Chimpanseegedrag Lees steeds eerst alle vragen die bij een bepaald videofragment horen door en bekijk dan pas het videofragment. !Klik met de muis op Chimpanseegedrag en ga naar het fragment Drinken. Bekijk en beluister het videofragment. 3p 23 " Voor het maken van een ethogram is een eenduidige beschrijving nodig van de verschillende gedragingen van een dier en een afkorting daarvan om tijdens het protocolleren te gebruiken. Je ziet verschillende manieren waarop de chimpansees in de dierentuin water drinken. - Geef een korte beschrijving van drie van deze manieren. - Geef bij elk een afkorting van maximaal vier letters en/of cijfers die je zou kunnen gebruiken bij het maken van een protocol. Doe het als volgt: beschrijving 1 2 3 2p 24 " afkorting De chimpansees in de dierentuin hebben verschillende manieren ontwikkeld om te drinken. - Welke twee vormen van leergedrag hebben daarbij volgens het videofragment Drinken zeker een rol gespeeld? - Geef bij beide een korte beschrijving van de scène waarin het betreffende leergedrag te zien is. !Klik op de knop Terug om terug te keren naar de videofragmenten. Kies nu voor het fragment Groeten. Bekijk en beluister het videofragment. 1p 25 " Verschillende chimpansees hebben Nikkie begroet. Tijdens de begroetingen van de chimpansees hoor je een beschrijving. De verteller gebruikt een aantal antropomorfismen in zijn commentaar. Een antropomorfisme is het toeschrijven van een menselijke eigenschap aan een dier. In een ethogram horen geen antropomorfismen voor te komen. Schrijf twee antropomorfismen op die te horen zijn in dit videofragment. 2p 26 " Bij het begroetingsritueel horen bepaalde houdingen en bewegingen. Geef vier gedragselementen van dit begroetingsritueel die in het videofragment te zien zijn. Klik op de knop Terug om terug te keren naar de videofragmenten over chimpanseegedrag. Kies vervolgens voor het fragment Sla. Bekijk en beluister de video. 2p 27 " Uit de videofragmenten Sla en Groeten blijkt dat er onder de chimpansees een sterke hiërarchie (rangorde) heerst met bovenaan de volwassen mannetjes (groep 1), daarna de volwassen vrouwtjes met hun eventuele jongen (groep 2) en daaronder de jongere mannetjes en jongere vrouwtjes (groep 3). - Geef een voorbeeld uit de videofragmenten waaruit blijkt dat groep 1 hoger in de hiërarchie staat dan groep 2; - Geef ook een voorbeeld waaruit blijkt dat groep 2 hoger in de hiërarchie staat dan groep 3. !Klik op de knop Terug om terug te keren naar de videofragmenten en nogmaals op Terug om terug te keren naar het openingsscherm. 300011 42 14 Lees verder Fotoperiodiciteit !Klik op Fotoperiodiciteit en lees onderstaande inleiding. Het in bloei komen van bepaalde plantensoorten wordt bepaald door het langer of korter worden van de dagen. In feite gaat het bij deze planten niet om de daglengte, maar om de aaneengesloten donkerperiode waaraan de plant maximaal of minimaal wordt blootgesteld om in bloei te komen. Dit verschijnsel wordt fotoperiodiciteit genoemd. Op grond hiervan worden zaadplanten verdeeld in korte-dagplanten, lange-dagplanten en dagneutrale planten (zie afbeelding 14). afbeelding 14 Bij korte-dagplanten is de kritische nachtlengte de kortste donkerperiode waaraan de plant tenminste moet worden blootgesteld om te kunnen bloeien (tekening 1). Bij lange-dagplanten is de kritische nachtlengte de langste donkerperiode waaraan de plant kan worden blootgesteld waarbij nog bloei optreedt (tekening 2). De bloei van dagneutrale planten wordt niet door de fotoperiodiciteit beïnvloed. In het bloemenlaboratorium kun je door experimenten de fotoperiodiciteit van enkele planten nader onderzoeken. !Klik op Bloemenlab in de afbeelding. In dit laboratorium kun je de belichting van de planten aanpassen. Onderzoek de fotoperiodiciteit van de mosterdplant Sinapis alba. Doe het als volgt: !Klik op de afbeelding van de mosterdplant. Verander de dag- en nachtlengte een aantal keren door de pijl ( ) bij de lichtbalk naar boven of naar beneden te verplaatsen. Om te zien wat het effect is op de bloei van de plant klik je telkens op Resultaten. Noteer je resultaten op een kladblaadje. 3p 28 " 300011 42 - Wat is de kritische nachtlengte van de mosterdplant in hele uren? - Behoort de mosterdplant tot de korte-dagplanten, de lange-dagplanten of tot de dagneutrale planten? - Leg je antwoord uit aan de hand van jouw resultaten. 15 Lees verder In een ander experiment onderzoek je de invloed van verandering in de duur van de donker- en lichtperiode per etmaal op de bloei van de dagbloem Pharbitis nil. Bepaal eerst of deze plant bloeit in een periode waarin de nachtlengte 12 uur is. Noteer je antwoord op een kladblaadje. Verander het belichtingsschema door ongeveer halverwege de donkerperiode van 12 uur een lichtflits te geven. !Dit doe je door de lamp met wit licht naar het midden van de donkerperiode te slepen. Gebruik de beide andere soorten gloeilampen niet. 3p 29 " Bepaal of de plant onder deze omstandigheden gaat bloeien. - Schrijf je resultaten in de vorm van een tabel op je antwoordblad. - Geef een verklaring voor de resultaten, waarbij je aangeeft of de dagbloem een lange-dagplant of een korte-dagplant is. Rood licht heeft een golflengte van 660 nm, verrood licht heeft een golflengte van 730 nm. Onderzoek de invloed van lichtflitsen van deze twee golflengtes op de bloei van de mosterdplant. Doe het als volgt: !Klik in je beeldscherm op de mosterdplant. Voor de lichtflitsen gebruik je nu de rode of de verrode lamp. Door na een experiment op de mosterdplant te klikken kun je een nieuw experiment met de mosterdplant uitvoeren. Voer de volgende reeks van experimenten achtereenvolgens uit en noteer de resultaten op een kladblaadje. nr 1 2 3 4 5 6 7 8 2p 30 " donkerperiode 8 uur 12 uur 12 uur 12 uur 12 uur 12 uur 12 uur 12 uur lichtflits(en) in de donkerperiode geen lichtflits geen lichtflits na 4 uur rood licht na 4 uur verrood licht na 4 uur rood en na 8 uur verrood licht na 4 uur verrood en na 8 uur rood licht na 4 uur rood, na 6 uur verrood en na 8 uur rood licht na 4 uur verrood, na 6 uur rood en na 8 uur verrood licht Welke twee conclusies kun je trekken uit deze resultaten? Planten kunnen het verschil tussen dag en nacht waarnemen met behulp van het hormoon phytochroom (P). Van dit plantenhormoon zijn twee vormen bekend: Pr en Pfr . Planten zijn gevoelig voor de verhouding waarin de beide vormen voorkomen. P r wordt onder invloed van rood licht omgezet in Pfr , terwijl Pfr onder invloed van verrood licht wordt omgezet in Pr (zie afbeelding 15) afbeelding 15 2p 31 " Leg uit, op grond van je resultaten bij de vorige vraag, op welke wijze het phytochroom informatie aan de mosterdplant geeft over het al dan niet aanwezig zijn van licht. !Klik op Terug (twee keer) om terug te gaan naar het openingsscherm. 300011 42 16 Lees verder ATP en hardlopen In dit model gaat het om de ATP-levering in actief spierweefsel. Door een regelmechanisme wordt de ATP-concentratie in spiervezels zo goed mogelijk constant gehouden. Alleen tijdens grote inspanning kan de concentratie tijdelijk flink dalen. In het model is slechts een deel van het regelmechanisme weergegeven. !Open het model ATP en hardlopen. De tijdseenheden in het model zijn seconden. De beginwaarden in dit model zijn: glucose ATP ADP creatinefosfaat creatine inspanning 2 1.5 0 4.5 1 5 mmol mmol mmol mmol mmol % v1 v2 v3 v4 v5 0.01 0.5 0.1 0.4 1 mmol/sec mmol/sec mmol/sec mmol/sec mmol/sec !Als je terugwilt naar de oorspronkelijke instellingen, kun je het programma sluiten met de knop rechtsboven. Op de vraag “Save changes?” klik je op “Nee”. Open dan het programma opnieuw (atpvwo03.sim). Knoppentabel instroompijl: invoer met een constante (aan te geven) waarde hoeveelheidgrootheid: totale hoeveelheid van iets afhankelijke variabele: hoeveelheid wordt beïnvloed door andere factoren volgens bepaalde formule uitstroompijl: afvoer met een constante (aan te geven) waarde onafhankelijke variabele: hoeveelheid niet afhankelijk van andere factoren, maar wel te wijzigen runknop: start de simulatie (berekening) relatiepijl: verbindt een grootheid met een variabele, variabelen onderling of een variabele met een stroompijl grafiek: invoegen grafiek, de gewenste variabelen zijn binnen te slepen openen: bestandsnaam vwo03.sim programma sluiten Simulate via Run start de simulatie (berekening) en via Simulation Setup… kunnen Start Time en Stop Time worden ingesteld 1p 32 " In een spiervezel is slechts een beperkte hoeveelheid ATP in voorraad. Door welke twee reacties wordt in het model vorming van ATP uit ADP (en Pi) mogelijk gemaakt? 1p 33 " Leg uit wat de functie is van de stoprun-knop in het model. 300011 42 17 Lees verder 2p 34 " Een marathonloper begint zich in te lopen. Het inspanningsniveau stijgt naar 30% van de maximale inspanning. - Bepaal en noteer welke van de drie stoffen ATP, creatinefosfaat en glucose tijdens het inlopen het snelst daalt in hoeveelheid. - Welke hoeveelheid is er van die stof na 10 seconden aanwezig in de spier? Rond af tot twee decimalen. In het model zijn de omzettingssnelheden bij reacties aangegeven met v1 tot en met v5. !Onderzoek of de snelheid van de omzetting van creatine in creatinefosfaat beperkend is voor de hoeveelheid beschikbare ATP. 2p 2p 2p 35 " - Is de omzetting van creatine in creatinefosfaat beperkend voor de hoeveelheid beschikbare ATP tijdens het inlopen voor de marathon? - Motiveer je antwoord Een topsprinter loopt de 100 meter in 10 seconden. Een toploper in de marathon legt de afstand van 42,2 kilometer af in 2 uur en 6 minuten. Neem aan dat het lopen van de 100 meter sprint de maximale inspanning (100%) vraagt. 36 " - Bereken hoeveel procent van de maximale inspanning de toploper op de marathon theoretisch nodig heeft. - Onderzoek met behulp van het model of je berekening klopt. Doe het als volgt: !Stel in op de tijd in seconden die deze loper over de marathon doet. Onderzoek vervolgens met het model of de loper, die de door jou berekende inspanning levert, gedurende de gehele marathon voldoende ATP kan vrijmaken voor zo’n marathon. - Schrijf het resultaat en je conclusie op. De glucosevoorraad in de spieren wordt in het model niet aangevuld. In de praktijk gebeurt dat wel. 37 " - Onderzoek hoeveel seconden er voldoende ATP is om 75% van de maximale inspanning te leveren zonder extra aanvoer van glucose. Schrijf het resultaat op. !Vul het model zodanig aan dat er een continue aanvoer van glucose is en stel die aanvoer in op 3 mmol/sec. - Onderzoek hoe lang er voldoende ATP is om 75% van de maximale inspanning te leveren met deze aanvoer van 3 mmol glucose per seconde. Neem als maximale tijd 100 seconden. Schrijf ook dit resultaat op. !Sluit het programma met de knop rechtsboven. Als gevraagd wordt “Save changes?” klik je op “Nee”. !Sluit de CD-rom af, klik op Afsluiten. Einde 300011 42 18 Lees verder