1. Gabriele d’Annunzio Bron: forcolaediciones.com 327 Ambivalente Perseus van het fascisme Gabriele D’Annunzio en de paradoxale samenkomst van decadentisme en nationalisme B.J. Nabers Dit artikel biedt een nieuw perspectief op Gabriele D’Annunzio’s uiterst controversiële verhouding tot het Italiaanse fascisme door het in zijn denken aanwezige spanningsveld tussen decadentisme en nationalisme bloot te leggen. In hun paradoxale samenkomst ontwikkelden deze culturele bewegingen zich in de richting van een fascistische (sub)cultuur, die echter op gespannen voet bleef staan met de geest van Mussolini’s regime.1 De Italiaanse dichter en avonturier Gabriele D’Annunzio (1863-1933) werd in 2011 in NRC Next vergeleken met Berlusconi en gekenmerkt als de vader van het Italiaanse populisme.2 Het is tekenend voor D’Annunzio’s controversiële status dat Italiëkenner Frans Denissen deze vergelijking een belediging voor D’Annunzio noemde en van een gebrek aan kwalitatieve journalistiek vond getuigen.3 Historici kruisen al bijna een halve eeuw de degens over D’Annunzio, waarbij het debat zich niet alleen toespitst op zijn vermeende populisme, maar meer in het bijzonder op zijn problematische verhouding tot het fascisme. Deze verhouding stel ik hier opnieuw ter discussie. D’Annunzio wordt vaak geassocieerd met het fascisme door zijn korte regeerperiode in Fiume (Rijeka, Kroatië) in 1919-1920. Nadat hij in de Eerste Wereldoorlog tot oorlogsheld was uitgegroeid en daarvóór als nationalistische dichter Ti j d sc hr if t vo o r G esc h ieden is - 126e j a a rga n g, n um m er 3, p. 326-343 furore had gemaakt, trachtte D’Annunzio met de inname van Fiume een opstand tegen de zittende regering te initiëren en een ‘wederopstanding’ van de natie te ontketenen. D’Annunzio had de Italiaanse regering al jarenlang bekritiseerd om haar vermeende staat van spiritueel verval. Maar na de oorlog verweet hij haar ook de wedergeboorte van de natie in de kiem te smoren. Want onder druk van de Amerikanen zag de regering af van haar claim op de Dalmatische kuststreken, die haar vóór de Italiaanse inmenging in de oorlog door de Britten waren toegezegd. Nu stonden deze gebieden onder nationalisten bekend als Italië’s onmisbare ‘rechterlong’, zodat de door D’Annunzio gecreëerde mythe van de vittoria mutilata (verminkte overwinning) snel wortel schoot bij radicaal-nationalistische groeperingen zoals de werkloze stormtroepen (Arditi), futuristen, fascisten, neo-syndicalisten en meer conservatieve nationalisten als Enrico Corradini en Giovanni Giuriati. Zij raakten allen bij het avontuur in Fiume betrokken. Dankzij zijn korte regeerperiode in Fiume werd D’Annunzio als een held ingelijfd in de fascistische geschiedschrijving.4 Onder historici blijft D’Annunzio’s fascisme echter uiterst controversieel. Historici betwisten niet zozeer dat D’Annunzio een belangrijke bijdrage leverde aan de antidemocratische atmosfeer waaraan de fascistische beweging haar kracht zou ontlenen; noch betwijfelt men dat Fiume’s quasireligieuze rituelen Mussolini inspireerden: de Romeinse 1 2 3 4 De auteur dankt prof. dr. W.E. Krul voor zijn begeleiding bij eerder onderzoek naar dit thema. Rutger Lemm, ‘Vermaak ons, oh leider!’, NRC Next (26 september 2011). Zie ook: http://hardhoofd.com/2011/09/27/vermaak-ons-o-leider/ (geraadpleegd op 18 juli 2012). http://rond1900.nl/?p=17017 (geraadpleegd op 18 juli 2012); onder ‘reacties’. Zie bijvoorbeeld La Marcia di Rochi (Milaan 1941; 1929) van de fascistische senator Eduardo Susmel. 328 B.J. Na bers groet, de paramilitaire Zwarthemden, de toespraken vanaf het balkon, de mystieke fusie tussen leider en menigte nam hij over. Maar daarmee is nog lang niet alles gezegd. Aan de ene kant van het academische spectrum staat historicus Jared Becker, die D’Annunzio ‘the John the Baptist of fascism’ noemt, omdat de ideologische wortels van het fascisme in zijn vroege literaire werk al aanwijsbaar zouden zijn.5 Roger Griffin is voorzichtiger en typeert D’Annunzio als ‘protofascist’, terwijl Mary Ann Frese Witt D’Annunzio tot de ‘esthetische fascisten’ rekent, die zich via hun esthetica tot het fascisme zouden hebben bekeerd.6 Volgens Barbara Spackman was D’Annunzio’s individualistische leidersideaal echter onverenigbaar met het fascisme.7 Terwijl Spackman zich voornamelijk op D’Annunzio’s literaire werk richt, betwisten anderen D’Annunzio’s fascisme op basis van diens politiek in Fiume: Renzo De Felice betoogt dat de socialistische geest van Fiume zich wezenlijk van Mussolini’s fascisme onderscheidde.8 Michael A. Ledeen beweert dat Mussolini alleen de stijl van D’Annunzio’s quasireligieuze theaterpolitiek heeft overgenomen, maar niet diens veel vrijzinnigere ideologie.9 Bettina Vogel-Walter relativeert D’Annunzio’s ‘linkse’ inborst, maar benadrukt wel de afstand tussen Mussolini’s fascistische partij en D’Annunzio’s Fiume.10 Om een nieuw licht te kunnen werpen op D’Annunzio’s problematische verhouding tot het fascisme moeten we in het bijzonder aandacht 5 Jared Becker, ‘D’Annunzio, socialism, and poetry’, MLN 115.1(1990) 74-85; idem, Nationalism and culture. Gabriele D’Annunzio and Italy after the Risorgimento (New York 1995). In de laatstgenoemde titel noemt Becker D’Annunzio ‘Italy’s most original architect of fascist ideology’: 3. 6 Roger Griffin, The nature of fascism (Londen 1993); M.A.F. Witt, The search for modern tragedy. Aesthetic fascism in Italy and France (New York 2001). 7 Barbara Spackman, Fascist virilities. Rhetoric,ideology and social fantasy in Italy (Minneapolis 1996). Zie ook: Paolo Valesio, Gabriele D’Annunzio. The dark flame (New York 1992). 8 Zie het nog altijd invloedrijke Renzo de Felice, Sindacalismo rivoluzionario e fiumanesimo nel carteggio De Ambris-D’Annunzio (1919-1922) (Brescia 1966). 9 Michael A. Ledeen, D’Annunzio. The first Duce (Londen 2000; 1977). 10 Bettina Vogel-Walter, D’Annunzio – Abenteurer und charismatischer Führer (Frankfurt am Main 2004). 11Becker, D’Annunzio; Witt, Aesthetic fascism; Walter L. Adamson, ‘modernism and fascism. The politics of culture in Italy, 1903-1922’, The American Historical Review 95.2 (1990) 370; Griffin, The nature of fascism, 64. Hoewel Woodhouse terughoudender is met het label ‘fascisme’ en bovendien vaak de decadente thema’s in D’Annunzio’s werk blijft benadrukken, zou de nationalistische held in D’Annunzio’s Il Fuoco (1900) de wellustige sensualiteit achter zich hebben gelaten: John Woodhouse, Gabriele D’Annunzio. Defiant Archangel (Oxford 1998) 188. 12Spackman, Fascist virilities, 86-90. schenken aan diens betrokkenheid bij twee schijnbaar tegenstrijdige bewegingen. In de jaren 1890-1900 bediende D’Annunzio zich van een steeds nationalistischere retoriek, die de ideologische basis vormde voor zijn latere politieke optredens. Interessant genoeg was hij in de jaren daarvoor echter als decadent auteur bekend geworden. Het decadentisme kenmerkte zich nu juist door de cultus van een geïsoleerd kunstenaar, die zich aan de sensuele ervaring van schoonheid wijdde zonder zich te bekommeren om maatschappelijke vraagstukken. Bovendien lijken de decadente fascinatie voor het zieke, huiveringwekkende en corrumperende tegenstrijdig met het vitalisme en de culturele regeneratie die nationalisten nastreefden. Auteurs die D’Annunzio met het fascisme associëren, benadrukken dat hij tussen 1890-1900 een ‘protofascistisch’ (of op z’n minst een radicaal nationalistisch) gedachtegoed ontwikkelde; dit zou grotendeels ten koste zijn gegaan van zijn decadente elitisme en sensualiteit.11 Spackman beweert daarentegen dat D’Annunzio te decadent en individualistisch bleef om te kunnen doorgaan voor verheerlijker van het volk, laat staan profeet van het fascisme.12 In tegenstelling tot beide benaderingen betoog ik dat decadentisme en nationalisme in D’Annunzio’s werk en leven op paradoxale wijze verweven raakten om zich juist in hun problematische samenkomst te ontwikkelen in de richting van een fascistische (sub)cultuur. Deze benadering stelt mij tevens in staat de afstand tussen D’ Annunzio en de politieke cultuur van het regime te benadrukken. In het vervolg wordt eerst D’Annunzio’s vroege betrokkenheid bij het decadentisme en nationalisme belicht. In de tweede paragraaf bespreek ik hoe deze culturele bewegingen in D’Annunzio’s werk en leven steeds meer met elkaar verweven raakten. Daarna worden de daaruit voortvloeiende fascistische motieven van D’Annunzio’s kunst en politiek uitgelicht. Tot slot komen de spanningen tussen D’Annunzio’s fascisme en dat van het regime aan bod. Tussen decadentisme en nationalisme Gabriele D’Annunzio werd in 1863 geboren in Pescara, Abruzzi. Eén van de avonturen die hij daar als kind beleefde, zag hij later als een voorbode van de toekomst: de jonge Gabriele 329 Ambivalente Perseus van het fascisme probeerde een mossel te openen, maar slaagde daar pas in nadat hij zichzelf lelijk had verwond met een mes. In plaats van naar huis te rennen, vierde het kind triomfantelijk zijn overwinning door het schelpdier in het water te gooien, dat rood kleurde door zijn eigen bloed. De jongen wikkelde zijn hand in de mouw van zijn hemd om vervolgens in een donkere schuur op zoek te gaan naar spinnenweb, waarmee hij volgens een oud, lokaal gebruik zijn wond verbond. Hoewel hij daarna voor enkele uren flauwviel, vond hij uiteindelijk zelf de weg terug naar huis. Later beschouwde D’Annunzio dit kleine avontuur als profetisch voor zijn toekomstige levensloop, waarin hij prat ging op zijn autonomie, niet terugdeinsde voor gevaar en geïntrigeerd bleef door het vloeien van bloed.13 Een inspiratiebron voor D’Annunzio’s kunst en leven die op gespannen voet zou komen te staan met zijn avonturierszin, maar altijd met zijn fascinatie voor (zelf)pijniging bleef resoneren, was zijn interesse voor vrouwen. In zijn vroege dichtbundel Canto novo (1882) riep hij ertoe op ieder lief ding als een prooi na te jagen. Weliswaar beperkte D’Annunzio zich toentertijd nog tot zijn eerste geliefde Elda, maar hij leek zijn relatie met haar vooral levend te houden als inspiratiebron voor zijn dichtwerk. D’Annunzio’s onverschilligheid jegens Elda’s gevoelens en de uitbuiting van haar onzekerheden waren de eerste tekenen van de ‘decadente’ sensibiliteit die D’Annunzio in de volgende jaren zou ontwikkelen.14 In het boek waarmee D’Annunzio in Italië doorbrak, Il Piacere (1889; Het kind van de lust), herkennen we duidelijk het ‘decadente’ ideaal van een teruggetrokken sensualist die de massa veracht en maatschappelijk gezien volkomen onverschillig is. Kunst wordt ‘de fontein van alle zuivere vreugdes’ genoemd, waartoe slechts de enkeling toegang heeft; de hoofdpersoon is bovendien alleen geïnteresseerd in de dingen (en in vrouwen) voor zover zij hem een gepassioneerd bestaan en de sensuele ervaring van schoonheid opleveren.15 Zoals andere decadente auteurs prees D’Annunzio niet slechts een geïsoleerd kunstenaarsbestaan gewijd aan passie en schoonheid, maar koesterde hij vrij bijzondere passies en ervaringen, die doorgaans als ‘pervers’ en als teken van cultureel verval werden gezien (‘decadent’ betekent letterlijk ‘corrupt’). Het decadentisme cultiveerde een interesse voor datgene wat voorheen juist niet met schoonheid werd geassocieerd: het zieke, gepijnigde, weerzinwekkende, monsterlijke. De dood en de schoonheid waren zusters, aldus Baudelaire; Shelley dichtte over the ‘tempestuous loveliness of terror’; Huysmans’ paradigmatische personage in A Rebours wordt aangetrokken door alles wat in verval is; Medusa werd voor alle decadente auteurs een object van fascinatie.16 Vanaf het moment dat D’Annunzio deze interesses begon te cultiveren in de gedichten verzameld onder de naam Intermezzo di rime (1883-1884), bleef hij zijn gehele leven geïntrigeerd door de verschrikkelijke schoonheid van Medusa. In zijn baanbrekende werk betoogt de Italiaanse historicus Mario Praz dat deze interesse voor het corrupte, gepijnigde en weerzinwekkende parallel liep aan wat hij omschrijft als de metamorfose van Satan, die in Lord Byrons beeld van de fatal man een climax bereikte. Niet alleen was het corrupte en kapotte een object van liefde, liefde werd ook zelf als een verlangen naar vernietiging gethematiseerd. Het l’art pour l’art-ideaal van een leven als passie leidde auteurs als Byron ertoe te zoeken naar de passie van vernietiging en de vernietiging in de passie. We lezen in Byrons Manfred: ‘My embrace was fatal. I loved her, and destroy’d her.’17 D’Annunzio’s eerder aangestipte fascinatie voor de uitbuiting van vrouwen keert op vergelijkbare wijze terug in Il Piacere: de hoofdpersoon Andrea Sperelli kan zijn geliefde alleen winnen door haar psychologisch te breken, of, in de woorden van deze geliefde zelf, door haar te ‘doden’ en tot wanhoop te drijven. Toch blijft Sperelli haar martelen met een liefde waaraan ze niet wil of kan toegeven. Aan het einde van de roman komt het Byroniaanse beeld van een ‘fatale omhelzing’ of van Sperelli’s ‘armen des doods’ meerdere malen terug.18 13Woodhouse, Gabriele D’Annunzio, 10-11. 14 Ibidem, 43. 15 Gabriele d’Annunzio, Il Piacere, in: idem, Prose di romanzi I (Milaan 1996). 16 Zie voor een uitgebreide beschouwing van de ontwikkeling van deze sensibiliteit Mario Praz’ The romantic agony (Londen 1970). Zie voor de genoemde auteurs: 27, 31, 40, 322-323. Praz’ boek verscheen oorspronkelijk in 1930 als La carne, la morte e il diavolo nella letteratura romantica. 17Praz, The romantic agony, 76-77. 18D’Annunzio, Il Piacere, 290-291, 317, 337-338, 354. 330 B.J. Na bers Sperelli herkent zijn eigen passie als een sadistische poging tot onderwerping. Dat is pervers. Maar voor D’Annunzio is passie tot op zekere hoogte altijd pervers. Als typisch decadent auteur is hij niet slechts geïnteresseerd in sadistische passie, maar vooral in de pijnlijke herkenning van het sadisme van de passie: in L’innocente (1892) schrijft D’Annunzio dat er in iedere man die lief heeft en door verlangen wordt gedreven een kiem van sadistische perversiteit ligt.19 In de decadente literatuur werden de rollen steeds vaker omgedraaid. De man verlangt nog steeds naar destructie, maar nu als slachtoffer. Wanhopig en gepijnigd door verlangen wil hij de lippen kussen van de femme fatale, die er genoegen in schept haar aanbidder te vernietigen. Circe, Cleopatra, Medusa en vampiers staan voor deze huiveringwekkende schonen model. Volgens Praz werd dit beeld geperfectioneerd in de gedichten van Swinburne, die in het wrede, kille en vernietigende de schoonheid van de vrouw ontdekte.20 We zullen duidelijk sporen van de femme fatale terugvinden in D’Annunzio’s roman Il Fuoco (1900). Maar in zekere zin was de femme fatale altijd al aanwezig in D’Annunzio’s denken, want de vrouw, ook wanneer zij fragiel en onschuldig overkomt, verschijnt telkens als de kracht die de artistieke en heroïsche energie van de man opzuigt. Il Piacere eindigt met Sperelli’s gevoelens van futiliteit, nadat hij zijn intenties per ongeluk had prijsgegeven. In Il Trionfo della Morte (1894) symboliseert de vrouw opnieuw de vleselijke en vruchteloze obsessie van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon weigert weliswaar zijn zelfverloochening te accepteren, maar deze weigering loopt paradoxaal genoeg uit op zelfmoord, waarbij hij ook zijn geliefde de dood insleurt. Liefde betekent voor D’Annunzio daarom ook vernietiging in de zin van zelfdestructie. De geliefde is ook verschrikkelijk. Zij is als Medusa. Nu, deze met solipsisme, cultureel verval en zelfs lichamelijke dood geassocieerde manier van voelen en denken staat op gespannen voet met het nationalistische streven naar vitaliteit en culturele wederopstanding. Al vroeg werden 19D’Annuznio, Prose di romanzi I, 383. 20Praz, The romantic agony, 249-250. 21Woodhouse, Gabriele D’Annunzio, 81-82. 2. De femme fatale in Waterhouse’s schilderij Circe offering the cup to Olysses Bron: www.en.wikipedia.com D’Annunzio’s werk en interesses dan ook bekritiseerd als immoreel en als teken van culturele en persoonlijke degeneratie. Het interessante is dat D’Annunzio instemde met die kritiek.21 Aan de ene kant drukt dit een typisch decadente ambivalentie uit. Juist in het werk van decadente auteurs vervagen de grenzen tussen het goede en verwerpelijke, het mooie en huiveringwekkende. Ook wanneer zij erkenden dat de bekoring van de wellust het ongeoorloofde en corrumperende product was van een oververfijnde cultuur die wilskracht en morele oriëntatie ontbeert, 331 Ambivalente Perseus van het fascisme verwierpen decadente auteurs haar nog niet. Zij namen het etiket ‘decadent’ juist op ironische wijze van hun critici over zonder zich geheel aan de kritiek te onderwerpen.22 Aan de andere kant lijkt D’Annunzio’s zelfkritiek vaak genoeg een verlangen uit te spreken om gevoelens van onmacht en ‘decadentie’ te overwinnen. Daarbij is het belangrijk op te merken dat D’Annunzio niet alleen worstelde met zijn fascinatie voor (zelf)moord, erotische (zelf)onderwerping en necrofilie, maar in zekere zin ook met zijn decadente elitisme. Al in Canto novo (1882) zocht D’Annunzio naar een publieke heldenrol voor de dichter, hoewel deze rol bleef conflicteren met Canto novo’s beeld van de massa als vernietiger van artistieke creativiteit.23 Deze ambivalentie bestond ook in D’Annunzio’s zorg om een groot lezerspubliek, dat hij soms de rug toekeerde, maar waartoe hij zich tevens aangetrokken voelde.24 Hoewel de corrupte, ivoren toren van de decadente kunstenaar D’Annunzio dus boeide, verlangde hij ook naar gezondheid en publieke glorie. Laatstgenoemd verlangen kreeg vaak een heroïsch-nationalistisch karakter. Dit blijkt bijvoorbeeld uit zijn artikelen verzameld onder de naam l’armate navale (1888; De zeemacht), waarin D’Annunzio de glorie van de Italiaanse vloot bezong. In feite koesterde D’Annunzio al vanaf zijn tienerjaren een sterke fascinatie voor een krachtige wederopstanding van de Italiaanse natie, waarbij hij zelf een voortrekkersrol zou vervullen. Op veertienjarige leeftijd schreef D’Annunzio: ‘mijn eerste missie op deze aarde is het volk te leren het eigen land lief te hebben en eerlijke burgers te zijn, de tweede is de vijanden van Italië een dodelijke haat toe te kennen en voor altijd te bestrijden.’25 Twee jaar later schreef hij de nationalistische dichter Carducci: ‘Ook ik voel in mijn brein een vonk van strijdend genie [...] een rusteloze zucht naar roem. [...] En ik wil aan uw zijde vechten, oh dichter!’26 Met zijn verlangen naar een nationale wederopstanding stond de jonge D’Annunzio niet alleen. Al aan het einde van de achttiende eeuw ontstond de droom van een Italiaanse natiestaat die de grandeur van Rome en de Italiaanse Renaissance moest herstellen. De politieke eenwording in 1860 had echter niet geleid tot een spirituele wedergeboorte van het volk. De Risorgimento die revolutionaire helden als Mazzini en Garibaldi hadden nagestreefd bleef uit: Italië ontbeerde (militaire) daadkracht en culturele eenheid; de corrupte parlementaire politiek werd geassocieerd met economische malaises, overdadig pragmatisme en spiritueel verval; de algemene neergang van traditionele religie en maatschappelijke structuren creëerden een wijd verspreid gevoel van crisis. Als reactie op deze situatie ontstond een quasireligieus en steeds militanter verlangen naar nationale eenheid en wedergeboorte, dat na de eeuwwisseling uitmondde in groeperingen als de futuristen, de vociani, neo-syndicalisten en Corradini’s Associazione Nazionalista Italiana (ANI). Voordat deze groeperingen het politieke klimaat schiepen waaraan de fascistische beweging haar kracht zou ontlenen, sprak D’Annunzio in de jaren 1890-1900 al steeds sterker vanuit deze militant-nationalistische geest. In de volgende paragrafen bespreek ik hoe D’Annunzio’s ideologische vocabulaire in deze jaren vorm kreeg. Daarbij wordt duidelijk dat D’Annunzio het decadentisme niet volledig achter zich liet. Zijn fascinatie voor het corrupte en het weerzinwekkende, voor de fatal man en de femme fatale raken juist op paradoxale wijze verweven met zijn militant-nationalistische aspiraties. Byrons fatal man en de elitaire kunstenaar veranderen bij D’Annunzio in een nieuw ideaal van vitaliteit en nationalistisch genie. Medusa zou voor D‘Annunzio nooit haar verschrikkelijke bekoring verliezen, maar door op een andere manier met haar aantrekkingskracht om te gaan trachtte D’Annunzio zeggenschap over zichzelf te krijgen – en over het Italiaanse volk. Of andersom: door een vitalere rol te spelen in de nationale wedergeboorte probeerde D’Annunzio Medusa zonder gewetenswroeging trouw te blijven. 22 Zie hiervoor ook: Liz Constable en Dennis Denishoff ed., Perennial decay. On the aesthetics and politics of decadence (Philadelphia 1999). 23 Jared Becker, ‘D’Annunzio, socialism, and poetry’, 74-85. 24 Jared Becker, ‘D’Annunzio’s Imaginifico. Language and nationalism in postrisorgimento Italy’, History of European ideas 16.1-3(1993) 177. 25 ‘La mia prima missione su questa terra è d’insegnare al popolo ad amare il proprio paese e ad essere onesti cittadini, la seconda è di odiare a morte i nemici d’Italia e di combatterli sempre.’ Geciteerd in Arrigo Solmi, Gabriele D’Annunzio (Rome 1945) 14. Tenzij anders vermeld zijn Nederlandse citaten door de auteur uit het Italiaans vertaald. Met dank aan Han Thomas Adriaenssen. 26 ‘anch’io mi sento nel cervello una scintilla di genio battagliero […] una smanìa tormentosa di Gloria […] E voglio combattere al suo fianco, o Poeta!’ Geciteerd in: Paolo Alatri, Gabriele D’Annunzio (Turijn 1983) 11. 332 B.J. Na bers 3. Gabriele d’Annunzio Bron: forcolaediciones.com Opzoek naar de dichter-politicus In zijn eerste door Nietzsche geïnspireerde essay La bestia electiva (1892) leek D’Annunzio een nieuwe weg in te slaan. Hoewel decadente thema’s een rol bleven spelen in zijn werk, pleitte D’Annunzio nu onmiskenbaar voor lichamelijke en culturele regeneratie. De tekst voorspelt de komst van een vitale elite die korte metten zal maken met de gelijkheidsdromen en valse moraal van de democratie. In hetzelfde essay associeert D’Annunzio voornaamheid echter 27 De Italiaanse tekst is te vinden in Alatri, Gabriele D’Annunzio, 109 e.v. D’Annunzio’s essay is in het Engels vertaald door Jeffrey T. Schnapp, Stanford Italian Review 6.1-2 (1986). Ook Schnapp bespreekt de genoemde impasse: ‘the new aristocrat is placed outside society rather than at its head’: 266. met de autocratie van het (artistieke) geweten, wat de heerschappij van een elite in een massamaatschappij lastig maakt. Het essay eindigt dan ook met een passage uit Also sprach Zarathustra, waarin de voorname mens wordt opgeroepen voor de massa in de eenzaamheid te vluchten. Zo liep de nieuw ingeslagen weg al snel dood, want deze leidde terug naar de ivoren toren van het genie.27 De ambivalente rol van de nieuwe geweldenaar, die het volk op sleeptouw moet nemen, maar er net als de decadente kunstenaar niets mee te maken mag hebben, is nauw verbonden met het ambivalente gezicht van het volk zelf. D’Annunzio bewoog zich rond 1892 tussen (artistiek) elitisme en nationalisme, en daarmee tussen de retoriek van ‘het plebs’ en die van het 333 Ambivalente Perseus van het fascisme ‘Volk’. In La bestia electiva overheerste weliswaar de gedachte dat de mensheid in twee ‘rassen’ verdeeld zal worden, namelijk de uitverkorenen en de slaven, maar D’Annunzio appelleerde ook aan een breder begrip van ‘ras’. Hij sprak namelijk over de superioriteit van het Europese volk als geheel, dat een natuurlijk recht op kolonisatie zou hebben. Dit laatste appèl was sterker en bovendien nationalistischer in zijn essay Odi Navali (1892), waarin D’Annunzio de Italiaanse zeelieden bezong als ‘de trots van het bloed’.28 Deze spanningen waren ook kenmerkend voor de romans die D’Annunzio in de daaropvolgende jaren schreef. Dit verklaart dat een auteur als Becker naar Le vergini delle Rocce (1895; De rotsmaagden) verwijst om D’Annunzio’s leidersideaal als fascistisch te bestempelen, terwijl Spackman D’Annunzio’s affiniteit met het fascisme op basis van hetzelfde werk betwist. Becker benadrukt dat D’Annunzio de wereld en haar religieuze wetten beschrijft als een gift van de uitverkorenen aan de werkende massa, terwijl hij de gewone Italiaanse boerenzoon verheerlijkt. De protofascistische retoriek zou in dit werk de overhand hebben gekregen: D’Annunzio liet het geïsoleerde elitisme achter zich om zich te wenden tot de ziel en glorie van het Italiaanse volk en ras.29 Volgens Spackman leidt de poging van de hoofdpersoon om de cultus van de koning daadwerkelijk te herstellen echter tot een aporia. In een tijd waarin het koningschap tot een maatschappelijke functie is gereduceerd moet de koning zich juist uit de samenleving en van het gepeupel terugtrekken om trouw te blijven aan zijn soevereiniteit: alleen de eenzame koning is nog een ware koning.30 Deze impasse betekent volgens Spackman niet dat D’Annunzio’s held een mislukte poging belichaamt van wat fascistische dictators later met succes probeerden, maar dat een populistische koning volgens D’Annunzio onmogelijk is. Wat volgens Spackman ontbreekt in D’Annunzio is de fascistische verheerlijking van het volk, waarvan de fascistische Leider volgens Spackman slechts de belichaming zou zijn. In het fascisme is (de aura van) de leider niets zonder het volk; omgekeerd kunnen voor D’Annunzio leider en genie pas werkelijk bestaan zonder volk.31 Beide interpretaties zijn problematisch. Aan de ene kant negeert Spackman dat D’Annunzio (de zegetochten van) het Latijnse ras en het Italiaanse volk in het bijzonder steeds meer verheerlijkte. D’Annunzio sprak zich in 1896 uit voor de Italiaanse invasie van Libië; in werken als Elettra (1903) zag hij op extatische wijze de ‘Latijnse zee’ (dat wil zeggen de Middellandse zee, die onder imperialisten ook als mare nostrum bekend stond) in een strijdtoneel veranderen; de Eerste Wereldoorlog zou voor hem een een strijd tussen rassen worden. Bovendien maakte D’Annunzio in 1897 zelf de overstap naar de politieke praktijk, wat er op wijst dat hij wel degelijk een toenadering tot het volk zocht. Voordat hij namens Abruzzi een driejarige periode in het Italiaanse parlement plaatsnam, verkondigde D’Annunzio in zijn campagnetoespraken een nieuwe vorm van politiek. In plaats van een gemeenschap van arbeiders onder een kapitalistische baas, stelde D’Annunzio een quasireligieuze gemeenschap tussen dichter en massa voor. In plaats van materiële goederen, die de socialisten beloofden, bood hij de massa spirituele vervolmaking door kunst en door de opname in een herboren nationale gemeenschap. In volgende paragrafen laat ik zien hoe dit ideaal in Il Fuoco (1900) terugkeerde, voordat D’Annunzio het in de oorlog en in Fiume trachtte te realiseren. Aan de andere kant kunnen we tegen Becker inbrengen dat er wel degelijk een spanning bleef bestaan tussen D’Annunzio’s zorg om een nationale wedergeboorte enerzijds en diens ideaal van artistieke autonomie anderzijds. Zo voelde D’Annunzio zich vernederd nadat hij zich in 1897 aan een politieke stemming had onderworpen; hij zou zelfs het uur hebben vervloekt waarop hij aan zijn korte politieke loopbaan was begonnen.32 D’Annunzio benadrukte bovendien zijn gevoel van distantie ten opzichte van de politieke partijen met de woorden dat hij ‘tot in de laatste bloeddruppel individualist bleef, een gewelddadige individualist’.33 Voor zover de spanning tussen (artistieke) autonomie en nationale wedergeboorte op het 28 Zie hiervoor Becker, Nationalism and culture, 119. 29Ibidem, 17 en 83. 30Spackman, Fascist virilities, 86. 31 Ibidem, 90. 32Woodhouse, D’Annunzio, 170-171. 33 ‘Sono e rimango individualista ad oltranza, individualista feroce.’ Geciteerd in Francesco Perfetti, D’Annunzio e il suo tempo (Rapallo 1992) 371. 334 B.J. Na bers niveau van D’Annunzio’s uitgesproken ideologie blijft bestaan, distantieer ik hem echter niet zozeer van het fascisme, zoals Spackman doet, maar leg ik een typisch ‘fascistische’ paradox bloot; en voor zover D’Annunzio zich met een beroep op zijn artistiek-individualistische geweten tegen een praktische realisering van zijn ideaal keert, wijst dit niet op een antifascistisch ideaal, maar op een besef van de banaliteit van de politieke praktijk. Deze spanningen worden in de volgende paragrafen nader onderzocht. Fascistische motieven in D’Annunzio’s werk en politiek Hieronder bespreek ik fascistische motieven zoals die zich bij D’Annunzio ontwikkelden uit een spanning tussen nationalisme en decadentisme. Daarbij wordt het label ‘fascistisch’ niet gereserveerd voor die personen of bewegingen die zichzelf zo noemden, maar voor een bepaald type ideologie of cultuur, waarvan Mussolini’s partij een van de mogelijke varianten vertegenwoordigde. Historici die naar ‘fascistische’ motieven in de Italiaanse cultuur zoeken, richten zich vaak op de coalitie tussen antimaterialistisch socialisme en nationalisme, zoals die bijvoorbeeld in Frankrijk plaatsvond onder leiding van nationalisten en de syndicalist George Sorel. De laatste was een tegenstander van het kapitalistisch systeem, maar legde anders dan Marx de nadruk op de regeneratieve functie van geweld en de revolutionaire werking van mythes, die hij in staat achtte de gewelddadige energie van het proletariaat te doen ontketenen. Aanvankelijk hoopte Sorel op de revolutionaire werking van een ‘algemene staking’, maar vanaf 1909 bewoog hij zich duidelijk in de richting van nationalisten 34 Volgens Sternhell werd de fascistische cultuur zoals die zich later in Italië zou ontwikkelen dan ook in Frankrijk geboren: Zeev Sternhell, Neither left nor right. Fascist ideology in France (Princeton 1986). 35 Adamson, ‘Modernism and fascism’, 360. Volgens Adamson is Mussolini’s fascisme ‘in important respects [...] the politicization of Italian modernism.’ 36Woodhouse, D’Annunzio, 167. 37 Geciteerd in Alatri, D’Annunzio, 193 en 196. 38 Roger Griffin, ‘The primacy of culture. The current growth (or manufacture) of consensus within fascist studies’, Journal of contemporary history 37.1 (2002) 21-43. Griffins benadering voorkomt dat het begrip ‘fascisme’ te nauw of te breed wordt voor historisch-culturele analyses; het wordt te nauw wanneer we de naamvolging van zelfbenoemde ‘fascisten’ volgen en te breed wanneer we het fascisme ideologisch ‘leeg’ verklaren en tot een stijl van (spektakel)politiek reduceren. die de mythe van de natiestaat omarmden. In Italië kwam in 1910 een vergelijkbare fusie tot stand in de nationalistische partij van Corradini (ANI), waarbij weinig overbleef van de socialistische motieven in Sorels werk. Ook Mussolini bewoog zich aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, na zijn breuk met het internationaal georiënteerde socialisme, steeds meer in deze richting.34 Daarnaast wijzen auteurs op het belang van de modernistische avant-gardebewegingen zoals de vociani en de Futuristen, die geweld, verandering en moderne technologie verheerlijkten.35 Door een nieuwe kunstvorm streefden zij naar een spirituele en quasireligieuze wedergeboorte van het volk, die een artistiek-politieke elite moest leiden. Daarbij werden esthetische criteria niet alleen toegepast op traditionele kunstvormen, maar ook op politiek en moderne oorlogsvoering. Een vergelijkbare wens om voorbij het onderscheid tussen kunst en politiek, links en rechts te geraken sprak D’Annunzio uit in 1897. In zijn campagnetoespraken predikte hij dat ‘het lot van Italië onlosmakelijk was verbonden met het lot van de schoonheid’.36 In het parlement baarde hij vervolgens opzien door zich bij de socialisten aan te sluiten, nadat hij aanvankelijk aan de rechterzijde zitting had genomen. D’Annunzio legde uit dat hij zich voorbij rechts en links bevond, zoals hij ook voorbij goed en kwaad was, maar dat hij aan linkerzijde nog enige ‘levenden’ had herkend.37 Roger Griffin stelt terecht dat dit soort motieven (proto)fascistisch genoemd kunnen worden voor zover zij zijn verbonden met de mythe van een antidemocratische, antiliberale, klassenoverschrijdende wedergeboorte van het Volk.38 De precieze vorm die deze mythe in D’Annunzio’s denken kreeg, werk ik hieronder verder uit. Daartoe specificeer ik zijn ideaal van een nationalistisch-artistieke praktijk onder drie noemers: (I) de sacralisering en esthetisering van politiek en oorlog, (II) de politisering van de tragedie en (III) de revitalisering van het decadentisme. Sacralisering en esthetisering van politiek en oorlog Aan het einde van de negentiende eeuw zag D’Annunzio de politiek-artistieke redevoering 335 Ambivalente Perseus van het fascisme als een ritueel waardoor het in extase geraakte individu werd opgenomen in een groter ‘heilig’ geheel. Door de mystieke fusie tussen dichter en menigte maakte een grotere wil zich voelbaar, die de grenzen van de individualiteit vernietigt en de stem van de redenaar de kracht van een koor geeft.39 In navolging van Rousseau verkondigde Mazzini in de eerste helft van de negentiende eeuw al een politieke religie die het volk zou verenigen in een mystieke gemeenschap van gelovigen. Volgens historicus Emilio Gentile was D’Annunzio echter de drijvende kracht achter de ontwikkeling van een nationalistisch-religieuze symboliek in de periode vóór de fascistische coup.40 Bovendien was D’Annunzio de eerste die zo intens experimenteerde met de priesterrol van de dichter-politicus; hij integreerde het ideaal van de autonome kunstenaar in een religieusnationalistische retoriek. Kunst was nog steeds het hoogste doel, maar politiek werd nu kunst. Zo sprong de kunstenaar als nieuwe heilige vanuit zijn ivoren toren in de leegte die traditionele religies hadden achtergelaten. In zijn roman Il Fuoco schreef D’Annunzio dat de magie van poëzie de ziel van de mensen als fakkels aansteekt en hun levensenergie opvoert tot het punt van koortsachtige extase. D’Annunzio’s alter ego Stelio Effrena spiegelt de massa nieuwe dromen, gedachten en fantasieën voor die het leven van de menigte geheel transformeren. Zodoende verlost hij de mensen uit de armoede van het alledaagse leven en schenkt hij ze ‘het goddelijke geschenk van de vergetelheid’.41 Dit herinnert ons aan Walter Benjamins beroemde these dat in het fascisme een esthetisering van de politiek plaatsvond.42 Voordat Stelio een rede houdt, vertelt hij hoe een bekende van hem eens werd getroffen door het mysterie van een schilderij, zodat zij volkomen sprakeloos werd en de zorgen van het alledaagse leven vergat. Dit is ook wat hij bij de menigte teweeg wil brengen. Door de aura van het traditionele kunstwerk naar de politieke sfeer over te hevelen krijgt het individu dus de mogelijkheid om zich in de esthetische ervaring van het (politieke) spektakel te uiten, terwijl het tegelijk monddood wordt gemaakt. Daarbij verwordt de massa tot materiaal van de kunstenaar-politicus, die als enige nog in staat is in haar naam na te denken. In Il Fuoco ontketenen Stelio’s woorden de verlangens van de menigte, terwijl ze deze verlangens tegelijk tot één extatische wil omsmeden; het volk herkent zijn verlangens met andere woorden in Stelio’s poëzie, terwijl het zich er tevens door gebonden, verheven en herschapen voelt. D’Annunzio vergelijkt deze daad met de artistieke handelingen van een beeldhouwer, die een homp klei tot kunstwerk omvormt. Met deze karakterisering liep D’Annunzio vooruit op fascistische ideologieën in Frankrijk, Italië en Duitsland. Ook volgens Mussolini kwam het erop aan om de massa als een kunstenaar te domineren. De Franse fascist Brasillach beschreef fascistische politiek als een regeringsvorm door poëzie.43 Hitler en Goebbels ontwikkelden vergelijkbare ideeën.44 Dit ideaal van een religieus-artistieke politiek blijft paradoxaal: de kunstenaar, die zijn autonomie koestert en de menigte zijn wetten oplegt, is tegelijk spreekbuis van bovenindividuele krachten. Deze paradox zou kenmerkend worden voor fascistische ideologieën; in tegenstelling tot wat Spackman suggereert, putten deze net als D’Annunzio zowel uit de cultus van het (artistieke) genie als uit de mythe van het volk. De fascistische leider is tegelijk autonome kunstenaar en trouwe belichaming van het volk, terwijl het Volk tegelijk ‘natuurlijk’ en ‘creatie’ is. Precies deze paradox (of, kritischer, verhulde tegenspraak) gaf fascistische ideologieën hun flexibiliteit en aantrekkingskracht: het was geen krenking van de eigen trots om te zwelgen in de verering van het genie, terwijl men zowel de (nood)kreet om radicale verandering kon horen als de (lok)roep van een onwrikbare gemeenschap. Dit ideaal van een artistiek-religieus-politieke praktijk inspireerde D’Annunzio’s optreden in de oorlog en in Fiume. Telkens wierp D’Annunzio zich op als de interpreet van de wil van het volk, die zo nodig beter wist wat het volk wilde dan het volk zelf.45 Zoals D’Annunzio in 1919 nogmaals benadrukte, was het nieuwe leven 39D’Annunzio, Il Fuoco (Milaan 1925) 82-84. 40 Emilio Gentile, The Sacralization of politics (Oxford 1996) 17. 41 ‘il dono divino dell’oblío’: D’Annunzio, Il Fuoco, 84. 42 Walter Benjamin, Het kunstwerk in de tijd van haar reproduceerbaarheid (Amsterdam 2008). 43Witt, Aesthetic fascism, 6. 44 O.K. Werckmeister, ‘Hitler the artist’, Critical inquiry 2 (1997), 270-297; en Dieter Saalman, ‘Fascism and aesthetics. Joseph Goebbels’s novel Michael’, Orbis literarum 3(2007) 213-228. 336 B.J. Na bers van een volk een lyrische kracht – en alleen de profeet van de natie was in staat die te herkennen.46 Tijdens de oorlog trachtte D’Annunzio de Italiaanse soldaten in deze gemeenschappelijke levenskracht op te nemen. Daartoe nam hij deel aan gewaagde militaire vluchten, waaronder het door hem geleide en bezongen pamflettenbombardement van Wenen, dat tot doel had de Oostenrijkers te demotiveren en tegen Pruisen op te jutten; door dergelijke tot de verbeelding sprekende avonturen krikte D’Annunzio de moraal van het Italiaanse leger op, terwijl hij tot ver voorbij de eigen landsgrenzen als oorlogsheld naam maakte en medailles toebedeeld kreeg.47 Tevens trachtte hij door poëzie en redes volk en leger eensgezind te maken in ‘dezelfde vreugde, dezelfde trots, dezelfde deugd [virtù] van het bloed.’ D’Annunzio vertelde over de ‘zaligheid’ van diegenen die ‘van de overwinning terugkeren, want zij zullen het nieuwe gezicht van Rome zien, het opnieuw gekroonde voorhoofd van Dante, de triomferende schoonheid van Italië’.48 Hij gebruikte daarbij christelijke opofferings- en opstandingssymboliek om het door hem gepropageerde heroïsme een religieuze dimensie te verlenen. Vogel-Walter spreekt daarom van een ‘Evangelium des Krieges’.49 In Fiume had D’Annunzio weliswaar het aanbod van absolute macht afgeslagen, maar in theorie achtte hij zich boven alle wetten verheven en in de praktijk was zijn charisma allesbepalend. Veel aanhangers zagen D’Annunzio inderdaad als de perfecte belichaming van het 45 Vogel-Walter laat zien dat D’Annunzio de toejuiching van het publiek in Fiume als enige vorm van politieke legitimatie zag, terwijl hij tegelijk ‘der einzig richtige Interpret der Wünsche Fiumes’ meende te zijn: Vogel-Walter, D’Annunzio, 310. 46 ‘Riconoscetemi il privilegio d’essere profeta in patria, almeno.’ Geciteerd in: ibidem, 121. 47Woodhouse, Gabriele D’Annunzio, 296-314. 48 ‘Noi ci sentiamo anche unanimi in una medesima gioia, in un medesimo orgoglio, in una medesima virtù di sangue, e non mai come oggi per noi la poesia fu profonda realtà’; geciteerd in ibidem, 93; ‘Beati I puri di cuore, beati I ritornanti con le vittorie, perchè vedranno il viso novello di Roma, la fronte recoronata di Dante, la bellezza trionfale d’Italia’; geciteerd in ibidem, 53. 49 Ibidem, 311-312. 50Ledeen, D’Annunzio, 85, 93, 101; Vogel-Walter, D’Annunzio, 304, 317, 321-322. 51 ‘Respiro nel chiarore che s’irraggia da Gabriele D’Annunzio, e di questa luce vivo: ormai non altro sono fuorché uno strumento senza volontà […] Un tale deferente epigonismo nulla ha in sé che possa abbassarmi e rimpicciolirmi […] Sopra di noi sta Gabriele D’Annunzio che si guida. Sopra Gabriele D’Annunzio, L’IGNOTO e il destino che lo sospinge.’ Geciteerd in ibidem, 297. 52Ibidem, 128. 53Woodhouse, D’Annunzio, 277-278. vaderland; zelfs de futuristenleider Marinetti, die D’Annunzio vóór de oorlog nog te passief en te elitair had gevonden, noemde hem in 1919 de eerste waarachtige verschijning van Italiaanse trots.50 Dit charisma van de natie had tevens een religieus karakter. Een enthousiaste aanhanger beschreef de situatie in Fiume als volgt: ‘ik adem de glans die Gabriele D’Annunzio uitstraalt en van dit licht leef ik: ik ben niets anders meer dan een instrument van zijn wil. [...] Boven ons staat Gabriele D’Annunzio, die ons leidt. Boven D’Annunzio staat het ONBEKENDE en het lot, dat hem aandrijft.’51 Net als zijn aanhangers sprak D’Annunzio in Fiume van een nieuwe religie, la religione della patria, waarin religieus-christelijke symboliek opnieuw werd verbonden met een duistere cultus van de natie. Christus’ kruis werd vergeleken met de last van de Italiaanse natie, tijdens een nationalistische eucharistieviering werd het bloed van gevallen soldaten gedronken en met Pinksteren sprak D’Annunzio over de geest en het vuur die de menigte in Fiume zouden ontvangen.52 Dergelijke vuursymboliek had bij D’Annunzio altijd een onheilspellende ondertoon. Reeds in Il Fuoco gebruikte hij ‘vuur’ veelvuldig als metafoor voor de huiveringwekkende, fundamentele krachten van het bestaan, die hij naar Nietzsche ‘Dionysisch’ doopte. D’Annunzio’s fascinatie voor de (vernietigende) kracht van vuur vond later uitdrukking in zijn interesse voor de oorlog. Toen hij zich aan het begin daarvan in Frankrijk bevond, schreef hij geïntrigeerd over het spektakel van vernietiging, waarvan het vuur zelf de architect zou zijn; dit spektakel zou een bovenmenselijke stilte afdwingen en een messianistische wederopstanding van de Franse ziel teweeg brengen.53 Later sprak D’Annunzio in Fiume zijn waardering uit voor de Italiaanse Arditi, de fanatieke stormtroepen uit de Eerste Wereldoorlog die ook voor de Futuristen het toonbeeld van dynamische vitaliteit waren; in hen zou het Dionysische vuur van de oorlog zijn artistieke, menselijke gestalte hebben gevonden: ‘de Grote Oorlog heeft zich in een uur van Dionysische inspiratie ook een standbeeld geschapen, een enkel standbeeld, een enkele vorm van menselijkheid, zo heroïsch dat zij wordt overtroffen door geen enkele van de beelden die op het altaar in Delphi werden 337 Ambivalente Perseus van het fascisme aangeboden ter ere van hen die door Pindarus zijn bezongen: de Italiaanse Ardito.’54 De oorlogsheld, die de ziel van zijn manschappen ontvlamt, is daarom een variant op dezelfde leidersrol die de dichter-politicus vervult: beide sublimeren de Dionysische levensenergie van de natie. Een derde variant op deze rol is de tragedieschrijver. De politisering van de tragedie Volgens D’Annunzio speelde het theater een cruciale rol in de beïnvloeding van de Italiaanse ziel. Daarbij liet hij zich leiden door Wagners kunstopvattingen en een nationalistische lezing van Nietzsches Die Geburt der Tragödie. Net als Nietzsche geloofde D’Annunzio dat de tragedie uit de ‘Dionysisiche’ energie was geboren, waarmee de Grieken tijdens de geheimzinnige, nachtelijke dithyrambes ter ere van Dionysus in aanraking waren gekomen.55 D’Annunzio’s wilde deze energie opnieuw tot leven wekken door een tragedie die Wagners Gesammtkunstwerk moest overtreffen. In navolging van Schopenhauer betoogde Nietzsche in Die Geburt der Tragödie dat onze alledaagse wereld van orde en individuele gestaltes een illusie is. Achter deze wereld bevindt zich een irrationele, doelloze, huiveringwekkende en ongedifferentieerde kracht die Schopenhauer Wil noemde. De vroege Nietzsche doopt deze duistere krachten van het bestaan ‘Dionysisch’.56 Om orde en individualiteit te laten bestaan wordt het Dionysische volgens Nietzsche in iedere cultuur gekanaliseerd en verhuld. Te veel Dionysus betekent vernietiging. Maar als de mens in de wereld van de orde (de wereld van ‘Apollo’) leeft alsof het de enige werkelijkheid is, dan verliest hij het contact met de krachten waaruit de beschaving haar energie put. Het leven gaat dan niet ten onder in een vernietigend-chaotische kracht, maar verschrompelt in doodse krachteloosheid. Het wordt steriel en bloedeloos. Volgens Nietzsche stelde de Griekse tragedie de mens echter in staat een glimp van de Dionysische krachten op te vangen zonder daaraan te gronde te gaan. In de tragedie worden duistere, ‘vormeloze’ krachten door de muziek voelbaar gemaakt en op metaforische wijze – in Apollinische ‘vorm’ – op het toneel gevisuali- seerd. Geïnspireerd door deze filosofie trachtte ook D’Annunzio de duistere krachten van het leven via zijn protagonisten te laten spreken: ‘ik wil dat mijn personages overvloeien van tumultueuze, barbaarse krachten [...] dat ze één zijn met lucht, met water, met vuur, met bergen en met de wolken in hun pathetische worsteling met het lot [...] Ik wil de Natuur [...] als de gepassioneerde actrice in een eeuwig drama.’57 In tegenstelling tot Nietzsche gaf D’Annunzio de tragedie daarbij een nationalistisch-imperialistisch karakter, zodat zijn antwoord op een overgeciviliseerde cultuur uiteindelijk zou neigen naar een pleidooi voor het barbarendom van oorlog en kolonisatie. In Il Fuoco lezen we dat een nieuwe kunstvorm ‘de krachten van het Italiaanse volk’ moet samenbrengen en tot de bouw van een nieuw Rome moet leiden; Stelio spreekt over een ‘Latijns’ drama dat zal bijdragen aan de glorie, zegetochten en continuïteit van het uitverkoren Italiaanse ras.58 In haar bespreking van D’Annunzio’s tragedies benadrukt ook Witt de nationalistisch-imperialistische motieven, waaraan D’Annunzio tijdens het regime zijn roem als tragedie-schrijver zou ontlenen.59 De revitalisering van het decadentisme Hoewel D’Annunzio een nationalistisch ideaal van vitaliteit huldigde, verloor hij geenszins zijn ‘decadente’ fascinatie voor de dood, het kapotte, de wellust, Medusa en de Byroniaanse onderwerping van de vrouw. Het lijkt er eerder op alsof D’Annunzio zijn decadente sensibiliteit, die hij zelf met degeneratie had geassocieerd, achteraf als expressie van vitaliteit en religiositeit wilde rehabiliteren. In Il Fuoco zegt een vriend tegen Stelio dat diens voluptueuze beelden altijd naar iets diepers hebben verwezen, zodat 54 ‘la Grande Guerra in un’ora di ispirazione dionisiaca ha fatto anch’essa la sua statua; una sola statua, una sola forma di umanità eroica tale che non la supera nessuno dei simulacri offerti al santuario di Delfi in gloria dei cantati da Pindaro: una sola: l’Ardito d’Italia.’ Geciteerd in Vogel-Walter, D’Annunzio, 201. 55D’Annunzio, Il Fuoco, 120. 56 Friedriech Nietzsche, Die Geburt der Tragödie, in: idem, Kritische Studienausgabe, (München 1988). 57 ‘poiché vorrei che […] le mie creature fossero sentite palpitare nel torrente delle forze selvagge, […] accomunarsi con l’aria, con l’acqua, con il fuoco, con le montagne, con le nubi nella lotta patetica contro il Fato […] e la Natura fosse intorno a loro quale fu veduta dagli antichissimi padri: l’attrice appassionata di un eterno drama’: D’Annunzio, Il Fuoco, 289. 58Ibidem, 172-181. 59Witt, Aesthetic fascism. 338 B.J. Na bers D’Annunzio’s alter ego Stelio zich blijkbaar nooit écht aan de oppervlakkige wereld van de lusten heeft verloren. ‘De schaduw van het mysterieuze vergezelde zijn sensuele handeling. Dit is hoe je al je werk bedoeld hebt! Geen sensualiteit is krachtiger dan die van jou, maar je zintuigen zijn zo scherp dat ze genietend van de verschijningen doordringen tot het allerdiepste en het mysterie ontmoeten en ervoor huiveren.’60 In D’Annunzio’s tragedie komen we dit mysterie op het spoor door de visualisering van de wellust, de wreedheid en de dood. De dood was ook in Nietzsche’s tragedie belangrijk: wanneer de held wordt vernietigd en in het (Dionysische) koor verzinkt, toont zijn individuele gestalte zich als de oppervlakte waaronder fundamentelere krachten werkzaam zijn. Ook D’Annunzio wilde via de dood en wreedheid Dionysische krachten op het spoor komen: nadat Stelio een tragische scène beschrijft waarin de protagonist wordt afgeslacht, roept hij dat het gruwelijke gezicht van het leven zich daar als in een flits laat zien. Taferelen waarin de actrice door duistere wellust lijkt te worden opgebrand hebben een vergelijkbare functie.61 Deze fascinaties voedden niet alleen D’Annunzio’s tragische kunst. Toen duidelijk werd dat Italië aan de oorlog zou deelnemen, verheugde D’Annunzio zich op het bloed dat geofferd zou worden als op ‘een subliem mysterie, onovertroffen in het universum.’62 Dit mysterie herkende hij ook in de wellustige transgressies die van Fiume een synoniem voor immoraliteit maakten. Een van D’Annunzio’s metgezellen karakteriseerde Fiume’s feestgewoel en vrije seks als een ‘onbegrensd bachanaal’ en als een dans in de vlammen aan de afgrond van de dood.63 D’Annunzio gebruikte de door decadenten gehuldigde Medusa vaak als metafoor voor 60 ‘L’ombra del mistero accompagna dunque il suo atto sensuale. Ecco che tu hai significato il carattere di tutta quanta la tua opera! Nessuna sensualità è più ardente della tua; ma i tuoi sensi sono così acuti che godendo delle apparenze penetrano fin nel più profondo e incontrano il mistero e ne rabbrividiscono.’: ibidem, 61 (Mijn cursivering). 61Ibidem, 486, 291-292, 188-189. 62Woodhouse, D’Annunzio, 294. 63Ledeen, D’Annunzio, 151. 64 Zie voor de genoemde oorlogs- en frontervaring: Woodhouse, D’Annunzio, 280. 65D’Annunzio, Il Fuoco, 295. ‘Ah, reciderla come colui che recise d’un colpo la testa di medusa, e tenerla sospesa dinanzi alla folla, da un palco, perchè essa non la dimentichi mai più! Non hai tu mai pensato che una grande tragedia potrebbe somigliare al gesto di Perseo?’ deze krachten des levens. Zijn fascinatie voor de weerzinwekkende schoonheid van vuur bleef daarbij zo nauw verbonden met een belangstelling voor de as die vuur achterlaat. Dat het niet altijd duidelijk is of D’Annunzio via de as het vuur op het spoor wilde komen of via het vuur de as. Tekenend in dit opzicht is D’Annunzio’s aandacht voor de dood en de door wellust opgebrande actrice, de as van de oorlog, de geur van opgezwollen paardenkarkassen en het zwarte, versplinterde maanlandschap aan het front.64 D’Annunzio is dus niet zoals het vuur onverschillig tegenover datgene wat wordt vernietigd, maar blijft er door geobsedeerd. In Il Piacere (1889) omschreef D’Annunzio deze obsessie nog als het gevolg van een overrijpe cultuur, die vitaliteit ontbeert en zichzelf heeft verloren in corrumperende experimenten. D’Annunzio’s personages gingen regelmatig ten onder aan hun liefde voor het kapotte en de zelfdestructieve lusten die Medusa opriep. Op dit gebrek aan vitaliteit heeft D’Annunzio nu een dubbelzinnig antwoord gevonden. In Il Fuoco stelt Stelio zich het universum voor in de vorm van een menselijk hoofd: ‘Als ik het alleen maar zou kunnen afhakken zoals hij die in één slag het hoofd van Medusa afhakte, om het vervolgens vanaf het schavot aan de menigte te tonen, zodat zij het nooit meer zou vergeten! Heb je er ooit aan gedacht dat een grote tragedie wel eens als de daad van Perseus zou kunnen zijn?’65 De tragedieschrijver is degene die het mysterie van het bestaan onthult. Hij confronteert de menigte met het spektakel van bovenmenselijke hartstocht en Dionysisch geweld, waarin zij zichzelf op schokkende wijze herkent. Hier staat een Perseus die Medusa en haar huiveringwekkende uitwerkingen liefheeft, maar het Medusiaanse spektakel op zo’n manier in de hand lijkt te hebben dat hij zelf een overweldigende gestalte aanneemt. Daarmee maakt D’Annunzio zijn decadente interesses niet eenduidig ondergeschikt aan een ideaal van persoonlijke en nationale wedergeboorte. De huldiging van dit ideaal lijkt namelijk ook de heimelijke en corrumperende instandhouding van decadente neigingen te dienen: het lijkt er soms op alsof D’Annunzio via de gepijnigde ogen en machteloze lichamen van anderen toegang zocht tot het genot van een zelfverlies en Medusiaanse overweldiging, die hij zichzelf als ‘vitale’ geest niet meer (openlijk) toe- 339 Ambivalente Perseus van het fascisme 4. Perseus’ heroïsche daad volgens Cellini’s beroemde Renaissance-beeld in Florence Bron: Gery Art stond.66 Hij onderwierp dus niet alleen Medusa omdat hij nu Perseus was geworden, maar hij werd ook Perseus om zonder gewetenswroeging Medusa trouw te blijven. D’Annunzio’s Perseusideaal is ook aanwezig in diens nieuwe visie op de erotische onderwerping van de vrouw. In Il Fuoco hebben Stelio en Foscarina een liefdesrelatie waarin liefde en geweld, passie en wreedheid op typisch Byroniaans-decadente manier versmelten. Stelio’s zaad is ‘ge- welddadig’ en zijn seksuele verlangen verandert vaak in een verlangen naar vernietiging. Daarbij verschijnt de vrouw niet alleen als prooi, maar ook als roofdier. Foscarina verandert door de opwekking van haar seksuele verlangens in een femme fatale, die haar geliefde met huivering en verlangen vervult. Stelio herkent in de 66 Met betrekking tot fascistisch leiderschap als zodanig verdedigt cultuurfilosoof Frank Vande Veire een vergelijkbare these in Neem en eet, dit is je lichaam (Amsterdam 2005); ik onderschrijf van dit werk overigens niet alle gewaagde (en generaliserende) analyses. 340 B.J. Na bers Dionysische vrouw een levenskracht die alleen met de kosmische krachten van de natuur kan worden vergeleken.67 In tegenstelling tot zijn voorgangers lukt het Stelio deze energie aan te wenden voor zijn (nationalistsiche) kunst. Via het vuur en de irrationele passie die Stelio in de vrouw opwekt en vormgeeft, wil hij ook de massa ontvlammen: op het podium wekt de tragische actrice de extatische bestialiteit van het volk op door duistere wellust, kreten van pijn of de stilte van de dood.68 Daarvoor laat Stelio Foscarina niet slechts een rol op het podium spelen, maar hij probeert haar werkelijke gevoelens en gedachten in een rol te dwingen die hij voor haar heeft uitgedacht. Stelio probeert Foscarina’s geest in bezit te nemen, haar te overweldigen met een beeld van haarzelf, zoals Andrea dat in de decadente roman Il Piacere probeerde te doen met zijn geliefde. Foscarina voelt zich een gevangene, omdat haar eigen gedachten en gevoelens door de dichter in veranderde vorm aan haar worden opgedrongen. D’Annunzio beschrijft de artistieke overheersing van de vrouw als een gewelddadige, seksuele onderwerping, zoals hij (en later Mussolini en Hitler) ook zijn verhouding tot de vrouwelijke, irrationele massa in erotische termen duidt.69 Beide gehoorzamen de dichter, die zich daarmee voelbaar maakt als de ware hoofdrolspeler van de tragedie.70 Zo veranderde de Byroniaanse held in een nationalistisch genie. Decadentisme en radicaal nationalisme ontmoetten elkaar. Deze ontmoeting bleef echter paradoxaal. Niet alleen bleven de bovenindividuele (nationalistische) krachten waarvoor Medusa symbool staat en de individuele held om de hoofdrol wedijveren. Als nieuwe Perseus cultiveerde D’Annunzio zijn liefde voor het dode en kapotte ook op zo’n manier dat hij zelf als toonbeeld en belofte van vitaliteit zou verschijnen. 67D’Annunzio, Il Fuoco, 308 en 383. 68Ibidem, 46 en 188-189. 69 Ibidem, 475-476, 154-155, 82. Met dit beeld van een ‘vrouwelijke’ menigte volgde D’Annunzio sociaalwetenschappelijke theorieën die aan het einde van de negentiende eeuw waren ontstaan. Omdat de menigte als een emotionele, instinctieve en hysterische kracht werd gezien, gold de massa als een vrouwelijke macht, die echter door populaire beelden kon worden beheerst. 70 Met betrekking tot D’Annunzio’s tragedie Phaedra (1909), verdedigt Witt een vergelijkbare these: Witt, Aesthetic fascism, 54. 71 Volgens Ledeen werd deze ontwikkeling in oktober 1919 reeds in gang gezet door de aankomst en logistieke steun van Guilietti, socialist en voorman van de arbeidersunie voor mariniers (FILM): Ledeen, D’Annunzio, 116-122. Een ‘vrijzinnig fascisme’? D’Annunzio versus het regime In hun samenkomst leidden nationalisme en decadentisme bij D’Annunzio tot fascistische motieven als de esthetisering en sacralisering van politiek en oorlog, de politisering van de tragedie en de revitalisering van de decadente fascinatie voor de dood, de wellust, het verschrikkelijke en de erotische onderwerping van de vrouw. De mythe van het artistiek-heroïsche genie en die van het Volk versmelten daarbij op paradoxale wijze, terwijl de vitale held een ambivalente liefde behoudt voor Medusa en het kapotte. Ondanks deze fascistische motieven zijn er wezenlijke verschillen tussen de geest van D’Annunzio’s denken en die van het fascistische regime. In deze context is het ten eerste de moeite waard stil te staan bij D’Annunzio’s toenadering tot socialistische organisaties. In december 1919 verwierp D’Annunzio het voorstel van de Italiaanse president Giolitti om Fiume tot vrije stadstaat te benoemen. Daarmee verwijderde hij zich niet alleen van het conservatief-rechtse machtsblok, maar ook van de wil van de bevolking van Fiume. D’Annunzio bleef zoeken naar een directe aansluiting van Fiume bij Italië en een aansluiting van Italië bij de geest van Fiume. Daarvoor vond hij wel steun bij radicalere groeperingen in Fiume zoals de Futuristen, syndicalisten en fascisten (die D’Annunzio vaak trouw bleven, ook al maakte Mussolini in deze tijd zelf een wending naar rechts). In de loop van het jaar 1920 zocht D’Annunzio bovendien aansluiting bij arbeidersorganisaties (USI, UIL, FILM) en de Italiaanse socialistische partij (PSI). Opnieuw leek D’Annunzio in de naam van het leven naar links uit te wijken.71 Niet alleen ontstond in deze periode een plan voor een liga van onderdrukte naties, maar ook het ontwerp voor een constitutie met opvallend socialistische en radicale motieven zoals gelijke rechten voor mannen en vrouwen, vrije pers, recht op vrijheid van religie en meningsuiting, een sociaal vangnet en een gekozen commandante. In navolging van De Felice schrijft Ledeen daarom: ‘insofar as the Fiuman “state” had a clear political color, it was red, not black.’72 Enige voorzichtigheid is hier echter geboden. Om te beginnen staat D’Annunzio’s ‘internati- 341 Ambivalente Perseus van het fascisme onalisme’ op gespannen voet met zijn (eerdere) nationalistisch-imperialistische retoriek. Het lukte dan ook niet de PSI tot samenwerking te verleiden. Daarnaast zocht D’Annunzio in de zomer van 1920 weer toenadering tot het conservatieve machtsblok, omdat hij noch kon rekenen op de socialisten, noch op Mussolini, die zelf op macht uit was, noch op de Futuristen en neosyndikalisten, die politieke macht ontbeerden. Het ontwerp voor een nieuwe constitutie werd daarom aangepast in lijn met de beginselen van de ANI. D’Annunzio reserveerde de belangrijkste posten bovendien niet meer voor syndicalisten als De Ambris, die de constitutie had ontworpen, maar voor conservatief-nationalisten.73 Ten slotte is het ontwerp nooit in praktijk gebracht, terwijl D’Annunzio’s autoriteit in theorie en praktijk strijdig was met al te democratische vrijheidsopvattingen. Met zijn expliciete toenadering tot revolutionair-socialistische krachten in de samenleving onderscheidde D’Annunzio zich van het fascistisch regime, dat een conservatievere koers voer. Maar deze toenadering vond plaats onder het vaandel van een nationalistische revolutie. Dit synthetiserende vermogen was nu juist kenmerkend voor de cultuur waar de fascistische beweging uit voortkwam. Mussolini zelf hield er lange tijd een vergelijkbare ideologische flexibiliteit op na. D’Annunzio’s charismatische leiderschap was niet democratisch en de nagestreefde revolutie niet liberaal. Zijn socialisme moet met een scheutje zout worden genomen. Desondanks ademde Fiume een vrijzinnige geest die in het regime ontbrak. Deze merkwaardige synthese vindt haar oorsprong niet alleen in D’Annunzio’s poging uit verschillende kringen aanhangers voor de revolutie te winnen, maar ook in zijn decadente nationalisme en het ongeorganiseerde karakter van zijn politiek. Om te beginnen bleek dat de decadente fascinatie voor de femme fatale doorwerkte in D’Annunzio’s associatie van het Medusiaansvrouwelijke met Dionysische krachten. Het vrouwelijke moet weliswaar worden onderworpen, maar dat kan alleen door een nationalistischByroniaanse held worden gedaan. In Il Fuoco ligt Stelio’s mannelijkheid bovendien niet alleen in de onderwerping van het irrationele, vrouwelijke, Dionyische, maar ook in zijn deelname daaraan. Hij is zelf Dionysisch. Het lijkt er dus op dat het masculiene mede via het feminiene wordt gedefinieerd, zodat de Dionysische vrouw op haar beurt een ‘mannelijke metgezel’ kan zijn (zoals Foscarina aan het einde van Il Fuoco wordt genoemd). Terwijl Mussolini’s regime vooral het belang van productieve moeders benadrukte, verleende D’Annunzio vrouwen zo een heroïscher rol in de wedergeboorte van de natie. De held is tegelijk Perseus en Medusa, zodat Medusa soms op Perseus begint te lijken. Spackman laat zien dat een vergelijkbare ambivalentie kenmerkend is voor D’Annunzio’s toespraken in Fiume. ‘It is here that D’Annunzio’s own “decadent genealogy” interferes with fascist rhetoric […] In the Fiuman speeches, virility is not only the province of man.’74 Daarnaast lag D’Annunzio’s macht niet zozeer in formele machtsstructuren of een inquisitieapparaat, maar vooral in zijn charisma en propaganda; hoewel D’annunzio op beslissende momenten bepaalde wat er gebeurde, liet dit veel bewegingsruimte voor anderen. Omdat juist D’Annunzio’s charisma een revolutionaire, extravagante en anti-burgerlijke geest ademde, konden bovendien tal van excentrieke figuren er in zijn naam met van alles en nog wat op los experimenteren. Bezoekers waren verrast door de diverse en excentrieke kledingstijl; drugsgebruik was geen zeldzaamheid; vrije seks was onderdeel van de festiviteiten. Vanwege dit vrije geëxperimenteer en deze revolte tegen de burgerlijke mores associeert Ledeen Fiume niet geheel ten onrechte met de jaren zestig van de twintigste eeuw.75 Tot de teleurstelling van Futuristen en syndicalisten kwam de fascistische beweging na Mussolini’s coup in een rigide maatschappelijke orde tot stilstand (een stilstand die het regime uiteindelijk tot een andere vorm van beweging zou aanzetten om de belofte van een revolutionaire wedergeboorte levend te houden – namelijk oorlog). In Fiume herkenden zij echter een dynamiek die burgerlijke gedragscodes buiten 72 Zie Ledeens in 2000 geschreven voorwoord op D’Annunzio. The first Duce, xii. 73Vogel-Walter, D’Annunzio, 207-209. 74Spackman, Fascist virilities. 17. Daarbij hanteert Spackman een nauw begrip van ‘fascistische’ retoriek. Omdat bij D’Annunzio de held de vrouwelijke massa (paradoxaal genoeg) ook aan zich onderwerpt, suggereert de volgende these bovendien een te sterke tegenstelling: ‘With Mussolini the virile leader “rapes” the feminized masses, whereas D’Annunzio’s model of virility is molded through the feminine’: ibidem, xii. 342 B.J. Na bers spel zette en niet afhing van traditionele machtsinstituties. D’Annunzio’s Fiume behield zo een individualistische, erotische en onfatsoenlijk decadente dimensie, terwijl Mussolini’s Italië het symbool van orde werd. Dit was niet alleen de orde van versteende machtsverhoudingen, maar ook die van een versteende morele orde. Typerend daarvoor is het dominante beeld van een gerechtvaardigde oorlog. Of het nu ging om oorlog in de naam van een ‘natuurlijk recht’ van de sterksten of het recht op spazio vitale (Italiaans voor Lebensraum), het was voor de Italianen gerechtvaardigd om geweld te gebruiken. Deze retoriek was D’Annunzio niet geheel vreemd. In een rede (1915) waarin hij de menigte tegen de regering opstookte en opriep tot deelname aan de oorlog, gold elk geweld ten behoeve van de natie als geoorloofd.76 Maar dit kruisvaardersideaal lijkt op gespannen voet te staan met een ander motief in D’Annunzio’s denken: zijn held lijkt namelijk precies niet te zijn wat de held van het regime doorgaans wel was – namelijk zonder meer ‘goed’, ‘gerechtvaardigd’. Als decadent auteur zocht D’Annunzio in het geoorloofde vaak een kiem van geweld, terwijl hij het gewelddadige herwaardeerde zonder het op eenduidige manier als ‘ideaal’ te rechtvaardigen. De D’Annunziaanse held toont Medusa aan het volk om het in zijn ambivalente liefde voor haar te laten delen. Dit is niet zonder meer een zegening. Conclusie: ideaal versus praktijk Waarom wilde D’Annunzio zijn publiek echter dusdanig overweldigen? Werkelijk in naam van een goddelijk-demonische wedergeboorte voorbij goed en kwaad? In naam van de kunst? Of sprak hier eerder de eerzucht van een avonturier die zelf nooit in de loopgraven zou staan, maar er hopeloos door werd gefascineerd? Hier zij benadrukt dat het D’Annunzio in ieder geval ook om de kunst ging, waarmee hij zich opnieuw onderscheidt van Mussolini’s regime. Net als zijn alter ego Stelio wilde hij het 75Ledeen, D’Annunzio, 145-146, 151, xi. 76Woodhouse, D’Annunzio, 291. 77 Hans Ulrich Gumbrecht, Der Dichter als Kommandant. D’Annunzio erobert Fiume (München 1996) 83-116. 78Ledeen, D’Annunzio. xii. publiek weliswaar overweldigen, maar dan wel het liefst met overweldigende kunst. Stelio’s rede aan het begin van Il Fuoco is gericht aan een aristocratisch, fictief publiek; de rede bestaat uit complex en hoogstaand proza waarmee je geen (onbelezen) massa kunt bewegen. Ook tijdens de oorlog werd D’Annunzio’s literaire werk vooral toegankelijk gemaakt door degenen die hem populariseerden. Het is niet verwonderlijk dat Marinetti D’Annunzio vóór de oorlog te elitair vond om aan het activistische avant-gardeideaal te voldoen. Dit veranderde toen D’Annunzio zich tot de massa’s wendde, maar ook toen bleef zijn proza vaak hoogdravend. D’Annunzio’s artistieke smaak onderscheidde zich in ieder geval van het effectbejag achter Mussolini’s propagandamachine (laat staan die van de Nazi’s, die D’Annunzio als barbaren zag). Om deze reden bleef D’Annunzio ambivalent ten aanzien van Mussolini’s Italië. Dit wordt treffend geïllustreerd door wat hij tegen Mussolini zei toen deze hem verweet het regime niet voldoende te steunen: dit was niet mogelijk, aldus D’Annunzio, want het beste in het fascisme was van hem afkomstig.77 Hiermee hangt samen dat D’Annunzio zich anders tot de politieke praktijk verhield dan Mussolini. Diplomatiek pragmatisme was hem vreemd. Door het oorspronkelijke doel van de expeditie ten koste van alles trouw te blijven vervreemdde hij zich uiteindelijk van de situatie en van zijn machtigste bondgenoten. In tegenstelling tot Mussolini had D’Annunzio moeite zich aan de banaliteit van berekenende machtspolitiek aan te passen. Zoals Ledeen stelt: ‘Mussolini constantly navigated through the teeming waters of post-war Italian politics, while D’Annunzio was far less open to compromise. D’Annunzio, like Mussolini, aspired to national power, but he wanted it on his own terms.’78 Vogel-Walter formuleert het als volgt: ‘Der reine Held, die ohne Abstriche an seinem Ideal festhält, ist das politische Maß D’Annunzio’s.’79 Dergelijk idealisme kan echter solipsistisch en theatraal worden. Vogel-Walter vervolgt dan ook: ‘War es noch die Politik, die rein bleiben sollte, oder war es schon die Kunst und die dannunzianische Dramaturgie?’ In Il Fuoco beschreef D’Annunzio het publieke bestaan van de held vanuit het per- 343 Ambivalente Perseus van het fascisme legt de vinger op de zere plek van deze ambivalente kunstenaarsheroïek. ‘There was certainly an epic quality to the ideas behind his seizure of the Yugoslave port of Fiume […] Yet there was always an air of falseness about this takeover, an impression of play-acting.’81 In zijn daadwerkelijk vertolkte heldenrol behield D’Annunzio zo een ambivalent en lastig te identificeren Janus-gezicht. Voor zover hij zijn ideaal van de kunstenaar-politicus trouw bleef, bleek het in praktijk lastig te realiseren; toen hij zich aan de praktijk committeerde, ging dit soms ten koste van de geloofwaardigheid van zijn engagement. De man voor wie de politicus en de kunstenaar, de held op het podium en de held van het artistieke geweten één moesten zijn, bleef zelf tegen de moeilijkheid van deze versmelting aanlopen. B.J. Nabers is historicus en filosoof. Tot voor kort was hij als onderzoeksmasterstudent wijsbegeerte verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. 5. Il Comandante in Fiume Bron: forcolaediciones.com spectief van het privéleven van de kunstenaar en niet (zoals in het regime gebruikelijk was) andersom. Alles vindt plaats in het licht van Stelio’s liefdesleven, zijn zorgen, zijn heroïschartistieke aspiraties. Dezelfde indruk krijgen we van D’Annunzio’s eigen leven. In 1897 ging D’Annunzio de politiek in omdat ‘de wereld moet zien dat ik tot alles in staat ben’.80 Dit mag soms de indruk geven dat D’Annunzio vooral zichzelf trouw bleef. Het geeft zijn heroïsme echter ook een theatraliteit die niet alleen strijdig is met de ernst van een nationalistische metafysica, maar ook met de nagestreefde autonomie. Speelt ook de D’Annunziaanse Perseus uiteindelijk niet gewoon een rol waarvoor hij het ontzag en de ontreddering van anderen nodig heeft? D’Annunzio zag het heroïsche drama met andere woorden zo zeer als kunst dat het niet altijd overtuigende realiteit wilde worden. Woodhouse 79Vogel-Walter, D’Annunzio, 310. 80 In Engelse vertaling geciteerd in: Woodhouse, Defiant Archangel, 74. 81 Ibidem, 315, 339.