Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Overzicht zoönosen niet-meldingsplichtig – Kleine herkauwers (schaap/geit) GGD Brabant-Zuidoost & Academische Werkplaats AMPHI Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Projectbeschrijving Dit document bevat een overzicht van niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten bij kleine herkauwers (schaap/geit) die mogelijk een risico kunnen vormen voor bezoekers aan stallen, inclusief het ziektebeeld bij het dier, de transmissieroute naar de mens, mogelijke maatregelen om transmissie naar bezoekers te voorkomen en een overweging of het melden van een dergelijke ziekte aan de GGD van toegevoegde waarde zou kunnen zijn. Dit overzicht is tot stand gekomen op basis van grondig literatuuronderzoek en interviews met verschillende dierenartsen uit het veld en veterinair parasitoloog Paul Overgaauw van IRAS/UU. Er zijn vier overzichten gemaakt voor ziekten die voorkomen bij varkens, rundvee, kleine herkauwers en pluimvee. Achtergrond / aanleiding De laatste jaren is er in de humane en veterinaire geneeskunde steeds meer aandacht voor het One Health principe. Men is het eens over het belang van goede contacten en uitwisseling van signalen tussen beide werkvelden. De GGD kan een centrale rol vervullen bij het verzamelen van signalen van dierenartsen over niet-meldingsplichtige dierziekten en inventariseren van de situatie (signaalverificatie, personen at risk, behoefte aan maatregelen of informatie). Ook kan de GGD de vertaalslag maken naar mate van risico en handelingsperspectief voor publiek en naar de huisartsen. Met een meldingsstructuur is het mogelijk verheffingen te signaleren binnen een regio (surveillance) en tijdig te handelen. Om te beoordelen of het zinvol is een structuur op te zetten waarbinnen dierenartsen hun signalen kenbaar kunnen maken aan de humaan geneeskundigen dienen de omvang en de mogelijke ernst van het probleem (verwachte vóórkomen van niet-meldingsplichtige zoönosen en de ernst van gezondheidsproblemen bij mensen) bekend te zijn. Er moet een keus gemaakt worden welke zoönosen relevant kunnen zijn om op te nemen in een meldingsstructuur/surveillance-systeem. Bijgevoegd overzicht kan een bijdrage leveren aan deze discussie. Projectuitvoering Dit project is uitgevoerd door Mw. Danielle van Oudheusden, Arts M&G Infectieziektebestrijding bij GGD Brabant-Zuidoost onder begeleiding van Jeannine Hautvast (AMPHI coördinator) en Alma Tostmann (epidemioloog), Academische Werkplaats AMPHI, Nijmegen. Dit project is door AMPHI gefinancierd als ‘Kortlopend Project 2014’. GGD Brabant Zuidoost Danielle E.C. van Oudheusden Arts M&G; Infectieziektebestrijding GGD Brabant-Zuidoost Team Infectieziekten 088 0031 205 / 06 46185860 [email protected] Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS Dr. ing. P.A.M. (Paul) Overgaauw Dipl. ACVM Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) Divisie Veterinaire Volksgezondheid (VPH) Universiteit Utrecht, faculteit Diergeneeskunde Postbus 80175, 3508 TD Utrecht [email protected] Academische Werkplaats AMPHI Dr. Jeannine Hautvast (coördinator AMPHI, arts M&G) en Dr. Alma Tostmann (epidemioloog) Academische Werkplaats AMPHI; Afdeling Eerstelijnsgeneeskunde Radboud universitair medisch centrum, Nijmegen [email protected]; [email protected] www.academischewerkplaatsamphi.nl Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Overzicht niet-meldingsplichtige zoönosen* KLEINE HERKAUWERS (schaap / geit) NB meldingsplichtig voor dierenarts en/of veehouder zijn onder meer: Echinococcose, toxoplasmose, toegenomen aantal abortussen (door o.a. chlamydia abortus). Deze ziekten zijn niet in het overzicht meegenomen. *Van verschillende verwekkers is nog niet (helemaal) bekend of ze zoönotisch zijn. Om het overzicht zo compleet mogelijk te maken zijn deze verwekkers wel meegenomen maar is aangegeven dat er twijfel dan wel discussie over bestaat. Wanneer al bekend is dat de verwekker niet-zoönotisch is maar de verwekker veel lijkt op/uit dezelfde groep komt als een wel zoönotische verwekker is deze voor de volledigheid meegenomen maar cursief gedrukt. Endoparasieten (wormen, protozoa) VERWEKKER ZIEKTEBEELD DIER INCIDENTIE IN NL (BOERDERIJ) ZIEKTEBEELD MENS TRANSMISSIE DIER NAAR MENS PREVENTIE MOGELIJK Fasciola hepatica Leverbot (platworm) Leverbot(ziekte), distomatose. Alleen geiten of schapen met weidegang of die vers gras eten kunnen leverbot krijgen. (5) Fasciolose Orale opname van infectieuze larven. De leverbot leeft in de lever van de herkauwer, legt eitjes die met de gal in de mest terecht komen. Uit het ei komt een larve die op zoek gaat naar de leverbotslak (weideslak / poelslak (Lymnea) is tussengastheer). Vermeerdering van 1 trilhaarlarve in verschillende larvale stadia naar 150-200 staartlarven. In vochtige omgeving verlaten staartlarven de slak en zwemmen naar grassprieten of waterplanten. ‘Plakken vast’ en veranderen in een larvestadium dat infectieus is voor de eindgastheer (herkauwer). Mensen raken besmet door het binnenkrijgen van de infectieuze larven bij het kauwen op grassprietjes of het eten van bv. waterkers. (1,4) Binnenkrijgen van infectieuze larven voorkomen door niet te kauwen op grassprietjes of veldzuring in gebieden waar zowel herkauwers als mogelijk slakken voorkomen. Slootkanten, weilanden. Waterkers uit gebieden met leverbot niet eten. Acute leverbot (jonge dieren): verbloeding van de lever, sterfte. (1,4) Chronische leverbot (volwassen dieren): (mede afhankelijk van de hoeveelheid leverbotten in de lever. groeistilstand, gewichtsverlies, bloedarmoede, diarree, oedeem, verwerpen, sterfte. (1,4) De leverbot kan bijna in heel Nederland in meer of mindere mate voorkomen. De parasiet wordt steeds vaker aangetoond. (4) Resistentie tegen het de gangbare leverbotmiddelen is een toenemend probleem. - Geen verschijnselen - Acute (migratie) fase: leverbot migreert van darm door buikholte en lever - Chronische leverbot: leverbot zit in de galgangen, geeft niet altijd klachten. (3) Beide fases kunnen verschijnselen van leverlijden (gestoorde leverfuncties, vergrote lever, geelzucht, bloedarmoede), koorts, buikpijn, en gewichtsverlies geven (1,3) (4) Incubatietijd: Acute fase 4-7 dagen na besmetting (kan weken tot maanden duren) Chronische fase: maanden tot jaren na besmetting. (3) Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 (1) Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Dicrocoelium dendriticum (Kleine leverbot) Moniezia expansa (Schapenlintworm) Cryptosporidium parvum (protozoa) Giardia intestinalis Giardia duodenalis (protozoa) ? zeer zeldzaam; is minder ziek-makend dan F. hepatica. (8) In Nederland is het schaap eindgastheer van de Moniezia expansa. Van andere lintwormen is het schaap mogelijk tussengastheer. Geeft nauwelijks klachten bij dier, wel zichtbaar in de ontlasting. (6) Lammeren tot 4 weken zijn gevoelig voor besmetting. (9) ? Dicrocoeliasis: milde GE (5) Accidenteel: Bij binnenkrijgen (opeten) van geïnfecteerde mier. In vergelijking met fasciolose niet zo’n relevante zoönose. ? 1 artikel over mogelijke humane Moniezia expansa in Egypte (7) ? ? Handen wassen na contact met dieren / mest. Diarree, vermagering, uitdroging, minder eetlust, koorts, overlijden. (1,9) Mondeling DA 2: Lammetjes maken dit wellicht allemaal door, vaak subklinisch. Feco-oraal, contact met besmette mest. Inname van (oppervlakte) water verontreinigd door mest van besmette dieren (mn. herkauwers) of door eten van met besmet water besproeide gewassen. (1,5) Aërogeen / inhalatie. (5) Feco-oraal direct en indirect (via handen en voorwerpen) Opname van met giardia-cysten besmet water (drinken, zwemmen) en (minder frequent) voedsel. (5) Contact met mest voorkomen, handen wassen (=haalbaar, adviseerbaar). Groeivertraging, chronische diarree. Tussengastheer zijn grasmijten, niet de mens. (6) Is geen zoönose (8) Zoönose? Nog niet duidelijk. Mondeling DA 1: ziet dit regelmatig, zelden bij schaap, vaker bij geit. Cryptosporidiose Milde (self-limiting) tot ernstige gastro-enteritisklachten (waterdunne diarree). (1,5) Incubatietijd: 2-12 dagen, gemiddeld een week. (1) ? Risicogroepen: kinderen jonger dan 5 jaar en mensen met gestoorde afweer; bij personen met aids kan een besmetting fataal zijn. (1,5) Giardiasis Mondeling DA 1: ziet dit eigenlijk nooit bij schaap/geit. Asymptomatisch. Gastro-enteritis, mild en selflimiting tot langdurige klachten. (1,5) Mondeling DA 2: vermoedt onderrapportage. Heeft op verschillende bedrijven positieve diagnostiek en effect bij gerichte behandeling. Incubatietijd: meestal 14 dagen. (1) Risicogroepen: mensen met immuunstoornissen hebben een grotere kans op chronische giardiasis. (1) Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Giardia komt bij dieren voor maar de rol van giardia als zoönose is nog niet duidelijk. In Nederland is de belangrijkste transmissieroute waarschijnlijk die van mens tot mens. (1) Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Ectoparasieten (insecten, mijten) VERWEKKER ZIEKTEBEELD DIER INCIDENTIE IN NL (BOERDERIJ) ZIEKTEBEELD MENS TRANSMISSIE DIER NAAR MENS PREVENTIE MOGELIJK Lucilia sericata (blauwgroene bromvlieg, groene vleesvlieg) Myiasis: stinkende natte plekken in de vacht doordat vliegen eitjes leggen in vervuilde vacht (bv. door diarree). Maden uit de eitjes hechten zich aan wondjes. Uiteindelijk kan het dier sterven door bloedvergiftiging tgv. rottend vlees. (10) Jeuk, onrust, bij lammeren bloedarmoede.(10,12) Komt veel voor (60%). Myiasis: maden in wonden. Bij slecht ingepakte wonden of chronische ulcera, Mn. bij warm weer. Deze maden beschadigen geen gezond weefsel. (11) Vliegen leggen eitjes in de mest van dieren. (10) De vliegen kunnen ook eitjes in wonden bij mensen leggen. Goede wondverzorging, afdekken wonden. Mondeling DA 1: ziet dit soms, mn. bij verwaarlozingssituaties. Pijnlijke bijtwondjes. (10) Transmissie verloopt heel snel bij het knuffelen van (besmette) lammetjes. (8) Bestrijding bij dier. Aangedaan dier niet in contact met publiek laten komen. Kopschurft. Korsten, uitval van wol. (12) S. scabiei var ovis kopschurft: zeldzaam. Acariasis, zoönotische of tijdelijke pseudoscabies, prurigo parasitaria. (1) Jeuk, soms huiduitslag (op door kleding bedekte plekken). Dierlijke schurft is gastheerspecifiek. Mens kan besmet kan worden maar als er al ziekte optreedt is het kortdurend (maximaal 3 weken) en selflimiting. Bij een allergische reactie is het beeld ernstiger met blaartjes en een eczeemachtige uitslag. (1) Direct contact met besmet dier. (1) Indirect via besmette voorwerpen in de omgeving. Direct contact met besmet dier vermijden. Contact met besmette voorwerpen is lastiger te voorkomen, handhygiëne, overall over eigen kleding dragen. Melophagus ovinus schapenluisvlieg “schapenteek”, ten onrechte vaak zo genoemd (8) Sarcoptes scabei var. ovis (mijt, anthropode) Kopschurft schaap Sarcoptes scabiei var caprae (mijt, anthropode) Schurft geit (10) Mondeling DA 1: ziet dit een enkele keer. (12) Geit: hyperkeratose Sarcoptes scabiei var caprae: DA 2: komt op veel geitenbedrijven bij lammeren met verminderde weerstand voor, ook bij melkgeiten. Maar wordt niet/zelden specifiek gedetermineerd. n.v.t. Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Psoroptes ovis (wolschurft schaap) geen zoönose Korsten Psoroptes komt veel voor. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Chorioptes (b)ovis Chorioptes caprae: geit (Pootschurft) geen zoönose Bruine korstjes op poten, kop, balzak. (10) In Nl 63%besmet, bij 7% met duidelijk letsel (10) n.v.t. n.v.t. n.v.t. Demodex ovis (D. caprae) geen zoönose ? ? n.v.t. n.v.t. Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Schimmels (Trichophyton, microsporidia) VERWEKKER ZIEKTEBEELD DIER INCIDENTIE IN NL (BOERDERIJ) ZIEKTEBEELD MENS TRANSMISSIE DIER NAAR MENS PREVENTIE MOGELIJK Trichophyton verrucosum Ringschurft bij schapen en geiten. Mondeling DA 1: Komt zeer veel voor, ubiquitair. Maar zeldzaam bij schapen en geiten. (8) Ringworm / dermatophytose. Direct contact met besmette dier (huid). Indirect contact (via de huid met sporen bedekt milieu). (1) Direct contact vermijden met aangedane dier vermijden, handen wassen na contact met dieren. Feco-oraal, opname van besmet voedsel of water, ook bv. zwemwater. aërosol. Mogelijk door vectoren. (11) Wijze van eventuele overdracht door schaap / geit is nog niet helder. Rode, ringvormige plekken, mn. op kop en poten. Dieren bouwen na een infectie weerstand op tegen huidschimmel. Microsporidia Encephalitozoon cuniculi; E. intestinalis ? E. cuniculi veroorzaakt mn. ziekte bij konijnen maar is ook aangetoond bij schapen (13), antistoffen bij een geit en een ander type bij een geit. (14) Asymptomatisch. Rode, ronde steeds groter wordende plekken, genezing vanuit het midden, daardoor typische ringvorm. Jeuk. Incubatietijd: 2-3 weken. (1) ? Risicogroepen: personen met een verminderde afweer kunnen ernstige en pijnlijke huidontstekingen krijgen. (1) Keratitis, diarree(5) Risicogroepen: mensen met een immuunstoornis (bv HIV-positieve personen) kunnen chronische diarree krijgen en kan de ziekte zich systemisch ontwikkelen. (5) Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Niet uitgesloten dat de aandoening zoönotisch is. (15) Ook mens-opmensoverdracht is waarschijnlijk. Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Bacteriën VERWEKKER ZIEKTEBEELD DIER INCIDENTIE IN NL (BOERDERIJ) ZIEKTEBEELD MENS TRANSMISSIE DIER NAAR MENS PREVENTIE MOGELIJK Anaplasma phagocytophilia Anaplasmose ? Humane Granulocytaire Anaplasmose (HGA ) Vector: teek Ixodes ricinus Tekenbeetpreventie, verwijderen teek binnen 24 uur. (Schaap is reser-voir) Mondeling DA1: ziet dit nooit. Koorts, griepachtige verschijnselen (97%), zware hoofdpijn (80%), myalgie (57%), artralgie (41%), braken en hoesten (30%).Ook lever/nierfunctiestoornissen, stollingsstoornissen, trombocytopenie, anemie, leukopenie , verhoogde levertransaminasen. Soms verwardheid als CZS is aangedaan. In de literatuur wordt 24-48 uur na de hechting van de teek genoemd als mogelijke interval voor een besmetting van de mens met HGA.(16) Rol van schaap als reservoir voor humane anaplasmose nog niet duidelijk. (17) (16) Incubatietijd: 5 tot 21 dagen (maximaal 60 dagen). (16) Borrelia burgdorferi Dier niet ziek N.v.t. Clostridium botulinum (BoNT type B) Schapen en geiten zijn mn. gevoelig voor BoNT type C en D. (18) ? Slappe paralyse(19) Risicogroepen: bij ouderen en personen met een gestoorde afweer kan de ziekte ernstiger verlopen, mogelijk is hun case fatality rate hoger. (16) Ziekte van Lyme (symptomen van huid, zenuwstelsel, hart, malaise; afhankelijk van stadium ziekte). Ook asymptomatisch doormaken komt voor. (16) Alleen BoNT A, B, en E voor mens toxisch. Acuut koortsvrij beeld, start met bulbaire paralyse (dubbelzijdige uitval van aangezichts- en Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Overdracht via teken (Ixodus ricinus = schapenteek). Preventie tekenbeten, tijdig (binnen 24 uur) verwijderen van de teek (16) = algemeen geldend advies bij bezoek natuur, gras etc. Tijdens vermeerdering produceert bacterie onder zuurstofarme omstandigheden neurotoxine. (BoNT) Wondhygiëne. Absorptie van botulinetoxine via In diervoer kan botulinetoxine aanwezig zijn. (21) Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Sterfte bij schapen en geiten maar minder snel verloop dan bij C. perfringens. (4) keelmusculatuur: slechter zien, slecht slikken en moeilijk praten). Daarna uitbreiding van de verlamming tot aan de ademhalingsspieren, met mogelijk dood tot gevolg. (16) Koe kan met slecht geconserveerd ruwvoer ook type B binnenkrijgen. Schaap/geit idem? Incubatietijd: 12 tot 36 uur na infectie. 2 uur tot 8 dagen na ingestie toxine (meestal 12 tot 72 uur na de maaltijd). Kortere incubatietijd na inhalatie van toxine in aerosolvorm. (16) Er is een vaccinatie tegen type C en D voor schapen en geiten. (20) Clostridium difficile Asymptomatisch Diarree ? Meer bekend over voorkomen bij varkens (23) Clostridium perfringens Schapen: enterotoxaemie is bij schapen de meest voorkomende vorm. (4) Melkgeiten: diarree of enterotoxaemie (4) Er is een vaccinatie tegen Clostridium voor schapen/geiten.(20) Bij onderzoek door NVWA gevonden in lamsvlees, echter andere stam dan bij humane infecties. (22) Schapen: regelmatig enterotoxaemie Melkgeitenhouderij : diarreeproblemen door Clostridium perfringens zijn veel voorkomend. Enterotoxaemie: komt regelmatig voor. Riscicogroep: Geen (zuigelingen wel gevoeliger voor toxine in honing). (16) C. difficile wordt bij 80% van de gezonde pasgeborenen en kinderen in de ontlasting aangetoond. (23) Symptoomloos dragerschap tot levensbedreigende diarree (afhankelijk van het type C. difficile). (23) een slijmvliesoppervlak: darm (voedselgerelateerd botulisme), long (inhalatie) of via een wond (wondbotulisme). Botulinetoxine komt voor in de bodem (aarde). De zoönotische overdracht anders dan als voedselinfectie of via kadavers is niet duidelijk. C. difficile is een algemeen voorkomende bacterie. Bij de mens lijkt met name mensop-mens besmetting voor te komen. Alimentair: na eten van met toxinogene C. perfringens (A) besmet voedsel. (24) Type A: voedselvergiftiging, gastroenteritis (waterige diarree, buikkramp). (24) C. perfringens komt algemeen voor in het milieu in grond, vuil, stof en in mest. Sporen zijn heel resistent. Geen ziekte door sporen. (4,24) C. perfringens is in Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Contact met mest vermijden, handhygiëne. Zoönose?: nog niet duidelijk. Mogelijk via ingestie door contact met mest of eten / contact met besmet vlees. (5,22) Mensen zijn alleen gevoelig voor C. perfingens type A en type C. Ziekte veroorzaakt door enterotoxine. Type C: Gastro-enteritis, necrotische enterocolitis. (24) Overdracht nog niet geheel duidelijk. Hand- en voedselhygiëne. Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) kleine hoeveelheden aanwezig in de darmen van herkauwers, bij verkeerde voeding, verwonding of worminfectie kan er bacteriegroei optreden met toxinevorming(4,25) Incubatietijd: 5-22 uur. (24) Risicogroepen: Ouderen en verzwakte personen. (24) C perfringens komt in de bodem voor. (4,24) Clostridium tetani Tetanus Verhoogde spierspanning door toxine tetanospasmine. Spastische paralyse. (19) Vaccinatie is mogelijk. (4) Corynebacterie pseudotuber-culosis Caseous lymfadenitis (CL) Geiten: abcessen in de lymfklieren van hals en kop, soms ook van de borst (inwendige abcessen). (4) Schapen: vaker dan geiten aantasting van de inwendige lymfklieren. Besmette schapen zijn nauwelijks ziek. Soms vermagering. (4) Mondeling DA 1: ziet dit regelmatig bij geit. Komt voor in de bodem en soms in maagdarmkanaal van schapen en geiten. (16) Mondeling DA 2: ziet dit meerdere malen per jaar op nagenoeg elk (geiten)bedrijf Vijf procent van de geitenbedrijven is met CL besmet (schatting GD) en minder dan 0,001 procent van de schapenbedrijven. Op die bedrijven is circa dertig procent van de dieren besmet. (4) Tetanus Spierstijfheid, hyperreflexie, trismus en de spasmen. Overlijden. Incubatietijd: meestal 3 tot 21 dagen, kan variëren van een paar dagen tot maanden. (16) Risicopersonen: on(volledig)gevaccineerden. Granulomateuze lymfadenitis. (16,26,28) Ziektegevallen bij mensen zijn zeldzaam. (16,28) Voor geitenbedrijven bestaat een CLcertificering. Een groot aantal geitenbedrijven is CL-vrij. (4) Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 C. tetani komt algemeen voor in het milieu in grond, vuil, stof en in mest van dieren (mn. paarden maar ook van schapen). (16) Vaccinatie (DTP) Wondhygiëne. Via een verwonding van huid of slijmvlies komen sporen of bacteriën komen in het weefsel terecht. (16) Direct contact met geïnfecteerd dier, wonden. (16,26) Abcessen bevatten veel bacteriën. (4) Mogelijk overdracht via rauwe melk. (16,27,28) Hygiënemaat-regelen (bv. handschoenen) bij aanraken van geïnfecteerde dieren en purulent exsudaat uit wonden. (5) Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Voor schapen-bedrijven bestaat op dit moment nog geen officiële CLcertificering. (4) Corynebacterium ulcerans Hersenabces bij geit beschreven. Mondeling DA 1: ziet dit bij melkgeiten. C. ulcerans is aangetoond bij geiten. (30) Over het vóórkomen van C. ulcerans in de Nederlandse veestapel is vrijwel niets bekend. Difterie-achtig beeld : pseudomembranen, slikklachten, keelpijn, huidproblemen bij cutane difterie). (16) Contact met geit (29) (runderen en paarden). Alimentair: drinken van ongepasteuriseerde melk. Variërend van subklinisch verloop tot een snel fatale afloop (maligne difterie). (16) Rol van zoönotisch potentieel door diercontact niet helder. Alleen n=1 (8) Vaccinatie (DTP) Niet drinken van rauwe melk (niet duidelijk hoe zinvol dit advies is ivm geen gegevens over voorkomen C. ulcerans in NL maar wordt vanwege andere alimentaire zoönosen toch al afgeraden. (16) (16) Mondeling DA 1: ziet hij vrijwel nooit. Mondeling DA 2: mn. bij Swifter-schaap; in de professionele geitenhouderij is de prevalentie heel laag. Dermatophilus congolensis Wolrot (geit en schaap). Aan de wolbasis op de rug ontstaan dikke korsten, de wol kan makkelijk uitgetrokken worden. Dier met wolrot is gevoelig voor myiasis.(10) Maar ook systemische Wereldwijd maar meer in tropische gebieden. Lokale complicaties door membranen en oedeem (LWobstructie, pneumonie) en systemische complicaties als gevolg van de toxine (myocarditis, neuritis, tubulaire necrose, overlijden). (16) Incubatietijd: 2-5 dagen (spreiding: 1 tot 7 dagen). (16) Risicogroep: on(volledig)gevaccineerde personen hebben meer kans op complicaties. Zeer jonge kinderen en hoogbejaarden hebben een grotere kans op overlijden. (16) Zelflimiterende huidinfecties mn. op de handen en armen. (5,31) (5,31) Mondeling DA 1: ziet dit nooit. Onderdiagnose van humane gevallen? (31) Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Transmissie nog niet helder. (31) Direct contact met dier kan leiden tot infecties. (5) Besmette dieren aanraken met handschoenen, geode handhygiëne met antibacteriële zeep na contact met besmet dier. (5) Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Erysipelothrix rhusiopathiae ziekte en abortus is beschreven, evenals asymptomatische dragers. (31) Geen klachten. Bij jonge lammeren van schaap en geit uitbraken van artritis. (32) ? Mondeling DA 1: ziet dit nooit. Begin met huidklachten. Gezwollen blauwrode huid rondom verwonding. Jeuk, branderig gevoel. Vervolgens uitbreiding met lymfklierzwelling, verhoging, cellulitis, en (zelden) artritis van vingergewrichten. Infectie kan weken tot maanden duren. (1,4,5) Direct contact met dier, meestal via huidverwonding of slijmvlies (mond). (4,5) Gezonde dieren scheiden de bacterie uit in de mest. (1) Wondhygiëne / wondjes bedekken. Handhygiëne. (1) Besmetting treedt ook op vanuit de omgeving (grond) via huidwondjes of de slijmvliezen. (4,5) Soms systemisch: endocarditis; sepsis (5) Incubatietijd: 1-2 dagen (1) Escherichia coli Shigatoxineproducerend e E. coli (STEC) Mn. E. coli O157 is pathogeen voor de mens. Asymptomatisch dragerschap. Lammeren: Diarree, plotselinge sterfte, gewrichtsontsteking E. coli kan ook abortus veroorzaken bij geit of schaap. (4) Onderzoek in 2002: prevalentie van STEC O157 bij schapen en lammeren is ca. 34%. (minder dan bij rundvee, belangrijkste reservoir van E. coli O157. (33) Mondeling DA 2: E. coli komt op alle bedrijven voor, over O157 geen gegevens. Risicogroepen: mensen met immuunstoornis gevoeliger voor systemische ziekte. (5) Colibacillose Klachten variëren van asymptomatisch tot milde buikkrampen / diarree, ernstige bloederige diarree, 15 % van de mensen met hemorrhagische colitis ontwikkelt HUS (hemolytisch uremisch syndroom. (5) Incubatietijd: gemiddeld 3-4 dgn. (spreiding 1-12 dagen). (1) Risicogroepen: jonge kinderen (tot 5 jaar) en ouderen (>60) hebben een grotere kans op het ontwikkelen van HUS. (Sterftekans bij kind met HUS 5-10%; ouderen tot 50% kans op overlijden bij HUS). (5, 34) Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Feco-oraal : hand-mondcontact: vervuilde handen door direct of indirect contact met mest. Bv. besmeurde hekken, grond, wanden.(34) Indirect via met mest besmet(te) water of groente. (5) Alimentair (mn. onvoldoende verhit vlees). Handhygiëne Voedsel afdoende verhitten. Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Mycobacterium (avium subspecies) paratuberculosis Paratuberculose Besmettingsgraad geitenbedrijven: 90%. Ziekteverschijnse-len (o.a. vermagering, doffe haren, daling melkproductie, holle hals) pas zichtbaar vanaf leeftijd geit/schaap van 2 jaar (door lange incubatietijd, min. 6 maanden). (9) (35) Mondeling DA 2: bij geënte dieren zie je weinig verschijnselen. Komt bij ernstig geïnfecteerde koppels wel eens positieve lammeren tegen, zelfs met kliniek. Morbus Crohn, eveneens veroorzaakt door M. paratuberculosis. Een relatie van de ziekte bij schaap/geit en de ziekte van Crohn is nog niet aangetoond. (4,35) Rol als zoönose nog niet aangetoond.(4) Cutane nocardiose: met verspreiding naar de lymfevaten of aspecifiek met pustels, cellulitis, abcesvorming of pyoderma Niet-cutane nocardiose (pulmonale of gedissemineerde): longproblemen van luchtweginfectie tot abcesvormming, haematogene verspreiding naar hersenen Inoculatie met Nocardia-soorten treedt op via een klein huiddefect, zoals een snijwond of een insectenbeet, (cutane nocardiose) Een relatie van de ziekte bij dier en ziekte bij de mens is nog niet aangetoond. (4) De bacteriën kunnen lang overleven, in mest en op besmette weiden 8 maanden. (9) Dragers: niet ziek, niet besmettelijk.(9) Uitscheiders: geen symptomen, wel uitscheiden bacteriën via mest. (9) Lijder: vertoont symptomen. (9) Nocardia asteroides, N brasiliensis, N caviae, N otitidiscaviarum, N farcinica, N nova, and others Mondeling DA 2: bij geënte dieren zie je weinig verschijnselen. Bij ernstig geïnfecteerde koppels zijn weleens positieve lammeren, met ziekteverschijnselen. Pneumonie, cutane en subcutane abcessen. (5) ? Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Inhalatie (niet cutane nocardiose, longproblemen) mn. N. asteroides. (36) Nocardia species komen wereldwijd Wondhygiëne. Verder ? Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) (neurologische verschijnselen) huid, nieren en gewrichten. (5,37,38) voor in de grond en in oppervlaktewater. (37) Risicogroepen: bij personen met een gestoorde immuniteit (mn. na beenmerg- of orgaantransplantatie) kan de infectie fulminant verlopen. (36,37,38) Pasteurella multocida Asymptomatisch (commensaal) (Zomer) Longontsteking, meestal veroorzaakt door Mannheimia haemolytica maar soms ook door P. multocida. (5,41) “pneumonic pasteurellosis” Staphylococcus aureus (incl. MRSA ST398) Asymptomatisch (S. aureus is een normale bacterie bij schaap en geit, commensaal) P. multocida is een commensaal op de tonsillen en in de nasopharynx van schapen en geiten. (5,41) Mondeling DA 1: komt regelmatig uit test bij dode geitenlammetjes, mn. bij de combinatie met clostridium. Alleen door longspoeling te testen, geen optie voor levende, zieke lammetjes. Mondeling DA 2: ziet hier elk jaar wel weer problemen van. ? In buitenland is wel MRSA gevonden bij schapen en geiten. (42,43) Polyarthritis (lam), gangreneuze mastitis (ooi), klinische en subklinische mastitis (geit). (19) Mondeling DA 1: Ziet regelmatig S.A. bij melkgeiten en –schapen. Mondeling DA 2: bijna overal is er wel eens een geit met een “blauwe uier”. Komt volgens DA 2 veel voor. Lokale infectie (na beet). Wondinfecties. (5) Meningitits is beschreven maar zeldzaam mn. na hersenchirurgie of andere ports d’entrée naar de hersenen. (39) Lik, krab of beet van besmet dier, (contact met speeksel) mn. in wondjes. (5,40) Handhygiëne. Wondhygiëne. Direct contact met besmette dieren (mn. via wondjes). (5,44) Alimentair. Omgeving? Wondhygiëne, wondjes afdekken. Risicopersonen: mensen met verstoorde afweer (door medicatie , immuunstoornis of behandeling) (meer kans op infectie) of een port d’entrée naar de hersenen (grotere kans op meningitis). (39) Lokale huidinfectie, (vaak secundaire infectie van een bestaande laesie), incidenteel (ernst-ige) infecties bv. endocarditis en osteomyelitis. (44) Invasieve ziekte, sepsis, TSS. (5) Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Casereport (2013) van vermoedelijke transmissie van MRSA-ST398 van geit naar mens. (42) Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Virussen VERWEKKER ZIEKTEBEELD DIER INCIDENTIE IN NL (BOERDERIJ) ZIEKTEBEELD MENS TRANSMISSIE DIER NAAR MENS PREVENTIE MOGELIJK Hepatitis E (genotype 3) ? ? Asymptomatisch (mn. bij kinderen tot 14 jaar). (16) Self-limiting hepatitis (koorts, geelzucht, buikklachten) Niet bekend of geiten of schapen een reservoir zijn voor humane infecties. Niet bekend. Direct contact met laesies dier of indirect via besmette oppervlakken, wol of vlees. Mn. bij pre-existente huidbeschadigingen. (5,46) Handschoenen bij aanraken besmet dier (laesies). (47) Antistoffen aangetoond bij schapen en geiten (45) maar niet bekend of dit enige relevantie voor mens heeft. Incubatietijd: 2 tot 10 weken, meestal 6 tot 7 weken. (16) Risicogroepen: zwangeren, mn. In het derde trimester hebben een grotere kans op complicaties en overlijden (CFR oplopend tot 25%). (5,16) Orfvirus Parapoxvirus Ecthyma contagiosum “Zere bekjes” (lammeren). (46,47) Rode papels, blaasjes, pustel of korstjes op bek, (5,46,47) Ooien kunnen (gangreneuze) mastitis hebben. (5) Geen exacte gegevens bekend maar aangenomen wordt dat elk koppel regelmatig geconfronteerd wordt met Orf. (16,47) Mondeling DA 1: ziet dit regelmatig bij jonge geitjes. Mondeling DA 2: nog geen ecthyma- vrij geitenbedrijf tegengekomen. Onderliggend leverlijden vergroot waarschijnlijk de kans op ernstiger verloop. (16) Orf (Ecthyma contagiosum) Erythemateuze papeltjes die in een week overgaan in jeukende paarsrode tot bruine harde knobbeltjes. Vaak op handen /armen. Maar kan ook op andere plekken als gezicht, oog of peri-anaal vookomen. (“Melkersknobbels/ paravaccinia”) (5,46) Lymphangitis, lymphadenitis en koorts. Na doormaken ontstaat immuniteit. (46) Incubatietijd: enkele dagen (46) tot Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Mondeling DA2: voor bedrijven met een publieksfunctie is een vaccinatie zinvol. Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) een week. (47) Rotavirus Diarree bij lammeren. Komt zeer veel voor Mondeling DA 2: Vermoedt onderrapportage, is lastig aan te tonen. Risicogroepen: Patiënten met een huidtrauma, een preëxistente huidaandoening of een verminderde immuunstatus. (46) Gastro-enteritis: overgeven, 1 tot 2 dagen later gevolgd door diarree. Koorts boven 39°C . Verloopt bij volwassenen meestal subklinisch. (16) Incubatietijd: 2-4 dagen. (16) Risicogroepen: jonge kinderen en ouderen hebben een grotere kans op uitdroging. Mn. bij kinderen met immunodeficiëntie kan de ziekte zeer ernstig tot fataal verlopen. (16) Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Faeco-oraal. Rol als zoönose nog niet duidelijk. Rota is zeer species-specifiek. Wel aanwijzingen voor mogelijkheid van humane besmetting maar niet frequent (terwijl rota veelvuldig bij dieren voorkomt). (16,48,49,50) Handhygiëne. Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) Bronnen kleine herkauwers 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. http://www.rivm.nl/Onderwerpen/Z/Ziek_door_dier (geraadpleegd van jan-maart 2014) Hunfeld KP, Brade V. Zoonotic Babesia: possibly emerging pathogens to be considered for tick-infested humans in central Europe. Int. J. Med. Microbiol. 2004;293 Suppl 37:93-103. http://www.cdc.gov/parasites/fasciola/gen_info/faqs.html#us (geraadpleegd van jan-maart 2014) http://www.gddiergezondheid.nl/diergezondheid/dierziekten/ (geraadpleegd van jan-maart 2014) http://www.merckmanuals.com/vet/zoonoses/zoonoses/zoonotic_diseases.html (geraadpleegd van jan-maart 2014) Syllabus wormbeheersing bij schapen en geiten 2014 Human Monieziasis expansa: the first Egyptian parastic zoonosis. el-Shazly AM, Morsy TA, Dawoud HA.J. Egypt Soc Parasitol. 2004 Aug;34(2):515-8 Overgaauw P.A.M. Schriftelijke mededeling. Handboek Geitenhouderij (2000) ISSN 1385-0121 Nelis H. Artikel Huidproblemen bij schapen en geiten. In Boerenbond-Management &Techniek 16, sept 2012 http://www.huidziekten.nl/zakboek/dermatosen/mtxt/Myiasis.htm (geraadpleegd van jan-maart 2014) Vandaele L. Huidaandoeningen bij schapen. Landbouw&Techniek 06 – 23 maart 2007-Kleinvee Hermans K. Encephalitozoon of geen Encephalitozoon: dat is de vraag. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 2010, 79 400-404 Mathis A, Weber R, Deplazes P. Zoonotic Potential of the Microsporidia Clin. Microbiol. Rev. 2005, 18(3):423 Bornay-Llinares FJ, da Silva AJ, Moura H, Schwartz DA, Visvesvara GS, Pieniazek NJ. ea. Immunologic, Microscopic, and Molecular Evidence of Enzephalitozoon intestinalis (Septata intestinalis) Infection in Mammals Other than Humans. Journal of Infectious Diseases (1998) 178: 820-826 http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Professioneel_Praktisch/Richtlijnen/ Infectieziekten/LCI_richtlijnen/ (website, geraadpleegd van jan-maart 2014) Huhn C, Winter C, Wolfsperger T, Wüppenhorst N, Strašek Smrdel K, Skuballa J, et al. Analysis of the Population Structure of Anaplasma phagocytophilum Using Multilocus Sequence Typing. PLoS ONE 9(4): e93725. doi:10.1371/journal.pone.0093725 Payne JH, Hogg RA, Otter A, Roest HI, Livesey CT. Emergence of suspected type D botulism in ruminants in England and Wales (2001 to 2009), associated with exposure to broiler litter. Vet Rec. 2011 Jun 18;168(24):640. doi: 10.1136/vr.d1846. Epub 2011 Jun 7 www.cbip-vet.be/nl/nlinfos/nlfolia/02FVN1a.pdf Folia Veterinaria (website, geraadpleegd van jan-maart 2014 http://www.wageningenur.nl/nl/show/Botulisme.htm(geraadpleegd maart 2014) Holzhauer M, Roest HIJ, Jong de MG, Vos JH. Botulisme bij melkkoeien anno 2008: symptomatologie, diagnostiek, pathogenese, therapie en preventie aan de hand van een catastrofaal verlopen casus. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 2009: 564-570 Factsheet Clostridium difficile VWS, Prevalentie Clostridium difficile in vlees; NVWA december 2010 Graveland H, Roest H, Stenvers O, Valkenburgh S, ea. Staat van zoönose 2012; RIVM rapport 092330002/2013 http://nvwa.nl/onderwerpen/meest-bezocht-a-z/dossier/clostridium-perfringens en Kennisblad C. Perfringens van NVWA (geraadpleegd van jan-maart 2014) Metre van D. Factsheet no. 8.018, Enterotoxemia (Overeating Disease) of Sheep and Goats. Livestock series/Health van de Colorado State university (via internet geraadpleegd maart 2014) Fátima Costa Torres de L, Ribeiro D, Hirata Jr R, Carvalho Pacheco LG, e.a. Multiplex polymerase chain reaction to identify and determine the toxigenicity of Corynebacterium spp with zoonotic potential and an overview of human and animal infections. Mem. Ins.t Oswaldo Cruz, Rio de Janeiro, Vol. 108(3): 272-279, May 2013 Bastos BL, Dias Portela RW, Dorella FA, Ribeiro D, Seyffert N, et al. (2012) Corynebacterium pseudotuberculosis: Immunological Responses in Animal Models and Zoonotic Potential. J Clin Cell Immunol S4:005. doi:10.4172/2155-9899.S4-005 Peel M, PalmerG, Stacpoole AM, Kerr TG. Human Lymphadenitis Due to Corynebacterium pseudotuberculosis: Report of Ten Cases from Australia and Review. Clinical Infectious Diseases 1997; 24:185-91 Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014 Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit) 29. Tiwari TSP, Golaz A, Yu DT, Ehresmann KR. Investigations of 2 Cases of Diphtheria-Like Illness Due to Toxigenic Corynebacterium ulcerans Clinical Infectious Diseases (2008) 46 (3): 395-401. 30. Dias AA, Santos LS, Sabbadini PS, Santos CS, Silva Junior FC, Napoleão F, et al. Corynebacterium ulcerans diphtheria: an emerging zoonosis in Brazil and worldwide. Rev Saude Publica 2011 Dec;45(6):1176-91. 31. Amor A, Enríquez A, Corcuera MT, Toro C, Herrero D, Baquero M. Is infection by Dermatophilus congolensis underdiagnosed? Journal Of Clinical Microbiology, Jan. 2011, p. 449–451 32. Sawada T, Hassanein R, Yamamoto T, Yoshida T. Ditribution of Antibody against Erysipelothrix rhusiopathiae in Cattle. Clin Diagn Lab Immunol. May 2001; 8(3): 624–627. 33. Heuvelink AE, Zwartkruis-Nahuis JTM, Kettelarij M, Boer de E. Onderzoek van schapen en lammeren op shiga toxine-producerende escherichia coli o157. Keuringsdienst van Waren Oost Project: OT 0111; datum:18 juli 2002. 34. Advies over gezondheidsrisico’s van kinder- en zorgboerderijen. nVWA/BuRO/2010/12785, augustus 2010 35. http://www.levendehave.nl/kennisbank/algemeen/paratuberculose (geraadpleegd van jan-maart 2014) 36. Man de RA, Hilvering C, GroenenHJM, Balk AHMM. Klinische les Nocardiose: een verraderlijke gegeneraliseerde infectieziekte. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 1993;137:577-9 37. Bogaard HJ, Erkelens GW, Faber WR, de Vries PJ. Cutane nocardiose als opportunistische infectie. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2004;148:533-6 38. Hoogeveen M, Brouwer RE, Bernards AT, Soetekauw R. Nocardiose, een belangrijke opportunistische infectie, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2010;154:A1177 39. López C, Sanchez- Rubio P, Betrán A, Terré R. Pasteurella multocida bacterial meningitis caused by contact with pigs. (2013) Brazilian Journal of Microbiology 44, 2, 473-474 40. Steenbergen SM, Lichtensteiger CA, Caughlan R, Garfinkle J, Fuller TE, Vimr ER. Sialic Acid Metabolism and Systemic Pasteurellosis. Infection and Immunity, Mar. 2005, Vol 73 (3) p. 1284–1294 41. Mohamed, R. A. & E. B. Abdelsalam, 2008. A review on pneumonic pasteurellosis (respiratory mannheimiosis) with emphasis on pathogenesis, virulence mechanisms and predisposing factors. Bulg. J. Vet. Med., 11, No 3, 139-160. 42. Loncaric I, Brunthaler R, Spergser J. Suspected goat-to-human transmission of Merthicillin-resistant Staphylococcus aureus sequence type 398 May 2013 Volume 51 Number 5 Journal of Clinical Microbiology p. 1625–1626 43. Eriksson J, Espinosa-Gongora C, Stamphøj I, Larsen AR, Guardabassi L. Carriage frequency, diversity and methicillin resistance of Staphylococcus aureus in Danish small ruminants. Vet Microbiol. 2013 Apr 12;163(1-2):110-5. 44. Wagenaar J, Duijkeren van E, Troelstra A, Giessen van der A, Kluijtmans J, Mevius D et al. Vragen en antwoorden over MRSA in landbouwhuisdieren Tijdschrift voor Diergeneeskunde deel 132 (2007)afl 14-15 p. 558-560 45. Pavio N, Meng X, Renou C, Zoonotic hepatitis E: animal reservoirs and emerging risks Vet. Res. (2010) 41:46 46. Schimmer B, Sprenger HG, Wismans PJ, Genderen van PJJ. Drie patiënten met Orf (Ecthyma contagiosum) Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:788-91 47. Vellema P, Dercksen DP. Ecthyma contagiosum (orf) is geen zeldzame zoönose. Infectieziektebulletin (2005) 16(03): 91-94 48. Cook N, Bridger J, Kendall K, Gomara MI, El-Attar L, Gray J. The zoonotic potential of rotavirus. J. Infect 2004 May 48 (4), p. 289-302 49. Müller H, Johne R. Rotaviruses: diversity and zoonotic potential—a brief review. Berl Munch Tierartztl Wochenschr 2007 Mar-Apr; 120 (3-4): p 108-112 50. Martella V, Bányai K, Matthijnssens J, Buonavoglia C, Ciarlet M. Zoonotic aspects of rotaviruses. Vet Microbiology 2010 Jan 27; 140 (3-4) p. 246-255 Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI. Datum laatste update: december 2014