KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)

advertisement
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Overzicht zoönosen niet-meldingsplichtig – Kleine herkauwers (schaap/geit)
GGD Brabant-Zuidoost & Academische Werkplaats AMPHI
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Projectbeschrijving
Dit document bevat een overzicht van niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten bij kleine herkauwers (schaap/geit) die mogelijk een risico kunnen
vormen voor bezoekers aan stallen, inclusief het ziektebeeld bij het dier, de transmissieroute naar de mens, mogelijke maatregelen om transmissie naar bezoekers te
voorkomen en een overweging of het melden van een dergelijke ziekte aan de GGD van toegevoegde waarde zou kunnen zijn.
Dit overzicht is tot stand gekomen op basis van grondig literatuuronderzoek en interviews met verschillende dierenartsen uit het veld en veterinair parasitoloog Paul
Overgaauw van IRAS/UU. Er zijn vier overzichten gemaakt voor ziekten die voorkomen bij varkens, rundvee, kleine herkauwers en pluimvee.
Achtergrond / aanleiding
De laatste jaren is er in de humane en veterinaire geneeskunde steeds meer aandacht voor het One Health principe. Men is het eens over het belang van goede contacten
en uitwisseling van signalen tussen beide werkvelden. De GGD kan een centrale rol vervullen bij het verzamelen van signalen van dierenartsen over niet-meldingsplichtige
dierziekten en inventariseren van de situatie (signaalverificatie, personen at risk, behoefte aan maatregelen of informatie). Ook kan de GGD de vertaalslag maken naar mate
van risico en handelingsperspectief voor publiek en naar de huisartsen. Met een meldingsstructuur is het mogelijk verheffingen te signaleren binnen een regio (surveillance)
en tijdig te handelen.
Om te beoordelen of het zinvol is een structuur op te zetten waarbinnen dierenartsen hun signalen kenbaar kunnen maken aan de humaan geneeskundigen dienen de
omvang en de mogelijke ernst van het probleem (verwachte vóórkomen van niet-meldingsplichtige zoönosen en de ernst van gezondheidsproblemen bij mensen) bekend
te zijn. Er moet een keus gemaakt worden welke zoönosen relevant kunnen zijn om op te nemen in een meldingsstructuur/surveillance-systeem. Bijgevoegd overzicht kan
een bijdrage leveren aan deze discussie.
Projectuitvoering
Dit project is uitgevoerd door Mw. Danielle van Oudheusden, Arts M&G Infectieziektebestrijding bij GGD Brabant-Zuidoost onder begeleiding van Jeannine Hautvast
(AMPHI coördinator) en Alma Tostmann (epidemioloog), Academische Werkplaats AMPHI, Nijmegen. Dit project is door AMPHI gefinancierd als ‘Kortlopend Project 2014’.
GGD Brabant Zuidoost
Danielle E.C. van Oudheusden
Arts M&G; Infectieziektebestrijding
GGD Brabant-Zuidoost
Team Infectieziekten
088 0031 205 / 06 46185860
[email protected]
Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS
Dr. ing. P.A.M. (Paul) Overgaauw Dipl. ACVM
Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS)
Divisie Veterinaire Volksgezondheid (VPH)
Universiteit Utrecht, faculteit Diergeneeskunde
Postbus 80175, 3508 TD Utrecht
[email protected]
Academische Werkplaats AMPHI
Dr. Jeannine Hautvast (coördinator AMPHI, arts M&G) en
Dr. Alma Tostmann (epidemioloog)
Academische Werkplaats AMPHI; Afdeling Eerstelijnsgeneeskunde
Radboud universitair medisch centrum, Nijmegen
[email protected]; [email protected]
www.academischewerkplaatsamphi.nl
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Overzicht niet-meldingsplichtige zoönosen* KLEINE HERKAUWERS (schaap / geit)
NB meldingsplichtig voor dierenarts en/of veehouder zijn onder meer:
Echinococcose, toxoplasmose, toegenomen aantal abortussen (door o.a. chlamydia abortus).
Deze ziekten zijn niet in het overzicht meegenomen.
*Van verschillende verwekkers is nog niet (helemaal) bekend of ze zoönotisch zijn. Om het overzicht zo compleet mogelijk te maken zijn deze verwekkers wel meegenomen maar is
aangegeven dat er twijfel dan wel discussie over bestaat. Wanneer al bekend is dat de verwekker niet-zoönotisch is maar de verwekker veel lijkt op/uit dezelfde groep komt als een wel
zoönotische verwekker is deze voor de volledigheid meegenomen maar cursief gedrukt.
Endoparasieten
(wormen, protozoa)
VERWEKKER
ZIEKTEBEELD DIER
INCIDENTIE IN NL
(BOERDERIJ)
ZIEKTEBEELD MENS
TRANSMISSIE DIER NAAR MENS
PREVENTIE MOGELIJK
Fasciola hepatica
Leverbot
(platworm)
Leverbot(ziekte),
distomatose.
Alleen geiten of schapen
met weidegang of die
vers gras eten kunnen
leverbot krijgen. (5)
Fasciolose
Orale opname van infectieuze
larven.
De leverbot leeft in de lever van de
herkauwer, legt eitjes die met de
gal in de mest terecht komen. Uit
het ei komt een larve die op zoek
gaat naar de leverbotslak
(weideslak / poelslak (Lymnea) is
tussengastheer). Vermeerdering
van 1 trilhaarlarve in verschillende
larvale stadia naar 150-200
staartlarven. In vochtige omgeving
verlaten staartlarven de slak en
zwemmen naar grassprieten of
waterplanten. ‘Plakken vast’ en
veranderen in een larvestadium dat
infectieus is voor de eindgastheer
(herkauwer). Mensen raken besmet
door het binnenkrijgen van de
infectieuze larven bij het kauwen op
grassprietjes of het eten van bv.
waterkers. (1,4)
Binnenkrijgen van infectieuze larven
voorkomen door niet te kauwen op
grassprietjes of veldzuring in
gebieden waar zowel herkauwers
als mogelijk slakken voorkomen.
Slootkanten, weilanden. Waterkers
uit gebieden met leverbot niet eten.
Acute leverbot (jonge
dieren): verbloeding van
de lever, sterfte. (1,4)
Chronische leverbot
(volwassen dieren):
(mede afhankelijk van
de hoeveelheid
leverbotten in de lever.
groeistilstand,
gewichtsverlies,
bloedarmoede, diarree,
oedeem, verwerpen,
sterfte. (1,4)
De leverbot kan bijna in
heel Nederland in meer
of mindere mate
voorkomen. De parasiet
wordt steeds vaker
aangetoond. (4)
Resistentie tegen het de
gangbare
leverbotmiddelen is een
toenemend probleem.
- Geen verschijnselen
- Acute (migratie) fase: leverbot
migreert van darm door buikholte
en lever
- Chronische leverbot: leverbot zit
in de galgangen, geeft niet altijd
klachten. (3)
Beide fases kunnen verschijnselen
van leverlijden (gestoorde
leverfuncties, vergrote lever,
geelzucht, bloedarmoede), koorts,
buikpijn, en gewichtsverlies geven
(1,3)
(4)
Incubatietijd:
Acute fase 4-7 dagen na besmetting
(kan weken tot maanden duren)
Chronische fase: maanden tot jaren
na besmetting. (3)
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
(1)
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Dicrocoelium
dendriticum
(Kleine leverbot)
Moniezia expansa
(Schapenlintworm)
Cryptosporidium
parvum
(protozoa)
Giardia intestinalis
Giardia duodenalis
(protozoa)
?
zeer zeldzaam; is minder
ziek-makend dan F.
hepatica. (8)
In Nederland is het
schaap eindgastheer van
de Moniezia expansa.
Van andere lintwormen
is het schaap mogelijk
tussengastheer. Geeft
nauwelijks klachten bij
dier, wel zichtbaar in de
ontlasting. (6)
Lammeren tot 4 weken
zijn gevoelig voor
besmetting. (9)
?
Dicrocoeliasis: milde GE (5)
Accidenteel: Bij binnenkrijgen
(opeten) van geïnfecteerde mier.
In vergelijking met fasciolose niet
zo’n relevante zoönose.
?
1 artikel over mogelijke humane
Moniezia expansa in Egypte (7)
?
?
Handen wassen na contact met
dieren / mest.
Diarree, vermagering,
uitdroging, minder
eetlust, koorts,
overlijden. (1,9)
Mondeling DA 2:
Lammetjes maken dit
wellicht allemaal door,
vaak subklinisch.
Feco-oraal, contact met besmette
mest. Inname van (oppervlakte)
water verontreinigd door mest van
besmette dieren (mn. herkauwers)
of door eten van met besmet water
besproeide gewassen. (1,5)
Aërogeen / inhalatie. (5)
Feco-oraal direct en indirect (via
handen en voorwerpen)
Opname van met giardia-cysten
besmet water (drinken, zwemmen)
en (minder frequent) voedsel. (5)
Contact met mest voorkomen,
handen wassen (=haalbaar,
adviseerbaar).
Groeivertraging,
chronische diarree.
Tussengastheer zijn grasmijten, niet
de mens. (6)
Is geen zoönose (8)
Zoönose? Nog niet duidelijk.
Mondeling DA 1: ziet dit
regelmatig, zelden bij
schaap, vaker bij geit.
Cryptosporidiose
Milde (self-limiting) tot ernstige
gastro-enteritisklachten
(waterdunne diarree). (1,5)
Incubatietijd: 2-12 dagen,
gemiddeld een week. (1)
?
Risicogroepen: kinderen jonger dan
5 jaar en mensen met gestoorde
afweer; bij personen met aids kan
een besmetting fataal zijn. (1,5)
Giardiasis
Mondeling DA 1: ziet dit
eigenlijk nooit bij
schaap/geit.
Asymptomatisch.
Gastro-enteritis, mild en selflimiting tot langdurige klachten.
(1,5)
Mondeling DA 2:
vermoedt
onderrapportage. Heeft
op verschillende
bedrijven positieve
diagnostiek en effect bij
gerichte behandeling.
Incubatietijd: meestal 14 dagen. (1)
Risicogroepen: mensen met
immuunstoornissen hebben een
grotere kans op chronische
giardiasis. (1)
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Giardia komt bij dieren voor maar
de rol van giardia als zoönose is nog
niet duidelijk. In Nederland is de
belangrijkste transmissieroute
waarschijnlijk die van mens tot
mens. (1)
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Ectoparasieten
(insecten, mijten)
VERWEKKER
ZIEKTEBEELD DIER
INCIDENTIE IN NL
(BOERDERIJ)
ZIEKTEBEELD MENS
TRANSMISSIE DIER NAAR
MENS
PREVENTIE MOGELIJK
Lucilia sericata
(blauwgroene
bromvlieg, groene
vleesvlieg)
Myiasis: stinkende natte
plekken in de vacht
doordat vliegen eitjes
leggen in vervuilde vacht
(bv. door diarree). Maden
uit de eitjes hechten zich
aan wondjes. Uiteindelijk
kan het dier sterven door
bloedvergiftiging tgv.
rottend vlees. (10)
Jeuk, onrust, bij lammeren
bloedarmoede.(10,12)
Komt veel voor (60%).
Myiasis: maden in wonden. Bij
slecht ingepakte wonden of
chronische ulcera, Mn. bij warm
weer. Deze maden beschadigen
geen gezond weefsel. (11)
Vliegen leggen eitjes in de mest van
dieren. (10)
De vliegen kunnen ook eitjes in
wonden bij mensen leggen.
Goede wondverzorging, afdekken
wonden.
Mondeling DA 1: ziet dit
soms, mn. bij
verwaarlozingssituaties.
Pijnlijke bijtwondjes. (10)
Transmissie verloopt heel snel bij
het knuffelen van (besmette)
lammetjes. (8)
Bestrijding bij dier.
Aangedaan dier niet in contact met
publiek laten komen.
Kopschurft. Korsten, uitval
van wol. (12)
S. scabiei var ovis
kopschurft: zeldzaam.
Acariasis, zoönotische of tijdelijke
pseudoscabies, prurigo parasitaria.
(1) Jeuk, soms huiduitslag (op door
kleding bedekte plekken). Dierlijke
schurft is gastheerspecifiek. Mens
kan besmet kan worden maar als er
al ziekte optreedt is het kortdurend
(maximaal 3 weken) en selflimiting. Bij een allergische reactie
is het beeld ernstiger met blaartjes
en een eczeemachtige uitslag. (1)
Direct contact met besmet dier. (1)
Indirect via besmette voorwerpen
in de omgeving.
Direct contact met besmet dier
vermijden.
Contact met besmette voorwerpen
is lastiger te voorkomen,
handhygiëne, overall over eigen
kleding dragen.
Melophagus ovinus
schapenluisvlieg
“schapenteek”, ten
onrechte vaak zo
genoemd (8)
Sarcoptes scabei var.
ovis
(mijt, anthropode)
Kopschurft schaap
Sarcoptes scabiei var
caprae
(mijt, anthropode)
Schurft geit
(10)
Mondeling DA 1: ziet dit
een enkele keer.
(12)
Geit: hyperkeratose
Sarcoptes scabiei var
caprae:
DA 2: komt op veel
geitenbedrijven bij
lammeren met
verminderde weerstand
voor, ook bij
melkgeiten. Maar wordt
niet/zelden specifiek
gedetermineerd.
n.v.t.
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Psoroptes ovis
(wolschurft schaap)
geen zoönose
Korsten
Psoroptes komt veel
voor.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Chorioptes (b)ovis
Chorioptes caprae: geit
(Pootschurft)
geen zoönose
Bruine korstjes op poten,
kop, balzak. (10)
In Nl 63%besmet, bij 7%
met duidelijk letsel (10)
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Demodex ovis
(D. caprae)
geen zoönose
?
?
n.v.t.
n.v.t.
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Schimmels
(Trichophyton, microsporidia)
VERWEKKER
ZIEKTEBEELD DIER
INCIDENTIE IN NL
(BOERDERIJ)
ZIEKTEBEELD MENS
TRANSMISSIE DIER NAAR MENS
PREVENTIE MOGELIJK
Trichophyton
verrucosum
Ringschurft bij schapen
en geiten.
Mondeling DA 1: Komt
zeer veel voor,
ubiquitair. Maar
zeldzaam bij schapen en
geiten. (8)
Ringworm / dermatophytose.
Direct contact met besmette dier
(huid).
Indirect contact (via de huid met
sporen bedekt milieu). (1)
Direct contact vermijden met
aangedane dier vermijden, handen
wassen na contact met dieren.
Feco-oraal, opname van besmet
voedsel of water, ook bv.
zwemwater. aërosol. Mogelijk door
vectoren. (11)
Wijze van eventuele overdracht
door schaap / geit is nog niet
helder.
Rode, ringvormige
plekken, mn. op kop en
poten.
Dieren bouwen na een
infectie weerstand op
tegen huidschimmel.
Microsporidia
Encephalitozoon
cuniculi; E. intestinalis
?
E. cuniculi veroorzaakt
mn. ziekte bij konijnen
maar is ook aangetoond
bij schapen (13),
antistoffen bij een geit
en een ander type bij
een geit. (14)
Asymptomatisch.
Rode, ronde steeds groter
wordende plekken, genezing vanuit
het midden, daardoor typische
ringvorm. Jeuk.
Incubatietijd: 2-3 weken. (1)
?
Risicogroepen: personen met een
verminderde afweer kunnen
ernstige en pijnlijke
huidontstekingen krijgen. (1)
Keratitis, diarree(5)
Risicogroepen: mensen met een
immuunstoornis (bv HIV-positieve
personen) kunnen chronische
diarree krijgen en kan de ziekte zich
systemisch ontwikkelen. (5)
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Niet uitgesloten dat de aandoening
zoönotisch is. (15) Ook mens-opmensoverdracht is waarschijnlijk.
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Bacteriën
VERWEKKER
ZIEKTEBEELD DIER
INCIDENTIE IN NL
(BOERDERIJ)
ZIEKTEBEELD MENS
TRANSMISSIE DIER NAAR MENS
PREVENTIE MOGELIJK
Anaplasma
phagocytophilia
Anaplasmose
?
Humane Granulocytaire
Anaplasmose (HGA )
Vector: teek Ixodes ricinus
Tekenbeetpreventie, verwijderen
teek binnen 24 uur.
(Schaap is reser-voir)
Mondeling DA1: ziet dit
nooit.
Koorts, griepachtige verschijnselen
(97%), zware hoofdpijn (80%),
myalgie (57%), artralgie (41%),
braken en hoesten (30%).Ook lever/nierfunctiestoornissen,
stollingsstoornissen,
trombocytopenie, anemie,
leukopenie , verhoogde
levertransaminasen. Soms
verwardheid als CZS is aangedaan.
In de literatuur wordt 24-48 uur na
de hechting van de teek genoemd
als mogelijke interval voor een
besmetting van de mens met
HGA.(16)
Rol van schaap als reservoir voor
humane anaplasmose nog niet
duidelijk. (17)
(16)
Incubatietijd: 5 tot 21 dagen
(maximaal 60 dagen). (16)
Borrelia burgdorferi
Dier niet ziek
N.v.t.
Clostridium botulinum
(BoNT type B)
Schapen en geiten zijn
mn. gevoelig voor BoNT
type C en D. (18)
?
Slappe paralyse(19)
Risicogroepen: bij ouderen en
personen met een gestoorde
afweer kan de ziekte ernstiger
verlopen,
mogelijk is hun
case fatality rate hoger. (16)
Ziekte van Lyme
(symptomen van huid,
zenuwstelsel, hart, malaise;
afhankelijk van stadium ziekte). Ook
asymptomatisch doormaken komt
voor. (16)
Alleen BoNT A, B, en E voor mens
toxisch.
Acuut koortsvrij beeld, start met
bulbaire paralyse (dubbelzijdige
uitval van aangezichts- en
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Overdracht via teken (Ixodus ricinus
= schapenteek).
Preventie tekenbeten, tijdig (binnen
24 uur) verwijderen van de teek (16)
= algemeen geldend advies bij
bezoek natuur, gras etc.
Tijdens vermeerdering produceert
bacterie onder zuurstofarme
omstandigheden neurotoxine.
(BoNT)
Wondhygiëne.
Absorptie van botulinetoxine via
In diervoer kan botulinetoxine
aanwezig zijn. (21)
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Sterfte bij schapen en
geiten maar minder snel
verloop dan bij C.
perfringens. (4)
keelmusculatuur: slechter zien,
slecht slikken en moeilijk praten).
Daarna uitbreiding van de
verlamming tot aan de
ademhalingsspieren, met mogelijk
dood tot gevolg. (16)
Koe kan met slecht
geconserveerd ruwvoer
ook type B
binnenkrijgen.
Schaap/geit idem?
Incubatietijd:
12 tot 36 uur na infectie.
2 uur tot 8 dagen na ingestie toxine
(meestal 12 tot 72 uur na de
maaltijd).
Kortere incubatietijd na inhalatie
van toxine in aerosolvorm. (16)
Er is een vaccinatie
tegen type C en D voor
schapen en geiten. (20)
Clostridium difficile
Asymptomatisch
Diarree
?
Meer bekend over
voorkomen bij varkens
(23)
Clostridium perfringens
Schapen:
enterotoxaemie is bij
schapen de meest
voorkomende vorm. (4)
Melkgeiten: diarree of
enterotoxaemie (4)
Er is een vaccinatie
tegen Clostridium voor
schapen/geiten.(20)
Bij onderzoek door
NVWA gevonden in
lamsvlees, echter
andere stam dan bij
humane infecties. (22)
Schapen: regelmatig
enterotoxaemie
Melkgeitenhouderij : diarreeproblemen door
Clostridium perfringens
zijn veel voorkomend.
Enterotoxaemie: komt
regelmatig voor.
Riscicogroep:
Geen (zuigelingen wel gevoeliger
voor toxine in honing). (16)
C. difficile wordt bij 80% van de
gezonde pasgeborenen en kinderen
in de ontlasting aangetoond. (23)
Symptoomloos dragerschap tot
levensbedreigende diarree
(afhankelijk van het type C.
difficile). (23)
een slijmvliesoppervlak: darm
(voedselgerelateerd botulisme),
long (inhalatie) of via een wond
(wondbotulisme).
Botulinetoxine komt voor in de
bodem (aarde).
De zoönotische overdracht anders
dan als voedselinfectie of via
kadavers is niet duidelijk.
C. difficile is een algemeen
voorkomende bacterie.
Bij de mens lijkt met name mensop-mens besmetting voor te
komen.
Alimentair: na eten van met
toxinogene C. perfringens (A)
besmet voedsel. (24)
Type A: voedselvergiftiging, gastroenteritis (waterige diarree,
buikkramp). (24)
C. perfringens komt algemeen voor
in het milieu in grond, vuil, stof en
in mest. Sporen zijn heel resistent.
Geen ziekte door sporen. (4,24)
C. perfringens is in
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Contact met mest vermijden,
handhygiëne.
Zoönose?: nog niet duidelijk.
Mogelijk via ingestie door contact
met mest of eten / contact met
besmet vlees. (5,22)
Mensen zijn alleen gevoelig voor C.
perfingens type A en type C. Ziekte
veroorzaakt door enterotoxine.
Type C:
Gastro-enteritis,
necrotische enterocolitis. (24)
Overdracht nog niet geheel
duidelijk.
Hand- en voedselhygiëne.
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
kleine hoeveelheden
aanwezig in de darmen
van herkauwers, bij
verkeerde voeding,
verwonding of
worminfectie kan er
bacteriegroei optreden
met toxinevorming(4,25)
Incubatietijd: 5-22 uur. (24)
Risicogroepen: Ouderen en
verzwakte personen. (24)
C perfringens komt in de
bodem voor. (4,24)
Clostridium tetani
Tetanus
Verhoogde
spierspanning door
toxine tetanospasmine.
Spastische paralyse. (19)
Vaccinatie is mogelijk.
(4)
Corynebacterie
pseudotuber-culosis
Caseous lymfadenitis
(CL)
Geiten: abcessen in de
lymfklieren van hals en
kop, soms ook van de
borst (inwendige
abcessen). (4)
Schapen: vaker dan
geiten aantasting van de
inwendige lymfklieren.
Besmette schapen zijn
nauwelijks ziek. Soms
vermagering. (4)
Mondeling DA 1: ziet dit
regelmatig bij geit.
Komt voor in de bodem
en soms in
maagdarmkanaal van
schapen en geiten. (16)
Mondeling DA 2: ziet dit
meerdere malen per jaar
op nagenoeg elk
(geiten)bedrijf
Vijf procent van de
geitenbedrijven is met
CL besmet (schatting
GD) en minder dan
0,001 procent van de
schapenbedrijven. Op
die bedrijven is circa
dertig procent van de
dieren besmet. (4)
Tetanus
Spierstijfheid, hyperreflexie, trismus
en de spasmen. Overlijden.
Incubatietijd: meestal 3 tot 21
dagen, kan variëren van een paar
dagen tot maanden. (16)
Risicopersonen: on(volledig)gevaccineerden.
Granulomateuze lymfadenitis.
(16,26,28)
Ziektegevallen bij mensen zijn
zeldzaam. (16,28)
Voor geitenbedrijven
bestaat een CLcertificering. Een groot
aantal geitenbedrijven is
CL-vrij. (4)
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
C. tetani komt algemeen voor in het
milieu in grond, vuil, stof en in mest
van dieren (mn. paarden maar ook
van schapen). (16)
Vaccinatie (DTP)
Wondhygiëne.
Via een verwonding van huid of
slijmvlies komen sporen of
bacteriën komen in het weefsel
terecht. (16)
Direct contact met geïnfecteerd
dier, wonden. (16,26)
Abcessen bevatten veel bacteriën.
(4)
Mogelijk overdracht via rauwe
melk. (16,27,28)
Hygiënemaat-regelen (bv.
handschoenen) bij aanraken van
geïnfecteerde dieren en purulent
exsudaat uit wonden. (5)
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Voor schapen-bedrijven
bestaat op dit moment
nog geen officiële CLcertificering. (4)
Corynebacterium
ulcerans
Hersenabces bij geit
beschreven.
Mondeling DA 1: ziet dit
bij melkgeiten.
C. ulcerans is
aangetoond bij geiten.
(30)
Over het vóórkomen van
C. ulcerans in de
Nederlandse veestapel
is vrijwel niets bekend.
Difterie-achtig beeld :
pseudomembranen, slikklachten,
keelpijn, huidproblemen bij cutane
difterie). (16)
Contact met geit (29) (runderen en
paarden).
Alimentair: drinken van
ongepasteuriseerde melk.
Variërend van subklinisch verloop
tot een snel fatale afloop (maligne
difterie). (16)
Rol van zoönotisch potentieel door
diercontact niet helder. Alleen n=1
(8)
Vaccinatie (DTP)
Niet drinken van rauwe melk (niet
duidelijk hoe zinvol dit advies is ivm
geen gegevens over voorkomen C.
ulcerans in NL maar wordt vanwege
andere alimentaire zoönosen toch
al afgeraden. (16)
(16)
Mondeling DA 1: ziet hij
vrijwel nooit.
Mondeling DA 2: mn. bij
Swifter-schaap; in de
professionele
geitenhouderij is de
prevalentie heel laag.
Dermatophilus
congolensis
Wolrot (geit en schaap).
Aan de wolbasis op de
rug ontstaan dikke
korsten, de wol kan
makkelijk uitgetrokken
worden. Dier met wolrot
is gevoelig voor
myiasis.(10)
Maar ook systemische
Wereldwijd maar meer
in tropische gebieden.
Lokale complicaties door
membranen en oedeem (LWobstructie, pneumonie) en
systemische complicaties als gevolg
van de toxine (myocarditis, neuritis,
tubulaire necrose, overlijden). (16)
Incubatietijd: 2-5 dagen (spreiding:
1 tot 7 dagen). (16)
Risicogroep:
on(volledig)gevaccineerde personen
hebben meer kans op complicaties.
Zeer jonge kinderen en
hoogbejaarden hebben een grotere
kans op overlijden. (16)
Zelflimiterende huidinfecties mn.
op de handen en armen. (5,31)
(5,31)
Mondeling DA 1: ziet dit
nooit.
Onderdiagnose van humane
gevallen? (31)
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Transmissie nog niet helder. (31)
Direct contact met dier kan leiden
tot infecties. (5)
Besmette dieren aanraken met
handschoenen, geode handhygiëne
met antibacteriële zeep na contact
met besmet dier. (5)
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Erysipelothrix
rhusiopathiae
ziekte en abortus is
beschreven, evenals
asymptomatische
dragers. (31)
Geen klachten.
Bij jonge lammeren van
schaap en geit uitbraken
van artritis. (32)
?
Mondeling DA 1: ziet dit
nooit.
Begin met huidklachten. Gezwollen
blauwrode huid rondom
verwonding. Jeuk, branderig gevoel.
Vervolgens uitbreiding met
lymfklierzwelling, verhoging,
cellulitis, en (zelden) artritis van
vingergewrichten. Infectie kan
weken tot maanden duren. (1,4,5)
Direct contact met dier, meestal via
huidverwonding of slijmvlies
(mond). (4,5)
Gezonde dieren scheiden de
bacterie uit in de mest. (1)
Wondhygiëne / wondjes bedekken.
Handhygiëne. (1)
Besmetting treedt ook op vanuit de
omgeving (grond) via huidwondjes
of de slijmvliezen. (4,5)
Soms systemisch: endocarditis;
sepsis (5)
Incubatietijd: 1-2 dagen (1)
Escherichia coli
Shigatoxineproducerend
e E. coli (STEC)
Mn. E. coli O157 is
pathogeen voor de
mens.
Asymptomatisch
dragerschap.
Lammeren:
Diarree, plotselinge
sterfte,
gewrichtsontsteking
E. coli kan ook abortus
veroorzaken bij geit of
schaap. (4)
Onderzoek in 2002:
prevalentie van STEC
O157 bij schapen en
lammeren is ca. 34%. (minder dan bij
rundvee, belangrijkste
reservoir van E. coli
O157. (33)
Mondeling DA 2:
E. coli komt op alle
bedrijven voor, over
O157 geen gegevens.
Risicogroepen: mensen met
immuunstoornis gevoeliger voor
systemische ziekte. (5)
Colibacillose
Klachten variëren van
asymptomatisch tot milde
buikkrampen / diarree, ernstige
bloederige diarree, 15 % van de
mensen met hemorrhagische colitis
ontwikkelt HUS (hemolytisch
uremisch syndroom. (5)
Incubatietijd: gemiddeld 3-4 dgn.
(spreiding 1-12 dagen). (1)
Risicogroepen: jonge kinderen (tot
5 jaar) en ouderen (>60) hebben
een grotere kans op het
ontwikkelen van HUS. (Sterftekans
bij kind met HUS 5-10%; ouderen
tot 50% kans op overlijden bij HUS).
(5, 34)
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Feco-oraal : hand-mondcontact:
vervuilde handen door direct of
indirect contact met mest. Bv.
besmeurde hekken, grond,
wanden.(34)
Indirect via met mest besmet(te)
water of groente.
(5)
Alimentair (mn. onvoldoende verhit
vlees).
Handhygiëne
Voedsel afdoende verhitten.
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Mycobacterium (avium
subspecies)
paratuberculosis
Paratuberculose
Besmettingsgraad
geitenbedrijven: 90%.
Ziekteverschijnse-len
(o.a. vermagering, doffe
haren, daling
melkproductie, holle
hals) pas zichtbaar vanaf
leeftijd geit/schaap van
2 jaar (door lange
incubatietijd, min. 6
maanden). (9)
(35)
Mondeling DA 2:
bij geënte dieren zie je
weinig verschijnselen.
Komt bij ernstig
geïnfecteerde koppels
wel eens positieve
lammeren tegen, zelfs
met kliniek.
Morbus Crohn, eveneens
veroorzaakt door M.
paratuberculosis.
Een relatie van de ziekte bij
schaap/geit en de ziekte van Crohn
is nog niet aangetoond. (4,35)
Rol als zoönose nog niet
aangetoond.(4)
Cutane nocardiose: met
verspreiding naar de lymfevaten of
aspecifiek met pustels, cellulitis,
abcesvorming of pyoderma
Niet-cutane nocardiose (pulmonale
of gedissemineerde):
longproblemen van
luchtweginfectie tot
abcesvormming, haematogene
verspreiding naar hersenen
Inoculatie met Nocardia-soorten
treedt op via een klein huiddefect,
zoals een snijwond of een
insectenbeet, (cutane nocardiose)
Een relatie van de ziekte bij dier en
ziekte bij de mens is nog niet
aangetoond. (4)
De bacteriën kunnen lang
overleven, in mest en op besmette
weiden 8 maanden. (9)
Dragers: niet ziek, niet
besmettelijk.(9)
Uitscheiders: geen
symptomen, wel
uitscheiden bacteriën
via mest. (9)
Lijder: vertoont
symptomen. (9)
Nocardia asteroides, N
brasiliensis, N caviae, N
otitidiscaviarum, N
farcinica, N nova, and
others
Mondeling DA 2:
bij geënte dieren zie je
weinig verschijnselen.
Bij ernstig geïnfecteerde
koppels zijn weleens
positieve lammeren,
met
ziekteverschijnselen.
Pneumonie, cutane en
subcutane abcessen. (5)
?
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Inhalatie (niet cutane nocardiose,
longproblemen) mn. N. asteroides.
(36)
Nocardia species komen wereldwijd
Wondhygiëne. Verder ?
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
(neurologische verschijnselen) huid,
nieren en gewrichten. (5,37,38)
voor in de grond en in
oppervlaktewater. (37)
Risicogroepen: bij personen met
een gestoorde immuniteit (mn. na
beenmerg- of orgaantransplantatie)
kan de infectie fulminant verlopen.
(36,37,38)
Pasteurella multocida
Asymptomatisch
(commensaal)
(Zomer) Longontsteking,
meestal veroorzaakt
door Mannheimia
haemolytica maar soms
ook door P. multocida.
(5,41)
“pneumonic
pasteurellosis”
Staphylococcus aureus
(incl. MRSA ST398)
Asymptomatisch (S.
aureus is een normale
bacterie bij schaap en
geit, commensaal)
P. multocida is een
commensaal op de
tonsillen en in de
nasopharynx van
schapen en geiten. (5,41)
Mondeling DA 1: komt
regelmatig uit test bij
dode geitenlammetjes,
mn. bij de combinatie
met clostridium. Alleen
door longspoeling te
testen, geen optie voor
levende, zieke
lammetjes.
Mondeling DA 2: ziet
hier elk jaar wel weer
problemen van.
?
In buitenland is wel
MRSA gevonden bij
schapen en geiten.
(42,43)
Polyarthritis (lam),
gangreneuze mastitis
(ooi), klinische en
subklinische mastitis
(geit). (19)
Mondeling DA 1: Ziet
regelmatig S.A. bij
melkgeiten en –schapen.
Mondeling DA 2: bijna
overal is er wel eens een
geit met een “blauwe
uier”. Komt volgens DA
2 veel voor.
Lokale infectie (na beet).
Wondinfecties. (5)
Meningitits is beschreven maar
zeldzaam mn. na hersenchirurgie of
andere ports d’entrée naar de
hersenen. (39)
Lik, krab of beet van besmet dier,
(contact met speeksel) mn. in
wondjes. (5,40)
Handhygiëne. Wondhygiëne.
Direct contact met besmette dieren
(mn. via wondjes). (5,44)
Alimentair.
Omgeving?
Wondhygiëne, wondjes afdekken.
Risicopersonen: mensen met
verstoorde afweer (door medicatie ,
immuunstoornis of behandeling)
(meer kans op infectie) of een port
d’entrée naar de hersenen (grotere
kans op meningitis). (39)
Lokale huidinfectie, (vaak
secundaire infectie van een
bestaande laesie), incidenteel
(ernst-ige) infecties bv. endocarditis
en osteomyelitis. (44)
Invasieve ziekte, sepsis, TSS. (5)
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Casereport (2013) van
vermoedelijke transmissie van
MRSA-ST398 van geit naar mens.
(42)
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Virussen
VERWEKKER
ZIEKTEBEELD DIER
INCIDENTIE IN NL
(BOERDERIJ)
ZIEKTEBEELD MENS
TRANSMISSIE DIER NAAR MENS
PREVENTIE MOGELIJK
Hepatitis E (genotype 3)
?
?
Asymptomatisch (mn. bij kinderen
tot 14 jaar). (16)
Self-limiting hepatitis (koorts,
geelzucht, buikklachten)
Niet bekend of geiten of schapen
een reservoir zijn voor humane
infecties.
Niet bekend.
Direct contact met laesies dier of
indirect via besmette oppervlakken,
wol of vlees. Mn. bij pre-existente
huidbeschadigingen. (5,46)
Handschoenen bij aanraken besmet
dier (laesies). (47)
Antistoffen aangetoond
bij schapen en geiten
(45) maar niet bekend of
dit enige relevantie voor
mens heeft.
Incubatietijd: 2 tot 10 weken,
meestal 6 tot 7 weken. (16)
Risicogroepen: zwangeren, mn. In
het derde trimester hebben een
grotere kans op complicaties en
overlijden (CFR oplopend tot 25%).
(5,16)
Orfvirus
Parapoxvirus
Ecthyma contagiosum
“Zere bekjes”
(lammeren). (46,47)
Rode papels, blaasjes,
pustel of korstjes op
bek, (5,46,47)
Ooien kunnen
(gangreneuze) mastitis
hebben. (5)
Geen exacte gegevens
bekend maar
aangenomen wordt dat
elk koppel regelmatig
geconfronteerd wordt
met Orf. (16,47)
Mondeling DA 1: ziet dit
regelmatig bij jonge
geitjes.
Mondeling DA 2: nog
geen ecthyma- vrij
geitenbedrijf
tegengekomen.
Onderliggend leverlijden vergroot
waarschijnlijk de kans op ernstiger
verloop. (16)
Orf (Ecthyma contagiosum)
Erythemateuze papeltjes die in een
week overgaan in jeukende paarsrode tot bruine harde knobbeltjes.
Vaak op handen /armen. Maar kan
ook op andere plekken als gezicht,
oog of peri-anaal vookomen.
(“Melkersknobbels/
paravaccinia”) (5,46)
Lymphangitis, lymphadenitis en
koorts.
Na doormaken ontstaat immuniteit.
(46)
Incubatietijd: enkele dagen (46) tot
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Mondeling DA2: voor bedrijven met
een publieksfunctie is een vaccinatie
zinvol.
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
een week. (47)
Rotavirus
Diarree bij lammeren.
Komt zeer veel voor
Mondeling DA 2:
Vermoedt
onderrapportage, is
lastig aan te tonen.
Risicogroepen: Patiënten met een
huidtrauma, een preëxistente
huidaandoening of een verminderde
immuunstatus. (46)
Gastro-enteritis:
overgeven, 1 tot 2 dagen later
gevolgd door diarree. Koorts boven
39°C . Verloopt bij volwassenen
meestal subklinisch. (16)
Incubatietijd: 2-4 dagen. (16)
Risicogroepen: jonge kinderen en
ouderen hebben een grotere kans
op uitdroging. Mn. bij kinderen met
immunodeficiëntie kan de ziekte
zeer ernstig tot fataal verlopen. (16)
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Faeco-oraal.
Rol als zoönose nog niet duidelijk.
Rota is zeer species-specifiek. Wel
aanwijzingen voor mogelijkheid van
humane besmetting maar niet
frequent (terwijl rota veelvuldig bij
dieren voorkomt). (16,48,49,50)
Handhygiëne.
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
Bronnen kleine herkauwers
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
http://www.rivm.nl/Onderwerpen/Z/Ziek_door_dier (geraadpleegd van jan-maart 2014)
Hunfeld KP, Brade V. Zoonotic Babesia: possibly emerging pathogens to be considered for tick-infested humans in central Europe. Int. J. Med. Microbiol. 2004;293 Suppl 37:93-103.
http://www.cdc.gov/parasites/fasciola/gen_info/faqs.html#us (geraadpleegd van jan-maart 2014)
http://www.gddiergezondheid.nl/diergezondheid/dierziekten/ (geraadpleegd van jan-maart 2014)
http://www.merckmanuals.com/vet/zoonoses/zoonoses/zoonotic_diseases.html (geraadpleegd van jan-maart 2014)
Syllabus wormbeheersing bij schapen en geiten 2014
Human Monieziasis expansa: the first Egyptian parastic zoonosis. el-Shazly AM, Morsy TA, Dawoud HA.J. Egypt Soc Parasitol. 2004 Aug;34(2):515-8
Overgaauw P.A.M. Schriftelijke mededeling.
Handboek Geitenhouderij (2000) ISSN 1385-0121
Nelis H. Artikel Huidproblemen bij schapen en geiten. In Boerenbond-Management &Techniek 16, sept 2012
http://www.huidziekten.nl/zakboek/dermatosen/mtxt/Myiasis.htm (geraadpleegd van jan-maart 2014)
Vandaele L. Huidaandoeningen bij schapen. Landbouw&Techniek 06 – 23 maart 2007-Kleinvee
Hermans K. Encephalitozoon of geen Encephalitozoon: dat is de vraag. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 2010, 79 400-404
Mathis A, Weber R, Deplazes P. Zoonotic Potential of the Microsporidia Clin. Microbiol. Rev. 2005, 18(3):423
Bornay-Llinares FJ, da Silva AJ, Moura H, Schwartz DA, Visvesvara GS, Pieniazek NJ. ea. Immunologic, Microscopic, and Molecular Evidence of Enzephalitozoon intestinalis (Septata
intestinalis) Infection in Mammals Other than Humans. Journal of Infectious Diseases (1998) 178: 820-826
http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Professioneel_Praktisch/Richtlijnen/
Infectieziekten/LCI_richtlijnen/ (website, geraadpleegd van jan-maart 2014)
Huhn C, Winter C, Wolfsperger T, Wüppenhorst N, Strašek Smrdel K, Skuballa J, et al. Analysis of the Population Structure of Anaplasma phagocytophilum Using Multilocus Sequence
Typing. PLoS ONE 9(4): e93725. doi:10.1371/journal.pone.0093725
Payne JH, Hogg RA, Otter A, Roest HI, Livesey CT. Emergence of suspected type D botulism in ruminants in England and Wales (2001 to 2009), associated with exposure to broiler
litter. Vet Rec. 2011 Jun 18;168(24):640. doi: 10.1136/vr.d1846. Epub 2011 Jun 7
www.cbip-vet.be/nl/nlinfos/nlfolia/02FVN1a.pdf Folia Veterinaria (website, geraadpleegd van jan-maart 2014
http://www.wageningenur.nl/nl/show/Botulisme.htm(geraadpleegd maart 2014)
Holzhauer M, Roest HIJ, Jong de MG, Vos JH. Botulisme bij melkkoeien anno 2008: symptomatologie, diagnostiek, pathogenese, therapie en preventie aan de hand van een
catastrofaal verlopen casus. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 2009: 564-570
Factsheet Clostridium difficile VWS, Prevalentie Clostridium difficile in vlees; NVWA december 2010
Graveland H, Roest H, Stenvers O, Valkenburgh S, ea. Staat van zoönose 2012; RIVM rapport 092330002/2013
http://nvwa.nl/onderwerpen/meest-bezocht-a-z/dossier/clostridium-perfringens en Kennisblad C. Perfringens van NVWA (geraadpleegd van jan-maart 2014)
Metre van D. Factsheet no. 8.018, Enterotoxemia (Overeating Disease) of Sheep and Goats. Livestock series/Health van de Colorado State university (via internet geraadpleegd maart
2014)
Fátima Costa Torres de L, Ribeiro D, Hirata Jr R, Carvalho Pacheco LG, e.a. Multiplex polymerase chain reaction to identify and determine the toxigenicity of Corynebacterium spp
with zoonotic potential and an overview of human and animal infections. Mem. Ins.t Oswaldo Cruz, Rio de Janeiro, Vol. 108(3): 272-279, May 2013
Bastos BL, Dias Portela RW, Dorella FA, Ribeiro D, Seyffert N, et al. (2012) Corynebacterium pseudotuberculosis: Immunological Responses in Animal Models and Zoonotic Potential. J
Clin Cell Immunol S4:005. doi:10.4172/2155-9899.S4-005
Peel M, PalmerG, Stacpoole AM, Kerr TG. Human Lymphadenitis Due to Corynebacterium pseudotuberculosis: Report of Ten Cases from Australia and Review. Clinical Infectious
Diseases 1997; 24:185-91
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Overzicht niet (aan NVWA) meldingsplichtige zoönotische dierziekten – KLEINE HERKAUWERS (schaap/geit)
29. Tiwari TSP, Golaz A, Yu DT, Ehresmann KR. Investigations of 2 Cases of Diphtheria-Like Illness Due to Toxigenic Corynebacterium ulcerans Clinical Infectious Diseases (2008) 46 (3):
395-401.
30. Dias AA, Santos LS, Sabbadini PS, Santos CS, Silva Junior FC, Napoleão F, et al. Corynebacterium ulcerans diphtheria: an emerging zoonosis in Brazil and worldwide. Rev Saude Publica
2011 Dec;45(6):1176-91.
31. Amor A, Enríquez A, Corcuera MT, Toro C, Herrero D, Baquero M. Is infection by Dermatophilus congolensis underdiagnosed? Journal Of Clinical Microbiology, Jan. 2011, p. 449–451
32. Sawada T, Hassanein R, Yamamoto T, Yoshida T. Ditribution of Antibody against Erysipelothrix rhusiopathiae in Cattle. Clin Diagn Lab Immunol. May 2001; 8(3): 624–627.
33. Heuvelink AE, Zwartkruis-Nahuis JTM, Kettelarij M, Boer de E. Onderzoek van schapen en lammeren op shiga toxine-producerende escherichia coli o157. Keuringsdienst van Waren
Oost Project: OT 0111; datum:18 juli 2002.
34. Advies over gezondheidsrisico’s van kinder- en zorgboerderijen. nVWA/BuRO/2010/12785, augustus 2010
35. http://www.levendehave.nl/kennisbank/algemeen/paratuberculose (geraadpleegd van jan-maart 2014)
36. Man de RA, Hilvering C, GroenenHJM, Balk AHMM. Klinische les Nocardiose: een verraderlijke gegeneraliseerde infectieziekte. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde
1993;137:577-9
37. Bogaard HJ, Erkelens GW, Faber WR, de Vries PJ. Cutane nocardiose als opportunistische infectie. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2004;148:533-6
38. Hoogeveen M, Brouwer RE, Bernards AT, Soetekauw R. Nocardiose, een belangrijke opportunistische infectie, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2010;154:A1177
39. López C, Sanchez- Rubio P, Betrán A, Terré R. Pasteurella multocida bacterial meningitis caused by contact with pigs. (2013) Brazilian Journal of Microbiology 44, 2, 473-474
40. Steenbergen SM, Lichtensteiger CA, Caughlan R, Garfinkle J, Fuller TE, Vimr ER. Sialic Acid Metabolism and Systemic Pasteurellosis. Infection and Immunity, Mar. 2005, Vol 73 (3) p. 1284–1294
41. Mohamed, R. A. & E. B. Abdelsalam, 2008. A review on pneumonic pasteurellosis (respiratory mannheimiosis) with emphasis on pathogenesis, virulence mechanisms and
predisposing factors. Bulg. J. Vet. Med., 11, No 3, 139-160.
42. Loncaric I, Brunthaler R, Spergser J. Suspected goat-to-human transmission of Merthicillin-resistant Staphylococcus aureus sequence type 398 May 2013 Volume 51 Number 5 Journal of Clinical
Microbiology p. 1625–1626
43. Eriksson J, Espinosa-Gongora C, Stamphøj I, Larsen AR, Guardabassi L. Carriage frequency, diversity and methicillin resistance of Staphylococcus aureus in Danish small ruminants.
Vet Microbiol. 2013 Apr 12;163(1-2):110-5.
44. Wagenaar J, Duijkeren van E, Troelstra A, Giessen van der A, Kluijtmans J, Mevius D et al. Vragen en antwoorden over MRSA in landbouwhuisdieren Tijdschrift voor Diergeneeskunde
deel 132 (2007)afl 14-15 p. 558-560
45. Pavio N, Meng X, Renou C, Zoonotic hepatitis E: animal reservoirs and emerging risks Vet. Res. (2010) 41:46
46. Schimmer B, Sprenger HG, Wismans PJ, Genderen van PJJ. Drie patiënten met Orf (Ecthyma contagiosum) Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:788-91
47. Vellema P, Dercksen DP. Ecthyma contagiosum (orf) is geen zeldzame zoönose. Infectieziektebulletin (2005) 16(03): 91-94
48. Cook N, Bridger J, Kendall K, Gomara MI, El-Attar L, Gray J. The zoonotic potential of rotavirus. J. Infect 2004 May 48 (4), p. 289-302
49. Müller H, Johne R. Rotaviruses: diversity and zoonotic potential—a brief review. Berl Munch Tierartztl Wochenschr 2007 Mar-Apr; 120 (3-4): p 108-112
50. Martella V, Bányai K, Matthijnssens J, Buonavoglia C, Ciarlet M. Zoonotic aspects of rotaviruses. Vet Microbiology 2010 Jan 27; 140 (3-4) p. 246-255
Onderzoek uitgevoerd door GGD Brabant Zuidoost, m.b.v. subsidie “Kortlopend onderzoek” Academische Werkplaats AMPHI.
Datum laatste update: december 2014
Download