Samuel zag ertegen op Eli het gezicht mee te delen. (1 Samuël 3:8-12, 14-15) Samuel nu groeide op, en de Here was met hem en liet geen van zijn woorden ter aarde vallen. En geheel Israel van Dan tot Berseba kwam tot de erkenning, dat aan Samuel door de Here het ambt van profeet was toevertrouwd. De Here verscheen ook verder in Silo, want Hij 20 openbaarde Zich in Silo aan Samuel door het woord des Heren. (1 Samuël 3:19-21) David, de jongste van acht broers, wordt door God uitgekozen en gezalfd. En Isai liet zijn zeven zonen aan Samuel voorbijgaan, maar Samuel zeide tot Isai: De Here heeft dezen niet verkoren. Hierop zeide Samuel tot Isai: Zijn dit al de jongens? Deze antwoordde: De jongste ontbreekt nog; zie, hij weidt de schapen. Toen zeide Samuel tot Isai: Laat hem halen, want wij zullen niet gaan aanzitten, voordat hij hier gekomen is. Daarop liet hij hem halen. Hij nu was rossig, ook had hij mooie ogen en een schoon voorkomen. Toen zeide de Here: Sta op, zalf hem, want deze is het. Samuel nam de oliehoorn en zalfde hem te midden van zijn broeders. Van die dag af greep de Geest des Heren David aan. (1 Samuel 16:10-13) David was nog een jongeling toen hij vertrouwend op God de reus Goliath tegemoet ging. En hij overwon de vijand! Toen Saul David de Filistijn tegemoet had zien gaan, had hij tot de krijgsoverste Abner gezegd: Wiens zoon is toch deze jongeling, Abner? En Abner had geantwoord: Zo waar gij leeft, o koning, ik weet het niet. (1 Samuel 17:55) Abia, het zoontje van Jerobeam hij was de enige van zijn familie in wie God iets goeds vond. Hoewel hij stierf, kreeg hij een waardige begravenis, terwijl alle andere mannelijke leden van het geslacht van Jerobeam door de honden of door vogels verslonden werden na hun dood. Dat was Gods straf voor hun goddeloze gedrag. In die tijd werd Abia, de zoon van Jerobeam, ziek. Toen zeide Jerobeam tot zijn vrouw: Maak u reisvaardig en verkleed u, zodat men niet kan merken, dat gij de vrouw van Jerobeam zijt, en ga naar Silo; daar woont immers de profeet Achia. Hij heeft mij voorzegd, dat ik koning over dit volk zou worden. () Zodra nu Achia het geluid van haar voeten hoorde, toen zij de deur binnenkwam, zeide hij: Kom binnen, gemalin van Jerobeam. Waarom doet gij alsof gij een onbekende zijt? Ik ben belast met een harde boodschap voor u. () omdat gij bozer gehandeld hebt dan allen die voor u geweest zijn, en u andere goden zijt gaan maken, ja gegoten beelden om Mij te krenken, en gij Mij achter uw rug geworpen hebt, zie, daarom ga Ik een ramp over het huis van Jerobeam brengen. Ja, Ik zal van Jerobeam allen van het mannelijk geslacht uitroeien, van hoog tot laag in Israel. Ik zal het huis van Jerobeam wegvegen, zoals men drek wegveegt, totdat er niets van over is. Wie van Jerobeam in de stad sterft, die zullen de honden verslinden; en wie op het veld sterft, die zal het gevogelte des 21 hemels verslinden. Want de Here heeft gesproken. Gij echter, sta op, ga naar uw huis. Op het ogenblik dat uw voeten de stad binnentreden, zal de jongen sterven. Dan zal geheel Israel over hem weeklagen en hem begraven, want van het huis van Jerobeam zal deze alleen in een graf komen, omdat in Jerobeams huis in hem alleen iets goeds gevonden wordt voor de Here, de God van Israel. (1 Koningen 14:1-2, 6, 9-13) Een jong meisje wijst Naäman Gods weg tot genezing. Naäman, de legeroverste van de koning van Aram, was zeer gezien bij zijn heer en stond in hoge gunst, want door hem had de Here een overwinning aan Aram geschonken. Maar deze man, een krijgsheld, was melaats. De Arameeërs nu waren eens in benden uitgetrokken en hadden een jong meisje uit het land van Israel gevangen meegevoerd; zij was in dienst van Naämans vrouw. En zij zeide tot haar meesteres: Och, was mijn heer maar bij de profeet in Samaria, dan zou deze hem wel van zijn melaatsheid verlossen. Toen kwam hij en deelde het aan zijn heer mee: Zo en zo heeft het meisje uit het land van Israel gesproken. (En we weten wat er verder gebeurde, hij ging naar Elisa en werd genezen nadat hij de opdracht van de profeet om zich zeven maal onder te dompelen in de Jordaan had uitgevoerd.) (2 Koningen 5:1-3) Een triest voorbeeld: de kinderen die de profeet Elisa bespotten. En het water werd gezond, tot op deze dag, volgens het woord, dat Elisa gesproken had. Vandaar ging hij naar Betel. En toen hij de weg opklom, kwamen er kleine knapen uit de stad, die de spot met hem dreven en hem toeriepen: Kom op, kaalkop! Kom op, kaalkop! Toen wendde hij zich om, zag hen en vervloekte hen in de naam des Heren. Toen kwamen er twee berinnen uit het woud en verscheurden tweeenveertig van die kinderen. (2 Koningen 2:22-24) Tot twee keer toe wordt een kind de leider van Gods volk. Joas was zeven jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde veertig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Sibja; zij was uit Berseba. Joas deed wat recht is in de ogen des Heren, zolang de priester Jojada leefde. (2 Kronieken 24:1-2) Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde eenendertig jaar te Jeruzalem. Hij deed wat recht is in de ogen des Heren en wandelde in de wegen van zijn vader David; hij week niet af, rechts noch links. In het achtste jaar zijner regering, toen hij nog jong was, begon hij de God van zijn vader David te zoeken, en in het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te reinigen van de hoogten, 22 de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden. (2 Kronieken 34:3) De knapen aan het hof van koning Aspenaz: Daniel, Chanja, Misael en Azarja, ofwel Beltesassar, Sadrak, Mesak en Abednego. Ze waren vastbesloten God te blijven dienen in deze goddeloze omgeving, en God gaf hun gunst bij die mensen. Hij gaf hen kennis, verstand, wijsheid en inzicht en zij bleken gezonder, welvarender en voortreffelijker dan al de andere knapen aan het hof. Toen beval de koning Aspenaz, het hoofd zijner hovelingen, enige Israelieten te laten komen, uit het koninklijk geslacht en uit de edelen, knapen (knaap = jongen, jongeling, knechtje, kind) zonder enig gebrek, schoon van uiterlijk, ervaren in allerlei wijsheid, in het bezit van kennis, met inzicht in wetenschap, geschikt om dienst te doen in het paleis des konings, en hen te onderwijzen in de geschriften en de taal der Chaldeeen. En de koning stelde voor hen een dagelijks rantsoen vast van de koninklijke tafel en van de wijn, die hij placht te drinken. Zo liet hij hen gedurende drie jaren opvoeden, na verloop waarvan zij bij de koning dienst moesten doen. Nu bevonden zich onder hen enige Judeeers: Daniel, Chananja, Misael en Azarja de overste der hovelingen gaf hun andere namen: Daniel noemde hij Beltesassar, Chananja Sadrak, Misael Mesak en Azarja Abednego. Daniel nu nam zich voor, zich niet te verontreinigen met de koninklijke spijze of met de wijn die de koning placht te drinken; en hij verzocht de overste der hovelingen, dat hij zich niet zou behoeven te verontreinigen. Toen schonk God aan Daniel gunst en barmhartigheid bij de overste der hovelingen; doch de overste der hovelingen zeide tot Daniel: Ik vrees, dat mijn heer, de koning, die uw spijs en drank vastgesteld heeft, uw uiterlijk misschien minder welvarend zou vinden dan dat van de overige knapen van uw leeftijd, en dat gij daardoor mijn hoofd met schuld zoudt beladen bij de koning. Daarop zeide Daniel tot de kamerdienaar, die de overste der hovelingen aan Daniel, Chananja, Misael en Azarja had toegevoegd: Neem toch met uw dienaren gedurende tien dagen de proef: men geve ons groenten te eten en water te drinken; laat dan ons uiterlijk met dat van de knapen die de koninklijke spijze eten, door u vergeleken worden, en doe dan met uw dienaren naar uw bevinding. Hij gaf hun hierin gehoor en nam met hen gedurende tien dagen de proef, en na verloop van tien dagen bleek hun uiterlijk schoner en zagen zij er welvarender uit dan al de knapen die van de koninklijke spijze gegeten hadden. Voortaan nam de kamerdienaar hun spijze en de wijn die zij drinken moesten, weg en gaf hun groenten. En aan deze vier knapen gaf God kennis en verstand van allerlei geschriften en wijsheid, terwijl Daniel inzicht had in allerlei gezichten en dromen. Na 23 verloop nu van de dagen die de koning had vastgesteld voor men hen ten hove zou doen verschijnen, bracht de overste der hovelingen hen in de tegenwoordigheid van Nebukadnessar. De koning sprak met hen; en onder die allen werd niemand gevonden gelijk Daniel, Chananja, Misael en Azarja, en dezen traden in dienst bij de koning. In elke zaak, waarbij het aankwam op wijs inzicht en waarover de koning hen ondervroeg, bevond hij hen tienmaal voortreffelijker dan al de geleerden, al de bezweerders in zijn ganse rijk. (Daniel 1:3-20) De jonge Jezus, net twaalf jaar oud, houdt zich volop bezig met de zaken van zijn Hemelse Vader. En het geschiedde na drie dagen, dat zij Hem vonden in de tempel, waar Hij zat te midden der leraren, terwijl Hij naar hen hoorde en hun vragen stelde. Allen nu, die Hem hoorden, waren verbaasd over zijn verstand en zijn antwoorden. En toen zij Hem zagen, stonden zij versteld en zijn moeder zeide tot Hem: Kind, waarom hebt Gij ons dit aangedaan? Zie, uw vader en ik zoeken U met smart! En Hij zeide tot hen: Waarom hebt gij naar Mij gezocht? Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders? En zij begrepen het woord niet, dat Hij tot hen sprak. En Hij ging met hen terug en kwam te Nazaret en was hun onderdanig. En zijn moeder bewaarde al deze woorden in haar hart. En Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen. (Lukas 2:46-52) De ongeboren baby Johannes, van wie de engel had gezegd: "met de Heilige Geest zal hij vervuld worden, reeds van de schoot zijner moeder aan", springt van vreugde op, waarna ook zijn moeder met de Heilige Geest vervuld wordt. Maria dan maakte zich op in die dagen en reisde met spoed naar het bergland naar een stad van Juda. En zij ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabet. En toen Elisabet de groet van Maria hoorde, geschiedde het, dat het kind opsprong in haar schoot, en Elisabet werd vervuld met de Heilige Geest. En zij riep uit met luider stem en sprak: Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot. En waaraan heb ik dit te danken, dat de moeder mijns Heren tot mij komt? Want zie, toen het geluid van uw groet in mijn oren klonk, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot. (Lukas 1:39-44) Nogmaals Johannes de Doper, van kinds af aan wordt hij door de Heilige Geest voorbereid op zijn taak. En allen die het hoorden, namen het ter harte en zeiden: Wat zal er van dit kind worden? Want de hand des Heren was met hem. En zijn vader Zacharias werd vervuld met de Heilige Geest en profeteerde, 24 zeggende: () En gij, kind, zult een profeet des Allerhoogsten heten; want gij zult uitgaan voor het aangezicht des Heren, om zijn wegen te bereiden, om aan zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving hunner zonden. Het kind nu groeide op en werd gesterkt door de Geest. En hij vertoefde in de woestijnen tot op de dag, dat hij zich aan Israel vertoonde. (Lukas 1:66-67, 77-80) Hoe weten we dat God ook zo met onze kinderen bezig wil zijn als met Johannes? Ik zeg u, onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, is niemand groter dan Johannes, maar de kleinste in het Koninkrijk Gods is groter dan hij. (Lukas 7:28) Een jongen geeft zijn lunch om Jezus te helpen de menigten te voeden. Een van zijn discipelen, Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem: Hier is een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft; maar wat betekent dit voor zovelen? Jezus zeide: Laat de mensen gaan zitten. Nu was er veel gras op die plaats. De mannen gingen dus zitten, ten getale van omstreeks vijfduizend. Jezus dan nam de broden, dankte en verdeelde ze onder hen, die daar zaten, evenzo van de vissen, zoveel zij wensten. (Johannes 6:8 -11) Timoteüs kende van kinds af de Heilige Schriften. Blijf gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wel bewust van wie gij het hebt geleerd, en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus. (2 Timoteüs 3:14-15) Jonge mensen kunnen een voorbeeld zijn voor de gelovigen. Niemand schatte u gering om uw jeugdige leeftijd, maar wees een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid. (1 Timotheus 4:12) God geneest kinderen: Na gebed van Elia: Het zoontje van de weduwe van Sarafat werd uit de dood opgewekt Na deze gebeurtenissen werd de zoon van de vrouw des huizes ziek: ja, zijn ziekte werd zeer hevig, totdat er geen adem in hem overbleef. Toen zeide zij tot Elia: Hoe heb ik het met u, man Gods? Gij hebt bij mij intrek genomen om mijn ongerechtigheid in herinnering te brengen, en te maken, dat mijn zoon sterft. Daarop zeide hij tot haar: Geef mij uw zoon. Toen nam hij hem uit haar schoot, droeg hem naar 25 het bovenvertrek, waar hij verblijf hield, en legde hem op zijn bed. Daarop riep hij tot de Here en zeide: Here, mijn God! Doet Gij zelfs de weduwe, bij wie ik als vreemdeling vertoef, het onheil aan, haar zoon te laten sterven? Toen strekte hij zich driemaal uit bovenop het kind en riep tot de Here en zeide: Here, mijn God! Laat toch de ziel van dit kind in hem terugkeren. En de Here hoorde naar de stem van Elia, en de ziel van het kind keerde in hem terug, zodat het levend werd. (1 Koningen 17:17-22) Na gebed van Elisa: Het zoontje van de Sunamitische vrouw werd uit de dood opgewekt Toen zeide hij: Op deze zelfde tijd over een jaar zult gij een zoon omhelzen. Maar zij zeide: Och neen, mijn heer, gij man Gods, spiegel uw dienstmaagd niets voor. En de vrouw werd zwanger en baarde een zoon op dezelfde tijd een jaar later, zoals Elisa tot haar gesproken had. Toen de knaap groot geworden was, ging hij op zekere dag naar zijn vader, bij de maaiers. En hij zeide tot zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd! Toen zeide deze tot een knecht: Draag hem naar zijn moeder. Hij droeg hem weg en bracht hem naar zijn moeder; en hij zat op haar knieen tot aan de middag; toen stierf hij. Zij ging naar boven, legde hem op het bed van de man Gods en sloot de toegang tot hem af. () Daarna kwam Elisa het huis binnen en zie, daar lag de jongen dood op zijn bed. Toen Elisa binnengegaan was, sloot hij de deur achter hen beiden en bad tot de Here. Daarna ging hij bovenop de knaap liggen; hij legde zijn mond op diens mond, zijn ogen op diens ogen, zijn handen op diens handen, en boog zich zo over hem heen. Daarop werd het lichaam van de knaap warm. Daarna keerde hij terug en ging eenmaal het huis op en neer; dan ging hij naar boven en boog zich over hem heen. Toen niesde de jongen zevenmaal en opende zijn ogen. En hij riep Gechazi en zeide: Roep deze Sunamitische. En toen deze haar geroepen had, kwam zij tot hem, en hij zeide: Neem uw zoon op. Zij trad binnen, wierp zich aan zijn voeten en boog zich ter aarde neder. Daarop nam zij haar zoon en ging heen. (2 Koningen 4:16-21, 32-37) Jezus riep het dochtertje van Jaïrus tot leven En zie, er kwam een man, genaamd Jairus, en deze was een overste der synagoge. En hij viel neder aan de voeten van Jezus en smeekte Hem naar zijn huis te komen, omdat zijn enige dochter, die ongeveer twaalf jaar oud was, op sterven lag. Toen Hij aan het huis gekomen was, stond Hij niemand toe met Hem naar binnen te gaan dan Petrus, Johannes en Jakobus en de vader van het kind en de moeder. Allen nu weenden en weeklaagden over haar. Doch Hij sprak: Weent niet; zij is niet gestorven, maar zij slaapt. En zij lachten Hem uit, omdat zij 26 wisten, dat zij gestorven was. Maar Hij vatte haar hand en riep, zeggende: Kind, sta op! En haar geest keerde terug en zij stond dadelijk op en Hij beval, dat men haar te eten zou geven. En haar ouders stonden versteld, maar Hij verbood hun tot iemand te spreken over hetgeen geschied was. (Lucas 8:41-42, 51-56) Jezus wekt een jongeling op uit de dood En het geschiedde kort daarna, dat Hij reisde naar een stad, genaamd Nain. En zijn discipelen reisden met Hem, en een grote schare. Toen Hij dicht bij de stadspoort gekomen was, zie, een dode werd uitgedragen, de enige zoon zijner moeder, die weduwe was, en veel volk uit de stad was bij haar. En toen de Here haar zag, werd Hij met ontferming over haar bewogen en Hij zeide tot haar: Ween niet. En naderbij gekomen raakte Hij de baar aan (de dragers stonden stil) en zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op! En de dode ging overeind zitten en begon te spreken, en Hij gaf hem aan zijn moeder. (Lukas 7:11-15) Het zoontje van de hoveling werd door een woord van Jezus genezen terwijl hij op sterven lag En er was te Kafarnaum een hoveling, wiens zoon ziek was. Toen deze hoorde, dat Jezus uit Judea naar Galilea gekomen was, ging hij tot Hem en verzocht Hem te komen en zijn zoon te genezen; want deze lag op sterven. Jezus zeide dan tot hem: Indien gijlieden geen tekenen en wonderen ziet, zult gij niet geloven. De hoveling zeide tot Hem: Heer, kom af, eer mijn kind sterft. Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon leeft! De man geloofde het woord, dat Jezus tot hem sprak, en ging heen. En reeds terwijl hij afdaalde, kwamen zijn slaven hem tegemoet en zeiden, dat zijn kind leefde. Hij vroeg hun naar het uur, waarop de beterschap was ingetreden; zij zeiden tot hem: Gisteren op het zevende uur werd hij vrij van koorts. De vader dan bemerkte, dat het dat uur was, waarop Jezus tot hem gezegd had: Uw zoon leeft, en hij werd zelf gelovig en zijn gehele huis. (Johannes 4:47-53) Het dochtertje van de Syrofenicische vrouw werd door een woord van Jezus bevrijd van een boze geest En Hij stond op en vertrok vandaar naar het gebied van Tyrus. En toen Hij een huis was binnengegaan, wilde Hij niet, dat iemand het wist; maar Hij kon niet verborgen blijven. Want terstond hoorde van Hem een vrouw, wier dochtertje een onreine geest had; en zij kwam tot Hem en viel Hem te voet. Deze vrouw was een Griekse, een syrofenicische van geboorte. En zij vroeg Hem de boze geest uit haar dochter te drijven. En Hij zeide tot haar: Laat eerst de kinderen verzadigd worden want het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen. Doch zij antwoordde en 27 zeide tot Hem: Zeker, Here, de honden eten immers ook onder de tafel van de kruimels der kinderen. En Hij zeide tot haar: Om dit woord, ga heen, de boze geest is uit uw dochter gevaren. En toen zij naar huis gegaan was, vond zij het kind te bed liggen en de boze geest uitgevaren. (Marcus 7:24-30) Jezus bevrijdde een jongen van een dove en stomme geest En een uit de schare antwoordde Hem: Meester, ik heb mijn zoon tot U gebracht, die een stomme geest heeft. En waar hij hem aangrijpt, werpt hij hem op de grond; en hij heeft het schuim op de mond, en hij knerst met zijn tanden en verstijft. En ik heb uw discipelen gezegd, dat zij hem zouden uitdrijven, en zij hebben het niet gekund. En Hij antwoordde hun en zeide: O, ongelovig geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn? Hoelang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem tot Mij. En zij brachten hem tot Hem. En toen de geest Hem zag, deed hij hem terstond stuiptrekken en, op de grond gevallen, wentelde hij zich, al schuimende. En Hij vroeg zijn vader: Hoelang is het al, dat dit hem overkomt? Hij zeide: Van zijn kindsheid af; en dikwijls heeft hij hem ook in het vuur en in het water gedreven om hem een ongeluk te doen krijgen. Maar als Gij iets kunt doen, help ons en heb medelijden met ons! Jezus zeide tot hem: Als Gij kunt! Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft. Terstond riep de vader van de knaap uit en zeide: Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp! En toen Jezus zag, dat de schare samenstroomde, bestrafte Hij de onreine geest en zeide tot hem: Gij, stomme en dove geest, Ik beveel u: ga van hem uit en kom niet meer in hem. En hij ging uit onder geschreeuw en hevige stuiptrekkingen. En hij werd als een dode, zodat men algemeen zeide, dat hij gestorven was. Doch Jezus vatte zijn hand, richtte hem op, en hij stond op. (Marcus 9:17-27) En nog terwijl hij naderbij kwam, wierp de boze geest hem op de grond en deed hem stuiptrekken. Maar Jezus bestrafte de onreine geest en Hij genas de knaap en gaf hem terug aan zijn vader. (Lukas 9:42) Eutychus viel van de derde verdieping naar beneden, maar de jongen werd levend weggebracht En een zekere jonge man, genaamd Eutychus, zat in de vensterbank, en door een diepe slaap bevangen, viel hij, toen Paulus zo lang sprak, door de slaap overmand, van de derde verdieping naar beneden en werd dood opgenomen. Doch Paulus kwam naar beneden, wierp zich op hem, en sloeg de armen om hem heen, en zeide: Maakt geen misbaar, want er is leven in hem. En bovengekomen, brak hij brood en at, en hij sprak nog lang met hen, tot de morgenstond, en zo 28 vertrok hij. En zij brachten de jongen levend weg, en werden buitengewoon bemoedigd. (Handelingen 20:9-12) Aanmoedigingen voor kinderen Luister naar je leiders. Komt, kinderen, luistert naar mij, ik zal u de vreze des Heren leren. (Psalm 34:11) Evenzo gij, jongeren, onderwerpt u aan de oudsten. Omgordt u allen jegens elkander met nederigheid, want God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. (1 Petrus 5:5) Hou je aan Gods Woord. Waarmede zal de jongeling zijn pad rein bewaren? Als hij dat houdt naar uw woord. (Psalmen 119:9) Laat zien dat je zuiver bent. Reeds een knaap laat zich door zijn handelingen kennen, of zijn doen zuiver is en recht. (Spreuken 20:11) Wees wijs. Lees de spreuken van Salomo, ze zijn opgeschreven om jonge mensen kennis en bedachtzaamheid te geven. Beter is een arme, maar wijze jongeling dan een oude, maar dwaze koning, die er niet van weten wil zich te laten waarschuwen. (Prediker 4:13) De Spreuken van Salomo () om de onverstandigen schranderheid, de jongeling kennis en bedachtzaamheid te geven. (Spreuken 1:1,4) Vergeet God niet, die jou gemaakt heeft. Gedenk dan uw Schepper in uw jongelingsjaren. (Prediker 12:1) Luister naar je vader en moeder. Luister naar uw vader, die u heeft verwekt; veracht uw moeder niet, wanneer zij oud geworden is. (Spreuken 23:22) Bewaar, mijn zoon, het gebod van uw vader en verwerp de onderwijzing van uw moeder niet. (Spreuken 6:20) Een wijs zoon laat zich tuchtigen door zijn vader, maar een spotter luistert niet naar berisping. (Spreuken 13:1) De dwaas versmaadt de tucht van zijn vader, maar wie de terechtwijzing ter harte neemt, is verstandig. (Spreuken 15:5) 29 Wees een verstandig kind, zodat je ouders niet verdrietig of bezorgd over je zijn, maar blij en verheugd zijn dat ze zo'n wijs kind hebben als jij! Een wijs zoon verheugt zijn vader, maar een dwaas zoon is een bekommering voor zijn moeder. (Spreuken 10:1) Een dwaas zoon is zijn vader een ergernis en een verdriet voor wie hem baarde. (Spreuken 17:25) Een dwaas zoon is een ramp voor zijn vader, (Spreuken 19:13) De vader van een rechtvaardige verblijdt zich zeer, wie een wijze verwekte, verheugt zich over hem. Mogen uw vader en uw moeder zich verheugen, moge zij, die u baarde, zich verblijden. (Spreuken 23:25) Gehoorzaam en eer je ouders. Eer uw vader en uw moeder, zoals de Here, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden en het u wel ga in het land, dat de Here, uw God, u geeft. (Deuteronomium 5:16) Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam in de Here, want dat is recht. Eer uw vader en uw moeder (dit is immers het eerste gebod, met een belofte) opdat het u welga en gij lang leeft op aarde. (Efeziërs 6:1) Kinderen, gehoorzaamt uw ouders in alles, want dit is welbehagelijk in de Here. (Colossenzen 3:26) Doe iets terug voor je ouders, na alles wat zij voor jou hebben gedaan. Maar indien een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, laten zij dan eerst aan eigen familie godsvrucht tonen en aan het vorig geslacht vergelden wat zij hun te danken hebben, want dit is welgevallig aan God. (1 Timotheüs 5:4) Wees een voorbeeld voor de gelovigen. Niemand schatte u gering om uw jeugdige leeftijd, maar wees een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid. (1 Timotheus 4:12) Pak niet stiekem iets weg van je ouders, dat is stelen. Wie zijn vader en zijn moeder iets ontrooft en denkt: het is geen zonde, die is een metgezel van de misdadiger. (Spreuken 28:24) De Here God vind het heel erg als een kind zijn vader of moeder slaat of vervloekt. Vroeger kregen ze hiervoor zelfs de doodstraf! Wie zijn vader of zijn moeder slaat, zal zeker ter dood gebracht worden. (Exodus 21:15) 30 Wie zijn vader of zijn moeder vervloekt, zal zeker ter dood gebracht worden. (Exodus 21:17) Speciale beloften aan kinderen Een lang en goed leven voor wie zijn vader en moeder eert. Eer uw vader en uw moeder, zoals de Here, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden en het u wel ga in het land, dat de Here, uw God, u geeft. (Deuteronomium 5:16) God neemt jou aan, zelfs als anderen je hebben verlaten. Al hebben mijn vader en moeder mij verlaten, toch neemt de Here mij aan. (Psalm 27:10) God zal je zegenen, als je Hem vreest. Hij zal zegenen wie de Here vrezen, kleinen zowel als groten. (Psalmen 115:13) Wie mij vroeg zoeken... Ik heb lief wie mij liefhebben, wie mij vroeg zoeken, zullen mij vinden. (Spreuken 8:17) Welzalig ben je als je Gods wegen bewaart. Nu dan, zonen, luistert naar mij, want welzalig zijn zij die mijn wegen bewaren. Hoort naar de vermaning, dan wordt gij wijs, slaat haar niet in de wind. (Spreuken 8:32) God is je herder, hij zal voor je zorgen, je dragen en leiden. Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. (Jesaja 40:11) Het koninkrijk Gods is voor jullie, kinderen! Jezus wil jullie een dikke knuffel geven en jullie zegenen. En zij brachten de kinderen tot Hem, opdat Hij ze zou aanraken; doch de discipelen bestraften hen. Toen Jezus dat zag, nam Hij het zeer kwalijk en zeide tot hen: Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert ze niet; want voor zodanigen is het Koninkrijk Gods. Voorwaar, Ik zeg u: Wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan. En Hij omarmde ze en hun de handen opleggende zegende hij ze. (Markus 10:12-14) 31 De belofte van de Heilige Geest is voor jullie, kinderen. Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge; Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op uw nakomelingen. (Jesaja 44:3) Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. (Joel 2:28) En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal. ze en hun de handen opleggende, zegende Hij ze. (Handelingen 2:38-39) Wees sterk, ken je God en laat zijn Woord in je blijven. Jonge mensen, de Bijbel zegt dat jullie de boze overwonnen hebben! Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt de boze overwonnen. Ik heb u geschreven, kinderen, want gij kent de Vader. (...) Ik heb u geschreven, jongelingen, want gij zijt sterk en het woord Gods blijft in u en gij hebt de boze overwonnen. (1 Johannes 2:13-14) God belooft als Jezus terugkomt, dan zal een kleine jongen de leeuw en het kalf tezamen hoeden en dan zullen zuigelingen en peuters zonder gevaar bij slangen kunnen spelen. En niemand zal elkaar nog kwaad doen. Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden; de koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen nederleggen, en de leeuw zal stro eten als het rund; dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken. Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis des Heren, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. (Jesaja 11:6-9) Aanmoedigingen, beloften en vermaningen voor gemeenteleiders en de gemeente Gods (inclusief de ouders). Er wordt veel gezegd over kinderen in Gods Woord. Het is goed om als gemeente ons hart te openen voor wat de Bijbel ons leert over kinderen. Jezus heeft heel wat uitspraken gedaan over kinderen waar je van opkijkt! 32 Beloften: God zegt over de tijd van het nieuwe verbond: van de kleinste tot de grootste zullen allen de Here kennen: Maar dit is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des Heren: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de Here: want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord des Heren, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken. (Jeremia 31:33) Als je je kinderen hebt prijsgegeven om Jezus en het evangelie... Jezus zeide: Voorwaar, Ik zeg u, er is niemand, die huis of broeders of zusters of moeder of vader of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om Mij en om het evangelie, of hij ontvangt honderdvoudig terug: nu, in deze tijd, huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, met vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven. (Marcus 10:29-30) En een ieder, die huizen of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om mijn naam, zal vele malen meer terugontvangen en het eeuwige leven erven. (Mattheüs 19:29) Aanmoedigingen en vermaningen voor de gemeente (met betrekking tot kinderen): Vertel de kinderen de roemrijke daden van God, zodat ze hun vertrouwen op God zullen stellen en zijn geboden bewaren. Ik wil mijn mond tot een spreuk opendoen, ik wil aloude verborgenheden verkondigen. Hetgeen wij gehoord hebben en weten, en onze vaderen ons hebben verteld, dat willen wij voor hun kinderen niet verhelen; wij willen vertellen aan het volgende geslacht des Heren roemrijke daden, zijn kracht en de wonderen die Hij gewrocht heeft. Hij richtte een getuigenis op in Jakob en stelde een wet in Israel, die Hij onze vaderen gebood hun kinderen te leren, opdat het volgende geslacht die zou kennen, de kinderen, die geboren zouden worden, dat zij zouden opstaan om ze te vertellen aan hun kinderen: opdat die hun vertrouwen op God zouden stellen, en Gods werken niet vergeten maar zijn geboden bewaren; (Psalm 78:2-7) 33 We willen niet hetzelfde meemaken als wat er gebeurde na de generatie van Jozua: Nadat ook dat gehele geslacht tot zijn vaderen vergaderd was, kwam na hen een ander geslacht op, dat de Here niet kende, noch het werk, dat Hij voor Israel gedaan had. Toen deden de Israelieten wat kwaad is in de ogen des Heren en gingen de Baals dienen. Zij verlieten de Here, de God hunner vaderen, die hen uit het land Egypte geleid had, liepen andere goden achterna uit de goden der volken rondom hen, bogen zich daarvoor neer en krenkten de Here. (Richteren 2:10-12) Een opziener of diaken moet zijn kinderen met alle waardigheid onder tucht houden en zijn gezin goed bestieren. Een opziener dan moet zijn onbesproken, de man van een vrouw, nuchter, bezadigd, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijdlustig of geldzuchtig, een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt; indien echter iemand zijn eigen huis niet weet te bestieren, hoe zal hij voor de gemeent Gods zorgen? (1 Timoteüs 3:2-4) Diakenen moeten mannen van een vrouw zijn; hun kinderen en hun eigen huis goed bestieren. (1 Timoteüs 3:12) Oudsten moeten gelovige kinderen hebben. Ik heb u op Kreta achtergelaten met de bedoeling, dat gij in orde zoudt brengen hetgeen nog verbetering behoefde, en dat gij, zoals ik u opdroeg, in alle steden als oudsten zoudt aanstellen mannen, die onberispelijk zijn, een vrouw hebben, die gelovige kinderen hebben, die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht willen weten. (Titus 1:5-6) Stel niemand boven God, ook niet je ouders of je kinderen. Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; (Mattheüs 10:37) Wat Jezus ons leerde over kinderen: Wordt als de kinderen. Op dat ogenblik kwamen de discipelen bij Jezus en vroegen: Wie is wel de grootste in het Koninkrijk der hemelen? En Hij riep een kind tot Zich, plaatste dat in hun midden, en zeide: Voorwaar, Ik zeg u, wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult gij het 34 Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan. Wie nu zichzelf gering zal achten als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk der hemelen. (Mattheüs 18:1-4) Wie zo'n kind ontvangt in Jezus' Naam ontvangt Hem zelf en Zijn Vader! En een ieder, die zulk een kind ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij. (Matteüs 18:5) En Hij nam een kind en plaatste dat in hun midden, omarmde het en zeide tot hen: Wie één van zodanige kinderen ontvangt in mijn naam, die ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem, die Mij gezonden heeft. (Markus 9:36-37, hetzelfde staat ook in Lukas 9:48) Verleid een kind niet tot zonde. Maar een ieder, die een dezer kleinen, die in Mij geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gehangen en hij verzwolgen was in de diepte der zee. (Matteüs 18:6-7, hetzelfde staat ook in Markus 9:42 en Lukas 17:2) Veracht kinderen niet. Hun engelen zien voortdurend het aangezicht van God! Ziet toe, dat gij niet één dezer kleinen veracht. Want Ik zeg u, dat hun engelen in de hemelen voortdurend het aangezicht zien van mijn Vader, die in de hemelen is. (Mattheüs 18:10) God wil niet dat kinderen verloren gaan. Zo bestaat bij uw Vader, die in de hemelen is, de wil niet, dat één dezer kleinen verloren gaat. (Mattheüs 18:14) God zal je belonen als je een kind, omdat hij een volgeling is, ook maar een beker koud water geeft. En wie een van deze kleinen, omdat hij een discipel is, ook maar een beker koud water te drinken geeft, voorwaar, Ik zeg u, zijn loon zal hem geenszins ontgaan. (Mattheüs 10:42) Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert ze niet Zij brachten ook hun kleine kinderen tot Hem, opdat Hij ze zou aanraken. Toen de discipelen dat zagen, bestraften zij hen. Maar Jezus riep ze tot Zich en zeide: Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert ze niet; want voor zodanigen is het Koninkrijk Gods. Voorwaar, Ik zeg u: Wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan. (Lukas 18:15-17) 35 Jezus legde kinderen de handen op en zegende ze. Jezus zeide: Laat de kinderen geworden en verhindert ze niet tot Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen. En hij legde hun de handen op en vertrok vandaar. (Mattheüs 19:14-15) En Hij omarmde ze en hun de handen opleggende, zegende Hij ze. (Markus 10:16) Jezus kende Gods Woord omtrent kinderen: Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij nooit gelezen: Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt Gij lof bereid? (Mattheüs 21:16) Jezus zegt dat God dingen openbaart aan kleine kinderen. Terzelfder tijd verblijdde Hij Zich door de Heilige Geest en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U. (Lukas 10:21) Jezus zegt: Weid Mijn lammeren Toen zij dan de maaltijd gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij waarlijk lief, meer dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja Here, Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid mijn lammeren. (Johannes 21:15) (Denk aan hoe God zichzelf beschrijft als een herder van de kudde: "Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden." - Jesaja 40:11) Beloften, aanmoedigingen en vermaningen speciaal voor ouders: Ouders worden niet in het ongewisse gelaten als het gaat over de opvoeding. Er staat duidelijke aanwijzingen in de Bijbel hoe je je kinderen kunt helpen om de Here te leren kennen en Hem te dienen. Ook geeft God talrijke beloften over je kinderen. Als jij God dient worden ook je kinderen rijkelijk gezegend! Aanmoedigingen voor ouders: Ouders: praat met je kinderen over God. Hoor, Israel: de Here is onze God; de Here is een! Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht. Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij 36 nederligt en wanneer gij opstaat. Gij zult het ook tot een teken op uw hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn, en gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten. (Deuteronomium 6:4-9) Maar gij zult deze mijn woorden in uw hart en in uw ziel leggen; gij zult ze tot een teken op uw hand binden en zij zullen een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn. Gij zult ze uw kinderen leren en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit en wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat; gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten, opdat gij en uw kinderen in het land, waarvan de Here uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het hun zou geven, zo lang leeft, als de hemel boven de aarde staat. (Deuteronomium 11:18-21) Dient de Here, geef het door aan je kinderen en het zal goed gaan met ze. Maar ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen! (Jozua 24:15) Alleen neem u ervoor in acht en hoed u er terdege voor, dat gij de dingen die gij met eigen ogen gezien hebt, niet vergeet, en zij niet uit uw hart wijken zolang gij leeft; maak ze aan uw kinderen en kindskinderen bekend: de dag, waarop gij voor het aangezicht van de Here, uw God, bij Horeb stondt, toen de Here tot mij zeide: roep Mij het volk samen, dan zal Ik het mijn woorden doen horen, opdat zij leren Mij te vrezen alle dagen, dat zij op de aardbodem leven, en opdat zij het hun kinderen leren. (Deuteronomium 4:9-10) Onderhoud dan zijn inzettingen en zijn geboden, die ik u heden opleg, opdat het u en uw kinderen na u wel ga en opdat gij lang leeft in het land, dat de Here, uw God, u geven zal voor altijd. (Deuteronomium 4:40) Och, hadden zij steeds zulk een hart om Mij te vrezen en om al mijn geboden te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen voor altoos wel mocht gaan! (Deuteronomium 5:29) Luister aandachtig naar al deze geboden, die ik u geef; opdat het u en uw kinderen na u voor altoos wel ga, wanneer gij doet wat goed en recht is in de ogen van de Here, uw God. (Deuteronomium 12:28) Een voorbeeld hoe Israëlitische ouders aan hun kinderen uit konden leggen wat God voor hen gedaan had, en waarom het goed is om Zijn geboden te onderhouden: 37 Wanneer later uw zoon u vraagt: Wat zijn dat voor getuigenissen, inzettingen en verordeningen, die de Here, onze God, u opgelegd heeft? dan zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren dienstknechten van Farao in Egypte, maar de Here heeft ons met een sterke hand uit Egypte geleid; de Here deed voor onze ogen tekenen en wonderen, groot en onheil brengend, aan Egypte, aan Farao en aan zijn gehele huis; maar ons heeft Hij daaruit geleid, om ons te brengen in het land dat Hij aan onze vaderen onder ede beloofd had, en ons dit te geven. De Here gebood ons al deze inzettingen te onderhouden en de Here, onze God, te vrezen, opdat het ons altijd wel zou gaan en Hij ons in het leven zou behouden, zoals dit heden het geval is. En het zal ons tot gerechtigheid zijn, wanneer wij heel dit gebod naarstig onderhouden voor het aangezicht van de Here, onze God, zoals Hij ons geboden heeft. (Deuteronomium 6:20-25) Ouders: tuchtig en onderwijs je kinderen Wie zijn roede spaart, haat zijn zoon; maar wie hem liefheeft, tuchtigt hem reeds vroeg. (Spreuken 13:22) Is dwaasheid vastgehecht in het hart van een knaap, de tuchtroede zal haar vandaar verdrijven. (Spreuken 22:15) Onthoud de tucht niet aan de knaap; slaat gij hem met de stok, hij sterft er niet van; gij slaat hem wel met de stok, maar redt zijn leven van het dodenrijk. (Spreuken 23:13-14) Roede en bestraffing geven wijsheid, maar een aan zichzelf overgelaten knaap maakt zijn moeder te schande. (Spreuken 29:15) Hoor, mijn zoon, de tucht van uw vader en verwerp de onderwijzing van uw moeder niet; (Spreuken 1:8) Roede en bestraffing geven wijsheid, maar een aan zichzelf overgelaten knaap maakt zijn moeder te schande. (Spreuken 29:15) Tuchtig uw zoon, en hij zal u rust bereiden en u vreugde verschaffen. (Spreuken 29:17) En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en de terechtwijzing des Heren. (Efeziërs 4:6) Als tuchtiging hebt gij dit te dragen: God behandelt u als zonen. Want is er wel een zoon, die door zijn vader niet getuchtigd wordt? Blijft gij 38 echter vrij van de tuchtiging, welke allen ondergaan hebben, dan zijt gij bastaards, en geen zonen. Voorts, de tuchtiging van onze vaders naar het vlees hebben wij ondergaan en wij zagen tegen hen op; zullen wij ons dan niet nog veel meer onderwerpen aan de Vader der geesten, en leven? Want zij hebben ons voor luttele dagen naar hun beste weten getuchtigd, maar Hij doet het tot ons nut, opdat wij deel verkrijgen aan zijn heiligheid. Want alle tucht schijnt op het ogenblik zelf geen vreugde, maar smart te brengen, doch later brengt zij hun, die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht, die bestaat in gerechtigheid. (Hebreëen 12:7-11) ...en oefen ze in de juiste weg. Oefen de knaap volgens de eis van zijn weg, ook wanneer hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken. (Spreuken 22:6) De vreze des Heren voedt op tot wijsheid. (Spreuken 15:33) God verborg zijn plannen niet voor Abraham, omdat Abraham zijn kinderen gebood Gods weg te bewaren en het goede te doen. Laten wij dit ook doen! En de Here dacht: Zou Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen? Abraham immers zal voorzeker tot een groot en machtig volk worden en met hem zullen alle volken der aarde gezegend worden; want Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden zou, dat zijn zonen en zijn huis na hem de weg des Heren zouden bewaren door gerechtigheid en recht te doen, opdat de Here aan Abraham vervulle wat Hij over hem gesproken heeft. (Genesis 18:17-19) Moeders: heb je kinderen lief. Zodat zij de jonge vrouwen opwekken man en kinderen lief te hebben, (Titus 2:4) Vaders: verbitter en prikkel je kinderen niet, maar voedt hen op, onderwijs hen. En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en de terechtwijzing des Heren. (Efeziërs 4:6) Vaders prikkelt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden. (Kolossensen 3:21) Hoort, zonen, de tucht van een vader, en weest opmerkzaam, om inzicht te verkrijgen, want ik geef u goede leer; verlaat mijn onderwijzing niet. Want toen ik nog als zoon bij mijn vader was, teder 39 en een enig kind voor het aangezicht van mijn moeder, onderwees hij mij en zeide tot mij: Laat uw hart mijn woorden vasthouden onderhoud mijn geboden, opdat gij moogt leven. (Spreuken 4:1-4) De vader maakt zijn zonen uw trouw bekend. (Jesaja 38:19) Waarschuwing: Kastijdt uw zoon, wanneer er nog hoop is, maar laat u niet verleiden hem te doden. (Spreuken 19:18) Beloften aan ouders die de Here dienen: Geen miskramen of onvruchtbaarheid. Maar gij zult de Here, uw God, dienen; dan zal Hij uw brood en uw water zegenen en Ik zal ziekte uit uw midden verwijderen. Geen vrouw in uw land zal een misgeboorte hebben of onvruchtbaar zijn. Het getal uwer dagen zal Ik vol maken. (Exodus 23:25-26) Die de onvruchtbare huisvrouw doet wonen als een blijde moeder van kinderen. Halleluja. (Psalmen 113:9) Uw vrouw zal zijn als een vruchtbare wijnstok binnen in uw huis; uw zonen als olijfscheuten rondom uw dis. (Psalmen 128:3) Je kinderen zullen de Here dienen Het nakroost zal Hem dienen, er zal van de Here verteld worden aan het komende geslacht; Zij zullen zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, omdat Hij het gedaan heeft. (Psalm 22:30-31) En de Here, uw God, zal uw hart en het hart van uw nakroost besnijden, zodat gij de Here, uw God, liefhebt met geheel uw hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft. (Deuteronomium 30:6) Al uw zonen zullen leerlingen des Heren zijn, en het heil uwer zonen zal groot zijn; (Jesaja 54:13) Je nakroost zal machtig zijn op aarde, je geslacht zal gezegend worden Halleluja. Welzalig de man, die de Here vreest, die van harte lust heeft in zijn geboden. Zijn nakroost zal machtig zijn op aarde, het geslacht der oprechten zal gezegend worden; (Psalm 112:1-2) 40 God zegent je kinderen en kleinkinderen Maar de goedertierenheid des Heren is van eeuwigheid tot eeuwigheid over wie Hem vrezen, en zijn gerechtigheid over kindskinderen, over hen die zijn verbond onderhouden, en aan zijn bevelen denken om die te doen. (Psalm 103:17-18) Jeruzalem, roem de Here, Sion, loof uw God. Want Hij maakt de grendels van uw poorten sterk, Hij zegent uw kinderen in uw midden; (Psalm 147:12-13) Een rechtvaardige, wandelend in zijn oprechtheid, welzalig zijn zijn kinderen na hem. (Spreuken 20:7) Dat onze zonen zijn als planten, hoog opgegroeid in haar jeugd, onze dochters als hoekzuilen, gebeeldhouwd als voor een paleis; (Psalm 144:12) De goede doet zijn kindskinderen erven. (Spreuken 13:22) Jong ben ik geweest, ook ben ik oud geworden, maar een rechtvaardige heb ik niet verlaten gezien, noch zijn nageslacht zoekende brood; te allen tijde ontfermt hij zich en leent uit, en zijn nageslacht is tot een zegen. (Psalm 37:25-26) De kroon der ouden zijn kindskinderen en de eer der kinderen zijn hun ouders. (Spreuken 17:6) Der jongelingen sieraad is hun kracht, en der ouden glorie is de grijsheid. (Spreuken 20:29) In de vreze des Heren ligt sterke gerustheid, zelfs voor zijn zonen is er een schuilplaats. (Spreuken 14:26) God zal zijn Geest uitgieten op je nakroost. Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge; Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op uw nakomelingen. (Jesaja 44:3) Een aantal vergelijkingen/gelijkenissen met kinderen, voor de gemeente Gods: Immers heb ik mijn ziel tot rust en stilte gebracht als een gespeend kind bij zijn moeder; als een gespeend kind is mijn ziel in mij. (Psalmen 131:2) En verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid, (1 Petrus 2:2) 41 Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuigeling. (Hebreeën 5:13) Voorwaar, Ik zeg u: Wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan. (Lukas 18:17) Het ouderschap van God: Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet. (Jesaja 49:15) Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik u troosten, ja, in Jeruzalem zult gij getroost worden. (Jesaja 66:13) Zo spreekt de Here Here tot Jeruzalem: gij zijt naar afkomst en geboorte uit het land der Kanaanieten; uw vader was een Amoriet en uw moeder een Hethitische. Wat uw geboorte aangaat: toen gij geboren waart, werd uw navelstreng niet afgesneden en werdt gij niet tot uw reiniging met water gewassen; ook werdt gij niet met zout ingewreven noch in windsels gewikkeld. Geen oog zag met ontferming op u neer om uit mededogen een dezer dingen aan u te doen, maar gij werdt weggeworpen op het veld, omdat men geen waarde hechtte aan uw leven, toen gij geboren waart. Toen kwam Ik voorbij u, en Ik zag u trappelen in het bloed van uw geboorte en Ik zeide tot u, in uw bloed: leef; ja, Ik zeide tot u, in uw bloed: leef. Ik deed u opgroeien als het veldgewas, gij groeidet op en werdt groot en kwaamt tot volle schoonheid. (Ezechiël 16:3-7) Maar hoe mijn profeten hen ook riepen, de Israëlieten liepen van mij weg; zij brachten offers aan de Baäls en ontstaken offers voor de afgodsbeelden. Terwijl ik het toch was die Israël leerde lopen en het op mijn armen nam. Maar zij wilden niet erkennen dat ik hen verzorgde. Ik leidde hen met zachte hand en voerde hen liefdevol mee. Als ouders die hun kind opbeuren om het tegen de wang te drukken, zo was ik voor hen. Ik boog mij naar ze toe en ik gaf hun te eten. (Hosea 11:2-4, Groot Nieuws Bijbel) Is er soms een vader onder u, die, als zijn zoon hem om een vis vraagt, hem voor een vis een slang zal geven? Of als hij om een ei vraagt, hem een schorpioen zal geven? Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden. (Mattheüs 7:11) 42 Ik zal hem tot een vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn. Wanneer hij ongerechtigheid bedrijft, zal Ik hem tuchtigen met een roede der mensen en met slagen der mensenkinderen. (2 Samuel 7:14) Hij is de vader der wezen en de rechter der weduwen, God in zijn heilige woning; (Psalmen 68:5) Gelijk zich een vader ontfermt over zijn kinderen, ontfermt Zich de Here over wie Hem vrezen. (Psalmen 103:13) Want de Here bestraft wie Hij liefheeft, ja, gelijk een vader een zoon, aan wie hij welgevallen heeft. (Spreuken 3:12) En Ik zal u tot Vader zijn en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Almachtige. (2 Corinthiërs 6:18) Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. (Romeinen 8:15) En, dat gij zonen zijt, God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader. (Galaten 4:6) En gij hebt de vermaning vergeten, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht de tuchtiging des Heren niet gering, en verslap niet, als gij door Hem bestraft wordt, want wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here, en Hij kastijdt iedere zoon, die Hij aanneemt. Als tuchtiging hebt gij dit te dragen: God behandelt u als zonen. Want is er wel een zoon, die door zijn vader niet getuchtigd wordt? Blijft gij echter vrij van de tuchtiging, welke allen ondergaan hebben, dan zijt gij bastaards, en geen zonen. Voorts, de tuchtiging van onze vaders naar het vlees hebben wij ondergaan en wij zagen tegen hen op; zullen wij ons dan niet nog veel meer onderwerpen aan de Vader der geesten, en leven? Want zij hebben ons voor luttele dagen naar hun beste weten getuchtigd, maar Hij doet het tot ons nut, opdat wij deel verkrijgen aan zijn heiligheid. Want alle tucht schijnt op het ogenblik zelf geen vreugde, maar smart te brengen, doch later brengt zij hun, die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht, die bestaat in gerechtigheid. (Hebreëen 12:5-11) 3 – De bijbel over kinderen in de gemeente 43 Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. (Johannes 3:16). Deze overbekende tekst nemen we als uitgangspunt als we ons gaan verdiepen in de plaats die de kinderen krijgen in de Bijbel. En de kennis die we daarover opdoen vertalen we naar de plaats die kinderen hebben in de gemeente. Naar Gods beeld geschapen God heeft de aarde gemaakt. En het was goed. Hij heeft de aarde met liefde geschapen. En als kroon op de schepping maakte Hij de mensen. Met een duidelijke taak: zij mochten onderkoning worden. Ze werden verantwoordelijk voor het onderhouden van Gods prachtige wereld. Er staat in Genesis 1: 27: “God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.” Toen God de mens schiep en alles was goed, in het paradijs, leek de mens op God. Hij had dezelfde eigenschappen als God: liefdevol, heilig, trouw en met een zuivere wil. Hij hield van de aarde en de schepping en had het beste met de wereld voor, net als God. God vertrouwde de wereld toe aan iemand die er zijn hart in zou leggen, zoals God zelf dat ook zou doen. Maar dan valt er een schaduw over dit mooie begin: de zondeval. Na de zondeval valt het beeld van God in stukken. Wat er overblijft, is niet meer dan een schaduw van hoe God de mensen bedoeld heeft. Als je naar de mens kijkt kun je nog steeds God eigenschappen er in terugvinden. We doen nog steeds goede dingen, hebben besef van goed en kwaad en voelen aan dat onze keuzes consequenties hebben. Maar God heeft de mensen niet losgelaten. Hij heeft ze zelfs niet ontheven uit hun functie. Er kwam wel afstand tussen God en mensen. Het uitvoeren van hun taak, namelijk de aarde verzorgen en bevolken, wordt moeilijker. Maar het blijft de opdracht die God de mensen meegeeft. God benadrukt ook in deze gebroken wereld om God én de naaste lief te hebben. ( Marc. 12: 29-31 ) Kijken naar kinderen Onze genadige God koos ervoor om in die gebrokenheid een belofte uit te spreken: op een dag maak ik alles goed en zullen jullie weer mensen kunnen zijn zoals ik die bedoeld heb. Zijn liefde voor ons en Zijn wil om die liefde door te geven is niet gebroken, maar blijft krachtig en oneindig voor ons stromen door Zijn hart. Daarom gaf 44 Zijn Zoon Zijn plaats in de hemel op, om die band tussen God en mensen weer te herstellen. De liefde van God werd daarin tastbaar: een mens zoals wij. Zo komen we uit bij Johannes 3: 16 en bij ons uitgangspunt om naar de kinderen in de gemeente te kijken. We zijn allemaal beelddragers van God. Allemaal in staat om lief te hebben en die liefde uit te delen. Wij moeten leren om zo naar onze kinderen te kijken, zoals God naar zijn kinderen kijkt. Want wij zijn, ook voor onze kinderen, Gods vertegenwoordigers op aarde. Dat bepaalt ten diepste hoe we met elkaar en met onze kinderen omgaan. Dat bepaalt ook de plek die de kinderen in de gemeente krijgen. Ook zij zijn beelden van God en ook zij mogen, dankzij Gods zoon, uitgroeien tot volwassen vertegenwoordigers op aarde, als zij in Christus geloven. God wil de opvoeders in de gemeente gebruiken om de kinderen bij Hem te brengen en Hem te leren kennen. Kinderen zijn door God gemaakt en aan ons gegeven. David spreekt hierover in Psalm 139: 15,16: “Toen ik in het verborgene gemaakt werd, kunstig geweven in de schoot van de aarde, was mijn wezen voor u geen geheim. Uw ogen zagen mijn vormeloos begin, alles werd in uw boekrol opgetekend, Aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet één.” Kinderen in het Oude Testament In het Oude Testament staan heel veel aanwijzingen over hoe God wil dat we met onze kinderen omgaan. Hij vertelt ons hoe we naar kinderen moeten kijken, welke plek we ze moeten geven in het gezin en in de gemeenschap, hoe we ze moeten opvoeden en hoe we ze bij het leven met God kunnen betrekken. God wijst er zelf elke keer op dat de kinderen betrokken bij en onderwezen in het leven met God moeten worden. Een duidelijke opdracht geeft God aan de ouders via Jozua. In Jozua 3 en 4 staat het verhaal van de doortocht door de Jordaan. Nadat het volk de rivier over is gegaan stuurt Jozua de stamhoofden van iedere stam van Israël terug om een steen uit het water te nemen. Van die twaalf stenen maken ze een stapel. Die stapel stenen is een teken van het wonder van de droge Jordaan. Jozua zegt dan tegen het volk: “Wanneer uw kinderen later vragen wat deze stenen betekenen, dan moet u hun het volgende vertellen […]” (vers 21 en 22). Die stenen zijn monumenten. Je kunt het teken aangrijpen als reden om Gods Naam groot te maken voor je kinderen. Die momenten zijn er ook in ons leven. Bij gebeurtenissen zoals geboorte, doop, verjaardagen en jubilea kunnen we over Gods grote daden vertellen. 45 Maar God wil meer. Als Mozes de geboden van de Here doorgeeft aan het volk spreekt hij de volgende woorden in Deuteronomium 11: 2, 3: „Wees u ervan bewust dat uw kinderen geen getuige zijn geweest van de opvoeding die de Heer u gaf, en niet met eigen ogen zijn grootheid hebben gezien, zijn sterke hand en opgeheven arm. Wat weten zij van de wonderen en daden die hij in Egypte verrichtte, ten koste van de farao en zijn hele volk?‟ . Daarna volgt een korte opsomming van die grote daden en voorschriften voor in het nieuwe land. Daarna is de conclusie van Mozes, Deuteronomium 11: 18-21: „Houd mijn woorden dus in gedachten, maak ze u eigen, draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis, onderweg, als u naar bed gaat en als u op staat. Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad. Dan zullen u en uw kinderen lang mogen wonen in het land dat de heer uw voorouders onder ede heeft beloofd, zolang de hemel boven de aarde staat.‟ Uit deze tekst blijkt duidelijk dat kinderen onderwezen moeten worden om het geloof in de geslachten door te geven. God hecht daar een groot belang aan. Dat blijkt weer uit deze tekst en zo staan er een groot aantal opdrachten van God in het Oude Testament waar God wijst op het belang van het geloof doorgeven aan de kinderen. Enkele voorbeelden zijn Exodus 12: 26, daar geeft Mozes duidelijke voorschriften om de kinderen op eenvoudige manier uit te leggen waarom het Pesachoffer wordt gebracht. In Deuteronomium 6:7 wordt een heel duidelijke opdracht gegeven om altijd met je kinderen over God te praten. En in vers 20 van datzelfde hoofdstuk worden eenvoudige antwoorden gegeven op de vragen die kinderen kunnen stellen bij de wetten en de regels van de Heer. Spreuken 22 vers 6 erkent de ontvankelijkheid van een kind voor de opvoeding. Jong geleerd is oud gedaan, zeg maar. Zo zie je dat opvoeden en onderwijzen niet alleen gebeurt op de momenten die gewijd zijn aan God. Het dagelijkse leven moet vervuld zijn met verwijzingen naar Gods grote daden. Thuis, onderweg, bij het slapen gaan en bij het opstaan. Net als God ons omringd (Psalm 139) moeten wij onze kinderen omringen met God. Uit al deze opdrachten blijkt dat God vindt dat kinderen bij het volk horen. Hij sluit Zijn verbond dan ook niet alleen met Abraham, maar met Abraham en zijn kinderen. God wil dat Abraham en zijn nageslacht hun kinderen besnijden op de achtste dag na de geboorte (Genesis 17:12). Dit was in die tijd uitzonderlijk. In de volken rond Abraham was de besnijdenis vaak een initiatierite voor jongen die man werden. God gaf de opdracht om jongetjes van acht dagen oud al 46 te besnijden, als teken van het verbond wat hij met Abraham sloot. De eisen, maar vooral de beloften van het verbond gelden voor iedereen van het volk, van jongs af aan. Kinderen horen erbij. Dit herhaalt God op de Sinaï (Exodus 19,20 e.v.; Leviticus 12:3) Geschenk van God Naast dat de Bijbel benadrukt dat de ouders verantwoordelijk zijn voor de opvoeding en vorming van hun kinderen wordt er ook steeds benadrukt dat kinderen een geschenk zijn van God. De psalmen 127 en 128 bejubelen de kinderen als „een geschenk van de Heer‟ , „beloning van God‟ , „pijlen in je koker‟ en „een kring van jonge olijfbomen om je tafel‟ . Allemaal omschrijvingen die weergeven wat een geschenk kinderen zijn. Ze brengen vreugde in je huis. In de tijd van Israël was het ook een garantie voor het voortbestaan van je familie. Kinderen maken je rijk. Toen heel praktisch, maar ook nu nog. Door hun frisse blik op het leven kun je van ze leren. Ze zijn flexibel en afhankelijk en dat maakt hun manier van leven als een voorbeeld voor ons. Dit komt ook weer terug in Jezus‟ woorden over kinderen in het Nieuwe Testament, zie verderop in dit artikel. Priester Jojada en koning Joas ( Kinderwerk Meesterwerk, Ria de Baat en Anne Nijburg, IBB 2007, p. 38-39 ) Een prachtig praktijkvoorbeeld is de geschiedenis van koning Joas, 2 Kronieken 24. Joas is pas 7 jaar als koning wordt. Een kind nog. Dit kind wordt opgevangen en opgevoed door een priester, Jojada, die kennis had van God en het geloof niet was kwijtgeraakt. Hij had grote invloed op Joas zolang hij leefde. Joas maakte keuzes die zijn voorgangers niet gemaakt hadden. Hij wilde de tempeldienst herstellen. Als Jojada sterft krijgt hij een Koninklijke begrafenis. Zo belangrijk was Jojada voor Joas. Schrijnend in dit verhaal is de afloop. De invloed van Jojada valt snel na zijn dood weg en Joas luistert naar de verkeerde mensen. De waarden van Jojada zijn kennelijk niet in zijn hart geland. Om de een of andere reden is Jojada er niet in geslaagd het innerlijk van de jongen te vormen. De zoon van Jojada verschijnt nog ten tonele en die heeft het geloof van zijn vader duidelijk wel zich eigen gemaakt. Uit dit verhaal leren we dus hoe belangrijk het voorleven van het geloof is, maar dat het bereiken van het hart daarmee niet gegarandeerd is. Ieder kind moet uiteindelijk zelf kiezen of de weg van God ook zijn of haar weg zal worden. 47 Andere belangrijke personen in het Oude Testament worden als kind al geroepen door God. Denk aan David, de jongste van de zonen van Isaï, zo onbelangrijk dat hij niet eens werd geroepen toen Samuël langskwam. Denk aan Samuël zelf, wiens leven al aan de Heer werd toegewijd voordat het bestond. Denk aan Mozes, die als baby al gered werd om het volk uit Egypte te kunnen leiden. En Isaäk, die pas geboren werd als stamhouder toen het menselijk gesproken niet meer mogelijk was. Naäman werd door zijn dienstmeisje naar Elisa gestuurd. Zij getuigde van de God die ze in haar kinderjaren had leren kennen. ( Kinderen in de Bijbel – op wie lijk jij?, Marianne Buitenhuis, Charisma, 1 mei 2002 ) Dromen dromen Een andere tekst waaruit blijkt hoeveel belang God hecht aan kinderstemmen is Joel 3: 1-2: „Daarna zal zich dit voltrekken: Ik zal mijn geest uitstorten over al wat leeft. Jullie zonen en dochters zullen profeteren, oude mensen zullen dromen dromen en jongeren zullen visioenen zien; zelfs over slaven en slavinnen zal ik in die tijd mijn geest uitgieten.‟ God spreekt hier via Joël over de meest onbetekende groepen van de toenmalige samenleving. Hij zal ze gebruiken om Zijn naam groot te maken en Zijn komst en Zijn boodschap bekend te maken. Ze zijn het waard. Wij moeten de woorden, de stemmen van kinderen die spreken over God serieus nemen en laten klinken. God zal ze gebruiken, Hij wíl ze gebruiken. Joodse traditie ( Kinderwerk Meesterwerk, Ria de Baat en Anne Nijburg, IBB 2007, p.27-28 en 30-33 ) Deze twee Bijbelse gegevens zien we terug in de geloofsopvoeding in de Joodse traditie. De kinderen worden al vroeg opgevoed en onderwezen in de Thora. Voor jongens en meisjes is dit een aparte weg. Meisjes krijgen praktisch onderwijs over spijswetten en andere voorschriften. Jongens bestuderen de Talmoed. Dit leidt uiteindelijk tot de Bat en Bar Mitswa. Meisjes doen Bat Mitswa als ze 12 zijn, jongens doen hun Bar Mitswa als ze 13 zijn. Dan zijn ze klaar om goede daden (de letterlijke betekenis van Bar en Bat Mitswa is zoon en dochter van het gebod) te doen. En ze worden bij het geestelijk leven betrokken. Tijdens de Pesachmaaltijd mag het jongste kind de „waarom‟ -vragen stellen die de verschillende onderdelen van de maaltijd uitleggen. Kinderen krijgen al vroeg voorgedaan hoe een tefilien, een gebedsriem, 48 omgedaan wordt. En al snel leren ze de dag te beginnen met een gebed om God te danken en om vergeving en een zegen te vragen. In het Joodse onderwijs wordt heel planmatig gewerkt aan een goede godsdienstige opvoeding. Lessen uit het Oude Testament en de Joodse traditie Zo leren we uit het Oude Testament en de Joodse traditie hoe we in de gemeente naar de kinderen moeten kijken en hoe we met ze moeten omgaan. In de eerste plaats leren we dat de kinderen er helemaal bijhoren. De reden daarvoor is dat God ook met hen het verbond heeft gesloten en Zijn beloften dus ook voor hen gelden. Die beloften hebben echter als voorwaarde dat ze zich houden aan de regels van het verbond (de wet) omdat ze dan een lang en gelukkig leven zullen hebben. Die regels moeten voorgeleefd en uitgelegd worden, ondersteund met beelden, zoals de 12 stenen in de Jordaan. Opvallend is ook dat God niet alleen spreekt tegen de ouders, maar tegen het hele volk. Ieder die onder het verbond valt, heeft daarin verantwoordelijkheid naar de kinderen toe. In het voorbeeld van priester Jojada en koning Joas zien we hoeveel invloed volwassen mensen kunnen hebben op het leven en handelen van de kinderen. Zo heeft ook onze opvoeding onschatbaar veel invloed op het leven en handelen van onze kinderen later. Dat geeft een enorme verantwoordelijkheid. God wil dat we die verantwoordelijkheid dragen in Zijn licht, zodat onze kinderen Hem leren kennen door ons heen. God vindt kinderen van zo‟ n grote waarde dat Hij ze zal gebruiken om Zijn komst aan te kondigen. Zij zullen dromen dromen en visioenen zien, Hij wacht niet af tot ze volwassen zijn, maar kan ze al gebruiken in hun jeugd. Laat dat ook voor ons een voorbeeld zijn. De Joden hebben in hun tradities vormen gegeven aan de opdrachten van God. Zij betrekken kinderen bij hun eredienst door ze al vroeg te onderwijzen in de Thora en ze handelingen aan te leren die horen bij het dienen van God. Welke handelingen leren wij onze kinderen? Het verbond en de kinderdoop Een belangrijk gegeven uit het Oude Testament is het verbond. Als je over het verbond spreekt kom je al snel bij het teken van de kinderdoop, zoals dat bediend wordt in de gereformeerde kerken. In 49 het doopformulier uit de Liturgische formulierenv van de gereformeerde kerken (vrijgemaakt) staat hierover het volgende: De kinderen van gelovige ouders ontvangen de heilige doop als afbeelding en garantie van het verbond dat God ook met hen gesloten heeft, al begrijpen ze hier nog niets van. Voor Hem horen ze er helemaal bij. En de praktische uitwerking die dit heeft in de opvoeding van de kinderen wordt verderop in het formulier beschreven: Op grond van deze beloften van de drie-enige God horen gelovige ouders dagelijks voor hun kinderen te bidden om de vervulling van die belofte. Zij moeten hun kinderen van jongs af aan leren ook zelf daarom te bidden in het vaste vertrouwen dat de Heer deze gebeden zal verhoren. Ouders zijn in de opvoeding geroepen hun kinderen te leren diep ontzag voor de Heer te hebben. Ze moeten hun kinderen voorgaan in het vertrouwen op God en in het leven met Hem. Ook in onze tijd wordt er dus beleden dat het kind erbij hoort en dat het opgevoed moet worden in het geloof. Nu eens kijken hoe Jezus zelf aandacht heeft gegeven aan de kinderen. Kinderen in het Nieuwe Testament Zoals in het Oude Testament God weerspiegeld werd in priesters en profeten, zo kunnen we God in het Nieuwe Testament zien in Jezus. Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.vi Mens zoals een mens bedoeld is, zoals God hem oorspronkelijk geschapen heeft. Jezus De Here Jezus werd geboren als kind. Het was kennelijk belangrijk dat Jezus vanaf begin leerde compleet mens te zijn. Dus Jezus was een klein en afhankelijk baby‟ tje en groeide op, werd dreumes, peuter, kleuter, kind, puber… Hij kreeg onderwijs in de Thora zoals alle Joodse jongetjes. Hij ging mee naar de synagoge en naar de tempel. Hij speelde met andere kinderen en werd geconfronteerd met leven en dood. Op zijn dertiende deed hij Bar Mitswa en was hij een volwassen man. Hij mocht mee naar de tempel en was leergierig naar de dingen van Zijn Vader. Zoals het voor veel mensen een troost is dat Jezus mens was en onze gevoelens kent en heeft meegemaakt, zo is Jezus ook kind geweest. Hij kent de vreugde en het verdriet van een kind. Hij kent het opgroeien, het ontwikkelen, de nieuwsgierigheid, de ontdekkingstocht. Hij kent alle dingen die eigen zijn aan een kind. 50 Verder leren we in het Nieuwe Testament over Jezus dat Hij een groot hart had voor de mensen in de samenleving die achtergesteld werden. Hij gaf om weduwen, tollenaars, hoeren en kinderen. Vaak ruimde hij speciaal tijd voor hen in, tegen de verwachting van de discipelen in. We lezen bijvoorbeeld in Marcus 14 het verhaal van een vrouw die tijdens een maaltijd Jezus‟ voeten zalft met heel dure olie. De discipelen irriteren zich hieraan en laten dat ook aan haar merken. „Ze voeren tegen haar uit‟ (vers 5). Jezus zegt dan: ‘Laat haar met rust, waarom vallen jullie haar lastig? Ze heeft iets goeds voor mij gedaan. Want de armen zijn altijd bij jullie, en jullie kunnen weldaden aan hen bewijzen wanneer je maar wilt, maar ik zal niet altijd bij jullie zijn. Wat ze kon, heeft ze gedaan: ze heeft mijn lichaam nu al met olie gebalsemd, met het oog op mijn begrafenis. Ik verzeker jullie: waar ook maar ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’vii De kinderzegening ( Marc. 9,10 ) Jezus laat Zijn hart voor kinderen zien in het verhaal van de kinderzegening. Mensen, we nemen altijd aan dat dit de ouders zijn, proberen hun kinderen bij Jezus te brengen. Ze willen dat Hij de kinderen aanraakt en zegent. Ze zijn zich ervan bewust wat een aanraking van Jezus kan betekenen voor hun kinderen. Maar de discipelen zien het anders. Jezus is in gesprek met Farizeeën (Mar. 10:1-12) en zijn leerlingen denken dat hij geen tijd heeft voor „lastige‟ kinderen. Je verbazing hierover neemt toe als je je realiseert dat in Marcus een hoofdstuk eerder, Jezus het kind nog als voorbeeld heeft gebruikt: „Ze kwamen in Kafarnaüm. Toen ze in huis waren, vroeg hij hun: ‘Waarover waren jullie onderweg aan het redetwisten?’ Ze zwegen, want ze hadden onderweg met elkaar getwist over de vraag wie van hen de belangrijkste was. Hij ging zitten en riep de twaalf bij zich. Hij zei tegen hen: ‘Wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste van allemaal willen zijn en ieders dienaar.’ 36 Hij pakte een kind op en zette het in hun midden neer; hij sloeg zijn arm eromheen en zei tegen hen: 37 ‘Wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op; en wie mij opneemt, neemt niet mij op, maar hem die mij gezonden heeft.‟ Hier benadrukt Jezus zijn hart voor de minderbedeelden in de samenleving. Een kind, onbetekenend in de volwassen wereld. En ze praten met Jezus daarover. Hoe moeten we omgaan met hen die het minder hebben, die niet meetellen, die niet voor vol worden aangezien? En Jezus waarschuwt hen: „Wie een van de geringen die in 51 mij geloven van de goede weg afbrengt, zou beter af zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee gegooid werd.‟ Wat een waarschuwing! Jezus hart gaat uit naar kinderen en zwakken. En wat schets dan je verbazing: een hoofdstuk verder willen de discipelen de kinderen wegsturen. Ze zijn lastig, Jezus heeft het natuurlijk veel te druk. Maar nee, Jezus heeft het niet te druk. Hij corrigeert zijn leerlingen en roept de kinderen bij zich. Wat een bijzonder moment, voor de kinderen, voor de discipelen en ook voor ons. Hij neemt de tijd voor de kinderen, hij zet ze op schoot, raakt ze liefdevol aan en zegent ze. Hij laat Zijn hart spreken. Hij neemt ze ook als voorbeeld voor ons. We kunnen heel veel leren van de manier waarop kinderen in het leven staan. Ze zijn flexibel en afhankelijk en ontvankelijk om dingen te leren en hun gedrag daarop aan te passen. Jezus wil dat wij worden als een kind, afhankelijk van en ontvankelijk voor God. Weid mijn lammeren Een andere passage uit het Nieuwe Testament waar vaak naar verwezen wordt als er over kinderen in Bijbel gesproken wordt is Johannes 21: 15-17: Toen ze gegeten hadden, sprak Jezus Simon Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de anderen hier?’ Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ Hij zei: ‘Weid mijn lammeren.’ Nog eens vroeg hij: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je me lief?’ Hij antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen,’ en voor de derde maal vroeg hij hem: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van me?’ Petrus werd verdrietig omdat hij voor de derde keer vroeg of hij van hem hield. Hij zei: ‘Heer, u weet alles, u weet toch dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Weid mijn schapen’. Jezus geeft hier de opdracht aan Petrus om Zijn kudde te weiden. Jezus‟ zelf heeft zich vergeleken met een goede herder. Petrus krijgt die taak, nu dat Jezus weer naar de hemel gaat. Opvallend is dat de lammetjes en de schapen beide genoemd worden. De lammetjes van de kudde zijn kwetsbaar en blijven soms achter, moet gedragen en soms extra verzorgd worden. Zo is het ook in de gemeente van Christus. De kudde is de gemeente, deze bestaat uit lammetjes en schapen, kinderen en volwassen, beide met hun eigen plek en hun eigen behoeften. Er wordt hier door Jezus aan de kinderen van de gemeente gedacht en op hen gewezen. Intocht in Jeruzalem ( Mat. 21: 1-17 ) 52 Nog een mooi verhaal uit de Evangeliën is het verhaal van de intocht in Jeruzalem. In Matteüs wordt dit verhaal uitgebreid vertelt. Een spontaan feest barst los, rond Jezus die op een ezel naar Jeruzalem rijdt. In de tempel zorgt Jezus voor tumult. Dat merken ook de farizeeën en daar komen ze op af. En dan horen ze de kinderen zingen: ‘Hosanna voor de Zoon van David!’. Dat schiet in het verkeerde keelgat. En ze gaan op hoge poten naar Jezus toe. Jezus reageert met Zijn gewoonlijke kalmte: jullie kennen de Bijbel toch? Staat er niet geschreven: ‘Door de mond van kinderen en zuigelingen hebt u zich een loflied laten zingen.’ Prachtig hoe hij de kinderen hier in hun waarde laat en ze Zijn koningschap laat bevestigen. Timoteüs Uit het Oude Testament haalden we het verhaal van Jojada aan, als voorbeeld van iemand die met God werd opgevoed. In het nieuwe Testament is ook zo‟ n voorbeeld: Timoteüs. Hij werd door zijn moeder en grootmoeder onderwezen in de Bijbel en in de betekenis van Jezus Christusxi. En hij, in tegenstelling tot Jojada, maakt het geloof zich eigen en richt zijn eigen leven in op basis van het geloof. Hij wordt vertrouweling van Paulus. En Paulus benadrukt in zijn brieven ook hoe belangrijk de moeder en oma van Timoteüs geweest zijn voor de ontwikkeling van zijn geloof. Een hoopgevend voorbeeld voor de opvoeders van vandaag. Als wij onze kinderen over Gods grote daden vertellen en in ons leven het leven met Hem voorleven gebruikt God dit om het geloof in de harten van onze kinderen tot bloei te laten komen. Voor u is de belofte en voor uw kinderen De laatste tekstplaats in het Nieuwe Testament waar ik aandacht aan wil geven is Handelingen 2. De Heilige Geest wordt uitgestort, Jezus‟ plaatsvervanger op aarde. Hij zal de discipelen, en ons, helpen om de boodschap van Jezus ons eigen te maken en ernaar te leven. De mensen in Jeruzalem horen vreemde geluiden en zien vreemde dingen. De discipelen zijn vol van God en verkondigen de boodschap van Jezus als nooit tevoren. Petrus neemt het woord en verklaard wat er gebeurt aan de hand van het tekstgedeelte uit Joël (zie eerder dit artikel) over de uitstorting van de Heilige Geest. Als hij uitgesproken is zijn veel mensen onder de indruk en willen ze weten hoe ze ook bij Jezus kunnen horen. „Petrus antwoordde: ‘Keer u af van uw huidige leven en laat u dopen onder aanroeping van Jezus Christus om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de heilige 53 Geest u geschonken worden, want voor u geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen.‟ (Hand. 2: 38-39). Net zoals in het oude verbond werkt deze belofte door generaties heen. Hij is ook voor de kinderen. Zij mogen zich in Jezus geborgen weten. Lessen uit het Nieuwe Testament Terug naar de tekst waar we mee begonnen zijn. Jezus is gekomen als een belichaming van de liefde van God voor wie in Hem geloofd. Met zoveel liefde kijkt God naar ons en naar onze kinderen. En zo moeten wij ook naar onze kinderen kijken, als beelddragers van God, die heel kunnen worden in het licht van Jezus‟ dood en opstanding. Dat doel moeten we voor ogen houden als we werken met en spreken over kinderen in de kerk. Van Jezus leren we twee dingen. Hij gaf de kinderen prioriteit. Hij was druk bezig met de leiders van toen, toen de kinderen bij Hem kwamen. En hij zag ze, sprak met ze, gaf ze wat ze nodig hadden. Dat is ook onze taak nu. We moeten oog hebben voor de lammetjes van de kudde. Ze verdienen hun eigen plek aan benadering. Het tweede wat opvalt, is dat Jezus Zijn leerlingen berispt, de leiders van de latere gemeente, voor hun gedrag naar de kinderen toe. Laat ze bij me komen, zegt Hij, ze horen erbij, verdienen een plaats, verdienen aandacht op hun eigen niveau. De leiders van de gemeente moeten ook de kinderen voor ogen hebben. Als wij in de gemeente iets voor de kinderen willen doen, moeten de leiders van de gemeente daarachter staan en dat laten zien in hun houding en in de beleidsplannen die ze maken. Jezus gebruikt het gedrag van de kinderen zelfs om de leiders van Israël, de farizeeën en Schriftgeleerden te onderwijzen, tijdens de intocht in Jeruzalem. Zo mogen wij ons ook laten onderwijzen door onze kinderen. En dan de voortzetting van het verbond. De kinderdoop en de tekst uit Handelingen 2 zijn nauw met elkaar verbonden. De belofte is voor hen die gaan geloven en hun kinderen. De kinderen worden betrokken bij de gemeente die ontstaat na de eerste Pinksterdag. Ze horen erbij. En nu… vandaag! Wat betekenen al deze ontdekkingen nu voor de kerk van vandaag? Zoals we hebben gezien valt er veel te leren uit de Bijbel en de Joodse traditie over geloofsopvoeding en over de plek van kinderen in de gemeente. Het past ons onze houding kritisch te bekijken en na te 54 gaan of we naar de kinderen kijken zoals Jezus dat deed. Geven we ze de tijd en aandacht die ze nodig hebben? Krijgen ze hun eigen plek in de gemeente en staan ze daarmee in het midden van de gemeente als deel van het geheel, zoals ook de ouderen, de jongvolwassenen, de zieken, de gehandicapten, de jongeren hun eigen plek innemen in de gemeente. Is er plaats voor de eigenheid van de kinderen? En hoe zit het met de leiders van de gemeente? Hebben zij de kinderen voor ogen? Of ergeren ze zich aan hun eigenheid en willen zij ze liever wegsturen? Nemen ze de belangen van de kinderen in overweging als er besluiten over beleid moeten worden genomen? En zijn ze bereid van kinderstemmen te leren als hun stemmen te horen zijn in de gemeente. En hoe zit het met de geloofsopvoeding? Is dat iets wat we met elkaar doen, zoals in het Oude Testament of is het vooral iets van thuis? Kunnen we er met elkaar over praten, elkaar ondersteunen en van elkaar leren? Heel veel vragen die we over onze eigen gemeente kunnen stellen. Als een soort spiegel waarin we kunnen kijken of het goed gaat. Misschien kunnen een heleboel vragen wel met ja beantwoord worden. Misschien een aantal met nee. In ieder geval willen we leren van de Bijbel en ook de gemeente een plaats maken waar kinderen hun eigen plek innemen. Want we willen dat onze kinderen God leren kennen en Hem gaan dienen, zodat ze beelddrager van God mogen worden en in Jezus‟ genade kunnen opgroeien en volwassen worden. 55