Samenvatting Pedagogie Toegepaste Psychologie Ulrike 2012-2013 Samenvatting pedagogie Inleiding Hoofdstuk 1: Begripsomschrijving……………………………………………………………………………………………..2-10 Hoofdstuk 2: De praktijk van het opvoeden: Een kwestie van vraag en aanbod……………………….10-16 Hoofdstuk 3: Opvoedingsproblemen: Wanneer opvoeden niet meer van zelfsprekend is………..16-22 Hoofdstuk 4: Een ethisch-relationeel perspectief op opvoeding: de theorie van Nagy……………..22-26 Hoofdstuk 5: Niet-klassieke gezinstypes………………………………………………………………………………….26-40 Hoofdstuk 6: Concreet: pedagogische hulpverlening bij een gebrek aan vaardigheden……………40-45 Ulrike Lorent 1 Samenvatting pedagogie Hoofdstuk 1: Begripsomschrijving Definitie van ‘opvoeden’ Opvoeden is een veel gebruikt werkwoord. Wij hanteren de definitie van Hellinckx. Hellinckx is een professor die een volledige studie heeft gedaan rond opvoeding, nl. een impliciete (uit de buik) versus een intentionele opvoeding. Ouders zijn het model van hun kinderen, dit wordt ook modeling genoemd. De intentionele opvoeding is een soort opvoeding met een duidelijk doel, dus dat de ouders een heel bewuste actie gaan ondernemen. Quality-time is moeilijk plaats te geven in deze twee soorten opvoedingsstijlen. Ouders hebben weinig tijd, veel stress, enz. Soms maken ze bewust een dag vrij voor quality-time. Dit doen ouders vaak vanuit eigen schuldgevoel. Het gaat niet bijdrage aan de opvoeding. Kinderen leren beter door hun dagdagelijkse ouders te zien. Deze bijdrage van opvoeding is zeer belangrijk. Hellinckx vindt de persoonlijkheid van de ouders zeer belangrijk, de samenleving wordt ook bepaald door de samenleving. Hier zijn kinderen allemaal heel vatbaar voor. Ze voelen alles goed aan. Dit is ook belangrijk van kinderen om dit te voelen, dit is de achtergrond van hun emotionele intelligentie. Opvoeden is een complex fenomeen. Tegenwoordig bestaan er vele boeken waar ouders in gaan kijken, maar ze voelen dan dat het niet echt hun situatie is. Je vind je er niet altijd in terug. Het is dus moeilijk om opvoeden als een abstract te zien. De kern van opvoeden is het samenleven. Je bent altijd bezig me opvoeden, vaak ook onbewust. Hellinckx zegt dat een opvoeder iemand is die een gedurende langere tijd met het kind omgaat, het is dagelijks, die met een kind samenleeft en zich verantwoordelijk weet/voelt voor de toekomst van het kind. Samengevat: Opvoeden is een complex fenomeen dat verweven is met vele andere aspecten van het dagelijks leven. De kern van het opvoeden bestaat uit de veelvuldige interacties tussen een kind en een opvoeder. Als een opvoeder beschouwen we iedereen die gedurende langere tijd dag in dag uit met een kind samenleeft en zich verantwoordelijk weet/voelt voor de ontwikkeling en de toekomst van het kind. Opvoeden is complementair. Dit betekent dat we aan de ene kant altijd opvoeders hebben en langs de andere kant altijd het kind. Deze twee hebben allebei een gelijke bijdrage. Het een kan niet zonder de ander. Een tweede kenmerk is circulair, het kind beïnvloedt de opvoeders, en de opvoeders beïnvloeden het kind, en dit is oneindig. Het is dus in de hulpverlening belangrijk om met beide partijen rekening te houden. Het feit dat de opvoeding circulair verloopt, maakt het complex om voor hulpverleners een goed beleid te geven. Het complementaire en het circulaire staat voor het transactionele. Als laatste is opvoeden multifactorieel. Er zijn verschillende beïnvloede factoren, er zijn interventies van ouders, het kind is actief en het leefklimaat is de opvoedingscontext. Een goede opvoeding bestaat eigenlijk niet. Maar we kunnen wel basisregels beschrijven. Zoals dat het kind zijn talenten ontwikkelt en voorbereid wordt op de samenleving. Het is ook belangrijk dat de ouders de opvoeders als vanzelfsprekend ervaren. Ulrike Lorent 2 Samenvatting pedagogie Pedagogen hebben een onderscheid gemaakt tussen twee perfecte opvoedingen. De perfecting parenting (ze willen perfectionisme meegeven, en streven hun kind naar iets dat eigenlijk niet bestaat) versus good enough parenting (dit is het opvoeden op een manier van vallen en opstaan, dus op een manier waarop het in het eigen leven gebeurd). Opvoeding als wetenschap: variabelen en modellen Een opvoedingssituatie is eigenlijk een opvoedingssysteem. Hier zijn een aantal variabelen aanwezig en samenhangen met elkaar. Daarom wordt er van een systeem gesproken, dit kan een klasgroep of jeugdbeweging zijn. We kunnen van een opvoedingsvariabelen spreken als het een relatieve autonome invloed heeft op de opvoeding. Deze invloed kan variëren naar aard en intensiteit. Een derde voorwaarde is dat deze variabelen beïnvloed kunnen worden door zaken van buiten af, en zelfs de variabele kunnen wijzigen. Er zijn 3 opvoedingsvariabelen: (1)Het kind: Hier moet het kind of de jeugdige worden opgevoed. Vroeger werd er gedacht dat het kind als een onbeschreven blad ter wereld komt, maar dit is niet zo. Er zijn al veel invloeden die vooraf de geboorte al beïnvloedend zijn. Ook zijn er al een heel wat genen die kenmerken van het kind gaan bepalen. Er zijn dus neurobiologische invloeden en pre-, pri- en postnatale invloeden. Dit zijn temperamentkenmerken. De persoonlijkheidskenmerken van een kind heeft een invloed hoe het kind op de opvoedingssituatie reageert. Kinderen met een moeilijk temperament Kinderen met een gemakkelijk temperament Langzame starters Resterende groep Naast de temperament kenmerken, hebben ook de fysieke kenmerken van een kind impact op de opvoedingsrelatie, -situatie. Fysieke kenmerken zijn gericht op de lichamelijke conditie. (2)De opvoeder of ouder: Belskey duidt er op dat de persoonlijkheid van de opvoeder de belangrijkste determinerende factor is van het pedagogisch handelen. Ook ouders hebben hun temperament en persoonlijkheid. Studies tonen aan dat persoonlijkheidseigenschappen van ouders om verschillende redenen wegen op het opvoeden en op het gedrag van de kinderen. Persoonlijkheidskarakteristieken worden in zekere mate overgeërfd en gaan een belangrijke rol spelen in de manier waarop ouders met hun kinderen omgaan. Ook als de ouders een psychische stoornis hebben heeft dit een invloed op de manier waarop ze hun kinderen opvoeden. Als je ouder wordt op 20j of 40j ben je anders als ouder. Deze bieden allemaal een andere opvoeding aan. Maar dit betekent niet dat het ene beter is dan het andere. Ouders zijn ook veranderbaar, ze kunnen evalueren. Het feit dat ouders als persoonlijkheid invloed hebben op de opvoeding, is het moeilijk om die opvoeding te veranderen, maar wel mogelijk! Ulrike Lorent 3 Samenvatting pedagogie De opvoedingsgeschiedenis van de ouders Ook de opvoedingsgeschiedenis van de ouders zelf speelt een rol bij de aanpak van hun kinderen. Deze hebben uiteraard hun persoonlijkheid meebepaald. Maar er is ook nog een rechtstreekse inwerking. Of ouders het nu willen of niet, ze blijven hun opvoeding meedragen. De eigen jeugd en opvoedingsgeschiedenis van de ouders speelt een belangrijke rol bij wat pedagogisch besef wordt genoemd: Hoe ouders betekenis geven aan het gedrag van hun kind en hoe zij hun eigen handelen hiernaar richten en vormgeven. Ouders met voldoende pedagogisch besef weten wat in het belang is van het kind en wensen dit belang te dienen. Concreet betekent dit dat ouders vaak hun belangen moeten opzij schuiven om aan de noden van het kind tegenmoet te komen. Men kan hier spreken van belangenconflicten: Het belang van het kind versus het belang van de ouder. (3)De opvoedingscontext Subsysteem- en gezinskenmerken 1. Subsysteemkenmerken: a. Partnerrelaties: Wanneer de ouders elkaar begrijpen en ondersteunen, wanneer er overleg en een geode communicatie zijn dan werkt dit door in de aanpak van de kinderen. Spanningen en conflicten tussen de ouders leiden de aandacht af van het opvoeden. Een slechte partnerrelatie leidt vaak tot isolement van een van de ouders die zich dan alleen verantwoordelijk voelt voor het opvoeden en zich hierdoor erg onzeker gaat opstellen. Onderzoek wijst uit dat de partnerrelatie niet direct het opvoeden van het kind beïnvloedt, maar wel het algemeen welbevinden van de ouders kan aantasten en op die manier het opvoeden kan bemoeilijken. b. Siblings: De interacties tussen broers en zussen hebben ook een invloed op de opvoeding. 2. Algemene gezinskenmerken: systeem waar de 3 onderdelen elkaar beïnvloeden. Het is meer dan de som van de delen. Het is belangrijk om de samenleving te zien, relaties tussen ouders, relaties tussen kinderen, relaties tussen ouder-kind. a. Gezinsorganisatie: Hiermee worden de interactieprocessen in het gezin en de gezinsstructuur bedoeld. Met name dient men zicht te verkrijgen op de afgrenzingsprocessen binnen het gezin, d.w.z. de regels die in het gezin gelden m.b.t. wie wel of niet aan een bepaalde interactie mag deelnemen en op welke wijze. Afgrenzingsprocessen doen zich voor t.a.v. bepaalde delen van het gezin, zowel t.a.v. de individuele gezinsleden. Er is een onderscheid tussen ouders en kinderen. Er zijn niet alleen afgrenzingen tussen ouders en kinderen. Maar ook tussen kinderen zelf. Afgrenzingsprocessen in het gezin: - Ruimtelijk territorium: De ruimte waarin de verschillende gezinsleden zich kunnen terugtrekken. - Psychisch territorium: De mate waarin eigen gevoelens, gedachten en meningen van diverse gezinsleden geaccepteerd worden. - Handelingsterrein van verschillende gezinsleden: De mate waarin men als gezinslid zelfstandig kan opereren. In de gezinstherapie onderscheidt men bepaalde gezinstypes vanuit de aard van de afgrenzingsprocessen in gezinnen. Deze gezinstypes bevinden zich op een continuüm Ulrike Lorent 4 Samenvatting pedagogie met aan het ene uiteinde de kluwengezinnen en aan het andere einde de los-zandgezinnen: - - Kluwengezinnen: Hier zijn de grenzen te vaag. Het verhoogde gevoel van samenhorigheid gaat ten koste van de autonomie van de individuele gezinsleden. Er is een gebrek aan differentiatie tussen de individuele gezinsleden (emotionele fusie). Kluwengezinnen keren zich geheel in zichzelf en vormen hun eigen microkosmos. Het gevolg daarvan is dat de communicatie met elkaar en de zorg voor elkaar toeneemt. Gezinnen met een eerder kluwenachtige structuur zullen het kind vaak te weinig ruimte laten om zichzelf te ontplooien op een eigen wijze; een optimale ontwikkeling komt hierdoor in gedrang. Los-zand-gezinnen: Hier zijn de grenzen te star: De leden hebben een overtrokken gevoel van zelfstandigheid en een gebrek aan samenhorigheid. Het kind zal hierdoor onvoldoende structuur aangeboden krijgen. (Met grenzen worden niet huisregels bedoeld; Afgrenzing in deze zin betekent niet veel regels opleggen, maar rond eenzelfde groepje blijven, en andere mensen buiten deze kring al dan niet toelaten). Kluwengezinnen en los-zand-gezinnen moeten normaal gezien worden als een continuüm. Er is een breed stuk op het continuüm dat ‘normaal’ genoemd kan worden en waar de meeste gezinnen dus geplaatst kunnen worden. De structurele gezinstherapeuten zijn ervan overtuigd dat te starre of te vage grenzen, bepaalde vormen van coalities en gebrek aan hiërarchie tussen het ouderlijk subsysteem en de siblinggroep disfunctioneel zijn voor de autonomie-ontwikkeling van de gezinsleden. Het is ook belangrijk dat de gezin hiërarchie gerespecteerd wordt, m.a.w. er moet een duidelijke lijn zijn tussen het oudersubsysteem en de kinderen wat betreft het nemen van beslissingen. Het onderkennen van alliantie- of coalitiestructuren: - Alliantie: Hiermee bedoelen we wie in het gezin interesses deelt met wie, en wie er buiten valt. - Coalitie: Hierbij gaat het om een gezinsconstellatie waarbij door een aantal gezinsleden gezamenlijk actie gevoerd wordt tegen een 3de partij. Triangulatie: Het kind komt in een zodanige positie terecht dat het zich moet uitspreken voor een opvoeder en tegen de ander. Een kind dat wisselend samengaat met een van de ouders. Kiest ene keer zijde van moeder, en andere keer zijde van vader. Vaak te zien in echtscheidingssituaties. Stabiele opvoeder-kind coalitie: Er kan een stabiele coalitie voorkomen van de ene opvoeder samen met het kind tegen de andere opvoeder. Binnen een gezin waarin een moeder-vader-kind aanwezig zijn, is er een coalitie dat stabiel blijft. Kind blijft bij een ouder. Er is geen wisseling. Detouring: Er kan een coalitie voorkomen van beide opvoeders t.o.v. het aangemelde kind. Zondebok-positie: Het kind dat de zondebok is krijgt alle gevoelens van ongenoegen en frustraties op hem gericht. - Parentificatie: Het kind moet de ouderrol van een of beide ouders vervullen, waarbij het zijn eigen gevoelens en verlangens opzij moet zetten. Ulrike Lorent 5 Samenvatting pedagogie b. Gezinscultuur: Dit is het kader van opvattingen, expressieve symbolen en waarden, in termen waarvan de gezinsleden hun situatie, zichzelf en hun onderlinge betrekkingen definiëren, hun gevoelens uitdrukken en hun meningen geven. Het is belangrijk als hulpverlener om stil te staan omdat dit invloed heeft op de hulpverlener die je bent. Als hulpverlener moet je open staan voor andere opvoedingsculturen. c. Gezinsdynamiek: Het gezin is geen statisch systeem. Het opvoedingsproces wordt ook meebepaald door de gezinsdynamiek. Zowel de organisatie als de cultuur zijn aan veranderingen onderhevig. Binnen elke fase heeft het gezin dan een aantal ontwikkelingstaken te vervullen; er moeten nieuwe subsystemen komen en nieuwe grenzen moeten duidelijk worden. Het gezin moet met andere woorden morfogenetische eigenschappen vertonen. Ook hier kan er zich echter een systeempathologie voordoen; Het ene gezin kan makkelijker om met de gezinsdynamiek dan de andere. Het is nodig dat een gezin kan evalueren. Als het hetzelfde blijft krijgt het gezin moeilijkheden. Er is een aanpassing nodig aan het te veranderende kind en omgeving. Dit wordt binnen de hulpverlening wel eens zelfregulatie genoemd. - Te veel zelfregulatie: De morfostase is te star, zodat geen soepele aanpassingen mogelijk zijn aan onvermijdelijke veranderingen. - Te weinig zelfregulatie: De zelfregulerende eigenschappen van een gezin schieten te kort, er is te weinig bindmiddel in het gezin. De materiele en de sociale context waarin een gezin leeft Een gezin leeft niet in een vacuüm. Ook de werksituatie en de sociale context waarin een gezin leeft, heeft invloed op het opvoeden; Deze contexten kunnen een positieve (ondersteunend) of negatieve (problematiserend) effect hebben. Oog hebben voor beschikbaarheid. Het is niet het aantal uren dat belangrijk is, maar hoe het contact verloopt tijdens het samen zijn. Materiele mogelijkheden van het gezin: Vb. Armoede. Familiale omgeving: De gezinsfamiliale omgeving: De contacten met en de positie in de ruimere familie staan in directe relatie met het gezinsfunctioneren in het algemeen en de gezinsopvoeding in het bijzonder. Buurt en familiekring: Dezelfde opmerkingen als voor de familie kunnen gelden voor de buren en de kenniskring van het gezin. De omgeving: Vb. Dokters, school, enz. Opvoedingsmodellen De manier waarop deze verschillende variabelen zich tot elkaar verhouden en elkaar beïnvloeden wordt weergegeven in een model, het opvoedingsmodel, op deze variabelen hebben veel onderzoekers modellen gemaakt. Baumrind heeft onderzoek gedaan naar de invloed van het ouderlijk gedrag op het opgroeien en het welzijn van het kind. Veel van de zo dadelijk besprekende modellen zijn schatplichtig aan het ecologisch model van Bronfenbrenner. Bronfenbrenner was de grote inspirator voor andere modellen. Hoewel het sterke gelijkenissen vertoond met het formele model van Gerris, is het inhoudelijk sterker door de integratie van noties van: 1. Balans tussen belastende en verrijkende factoren. 2. De theorie van ontwikkelingstaken. Ulrike Lorent 6 Samenvatting pedagogie Ecologisch model (Bronfenbrenner) Bronfenbrenner was een van de eersten die in het ontwikkelingspsychologisch onderzoek de ruimere omgevingsinvloeden betrok. Bovendien ging hij bij zijn onderzoek uit van wat hij ‘bi directionele processen’ noemde. In de opvoeding beïnvloeden de ouders niet alleen de kinderen, maar worden de ouders ook beïnvloed door de kinderen, zoals ze ook onder invloed staan van allerlei omgevingsfactoren. De achtergrond van een en ander is Bronfenbrenner 's bekende ecologisch model dat later herdoopt werd tot een bio-ecologische systeemtheorie. Het functioneren van de mens moet volgens dit model bestudeerd worden in zijn context die uit verschillende interagerende lagen bestaat: 1. Microsysteem: is de laag die het dichtst bij het kind staat en bevat de structuren waarmee het kind in direct contact staat. 2. Mesosysteem: is de laag van de relaties die structuren op microniveau met elkaar verbinden en versterken. Dit is het niveau van de onmiddellijke gemeenschap. 3. Exosysteem: bevat de structuren die de ontwikkeling van het kind kan beïnvloeden door met een of andere structuur in haar microsysteem in wisselwerking te staan. 4. Macrosysteem: is als het ware de buitenste laag van factoren die de ontwikkeling van het kind beïnvloeden. Factoren, principes, gebeurtenissen op dit niveau hebben een invloed op de andere lagen. 5. Chronosysteem: omvat de tijdsdimensie voor zover deze betrekking heeft op de omgevingslagen van het kind. Deze dimensie kan extern zijn aan het kind. Ook betreft systeem het feit dat de relaties tussen de lagen in de tijd verlopen. De onderzoeksperspectieven van Bronfenbrenner hebben grote invloed gehad op het onderzoek naar de ouder-kindrelatie. Procesmodel (Belsky) Procesmodel: Model dat goed is voor praktijktoepassingen. Onderscheid 3 groepen. Enerzijds individuele kenmerken van de ouders, kenmerken van het kind en de contextuele bronnen. Belskey heeft op basis van onderzoek zelf bepaald welke factoren meer invloed hebben dan anderen. Belskey concentreert zich vooral op het microniveau. Net zoals Bronfenbrenner meent hij ook dat de relatie tussen ouders en kinderen een bi-directionele beinvloedingsrelatie is. zijn model werd ontwikkeld vanuit onderzoek naar Ulrike Lorent 7 Samenvatting pedagogie determinanten van kindermishandeling. Op basis van onderzoek hierover meent hij een aantal cruciale factoren van de ouder-kindrelatie te kunnen aanduiden. De 3 algemene groepen van factoren die het ouderlijk functioneren bepalen zijn: 1. Datgene wat ouders binnenbrengen in de gezinssituatie. 2. De contextuele bronnen van stress en steun. 3. De eigenschappen en kenmerken van het kind. Als belangrijke ouderlijke kenmerken wordt opgesomd: 1. 2. 3. 4. 5. Opvoedingsgeschiedenis. Ontwikkelingsniveau. Gevoelens t.a.v. het kind. Begrip van de ontwikkeling van het kind. De geestelijke gezondheid van de ouders. Buffered systeem: De relatie tussen de kwaliteit van de opvoeding en het aantal tekorten - Lineair: De kwaliteit van de opvoeding is beter als er minder risicofactoren. Non-lineair: Hoe meer onder druk op de kwaliteit er is, hoe meer risicofactoren. Risicofactoren kunnen elkaar onderling beïnvloeden/versterken. Er werd in dit onderzoek geen of weinig aandacht besteed aan de rol van protectieve factoren en werd naast een risicogedeelte van de afzonderlijke variabelen niet ook een ‘protectief gedeelte per variabele’ bepaalt of geanalyseerd op mogelijk effect op de kwaliteit van de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Op het model van Belskey kunnen nog minstens 2 andere kritieken geuit worden: 1. Hij heeft uitsluitend oog voor de determinanten van ouderlijk functioneren op microniveau. 2. Er is een gebrek aan theoretische fundering. Balansmodel (Bakker) Dit model is een oplossing voor de nadelen op te lossen van het model van Berkely. Draaglast-draagkracht: Hier is een balans, en de perfecte situatie is dat die balans zich in het midden bevindt. De draaglast wordt beïnvloed door de risicofactoren. De draagkracht wordt beïnvloed door de beschermende factoren. Bakker construeerde een model dat als kader kan dienen voor het beleid en de praktijk. In feite wordt in het balansmodel van Bakker voor de reeds vermelde tekorten van het model van Belsky een aanzet tot oplossing aangegeven. Doordat de verschillende contextsystemen meegenomen worden en men een ontwikkelingspsychologische theoretisch perspectief Ulrike Lorent 8 Samenvatting pedagogie uitwerkt, kan men ook beter de notie van buffering conceptualiseren. Het centrale uitgangspunt van Bronfenbrenner was dat de ontwikkeling van de mens niet los gezien kan worden van de context waarmee de mens in interactie staat, waarbij deze context zelf bestaat uit interagerende systemen. Dit idee is verder uitgewerkt in de transactionele ontwikkelingspsychologie van Sameroff. In het transactionele model is het functioneren van kinderen een product van de voortdurende dynamische interacties tussen het kind en zijn ervaringen, die worden aangereikt door de omgeving waarin het opgroeit. Niet alleen het kind- en omgevingsfactoren bepalen de uitkomst, maar ook de wederzijdse beïnvloeding van deze afzonderlijke factoren. Bij het kind, bij de ouders en in de context kunnen zowel positieve als negatieve factoren aanwezig zijn, die de ontwikkeling en het functioneren bevorderen respectievelijk bedreigen. De eerste soort noemt men protectieve factoren, de tweede zijn de risicofactoren. Bakker c.s. koppelen aan deze uitgangspunten het levensloopperspectief uit de ontwikkelingspsychologie dat o.m. via Lerner mede schatplichtig is aan de inzichten van Bronfenbrenner. De bekende notie van de ontwikkelingstaak van Erikson wordt zo in het model binnengebracht. Het succes van het vervullen van een ontwikkelingsopgave is m.a.w. ook de functie van de aanwezigheid vanen verhoudingen tussen protectieve en risicofactoren. Om de wisselwerking tussen beschermende en risicofactoren, tussen de individuele ontwikkeling en de sociale omgeving en tussen de verschillende contextsystemen onderling te vatten, worden de begrippen draaglast en draagkracht geïntroduceerd. Draagkracht is het geheel van competenties en beschermende factoren waarmee ouders en kinderen de draaglast het hoofd bieden. Draaglast is het geheel van taken dat ouders en kinderen te vervullen hebben. De verhouding tussen draagkracht en draaglast bepaalt of ouders de opvoeding daadwerkelijk aankunnen. Deze verhouding wordt door 2 assen bepaald: 1. Levenstaken en vaardigheden: Het relatieve evenwicht tussen de ontwikkelings- en levenstaken waarvoor kinderen en ouders zich gesteld zien en de vaardigheden die hen in staat stellen deze taken te vervullen. Op verschillende terreinen hebben ouders levenstaken te verrichten. Opvoeding hangt dan ook samen met het gedrag van de ouders in de dagelijkse omgang met hun kind. Ondanks dat de gedragingen van ouder t.o.v. de kinderen zeer divers zijn, kan opvoedingsgedrag getypeerd worden m.b.v. twee centrale dimensies, nl. ondersteuning en controle. Deze twee dimensies sluiten tevens aan bij de levenstaken die ouders dienen te vervullen. Ten eerste het bieden van een verzorgende en beschermende omgeving waarin het kind zich kan ontwikkelen en ten tweede overdracht van kennis, waarden en normen en het bieden van structuur. De afzonderlijke gedragingen van ouders in uiteenlopende opvoedingssituaties kunnen dan worden opgevat als een specifieke invulling van deze twee dimensies. De eerste dimensie ondersteuning verwijst naar gedrag dat liefde en zorg voor het kind uitdrukt en op fysiek en emotioneel welzijn van het kind is gericht, waardoor het kind zich begrepen en geaccepteerd voelt. De tweede dimensie, controle, verwijst naar gedrag van de ouder dat er op gericht is het gedrag van het kind te reguleren. 2. Risico- en beschermende factoren: Het evenwicht tussen normale draaglast en draagkracht kan extra onder druk te komen staan. Het betreft hier alle factoren die de draaglast Ulrike Lorent 9 Samenvatting pedagogie vergroten en factoren die de draagkracht versterken. De factoren wegen niet alle even zwaar. Hoofdstuk 2: De praktijk van het opvoeden: Een kwestie van vraag en aanbod Efficiënt opvoeden: Een kwestie van vraag en aanbod Net zoals in de economie een evenwicht tussen vraag en aanbod een na te streven situatie is, is een afstemming tussen de pedagogische vraag van het kind en het pedagogisch aanbod van de ouders essentieel voor een gezonde kinderontwikkeling. Uit het gedrag wat het kind stelt is af te leiden welke pedagogische vraag het kind stelt. Ouders bieden hun kinderen een bepaalde opvoeding. Een perfect evenwicht tussen wat het kind ‘vraagt’ en wat de ouders ‘bieden’ is dus ideaal. De pedagogische vraag van het kind Een kind komt niet op de wereld als een onbeschreven blad. Elk kind is een ander. Elk kind heeft wel dezelfde ontwikkelingstaken en dezelfde basisnoden, maar dit laatste niet in dezelfde mate. Ontwikkelingstaken Een ontwikkelingsopgave of ontwikkelingstaak omvat een geheel van gedragingen of een bepaald niveau van functioneren die een kind zijn eigen moet maken, wil het met succes aan de volgende fase in zijn ontwikkeling beginnen. Deze ontwikkelingsthema’s zijn tamelijk globaal. Het gaat hier niet om een gedetailleerd ontwikkelingsschema dat gecheckt kan worden, maar om thema’s in de ontwikkeling van kinderen. Bij deze centrale thema’s in de ontwikkeling spelen behoeften en mogelijkheden vanuit het kind, maar ook eisen en verwachtingen die ouders en omgeving hebben een belangrijke rol. Baby Ontwikkelingstaak Lichaamsbeheersing, veilige hechting, individuatie,… Peuter/ kleuter Exploratief spel, gehoorzaamheid vs. assertiviteit, taalontwikkeling,… Schoolkind Vriendschappen, schoolse vaardigheden, verantwoordelijkheden thuis,… Puber/ adolescent Emotionele zelfstandigheid, omgaan met autoriteit en instanties, positie t.o.v. ouders,… Elk kind staat gedurende zijn ontwikkeling steeds opnieuw voor de opgave een evenwicht te vinden tussen zijn eigen mogelijkheden, de eisen en verwachtingen die de omgeving aan hem gesteld worden en de concrete ervaringen die hij opdoet. In dit proces speelt het kind zelf een actieve rol. De term ontwikkelingstaak is enigszins misleidend, omdat het voor kinderen om een onbewust proces gaat. Ze hebben zelf niet het gevoel dat ze met een taak bezig zijn. Voor sommige jongeren zijn ontwikkelingstaken moeilijker uit te voeren als gevolg van bijzondere omstandigheden. Ulrike Lorent Periode 10 Samenvatting pedagogie De basisnoden Elk kind heeft wel dezelfde basisnoden nodig, maar niet in dezelfde mate. Elk kind heeft het volgende nodig. Elke kind heeft zijn eigen vraag. Sommige kinderen hebben een specifieke vraag. Uit de kind factoren (1.2.1) ,in interactie met de omgeving, resulteert de pedagogische vraag van het kind: 1. Affectie: Een gebrek aan affectie en veiligheid leidt tot hechtingsproblemen en kan later ernstige gedragsproblemen veroorzaken. Onder affectie rekenen we ook de nood aan acceptatie en waardering om zelf later een positief zelfbeeld te ontwikkelen. 2. Structuur: Kinderen moeten geholpen worden om inzicht te verwerven in het samenleven. Ze moeten een dag- en nachtritme ontdekken. De ouders confronteren het kind met taal. Daarnaast heeft elk kind hulp nodig om tal van sociale situaties te doorzien. 3. Sanctionering: Hieronder verstaan we gevolg geven aan gedrag. Dit wordt door ouders soms vergeten en men focust zich soms te sterk op het sanctioneren van ongepast gedrag en beschouwd goed gedrag eerder als vanzelfsprekendheid. In de ontwikkeling is er sprake van een zekere mate van continuïteit en voorspelbaarheid als het gevolg van het lichamelijke rijpingsproces. Alle kinderen maken dan ook een vergelijkbare ontwikkeling door. Elk kind staat voor dezelfde ontwikkelingstaken en heeft dezelfde basisnoden. Tegelijkertijd is er sprake van discontinuïteit. Elk kind is uniek en maakt zijn eigen unieke ontwikkeling door. Dit bepaalt dan ook dat elk kind anders reageert op eenzelfde situatie. Zo kan men vaststellen dat in een gezin waarin alle kinderen eenzelfde opvoeding krijgen, het ene kind zich goed voelt bij deze aanpak, terwijl een ander kind door zijn opstandige of lusteloze gedrag aantoont dat deze manier van opvoeden niet aansluit bij zijn eigen ontwikkeling en unieke persoonlijkheid. Dit heeft te maken met de specifieke kenmerken van elk kind die beter of minder goed aansluiten bij deze pedagogische aanpak, maar ook de persoonlijke geschiedenis van elk kind, zijn ervaringen, zijn specifieke mogelijkheden en beperkingen beïnvloeden de wijze waarop elk kind reageert op de pedagogische aanpak binnen het gezin. Elk kind stelt een unieke pedagogische vraag aan zijn opvoeders. Deze unieke pedagogische vraag wordt gevormd door de manier waarop het kind reageert op de opvoedingssituatie. Het pedagogisch aanbod In grote mate wordt het pedagogisch aanbod bepaald door de specifieke persoonskenmerken van de ouders en door hun (opvoedings)geschiedenis. Het specifieke aanbod van ouders hangt dus samen met meerdere factoren en verschilt bijgevolg van ouder tot ouder. De manier waarop een ouder opvoedt kunnen we steeds onderbrengen in een opvoedingsstijl. Opvoedingstaken Opvoedingstaken hangen samen met ideeën over een optimale ontwikkeling van de kinderen en de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren. In elke fase van de ontwikkeling moeten ouders kunnen afstemmen op wat hun kind al kan en wat het nog moet leren. Dat vraagt enig inzicht in de kinderlijke ontwikkeling en vaardigheden om met kinderen om te gaan. Ulrike Lorent 11 Samenvatting pedagogie Periode Ouders van baby’s Ouders van peuters/ kleuters Ouders van schoolkinderen Ouders van pubers/ adolescenten Ontwikkelingstaken Veiligheid en geborgenheid creëren, soepele verzorging, sensitiviteit en responsiviteit in de opvoeding,… Ontwikkeling van autonomie bevorderen, regels introduceren, ruimte voor exploratief spelen,… Emotionele ondersteuning, onderwijsondersteunend gedrag, eigen taken geven, voorbeeldfunctie,… Tolerantie voor experimenten, leeftijdsadequate grenzen stellen, onderhandelingsvaardigheden,… Opvoedingsstijlen Elder plaatst de verschillende opvoedingsstijlen op een continuüm gaande van totale controle tot totaal gebrek aan controle.(Vb. autocratisch, autoritair, democratisch, egalitaire, permissieve, laissezfaire, negerende, (flexibele)). Het begrip opvoedingsstijl In een gezin leven ouders en kinderen samen. Bij dat samenleven stellen ouders gedragingen die heel bewust gericht zijn op de kinderen. Met deze gedragingen hebben ouders al dan niet de bedoeling om kinderen op te voeden. Daarbinnen kan dan nog een grote verscheidenheid bestaan. Bovendien kunnen ouders met dezelfde bedoelingen verschillende gedragingen stellen, zoals ze met verschillende bedoelingen zich hetzelfde kunnen gedragen. Een belangrijke factor hierbij is welke betekenissen ouders geven aan gedrag. Ook is het zo dat ouders hetzelfde kunnen willen, maar omwille van allerlei omstandigheden verschillend handelen. Bij dit alles lig nog niet alles vast hoe kinderen een en ander ervaren en wat de gevolgen voor hen zijn. Dit is van vele factoren afhankelijk. Van oudsher heeft men gepoogd om deze complexiteit van de relatie tussen ouders en kinderen structuur en orde aan te brengen. Gezinspedagogische theorieën kunnen begrepen worden als resultaten van dergelijke pogingen om aan te geven wat in die onoverzichtelijke complexiteit van factoren en verbanden bepalend en minder bepalend is in het gedrag van ouders voor het welzijn en het groot worden van kinderen. Een heel gezaghebbend en invloedrijk concept bij dit alles is het begrip opvoedingsstijl. Wat een opvoedingsstijl is, is niet eenvoudig te definiëren. Het begrip opvoedingsstijl veronderstelt op de eerste plaats een samenhang tussen gedragingen, maar niet alleen tussen observeerbare gedragingen, maar ook tussen gedragingen en cognities en attitudes. We zouden kunnen zeggen dat een opvoedingsstijl een manier is om met kinderen om te gaan. Opvoedingsstijl veronderstelt ook dat er welbepaalde typische verschillen zijn. Men gaat er dus vanuit dat ouders overeenkomstig met hun persoonlijkheid meer kans hebben om een welbepaalde stijl van opvoeden te kiezen dan een andere. Ulrike Lorent 12 Samenvatting pedagogie Model van Baumrind Baumrind zegt dat opvoeden het zoeken is naar een balans tussen liefde en controle, tussen zorg en sturen, tussen tegemoet komen aan de individualiteit van het kind en aan de eisen van de gemeenschap. Ouders verschillen in deze wijze waarop ze deze verschillende claims combineren. Deze verschillende manieren van omgaan met zorg en controle leiden tot verschillende opvoedingsstijlen. Reeds in 1996 heeft Baumrind het over de drie verschillende opvoedingsstijlen: autoritair, permissief en autoritatief. Logisch gezien zouden er minstens 4 opvoedingsstijlen moeten zijn als deze combinaties zijn van twee dimensies. Verschillende auteurs hebben dan ook haar driedeling omgewerkt naar een vierdeling waarin ook plaats was voor een verwaarlozende stijl van opvoeding. Dat Baumrind zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot de eerste 3 stijlen kan toegeschreven worden aan haar onderzoeksinteresse die enkele normale opvoedingsstijlen betreft. Lamborn verfijnt de opdeling nog verder door niet alleen oog te hebben voor de uitersten op de dimensies, maar ook voor de tussenwaarden. Op deze manier krijgen we het 3x3 model met 7 opvoedingsstijlen. 1. Autoritatieve opvoedingsstijl: deze ouders hebben oog voor de behoeften en verlangens van het kind. Zij zijn van mening dat kinderen wel degelijk gestuurd moeten worden en dat ouders in hun plaats keuzes moeten maken, maar ze geloven ook dat het noodzakelijk is om hun redenen te communiceren aan het kind. 2. Autoritaire opvoedingsstijl: Deze ouders eisen veel van hun kinderen. Gehoorzaamheid van het kind is de door hen de hoogst gewaardeerde deugd. Wanneer er een conflict is houden ze geen rekening met het perspectief van het kind. Bij beslissingen geven ze geen uitleg, noch redenen aan de kinderen. 3. Permissieve opvoedingsstijl: Deze ouders hebben een tolerante en aanvaardende houden ten aanzien van het kind. Zelfs agressief gedrag wordt getolereerd. Ze eisen nauwelijks iets van het kind en straffen wordt vermeden. Kinderen mogen zelf beslissingen nemen. 4. Verwaarlozende opvoedingsstijl: De ouders structureren noch organiseren de opvoedingssituatie. Ze disciplineren niet, volgen de kinderen niet op en zijn ook niet zorgzaam. 5. Directieve opvoedingsstijl: Hier is er een hogere warmte en responsiviteit dan in de autoritaire opvoedingsstijl. 6. Democratische opvoedingsstijl: Hier bevinden zich ouders die even responsief zijn als permissieve ouders, maar meer structurerend en d.m.v. democratische besluitvormingsprocessen. Ulrike Lorent 13 Samenvatting pedagogie 7. Goed-genoeg opvoedingsstijl: Deze ouders zitten voor beide dimensies in het midden. Baumrind zelf werkte vanuit de veronderstelling dat de autoritatieve opvoeding de beste resultaten bij de kinderen zou geven. Darling zegt dat de ouderlijke opvoedingsstijl een voorspellende waarde heeft voor het welzijn van kinderen op het gebied van sociale competentie, presteren op school, psychosociale ontwikkeling en probleemgedrag: Kinderen en jongeren met autoritatieve ouders zijn meer sociaal en instrumenteel competent dan kinderen van niet-autoritatieve ouders. Kinderen en jongeren met verwaarlozende ouders scoren het minst goed op alle domeinen. Andere dimensies in opvoedingsstijlen Het laatste decennium is er opnieuw vernieuwde aandacht voor mogelijke andere dimensies die in het model van Baumrind te weinig aandacht zouden krijgen. 1. Kritiek op de notie van ouderlijke controle: Barber wijst erop om een onderscheid te maken tussen psychologische- en gedragscontrole: Psychologische controle: verwijst naar tussenkomsten van ouders die het psychologisch welzijn onder controle willen houden en/of manipuleren. Gedragscontrole: is op zich niet slecht of goed, maar afhankelijk van de mate waarin het gebruikt wordt, positief of negatief te beoordelen. 2. Kritiek dat er geen ouderlijke tolerantie is als derde dimensie: Er wordt in het model van Baumrind geen rekening gehouden met het feit dat ouders steeds ook moeten oordelen en beslissingen nemen over wanneer wel en niet ingrijpen en tussenkomen. Culturele verschillen De empirische evidentie voor Baumrinds hypothese dat er naast een autoritaire en permissieve ook een autoritatieve opvoedingsstijl bestaat die bovendien ook de meeste waarborgen lijkt te bieden voor het welzijn en groot worden van kinderen en jongeren lijkt erg sterk. Een mogelijke kritiek is evenwel dat het merendeel van deze bevindingen Noord-Amerikaanse middenklasse gezinnen betreft. In de V.S. werden wel verschillende stijlen gevonden over de verschillende etnische groepen heen, maar de effecten bleken niet overal hetzelfde. Het samenleven tussen ouders en kind De opvoedingsdomeinen 1. Verzorgen. 2. Werken/leren: Leren kan zowel slaan op bv. leren lopen, maar ook op het schools leren. Werken slaat op huishoudelijke taken en karweitjes die van een kind al dan niet verwacht worden. 3. Spelen/ontspanning: Dit slaat enerzijds op aspecten van het gezinsleven waar de ouders spelen met hun kinderen en waar de nadruk op de eerste plaats ligt op het plezier dat het kind aan deze activiteiten beleeft en anderzijds op alle gezinsactiviteiten die binnen de opvoedingssfeer vallen. Ulrike Lorent 14 Samenvatting pedagogie 4. Sociale omgang/ spreken: Dit zijn overgangsmomenten waar de ouders en de kinderen geen activiteiten (samen) doen, maar waar ze elkaar wel tegenkomen waar interactie ontstaat. Pedagogisch klimaat Het pedagogisch klimaat of opvoedingsklimaat is de sfeer waarin het gebeuren zich afspeelt. Het opvoedingsklimaat wordt in grote mate bepaald door de kwaliteit van de relatie tussen ouders en kinderen. Pedagogische boosheid betekent dat men een opmerking geeft omdat men het beste wilt van het kind. Wanneer de relatie tussen ouders en kind niet goed is, voelt men soms de wederzijdse afkeer en irritatie. De ouder maakt zich boos, niet omwille van het gedrag van het kind, maar omwille van het kind zelf. Dit klimaat wordt niet alleen door de ouders bepaald, maar ook door het kind zelf. Moeilijk te observeren. Hier kan je geen bepaalde factoren aan koppelen die je kunt uiten in cijfers. Het pedagogische klimaat is moeilijk te veranderen, omdat het dieper in de mens zit, en het is een taboe om er over te praten wanneer het slecht is. Het is niet altijd de ouders hun schuld, het kind beïnvloed mee het pedagogisch klimaat. Situatiehantering De situatiehantering wordt bepaald door factoren in de ouders en door factoren in het kind. Naarmate de opvoeders in staat zijn rekening te houden met de aard en het ontwikkelingsniveau van hun kind en dit patroon te variëren zijn ze pedagogisch vaardiger. Deze ouderlijke vaardigheden zijn belangrijk voor een goede ontwikkeling van het kind. Het moet in de ouders zitten en de effectiviteit uiten (hoe toe te passen). Deze vaardigheden hebben opvoeding ondersteunende functie en zijn preventief voor gedragsproblemen. Er zijn 3 ja-functies (aanmoediging sociaal gedrag) en 2 neefuncties (tegen gedrag in sturende functies). Patterson beschrijft 5 essentiële ouderlijke vaardigheden bij het stimuleren van de kinderlijke ontwikkeling: 1. Positieve, ouderlijke betrokkenheid: De ouders creëren een positieve band met het kind. Door regelmatig samen iets leuk te doen, te spelen te praten en te luisteren leert een ouder zijn kind beter kennen en kan de ouder snel en accuraat inspelen op de noden van het kind. Positieve affectie is waarneembaar en wordt uitgesproken. De vaardigheid positieve betrokkenheid correleert hoog met de hoeveelheid tijd die men als gezin doorbrengt, waardoor het gevoel van cohesie ontstaat. Betrokkenheid varieert op een balans van afstand-nabijheid met positieve betrokkenheid als evenwicht ertussen. Te veel afstandelijkheid leidt tot negativisme of onverschilligheid. Te veel nabijheid verglijdt naar symbiose. 2. Positieve bekrachtiging: bekent dat positief en sociaal wenselijk gedrag door de ouder wordt opgemerkt en consequent aangemoedigd. In gezinnen met ernstige opvoedingsproblemen is er een hoge frequentie van afdwingend gedrag in het bijzonder van ongehoorzaam gedrag. Deze ouders moeten leren om het ongehoorzame gedrag te verminderen en het gewenste gedrag door positieve bekrachtiging toe te nemen. 3. Disciplineren: duidt op het aanleren van gedragsregels en het bevorderen dat het kind zich conform deze regels gedraagt, ook in afwezigheid van de opvoeders. De gehoorzaamheidstraining is de eerste stap in het socialisatieproces en kunnen gehoorzamen is essentieel voor een gezonde sociaal-emotionele en gewetensontwikkeling, voor succes op school en het aangaan van relaties met leeftijdsgenoten. Om te disciplineren moet de ouder over 3 vaardigheden beschikken: Ulrike Lorent 15 Samenvatting pedagogie a. De ouder moet op een precieze manier het probleemgedrag constateren en classificeren. b. De ouder moet een onderscheid maken tussen ernstige en onbeduidende gedragingen van het kind. c. Als straf noodzakelijk is, dan moet de ouder de passende straf kunnen geven. Bij het disciplineren slaagt de ouder erin om duidelijke afspraken te maken met het kind. Minder belangrijke regelovertredingen en licht storend gedrag kan de ouder negeren. Dit betekent dat de ouders consequent leiding geven en effectief optreden t.a.v. regelovertreding. Ouders met probleemkinderen hebben gewoonlijk problemen met de 3 bovengenoemde ouderlijke vaardigheden. 4. Monitoring: Het gaat er om dat ouders weten waar, met wie, hoe hun kinderen, vooral pubers en adolescenten, hun tijd doorbrengen. Afwezigheid van deze vaardigheid blijkt de beste voorspeller voor probleemgedrag bij het kind. Toch blijkt een aantal ouders op dit vlak moegestreden. Toezicht houden staat in rechtstreeks verband met het opvolgen van positieve bekrachtiging en disciplinering. 5. Problemen oplossen: Hieronder verstaat men de kunst om constructief met problemen om te gaan en dit volgens de democratische overlegmethode. Door op een constructieve manier problemen op te lossen leert de ouder het kind stapsgewijs en constructief kleine problemen oplossen. Daarbij heeft de ouder ook aandacht voor de emoties van het kind, meestal kwaadheid. De ouder leert het kind zijn emoties op een sociaal aanvaardbare manier uiten. Ouders fungeren als model om oplossingen te zoeken en stimuleren zo zelfstandigheid en verantwoordelijkheid bij het kind. Duidelijker te observeren. Het verschil met opvoedingsstijl is dat stijl de manier is met omgaan in de samenleving met het kind invloed met ouders. Situatiehantering wordt zowel door ouder als kind beïnvloed. Hoofdstuk 3: Opvoedingsproblemen: Wanneer opvoeden niet meer vanzelfsprekend is Opvoeden in de hedendaagse maatschappij Opvoeding als relationeel en sociaal proces Opvoeden is een natuurlijk handelen dat zich afspeelt tussen de ouder/ de volwassene en het kind/ de opvoedeling. Opvoeden gebeurt o.b.v. een relatie tussen mensen. Opvoeden is dus een relationeel proces waarvan de effecten het hele leven lang voelbaar zijn. Het gezin als groep kent een bepaalde continuïteit die langer duurt dan een generatie, meestal zelfs vele generaties. In die groep heersen regels over levensvragen en over de werkelijkheid, over de rollen t.o.v. elkaar en in de groep. Dat maakt opvoeden tot een cultureel bepaald gebeuren. De inhoud van de opvoeding wordt gedeeltelijk door de totale cultuur bepaald, voor een deel door de deelgroep en voor een deel door de individuele invulling van de ouders. In het algemeen geldt dat de opvoeding duurt tot men de persoon die opgevoed wordt in staat acht om zelf verantwoordelijkheid te dragen. Dit wordt samengevat in het woord volwassenheid. Deze volwassenheid is het doel van de opvoeding. Naast de biologische volwassenheid is er ook sprake van Ulrike Lorent 16 Samenvatting pedagogie culturele volwassenheid. Biologische volwassenheid: lichaam dat volwassen is, dat voltooid is, meestal rond leeftijd van 16 jaar. Culturele volwassenheid: verantwoordelijkheid kunnen nemen voor u daden e.d., meestal rond de leeftijd van 20jaar. Opvoeden in een snel veranderende maatschappij Er zijn in deze tijd maatschappelijke tendensen te constateren die de draaglast van het opvoeden verhogen en de draagkracht van de ouders aantasten: - - - - - - Democratisering: Waar in het verleden dwang door afhankelijkheid een veelgebruikte strategie was binnen de maatschappij en de opvoeding, wordt nu gevraagd om inspraak, medezeggenschap, overtuigende argumentatie en authenticiteit te hanteren. Democratisering en mondigheid van de mensen verhoogt de draaglast van het opvoeden, omdat iedereen zijn strategie moet kiezen. Binnen een veelheid van mogelijkheden worden keuzes steeds moeilijker. Individualisering: Een mens kiest voor zichzelf en is verantwoordelijk voor zichzelf. En dat verhoogt de opvoedingsdraaglast. Mondialisering: Als wereldburger, levend in een multiculturele samenleving, komen er allerlei bronnen van zingeving op een individu af. Keuzes te over voor ouders die in een multiculturele samenleving leven. Wie keuzes moet maken, moet consequenties kunnen afwegen en niet iedereen kan consequenties van opvoedingskeuzes even gemakkelijk overzien. Fragmentering: Mensen leven in deze tijd in verschillende fragmenten van het leven in andere rollen. Er is andere kleding en ander taalgebruik in die verschillende fragmenten. In deze maatschappij, waarin je allereerst je eigen leven organiseert en daarna kinderen krijgt, is het niet gemakkelijk om het rolpatroon van ‘kind met ouder’ te kennen en waar te maken. Wanneer het domein van ouders en kinderen samen voor beiden een fragment van hun bestaan wordt, wordt de opvoedingsdraagkracht ondermijnd, terwijl de draaglast wordt vergroot. Consumentisme: Mensen zijn gewend dat oplossingen voor problemen te koop zijn. dat is in een opvoedingssituatie niet zo. Daar is geduld en uitstel van behoeftebevrediging een noodzaak. Flexibilisering van de levensloop: Vroeger was een standaardbiografie vanzelfsprekend. De zekerheid van een degelijk bestaan heeft plaatsgemaakt voor de vrijheid van de keuzebiografie. Tegelijkertijd brengt deze keuzevrijheid een grote behoefte aan vrijwillige verbondenheid met zich mee. Postadolescentie: Enerzijds worden kinderen al heel jong in het onderwijs voorbereid op deze keuzebiografie. Anderzijds stellen jongeren definitieve keuzes die hun toekomst kunnen beïnvloeden langer uit dan vroeger. Dit leidt tot een verlengde adolescentieperiode of postadolescentie waarin nog wat verder geëxperimenteerd wordt met maatschappelijke en persoonlijke verantwoordelijkheden en verbanden. Juist in deze postadolescentieperiode blijkt vaak dat traditionele gezagsverhoudingen anders komen te liggen doordat jongere mensen meer ingespeeld zijn op de snel veranderende samenleving. Tegelijkertijd maakt de postadolescentie de kwetsbare positie van individuen binnen de postmoderne maatschappij duidelijk. Ulrike Lorent 17 Samenvatting pedagogie - Multiculturaliteit: De opvoeding is niet meer vanzelfsprekend door de grote cultuurverschillen in omgang met de medemens. Risicogroepen: Er zijn groepen jongeren, meestal samen met hun ouders, die niet aan de eisen van de snel veranderende samenleving kunnen voldoen. Opvoeden in een veranderende maatschappij blijkt dus niet eenvoudig. Vroeger was opvoeding een algemene verantwoordelijkheid, terwijl dit nu een persoonlijke verantwoordelijkheid is: Je hebt er nu zelf voor gekozen. Opvoedingsproblemen: begripsomschrijving Opvoedingsproblemen kunnen zich voordoen binnen de verschillende domeinen van het samenleven van de opvoeders. De meest voorkomende opvoedingsproblemen zijn: - Verzorgen: Wassen & baden, Kledij, bedtijd, zindelijkheid. Leren & werken: Leren (Vb. leren lopen), schools leren, hobby, huishoudtaken. Spel & ontspanning: spel, ontspanningsactiviteiten, verenigingsleven. Sociale omgang. Bovenstaande opvoedingsproblemen zijn beschreven zoals de ouders ze vermelden, dus vanuit hun standpunt. We mogen niet vergeten dat opvoedingsproblemen niet los gezien mogen worden van de aanpak van de ouders. Het zijn immers per definitie interactieproblemen. Opvoedingsproblemen zijn dus problemen in interacties tussen ouders en kinderen. Opvoedingsproblemen: een continuüm van opvoedingsvragen tot P.O.S. Ouders vragen om hulp. De hulp die ouders nodig hebben, hangt af van de problematiek waarmee ze te kampen hebben. Die ernst van opvoedingsproblemen is weer te geven in een continuüm van opvoedingsvragen tot opvoedingsnood of de problematische opvoedingssituatie. Opvoedingsvragen In de opvoeding spelen zich processen af waarbij ouders en opvoeders zich vragen stellen. In deze gewone opvoedingssituaties kunnen de ouders het opvoeden aan, al zijn er soms gewone ‘opvoedingsvragen’ die alle ouders hebben. Opvoedingsspanning Opvoedingsspanning kunnen we regelmatig binnen elk gezin terugvinden. Het opvoeden verloopt, gedurende een periode, moeilijker en het handelen van de ouders leidt niet direct tot resultaat. Bij opvoedingsspanning lukt het niet om de opvoedingsvragen voldoende bevredigend te beantwoorden. Het opvoeden is minder effectief, het kost meer tijd en moeite. Ouders stellen gerichte vragen om een advies bij het opvoeden als er sprake is van spanning. Spanning is altijd gebonden aan een bepaalde opvoedingssituatie. In de professionele hulpverlening is duiding van de ernst van de moeilijkheid een van de eerste taken. Ulrike Lorent 18 Samenvatting pedagogie Opvoedingscrisis Een ernstiger vorm van opvoedingsonveiligheid ervaren door opvoeders doet zich voor bij een opvoedingscrisis. Opvallend is dat het probleemgedrag alle andere opvoedingssituaties beïnvloedt. Een opvoedingscrisis kan chronische vormen aannemen wanneer de totale opvoedingssituatie langdurig als uiterst zorgwekkend en onbevredigend wordt ervaren. Ouders voelen zich machteloos, er wordt soms gegrepen naar noodoplossingen en paardenmiddelen. De opvoedingscrusus vraagt om een directe aanpak, zodat de hulpverlener tijdelijk een bodem legt onder de verantwoordelijkheden van de ouders. Opvoedingsnood of problematische opvoedingssituatie (P.O.S.) In een problematische opvoedingssituatie hebben de ouders hun greep op de opvoedingssituatie voor een (groot) deel verloren. In een P.O.S. is er over de hele opvoedingslijn sprake van een zekere mate van pedagogische problemen waarbij de betrokkenen de opvoedingssituatie als nagenoeg perspectiefloos ervaren. Een P.O.S. ontstaan doordat meestal niet alleen het functioneren van het kind voor problemen zorgt. Verschillende aspecten van de opvoedingssituatie zijn in hun kwaliteit aangetast. Timmers-Huigens spreekt van opvoedingsnood. In geval van opvoedingsnood gaat het om opvoedingsmogelijkheden die alle betrokkenen als zeer ernstig en zwaar beoordelen. Zonder diepgaande hulp en ondersteuning zijn dergelijke situaties perspectiefloos. Een noodsituatie kan acuut optreden maar ook chronische vormen aannemen. In een noodsituatie is de opvoedingsondersteuning niet voldoende. Er moet in dit geval ingegrepen worden met tweede- of derdelijns hulp. Opvoedingsproblemen: primair of secundair? Een indeling naar oorsprong Primaire opvoedingsproblemen Bij primaire opvoedingsproblemen ligt het probleem in de pedagogische interactie met het gezin. Het gaat om een potentieel normaal ontwikkelend gezond kind in een goed functionerend gezin met opvoeders zonder ernstige psychische stoornissen. Bij primaire opvoedingsproblemen kunnen wel gedragsproblemen zijn, maar in zeer lichte mate en tijdelijk ten gevolge van een pedagogische interactie dat moeilijk verloopt. En deze gedragsproblemen kunnen erger worden als er geen verbetering is in deze moeilijke pedagogische interactie. Maar je moet dan nog niet spreken over een gedragsstoornis of een ontwikkelingsstoornis. - - - Onvoldoende pedagogisch inzicht: Ouders weten niet altijd wat zij van hun kind, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingspeil, mogen verwachten. Dit komt o.m. omdat er minder voorbeelden zijn, doordat er minder kinderen zijn dan vroeger, en niet snel hulp wordt gevraagd aan bv. grootouders. Onvoldoende pedagogische vaardigheden: In het samenleven met kinderen wordt voortdurend pedagogisch gehandeld, of je wilt of niet. Sommige ouders missen hiertoe de nodige vaardigheden, hun spectrum van pedagogisch interveniëren is te eenzijdig en beperkt. Relatie t.o.v. het kind: Bij weer andere ouders kan er sprake zijn van een problematische houding tegenover het kind. Ulrike Lorent 19 Samenvatting pedagogie - Discongruentie tussen pedagogische vraag en aanbod: Elk kind is een ander. Voor sommige opvoeders met meer kinderen is dit vaak zeer duidelijk. Meestal leren opvoeders inspelen op de eigenheid van elk kind. Het komt ook voor dat opvoeders niet ‘vanzelf’ kunnen inspelen op een kind. Hun handelen raakt niet afgestemd op wat dit kind nodig heeft; er is sprake van een discongruentie tussen de pedagogische vraag van het kind en het pedagogisch aanbod. Elk kind geeft signalen, het maakt op de een of andere manier aan zijn opvoeders kenbaar wat het nodig heeft. Soms zijn deze signalen zeer duidelijk, soms helemaal niet, en soms is de signaalwaarde voor de opvoeders niet duidelijk. Kinderen hebben dus een erg verschillende aanpak nodig. Secundaire opvoedingsproblemen Bij secundaire opvoedingsproblemen doet zich een van de volgende problemen voor of een combinatie ervan en mede daardoor ontstaan er ook problemen tijdens het opvoedingsproces: - - - - - Individuele ouderproblemen: Op de eerste plaats moet hier gedacht worden aan ouders met een stemmingsstoornis. Ook andere vormen van psychopathologie bij ouders kunnen het pedagogisch functioneren van de ouders ernstig ondermijnen. Gestoorde gezinsrelatiepatronen: Hier wordt op de eerste plaats gedacht aan vormen van pathologisch gezinsfunctioneren, pathologische gezinsrelaties en ernstige communicatieproblemen. Contextuele problemen: Opvoedingsproblemen moeten altijd tegenover de bredere context van het totale gezinsfunctioneren geplaatst worden. Het opvoedingsprobleem is soms maar een topje van de ijsberg van problemen dat naar boven komt. Psychiatrische stoornis van het kind, een handicap of chronische of langdurige ernstige ziekte: Het is evident dat wanneer een kind problemen vertoont met zijn gedrag of zijn ontwikkeling vertraagt verloopt dat dit inwerkt op het opvoedingsproces en dit zowel tuis als op school ernstige problemen kan veroorzaken. Combinaties: Alle problematische opvoedingssituaties kunnen niet verklaard worden door een van deze factoren, maar soms zullen meerdere factoren op elkaar inwerken en elkaar nog verstevigen. Opvoedingssteun Van opvoedingsondersteuning tot opvoedingshulp Burggraaf-Huiskes visualiseert hoe de graad van opvoedingsproblemen samenhangt met de vorm van opvoedingssteun die geboden moet worden. Opvoedingsondersteuning is een zeer brede term die op verschillende manieren kan worden omschreven. Het doel van de opvoedingsondersteuning is het opvoeden verrijken, het opvoedingsproces weer op gang brengen en het ouderlijk handelen gemakkelijker maken. Opvoedingsondersteuning richt zich tot alle ouders en alle kinderen. Ulrike Lorent 20 Samenvatting pedagogie De brede basis van de driehoek stelt de gehele bevolking voor. Voor die gehele bevolking kan opvoedingsvoorlichting voorzien worden. Er zijn verschillende manieren om vragen te beantwoorden, vooral als het om algemene vragen gaat. Allerlei instanties staan ouders daarbij ten dienste. Er is sprake van een breed scala van gerichte en meer indirecte opvoedingsvoorlichting. Deze is bedoeld om vragen te beantwoorden, maar ook om ouders van vragen bewust te maken. Een kleinere groep ouders heeft te maken met ingewikkelder of steeds terugkerende vragen. Er ontstaan (soms) opvoedingsspanning. Voor die ouders is een steuntje in de rug van belang en wordt meer intensieve opvoedingsondersteuning ingezet. Wanneer er sprake is van een opvoedingscrisis of opvoedingsnood zijn voorlichting en ondersteuning niet meer in staat om het tij te doen keren. Er moet dan hulpverlening voor kinderen en hun ouders worden ingezet. Opvoedingshulp is meer gespecialiseerd, intenser en indringender. De onderverdeling binnen opvoedingsproblemen naar oorsprong, primair versus secundaire opvoedingsproblemen, geeft ons een indicatie of opvoedingsondersteuning al dan niet voldoende is om uit de impasse te geraken. Basisprincipes van de pedagogische hulpverlening - - Organisatorische voorwaarden: Tijd: vaak emotioneel beladen thema’s waar mensen tijd voor nodig hebben (om aan te passen). Team: je mag nooit vanuit je buikgevoel gaan werken. Daarom kan een team je kennis verschaffen, nieuwe inzichten bieden. Casussen kunnen besproken worden, je kunt je hart luchten zodat je met een leeg hoofd hulp kunt verlenen. Belangrijk is dat je nooit persoonlijk betrokken mag zijn, zo dus kan je de zaak overgeven aan een collega. Recente en wetenschappelijke literatuur: up- to date blijven, zin hebben om bij te scholen. Netwerk. Werkomstandigheden/ welbevinden hulpverlener: hoe ga je met persoonlijke zaken overweg (geef het een plaats of vermijd het binnen je werk). Uitgangspunten: Laagdrempelige hulp: Makkelijk bereikbaar Geen grote financiële inspanningen Sfeer van vertrouwen en veiligheid bieden (afstemmen op cliënt) Continuïteit (persoonlijk contact) Vermijden van stigmatisatie/ culpabilisering (nooit mensen beoordelen of beschuldigen). Vraaggericht werken: Opvoedingsondersteuning ≠ het propageren van een bepaalde opvoedingsvisie. Centraal staat altijd de kijk v/d ouders op de situatie (starten met wat de ouders belangrijk vinden, schijnvraag doorstaan, steeds luisteren naar problemen v/d ouders). Hulp op maat = zoeken naar de beste (haalbaar en realistische) oplossing waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met alle specifieke elementen uit de opvoedingssituatie. Ulrike Lorent 21 Samenvatting pedagogie - - Het is de vraag die de hulp bepaalt. Empowerment- based care: vroeger ging men de tekorten van het gezin bekijken, nu gaat men zich meer richten naar de goede dingen van het kind. Positiviteit zorgt voor zelfvertrouwen van de ouders op de opvoeding. Je moet de ouders als deskundigen zien! Ouders staan vaak verder in de praktijk. Geen pasklare antwoorden SAMEN zoeken naar een oplossing Aanwezige draagkrachten belichten Ouders zijn deskundigen (competentie gevoel en probleem- oplossend vermogen van ouders versterken). Deskundigheid v/d hulpverlener: Wetenschappelijk onderbouwde visie op opvoeden. Kennis over de kinderlijke ontwikkeling. Kennis van gezinsinteracties en opvoedingspatronen. Op de hoogte zijn van diverse ondersteunings- en hulpverleningsmogelijkheden. Professionele houding v/d hulpverlener: Onvoorwaardelijk acceptatie v/d ouders: ≠ vriendschap maar een professionele alliantie (evenwicht van afstand- nabijheid) Respect voor de pedagogische verantwoordelijkheid en aanpak v/d ouders: alle ouders doen hun best, respect voor W&N en visie van opvoeden. Bewust zijn van eigen referentiekader. Respect voor “ervaringsdeskundigheid” v/d ouders: ouders kennen hun kind het beste, experts in het opmerken van vroege signalen van ontwikkelings- en gedragsproblemen. Neem hun vragen steeds ernstig! Eigen handelen in vraag stellen: opvoedingsondersteuning is een interactief gebeuren met verschillende invloeden. Nood aan intervisie/ supervisie. Hoofdstuk 4: Een ethisch-relationeel perspectief op opvoeding: De theorie van Nagy Begrippenkader In Nagy zijn theorie speelt de relationele ethiek een belangrijke rol. We gaan zijn theorie bekijken vanuit de contextuele benadering. Heel veel settings en verzorgers gebruikten de contextuele benadering als theorie. Nagy interesseerde zich in het gedrag van mensen in relatie tot anderen. Dit doet ons ook denken aan opvoeden. Hellinkx heeft definitie gegeven van opvoeding. Hierdoor wordt Nagy als belangrijk gezien in de opvoeding. Achtergrond - Ivan Boszorgmenyi-Nagy (1920-2007) Geboren in Hongarije, uitgeweken naar de VS. Grondlegger van de contextuele benadering ( jaren ’70 ontstaan). Psychiater, gezinstherapeut. Evolutie: Begin aandacht op het individu = individuele benadering. Men ging alleen rekening houden met het individu alleen, en niet zijn omgeving. Dit had geen goede Ulrike Lorent 22 Samenvatting pedagogie resultaten, dus was er aandacht voor het systeem waar het individu zich in bevond = systeembenadering. Dit ging ten koste van de aandacht voor het individu en zijn individuele processen. Nagy heeft dan getracht om deze twee benaderingen samen te nemen, en dit heeft dan tot de contextuele benadering geleid. Inleiding Een belangrijk uitgangspunt van de contextuele benadering is dat de mens leeft in een relationele werkelijkheid. De mens wordt pas mens als hij in relatie treedt met de ander. De verbondenheid staat dus centraal. De mens heeft dus een netwerk van relaties. Dit netwerk is transgenerationeel, wat betekent dat enerzijds elk individu beïnvloed wordt door zijn vorige generaties, maar ook dat elke mens verantwoordelijkheid draagt en verbonden is met zijn/haar toekomstige generaties. Twee uitgangspunten: - De beslissing en acties van elk persoon hebben onvermijdelijk gevolgen voor andere gezinsleden. De kwaliteit van relaties in onlosmakelijk verbonden met het op verantwoordelijke wijze in overweging nemen van de gevolgen voor anderen met wie men een betekenisvolle relatie heeft. Een essentiële eigenschap van relatie is dat er een dynamische balans van geven en nemen bestaat tussen mensen. Met geven wordt hier het geven van gepaste zorg bedoelt. Gepast zorgen houdt rekening met de noden, e.d. van de persoon aan wie je geeft. De balans is altijd aanwezig, maar wilt niet zeggen dat het altijd in evenwicht is. Wanneer Nagy gezinsrealiteit beschrijft, doet hij dat aan de hand van 4 dimensies. De vier dimensies 1. Dimensie van de feiten: Als je het gedrag van iemand wilt observeren, ga je rekening houden met bepaalde feitelijkheden. Bepaalde feiten kunnen bepaald gedrag verklaren. En soms is dat voldoende om het gedrag van een persoon te kunnen verklaren. Maar niet altijd. Vb. : Begrafenis. En die feitelijkheden beinvloeden ook dat gedrag. Er zijn hulpmiddelen bij de hulpverlening om de feitelijke dimensie in kaart te brengen genogram. Een genogram helpt hulpverleners een beeld te geven hoe een gezin in elkaar zit, niet alleen voor de structuur, maar ook voor de kwaliteit. Het is een diagnostisch middel, maar het kan ook een therapeutisch middel zijn. Omdat het om feiten gaat, moet het universeel zijn, hierdoor moeten dezelfde symbolen te gebruiken. 2. Dimensie van de psychologie: Hierbij gaat het over alles wat er zich in een individu afspeelt. Dus de manier waarop een persoon de feiten interpreteert en ermee omgaat. We moeten ons afvragen hoe de mensen die feiten en gebeurtenissen uit hun leven hebben verwerkt. 3. Dimensie van de interacties: heeft betrekking op wat er zich tussen de mensen afspeelt. Hier kijken we naar de patronen van waarneembaar gedrag en communicatie. (in verband brengen met coalities, allianties & machtsverhoudingen e.d.). 4. Dimensies van de relationele ethiek: Deze dimensie is van overheersend belang in familie- en gezinsrelaties en het sterkste in de band tussen ouders en kinderen. Een mens heeft immers de keuze om vriendschaps- of zakelijke relaties vanwege een onevenwicht te verbreken, Ulrike Lorent 23 Samenvatting pedagogie - maar bloedverwantschap is onverbrekelijk. De kern van elke relatie is het zoeken en instandhouden van het evenwicht tussen geven en ontvangen. Loyaliteitsband: Het verbonden zijn met elkaar, trouw blijven aan elkaar. Loyaliteit wordt ook als een mooie eigenschap gezien. Existeniële relatie tussen ouders en kinderen. Ouders geven een kind het meest waardevolle: het leven. Het kind heeft het bestaan ontvangen van de ouders Onverbrekelijke band: Zelfs de dood kan hier niet tussenkomen. Doel: evenwichtige balans krijgen, soms kan het wat meer naar een bepaalde kant leunen, maar gaat snel weer terug in evenwicht dan. Deze dimensies spelen ook een rol in andere relaties dan ouders-kind. Dus ook bij bv. leerkrachten. Loyaliteiten Nagy zit loyaliteit als een bepaalde verbinding/hechting t.o.v. mensen die van nature uit verbonden zijn. Vb. Ouders-kinderen. Loyaliteit heeft te maken met trouw blijven aan elkaar en bij het geven-nemen. Daarom ben je geneigd om voor die persoon op te komen. Ouders komen dus op voor hun kinderen, en kinderen komen op voor hun kinderen. Loyaliteit is geen gevoel dat je bewust kan veranderen. Het is je ‘zijn’ in een relatie. - - Verticale loyaliteit: Dit gaat altijd over de relatie tussen ouders en kinderen. De term verticaal geeft aan dat het hier om opeenvolgende generaties gaat. Existentiële loyaliteit (zijns-loyaliteit): Kinderen beseffen van nature dat ze het bestaan aan hun ouders te danken hebben. De ouders hebben hen op de wereld gezet en weten zich daarvoor voor hen verantwoordelijk. Deze verbondenheid leidt er tot toe dat kinderen voor hun ouder en ouders voor hun kinderen opkomen en geneigd zijn voor elkaar te zorgen. Verworven loyaliteit: Hierbij heb je gekozen voor relaties (Vb. vrienden). Hierbij verwerf je loyaliteit door wederzijdse verdienste. Afgeleide verticale loyaliteit: Vb. Band Grootouders-kleinkinderen. Horizontale loyaliteit: ontwikkelt zich in gekozen relaties en is in principe symmetrisch en wederkerig. Loyaliteitsconflicten - - Horizontaal loyaliteitsconflict Vraagt om een keuze tussen twee horizontale relaties: Dit zijn geen keuzes die pijn doen in de persoon zijn bestaan. Verticaal loyaliteitsconflict Betreft de keuze voor de ene en dus niet voor de andere ouder: Deze keuzes doen wel pijn in een persoon zijn bestaan. Zijn niet oplosbaar bij een vast patroon van loyaliteitsconflicten. Ulrike Lorent 24 Samenvatting pedagogie Oplosbaar tijdelijk vertikaal loyaliteitsconflict: Vb.: Je mag niet met bal spelen tegen papa en kind bal raakt kast mama zegt: zie je nu is er een barst papa zegt: er is geen barst mama zegt tegen kind: zie jij hier geen barst? Loyaliteitsconflicten: Dagelijkse dilemma’s of conflicten gaat over onze loyaliteit dat onder druk staat, en waardoor we moeten kiezen om iets voor de ene te doen en dus niet met of voor de andere. Als men niet openlijk loyaal kan zijn tegenover de ouders omwille van een andere relatie of omgekeerd, spreken we van een loyaliteitsconflict. Gespleten loyaliteit: Kinderen kunnen geklemd geraken in de ergste vorm van loyaliteitsconflict: de gespleten loyaliteit tussen hun ouders. Dit conflict is in principe onoplosbaar. Waar hier het wezenlijk verschil zit is dat het kind de ene ouder niet meer mag vertrouwen van de andere ouder. En dat niet als incident, maar als vast patroon of zelfs definitief. Komt heel veel voor in echtscheidings-situaties. Als het kind het gevoel heeft om altijd keuzes te maken, dan gaat ze proberen om te bemiddelen of aandacht af te leiden omdat het kind het gevoel van keuze niet heeft op deze manier. Slecht voor de ontwikkeling. Soms krijgen de kinderen expliciet de schuld van het conflict tussen het kind slecht voor de ontwikkeling. o Gevolgen hiervan bij jonge kinderen: Grote impact. Niet kunnen kiezen op andere levensdomeinen. o Gevolgen hiervan bij adolescenten: Onverschilligheid. Het probleem woekert vaak ondergronds door in andere levensgebieden. De persoonlijkheidsontwikkeling is anders bij jongere kinderen (berust volledig op beide ouders vergelijking spons groter effect dan bij adolescenten) dan adolescenten ( heeft een groter abstractieniveau, die kan zijn verschillende levens onderscheiden). Onzichtbare loyaliteit: Loyaliteit wordt onzichtbaar als men niet openlijk loyaal kan zijn, en men de loyaliteit dus gaat ontkennen of verbergen. Een verboden loyaliteit komt toch altijd op een of andere manier tot uiting, al dan niet op een positieve of negatieve manier. o Gevolgen: het kind doet onbewust dingen die de ouder doet of gedaan zou hebben. Vb.: Kiezen voor dezelfde opleiding. Het kind gedraagt zich onbewust op een totaal andere manier dan de ouder. Vb.: Moeder is alcoholverslaafd Kind doet vrijwilligerswerk bij verslaafden. Het kind kan zich verzetten tegen diegene die de loyaliteit naar de ouder verbiedt. Het kind kan niet meer loyaal zijn aan derden. Overbelaste loyaliteit Als de verticale loyaliteit van het kind naar de ouders overbelast wordt, gaat dat ten koste van de ontwikkelingskansen van het kind. Geven is een groeivoorwaarde voor kinderen om iets te plaatsen Ulrike Lorent 25 Samenvatting pedagogie tegenover het voortdurende, omgangrijke geven door de ouders. Tussen geven en nemen dient een evenwicht te bestaan. Dit evenwicht kan verloren gaan als er teveel wordt gevraagd van het kind. De balans tussen ouders en kinderen zal echter altijd asymmetrisch zijn. - Parentificatie: Actieve parentificatie: o Het kind als mede-ouder. o Het kind als partner. o Het kind als ouder van de ouders Passieve parentificatie: o Het kind wordt gevraagd zich jonger te gedragen dan het is. Vb.: Kind van 16 jaar moet zijn mama knuffelen. Ongezonde ontwikkeling van het kind: Het kind geeft veel meer aan, dan het krijgt van de ouders. Het kind doet dit door de natuurlijke drang dat hij bezit. Een kind moet de mogelijkheid krijgen om te ‘geven’. Dit levert zelfwaarde en zelfafbakening op. Het kind moet het gevoel hebben dat het mag teruggeven, voor de zelfwaarde en zelfafbakening. Het kind moet het gevoel hebben dat je de moeite waard bent zonder dat je alleen slecht doet en op je strepen staat. Hoofdstuk 5: Niet-klassieke gezinstypes Echtscheiding Decohabitaties is het verbreken van het samenlevingscontract. Onderzoek laat zien dat echtscheiding gemiddeld matig negatieve effecten heeft op kinderen. Maar vooral van scheidingen met veel conflicten hebben kinderen zowel op korte als lange termijn last. Een belangrijke bron van conflicten na scheiding betreft de mate van contact met de uitwonende ouder. Echtscheiding en kinderen - - Bevolkingsonderzoek: Hierbij worden alleen echtscheidingssituaties betrokken. En men ziet als resultaat dat echtscheiding matige negatieve gevolgen hebben op het kind. De gevolgen zijn echter niet rampzalig. Klinisch onderzoek: heeft betrekking tot specialere groepen (Vb. echtscheiding met veel conflicten). In deze gevallen blijken de gevolgen van echtscheiding veel ernstiger te zijn. Beide vormen van onderzoek hebben hun eigen waarde, maar moeten duidelijk van elkaar onderscheiden worden. Naast de methode van onderzoek, speelt bij de beoordeling de sterkte van de effecten vaak ook de opvatting van de auteur een rol. Daarnaast moet er nog een onderscheid gemaakt worden in de gevolgen van verschillende soorten echtscheidingen. Gevolgen van scheiding voor kinderen - Geslacht: Bij meisjes is er meer sprake van geïnternaliseerde problemen (Vb. depressieve symptomen), terwijl het bij jongens meestal om geexternaliseerde problemen gaat (Vb. afwijkend gedrag). Echtscheidingen versterken in het algemeen de effecten voor jongens en meisjes. Meisjes kunnen ook last krijgen van het sluimereffect, aanvankelijk zie je weinig Ulrike Lorent 26 Samenvatting pedagogie - negatieve effecten van de scheiding, maar kan je deze negatieve effecten wel zien wanneer ze zelf toe zijn aan relatie- en gezinsvorming. Leeftijd: Alle leeftijdsgroepen vertonen gemiddeld diverse negatieve effecten van scheiding. Ook hangt de leeftijd van het kind tijdens de scheiding samen met de binding aan de ouder later. Psychosociale aspecten Scheidingskinderen verliezen de vanzelfsprekendheid van het hebben van twee stabiele ouders. De kans bestaat dat zij daardoor een deel van hun zelfvertrouwen verliezen. Ze moeten een nieuw evenwicht zien te vinden in de nieuwe situatie met een inwonende en uitwonende ouder. Een bijkomend effect is dat eenoudergezinnen na scheiding in een slechtere financiële situatie terechtkomt. Uit onderzoek is er geconcludeerd dat kinderen van gescheiden ouders slechter scoren op schoolprestaties, psychologisch & emotioneel welbevinden, zelfbeeld en in het aangaan van relaties dan kinderen uit intacte gezinnen. Achtergronden - - - - - - Omgang na scheiding: De frequentie van het zien van de uitwonende ouder heeft niet altijd invloed op het welbevinden van het kind. Wat wel een belangrijke rol speelt is hoe de band is met de uitwonende ouder. Getallen: Het blijkt dat zowel veel uitwonende (meestal vaders) als inwonende ouders ontevreden zijn over een lagere frequentie van contact tussen het kind en de uitwonende ouder. Parental Alienation Syndrome (PAS): Een ernstig probleem dat zich kan voordoen na de scheiding is dat van ouderverstoring of oudervervreemding (=PAS). De voornaamste uiting hiervan is een ongerechtvaardigde denigrerende houding van het kind tegenover de uitwonende ouder. Voor de PAS te meten is er een instrument zowel voor kinderen als voor de ouders uitgevonden. Men concludeert hieruit dat vervreemde kinderen significant meer risico lopen op een ongunstige ontwikkeling. Het enige dat echt helpt bij PAS is een vroege interventie. Geweld en kindermishandeling: Baartman stelt vast dat in vrijwel alle definities van kindermishandeling wordt gerefereerd aan fysiek en emotioneel geweld, seksueel misbruik en fysiek en emotionele verwaarlozing. Brown et al. analyseerden 200 dossiers van echtscheidingsgevallen in Australië waarin sprake was van beschuldiging van kindermishandeling. Ze kwamen tot de conclusie dat beschuldigingen van kindermishandeling in de context van echtscheiding en relatiebreuk niet eerder onwaar zijn dan in andere omstandigheden. Beschermende en risicofactoren: Uit de overzichtsstudie van Furstenberg & Cherlin zijn twee belangrijke beschermende factoren naar boven gekomen, m.n. een goed functionerende thuiswonende ouder en zo weinig mogelijk confrontatie met ouderlijke conflicten. Verdere beschermende factoren zijn vaardigheden van het kind zelf, steun van de sociale omgeving en de toegang tot therapeutische interventies. Risicofactoren zijn dan het ontbreken van deze beschermende factoren. Nieuwe ontwikkelingen: Ulrike Lorent 27 Samenvatting pedagogie gezamenlijk gezag: Co-ouderschap stelt hoge eisen. Ze moeten goed communiceren, geen machtsstrijd voeren en het redelijk eens zijn over de taakverdeling. Woonsituatie: er geen ondersteuning gevonden voor de same-seks-hypothese: meisjes functioneren niet beter in moedergezinnen en jongens niet beter in vadergezinnen. Mediation: Dit blijkt succesvol te zijn. Ouderschapsplan. Onderkennen van problemen Het onderkennen van problemen kan bij kinderen tot loyaliteitsproblemen leiden. Andere gevolgen zijn het (wan)gedrag, psychologisch en emotioneel (on)welbevinden, negatief zelfbeeld en problemen in relaties. In veel studies wordt ook melding gemaakt van meer riskante gewoontes zoals roken en alcohol. Bovendien zijn er ook meer studies die melding maken over de lange termijneffecten van scheiding. Interventie - - Kinderen betrekken bij het echtscheidingsproces: 2 visies op de rol van het kind: Rol van slachtoffer: Het kind is nog afhankelijk en heeft bescherming van volwassenen nodig. Rol van autonomie verwerven: De kinderen verwerven meer autonomie in hun levensloop. Spreken over de veranderingen na scheiding is moeilijk, maar belangrijk voor een goede verwerking. Door rekening te houden met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van kinderen en in te gaan op hun belevingswereld wordt het gemakkelijker om met kinderen te praten. Bij de omgangsregeling moeten de verschillende ontwikkelingsfasen van kinderen in aanmerking worden genomen. Kinderprogramma’s. School. Ernstige problematiek. Prognose In de eerste 2 jaar na de scheiding worden de meeste negatieve gevolgen ondervonden. Daarna neemt het leven veelal weer min of meer zijn normale loop. Voor een aantal kinderen blijven de problemen echter bestaan en voor sommige zelfs voor een lange tijd. Preventie 1. 2. 3. 4. Voorlichting en ondersteuning in de Centra voor Jeugd en Gezin. Meer expliciet rekening houden met kinderen: voorlichting, kinderprogramma’s. Omgang beschouwen in samenhang met conflictbeheersing. Bij vermoeden van PAS en kindermishandeling: allereerst grondig onderzoek en bij bevestiging verplichte hulpverlening. Ulrike Lorent 28 Samenvatting pedagogie Nieuw-samengestelde gezinnen Nieuw-samengestelde gezinnen Een nieuw samengesteld gezin is een gezin waarbij de biologische band tussen minstens 1 partner en zijn/haar kinderen voorafgaat aan de band tussen de partners. Een typisch samengesteld gezin bestaat niet. Doorgaans ervaren de kinderen in dit soort gezinnen meer stress dan kinderen in stiefvadergezinnen. Men spreekt verder nog van een simpel samengesteld gezin als de kinderen afkomstig zijn van slechts een van de partners; en van een complex samengesteld gezin wanneer het een gezin is waarin de partners kinderen hebben uit een vorige relatie, plus eventueel samen 1 of meerdere kinderen hebben. Psychosociale aspecten De eerste twee jaar in het nieuwe stiefgezin is de kritieke fase. Stiefkinderen hebben bij aanvang geen of weinig emotionele binding. De aanpassing van de kinderen verloopt nog complexer dan bij de volwassenen, doordat zij meestal deel gaan uitmaken van twee verschillende huishoudens. Bovendien wordt het opbouwen van een eigen identiteit van het stiefgezin en van de personen daarbinnen bemoeilijkt door het gebrek aan sociaal aanvaarde modellen en door het bestaan van hardnekkige maatschappelijke mythes rondom stiefouders en –kinderen. - - - - Loyaliteitsconflicten: bestaat niet alleen o.b.v. bloedverwantschap. Kinderen kunnen ook loyaal zijn ten overstaan van een stiefvader. Het zijn verder niet alleen de kinderen die loyaliteitsconflicten kunnen hebben, de ouder-kinderrelatie gaat vooraf aan de partnerrelatie in een samengesteld gezin. Gezagsconflicten en grensproblemen: Het leven binnen een nieuw-samengesteld gezin valt niet strak te omschrijven en fluctueert sterk met de gezinssamenstelling. Een ander moeilijk punt blijft het uitoefenen van het ouderlijke gezag. Stiefouders kunnen te snel de ouderlijke rol op hun nemen, waardoor spanningen ontstaan. Het gezinsmodel dat men uitwerkt heeft banden met vroegere ervaringen. Er zijn niet alleen verdeel-en-heersstrategien tussen de biologische ouders, maar wordt ook door kinderen toegepast. Stiefbroers & -zussen: De kinderen kunnen een andere positie in de kinderrij (oudste zus wordt bv. middelste zus). Ook betekent de komst van stiefbroers & -zussen een verdere verdeling van de aandacht en tijd van de ouders, en van materiele welstand en middelen. Ook kunnen er allerlei nieuwe allianties ontstaan. Sociale veranderingen in een bredere omgeving: Door het samenwonen van een ouder met een nieuwe partner wordt het netwerk van het kind uitgebreider. Financieel komt het nieuwsamengesteld gezin ook wat ruimer te zitten dan in een eenoudergezin. Achtergronden Vanuit gezinssociologische en –psychotherapeutische hoek wordt een aantal basistaken van het nieuwe samengestelde gezin beschreven: - Een bevredigende partnerrelatie uitbouwen. De stiefouder integreren: De relatie moet hierbij verdient worden. Dit gebeurt langzaam en gradueel. Ulrike Lorent 29 Samenvatting pedagogie - Een eigen gezinsidentiteit ontwikkelen: Het uitbouwen van familieregels en het installeren van oude en nieuwe familierituelen draagt bij tot de familie-identiteit. Een min of meer stabiele omgang ontwikkelen met de andere niet-inwonende ouder. In de loop der jaren kan het samengestelde gezin naar een van de volgende gezinstypen evalueren: - Neotraditionele samengestelde gezin: dat het patroon van een kerngezin het meest benadert. Het matriarchale samengestelde gezin: waarin de stiefvader geen ouderrol op zich neemt. Het romantisch samengestelde gezin. De eerste twee gezinstypen houden meestal stand, het romantische stiefgezin loopt vaak op de klippen. Illustratie : Het dagboek van Thomas, 12 jaar: Stiefkinderen zien hun stiefouders nooit echt als familie, het zal altijd “bijna”familie zijn. Die nieuwe stiefouder symboliseert eigen de breuk waardoor ze het moeilijk hebben om hun er niet tegen te verzetten. Gevolgen voor kinderen die in een samengesteld gezin leven - Geslacht. Leeftijd. Onderkennen van problemen Het opgroeien in een samengesteld gezin kan gepaard gaan met allerlei algemene problemen bij kinderen op verschillende leeftijden tot volwassenheid toe. Hulpverlening - - Volgorde van aanpak: Samengestelde gezinnen komen vaak in therapie op een kritiek en kwetsbaar moment. Het werken met het gehele systeem kan deze kwetsbaarheden nog doen toenemen, daarom wordt vaak in eerste instantie gefocust op de partnerrelatie en de ouderlijke dyade. De gezinsgesprekken kennen vaak een fluctuerende samenstelling. De thema’s waar aandacht aan besteed wordt, zijn o.m. het ontstaan van het samengestelde gezin, de voorgeschiedenis van de gezinsleden, de huidige moeilijkheden & de sterke kanten, het ruimere sociale netwerk, en de verwachtingen t.o.v. elkaar. Een belangrijke houding van de therapeut is veelzijdig partijdig staat, waarbij hij aan de kant van elke betrokkene staat. Samenhang bevorderende activiteiten: De gezinsidentiteit en de gezinssamenhang kunnen bevordert worden door het organiseren van gezinsactiviteiten en/of rituelen. Er zijn een aantal therapeutische technieken die dit proces kunnen helpen ondersteunen: Probleemdoosritueel: Ieder lid van het toekomstig samengestelde gezin plaatst een voorwerp in de doos. Dit voorwerp drukt op een symbolische manier uit wat elk gezinslid zal moeten opgeven, winnen en wat moet veranderen in het nieuwe gezin. Geleidelijk aan een brug bouwen tussen twee werelden: deze werelden verwijzen naar de twee vroegere gezinnen. De therapeut staat eerst enige tijd stil bij de goede dingen op de twee oevers. Nadien vraagt de therapeut de twee groepen wat er nodig Ulrike Lorent 30 Samenvatting pedagogie zou zijn om een brug over de rivier te bouwen en de twee landen met elkaar te verbinden en onder welke voorwaarden ze het land aan de overkant zouden bezoeken of willen uitnodigen. Prognose - - De effecten op het welzijn van de kinderen: Hiernaar is veel onderzoek gedaan. Toch moet men dit onderzoek in een bepaald perspectief zien, omdat: De kwaliteit van de verschillende studies zeer wisselend is, en de resultaten zijn vaak tegenstrijdig. Belangrijker is het feit dat de meeste studies zeer eenzijdig zijn. Hoewel er een zekere mate van consensus over een hoger risico op diverse problemen bij de kinderen in samengestelde gezinnen bestaat, is er nog steeds onenigheid over de wijdte ervan. Sommige auteurs stellen dat de verschillen tussen nieuw-samengestelde gezinnen en niet-gescheiden gezinnen zullen verminderen naarmate de echtscheiding en samengestelde gezinnen meer maatschappelijk aanvaard zijn. Andere onderzoekers vinden slechts minimale of geen verschillen meer. Risicofactoren en beschermende factoren voor kinderen: Blijvende conflicten tussen de biologische ouders of tussen de ouder en stiefouder vormen een belangrijke risicofactor, zeker wanneer het kind daarin betrokken wordt. Ook slecht verlopende ouder-kindrelaties brengen een grotere kans op problemen met zich mee. Toch verminderen heel wat aanpassingsproblemen van de kinderen bij een goed functioneren van het nieuwsamengestelde gezin. Een gezaghebbende omgeving thuis en/of op school is een duidelijke belangrijke beschermende factor. Preventie Toekomstige samengestelde gezinnen kunnen het beste tijd nemen om hun samenwonen voor te bereiden en realistische doelen te stellen. Het beste is dat men start met realistische doelstellingen en wat geduld heeft om dit samengestelde team op een neutrale en goede manier te laten functioneren. Een goedlopende partnerrelatie, duidelijk gedefinieerde stiefrelaties, het uitbouwen van gewoonten en rituelen en een redelijke samenwerking tussen de verschillende huishoudens verhogen de kans op het creëren van een positief leefklimaat voor de kinderen. Ook kunnen voorlichtingscampagnes op scholen, in ouderverenigingen en volwasseneducatie meer onder de aandacht te brengen en normaliseren. Ook kan men voor informatie en verdere ondersteuning terecht bij zelfhulpgroepen voor stiefgezinnen. Heel belangrijk blijft dat volwassenen rond de kinderen voldoende tijd en ruimte geven om zich te kunnen aanpassen aan de nieuwe context, en dat ze aandacht hebben voor hun behoeften en moeilijkheden, zonder de impact van het samengestelde gezin te dramatiseren of te minimaliseren. Adoptie Adoptie - Gang van zaken: Adoptieouders zijn vaak ongewenst kinderloos, de resterende groep adopteert ui idealistische motieven. Adoptieouders zijn gemiddeld wat hoger opgeleid en Ulrike Lorent 31 Samenvatting pedagogie - - - wat ouder dan biologische ouders. Het overgrote deel van de interlandelijke adopties in België vindt plaats via bemiddeling door erkende adoptiediensten. Aspirant-adoptieouders moeten in België vooraf verplicht een voorbereidingsprogramma volgen. Dat kinderen in de landen van herkomst worden afgestaan, gebeurt voor verschillende redenen: Schande van ongehuwd moederschap. Economische omstandigheden. Culturele opvattingen. Film: ‘ de vraag in beeld’ Algemene bevindingen: De meeste adoptiekinderen ontwikkelen zich qua groei en gezondheid op een goede manier. Ook de ontwikkeling op cognitief gebied verloopt meestal voorspoedig. Bij de grote meerderheid van de adoptiekinderen verloopt de sociaalemotionele ontwikkeling redelijk tot zeer goed. Adoptiekinderen worden vaker uit huis geplaatst dan niet-adoptiekinderen. Adoptieouders schakelen ongeveer twee keer vaker dan biologische ouders een vorm van hulpverlening in. Risicofactoren: Niet zozeer de leeftijd, maar de voorgeschiedenis blijkt bepalend te zijn voor het latere functioneren van het adoptiekind. Vanuit het perspectief van de gehechtheidstheorie is te begrijpen dat juist met de ontwikkeling van de gehechtheid in het 1ste levensjaar een fundament voor het latere functioneren wordt. Er zijn een aantal risicofactoren m.b.t. het adoptiekind bekend: Verwaarlozing en (seksuele) mishandeling in het land van herkomst. Slechte gezondheidstoestand bij aankomst. Een moeilijk temperament. Veelvuldige scheidingen of overplaatsingen in het land van herkomst. Geen mogelijkheid gehad om zich te hechten. Overvriendelijk. Ontwikkelingsachterstand. Overlevingsgedrag. Leeftijdsverwisseling: Het adoptiekind is in feite ouder dan de opgegeven leeftijd. Uit onderzoek komt naar voren dat een sensitieve opvoedingshouding en een veilige gehechtheid tussen adoptieouders en … Meest voorkomende problemen: Gedragsproblemen. Psychosociale aspecten - - Betekenis van adoptie voor het kind: Adoptiekinderen zien al vanaf hun twee of drie jaar dat zij er anders uitzien dan hun ouders. Adoptiekinderen zijn eerst vooral geïnteresseerd in hun eigen aankomstverhaal. De meeste adoptiekinderen worden niet gepest met hun andere uiterlijk en adoptiestatus. Betekenis van adoptie voor het gezin & de school: Adoptieouders storen zich na de komst van hun adoptiekind aan de positieve discriminatie die zij ondervinden. Ook storen ze zich aan het ongevraagde commentaar. Daarnaast hebben adoptieouders last van het negatieve imago dat adoptie heeft gekregen in de media. Ulrike Lorent 32 Samenvatting pedagogie - - Lotgenotencontact: Voor adoptieouders geldt dat zij rolmodellen missen. Daarnaast missen adoptieouders ervaringen die biologische ouders wel hebben. Dat alles maakt dat veel adoptieouders er behoefte aan hebben ervaringen uit te wisselen met andere adoptieouders. In de periode voor de adoptie vindt dit lotgenotencontact plaats wanneer de adoptieouders in groepsverband deelnemen aan de verplichte voorlichting. Geadopteerde jongeren en volwassenen hebben eveneens behoefte aan te hebben ervaringen te delen met lotgenoten. ‘Waar kom ik vandaan?’: De meeste adoptiekinderen krijgen al jong van hun ouders te horen dat zij geadopteerd zijn. deze wettelijk verplichte statusvoorlichting is van groot belang: Elk kind heeft immers recht op kennis over zijn achtergrond. Achtergronden Adoptiekinderen: Zorgen of problemen per ontwikkelingsfase Ontwikkelingsfase Vroege kinderjaren Basisschoolperiode Puberteit (jong)volwassenheid Zorgen of problemen - Gezondheid. Eten & slapen. Aanpassing. Gehechtheid. Ontwikkelingsachterstand. Internaliserend/externaliserend gedrag. Hyperactiviteit/moeite met concentreren. Leren (vooral rekenen) Internaliserend/externaliserend gedrag. Identiteits- en loyaliteitsvragen. Discriminatie. Uithuisplaatsing. ‘roots’-vragen. Losmakingsproces. Aangaan van een vaste relatie. Het krijgen van kinderen. het jonge kind (2-6 jaar) Vanaf 2,3 jaar beseffen de kinderen dat ze anders zijn, ene andere huidskleur hebben dan hun ouders. Het is dus vaan belang om zo jong mogelijk met adoptievoorlichtingen, zodat alles snel duidelijk wortd voor het kind. Er ontstaat ook altijd nieuwsgierigheid naar eigen aankomstverhaal. Het is dus altijd nuttig om dat moment vast te leggen op video . basisschoolkind ( vanaf 6 jaar) Vanaf 6 jaar zijn de kinderen in staat om adoptie te begrijpen. Ze krijgen steeds meer interesse in hun afstandsverhaal, wrm zijn ze precies afgestaan??. Hierdoor gaan ze actief hun zelf vragen beginnen stellen. Vandaag de dag heeft men meer oog voor de verbintenissen tss de biologische ouders en het adoptiekind, zodat het kind altijd contact kan vinden met zijn biologische ouders. Dit was vroeger niet egt het geval. Ulrike Lorent 33 Samenvatting pedagogie pubers Er is een identiteitsproses? De ‘roots’ vragen ontstaan. Van waar ben ik ,wie is mijn biologische mama. De loyaliteitsgevoelens ontstaan => ze willen vaak opzoek naar hun biologisch ouders ( ze willen weten wie ze zijn, wat ze doen) of willen hun land van herkomst bezoeken voor hun echte cultuur. Er is een moeilijk evenwicht tss hun loyaliteitsgevoelens en hun adoptieouders. Ze willen grg contact, maar willen hun adoptieouders niet kwetsen. Adoptiekinderen hebben het vaak zeer moeilijk als hun adoptieouders uitelkaar gaan. adoptie-ouders Er is altijd het gemis van een rolmodel. Ze missen in hun omgeving rolmodellen waarmee ze hun gedachten en ervaringen mee kunnen delen. Het gemis van ervaring. => de adoptiemama heeft geen zwangerschapsgevoelens gehad, het zijn ervaringen die gemist worden. Tenslotte moet er ook gewend worden aan het ouderschap. Adoptie is niet alleen onwennig voor het kind, maar ook voor de ouders. Sommige ouders voelen zich inneens al ouder als ze een foto te zien krijgen van het kind, andere moeten er eerst wat inkomen. Diagnose Adoptiekinderen worden vaak aangemeld i.v.m. gedrags-, leer- of gehechtheidsproblemen. Wat het kind betreft, is het van belang zoveel mogelijk te weten te komen over de periode voor de adoptie. Ook de eerste aanpassingsproblemen in België kunnen inzicht geven in wat het kind is tekortgekomen. Tot slot is het belangrijk om te weten hoe het kind tegenover het geadopteerd-zijn staat. Wat de ouders betreft, is het belangrijk te informeren naar de adoptiemotivatie en gezinssamenstelling. Uit onderzoek is gebleken dat openheid over adoptie een beter uitganspunt biedt dan geslotenheid en ontkenning. Begeleiding en ondersteuning Voor spraak-, taal- of leerproblemen worden adoptiekinderen vaak individueel begeleid door een logopediste of remedial teacher. Bij motorische achterstanden wordt meestal beroep gedaan op een fysiotherapeut. Als het adoptiekind problemen heeft op het sociaalemotionele vlak zijn meerdere vormen van hulpverlening mogelijk. In sommige gevallen wordt er gewerkt met speltherapie via de methode van beeldcommunicatie, terwijl in andere gevallen de hulpverlening via de ouders plaatsvindt. De laatste jaren lijkt een verschuiving te hebben plaatsgevonden in de richting van de tweede aanpak. Zeker wanneer er sprake is van gehechtheidsproblematiek wordt de hulp meer op de ouders gericht. De eerste prioriteit is dan het stimuleren van een veilige band tussen ouders en adoptiekind. Prognose Er is nog relatief weinig bekend over hoe het met de groep adoptiekinderen gaat op langere termijn. De eerste onderzoeken geven aan dat de grote meerderheid zich goed heeft ontwikkeld in de (jong)volwassenheid. Uit onderzoek blijkt dat de lichamelijke en cognitieve ontwikkeling van adoptiekinderen zich sneller kunnen herstellen dan de sociaalemotionele ontwikkeling. Ulrike Lorent 34 Samenvatting pedagogie Preventie Adoptieouders krijgen tijdens de voorbereidingscursus informatie aangereikt waardoor zij beter voorbereid aan hun taak als opvoeder beginnen. Er zijn ook initiatieven ontwikkeld om adoptieouders na de adoptieplaatsing te ondersteunen. Uithuisplaatsing van jeugdigen Uithuisplaatsing Uithuisplaatsing van een kind of jongeren wil zeggen dat deze voor kortere of langere tijd in een ander milieu dan het eigen gezin wordt geplaatst. Het gaat hierbij om een 24-uurs zorg die twee vormen kan aannemen: 1. Gezinsverband: Het kind komt terecht in een pleeggezin. 2. Leefgroepsverband: Het kind komt dan in een instelling voor residentiele of intramurale zorg. De Vlaamse jeugdzorg kent 4 werksoorten: 1. 2. 3. 4. Preventieve en (intensieve) ambulante hulp. Daghulp. Dag- en nachthulp. Verschillende vormen van pleegzorg. Een vrijwillige uithuisplaatsing betekent dat een verblijf elders van de jongere uitsluitend met instemming van en overleg met respectievelijk de ouders en de jongere kan worden gerealiseerd. Een justitiële plaatsing betekent dat een verblijf elders kan worden opgelegd via een maatregel van kinderbescherming. In de pleegzorg moet een onderscheid gemaakt worden in de biedende plaatsingen (waarbij beoogd wordt een jongere naar de volwassenheid toe te begeleiden) en zoekende plaatsingen. Bij de residentiele varianten maakt men een ander onderscheid. Bijna 1/3de van de opnamen vindt plaats in de crisisopvang en ruim 1/4de in een behandelingssetting. Een relatief klein aantal wordt geplaatst in een residentiele setting met het accent op opvoeding en verzorging. En een even groot deel wordt residentieel voorbereid op zelfstandig wonen. De overige groep wordt geplaatst in de overige soorten residentiele hulp. - - Risico’s: Schuldgevoel. Onbedoelde negatieve bijeffecten: Vb. Spijbelen. Loyaliteitsproblemen. Enkele cijfers: Verblijf in tehuizen kunnen een negatieve invloed hebben op de cognitieve en affectieve ontwikkeling van kinderen. Een plaatsing in een pleeggezin is veel goedkoper dan een plaatsing in een residentiele setting. In de residentiele setting is er veel vaker sprake van een justitiële maatregel dan in pleeggezinnen. Ulrike Lorent 35 Samenvatting pedagogie - Knelpunten: Stagnatie belemmerd hulp-op-maat principe. Plaatsingsbegeleiding. Psychosociale aspecten - - Kinderen: Risicofactoren zoals schuldgevoel en loyaliteitsproblemen kunnen een negatieve invloed hebben op de psychosociale ontwikkeling van kinderen. Een ontwikkeling die nog eens extra wordt versterkt als ook het sociale netwerk door de uithuisplaatsing wegvalt. Het uit elkaar halen van ouders en kinderen is ook van invloed op de hechting. Een duurzame stabiele opvoedingssituatie met vaste volwassenen die een veilige basis kunnen bieden, is dan ook een voorwaarde voor een verdere gunstige ontwikkeling. Ouders: kunnen uiteenlopende heftige gevoelens hebben. Ook zijn er vaak schuld- en schaamtegevoelens. Achtergronden en mogelijke oorzaken De aanwezigheid van een veilig opvoedingsklimaat is van cruciaal belang voor de sociale en emotionele ontwikkeling van jongeren. - Meervoudig risicomodel: Het zijn steeds dezelfde basisfactoren die de aanleiding vormen voor het inzetten van hulp. Deze basisfactoren treffen we in de 4 werksoorten aan. Tussen de werksoorten is er sprake van graduele verschillen in de ernst van de problemen. Dit model gaat ervan uit dat jongeren een verhoogd risico lopen op probleemgedrag. Wanneer ze niet beschikken over vaardigheden om met probleemsituaties om te gaan. Wordt er uithuisgeplaatst dan leidt gezinsgebonden problematiek meestal tot plaatsing in een pleeggezin. De biologische ouders van pleegkinderen blijken zelf ook meer dan gemiddeld gedragsen persoonlijkheidsproblemen te vertonen. In pleegzorg geplaatste jongeren tonen relatief weinig problemen qua kindgebonden aspecten. Jongeren die met het oog op opvoeding en verzorging worden opgenomen tonen nogal wat emotionele problematiek. Jongeren ten slotte die in instituten voor zeer intensieve en/of justitiële behandeling terechtkomen vertonen op alle kindgebonden probleemaspecten bovengemiddelde scores. Indicatiestelling voor uithuisplaatsing Een belangrijke indicator voor uithuisplaatsing is, naast de ernst van de problemen van en rond de jongere, de mate van beïnvloedbaarheid van de afzonderlijke leden in het gezin. Bovendien is ook de ernst van de verstoring van de balans tussen draagkracht en draaglast van de opvoeders in relatie tot de opvoedingsproblemen een criterium voor uithuisplaatsing. Interventie Bij uithuisplaatsing is de verhouding tussen draaglast en –kracht bij betrokkenen binnen het gezin volledig verstoord en ontbreekt het hen aan perspectief. Ten aanzien van uithuisgeplaatste jongeren werden 4 begeleidingsprincipes geformuleerd (IPSE): Ulrike Lorent 36 Samenvatting pedagogie 1. De begeleiding is informatief: verwijst ernaar dat de jongere duidelijke en relevante informatie wordt geboden over het plaatsingsproces en het opnamenmilieu. 2. De begeleiding is prospectief: wilt zeggen dat er met de jongere aan wordt gewerkt een duidelijk beeld te krijgen van de te verwachten toekomstsituatie. 3. De begeleiding is subjectiverend: betekent dat de jongere door de hulpverlening tegemoet wordt getreden als een mondige, gelijkwaardige gesprekspartner die meedenkt en meebeslist over de keuzes die gemaakt worden. 4. De begeleiding is empathisch: De jongere merkt dat er respect en begrip is voor de gevoelens die een uithuisplaatsing voor hem/haar met zich meebrengt. Deze 4 genoemde principes gelden eveneens in het contact van hulpverleners met ouders tijdens het proces van uithuisplaatsing. Het 2de en 3de principe hebben te maken met het in overleg ontwikkelen van een hulpverleningsplan. Deze vraaggerichte benadering impliceert dat goed in kaart wordt gebracht wat precies de behoefte aan hulp is, alvorens een gezamenlijk plan ontwikkeld wordt. De vraaggerichte benadering vergt ook een integrale benadering waarbij verschillende instanties niet meer langs elkaar heen werken, maar gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het hulpverleningsplan. Onderzoek naar effectiviteit van uithuisplaatsing De volgende methoden werden geëvalueerd: - Contact tussen groepsleiding en ouders. Participerende observatie ouders in leefgroep met nabespreking. Bezoek groepsleider thuis. Telefonisch contact met ouders. Deelname ouders aan oudercursus. Ouderbegeleiding Deelname ouders aan teambespreking. Het sterkste leereffect wordt door de ouders toegeschreven aan deelname aan de teamvergadering, contact met groepsleiding en ouderbegeleiding. Minder effect ervaren ze van deelname aan de oudercursus. Prognose Er bestaat weinig onderzoek naar de ontwikkeling van pleegkinderen. De ernst van het probleemgedrag van het pleegkind bij opname is een belangrijke voorspeller voor een al dan niet gunstige ontwikkeling. Bovendien blijkt dat het oorspronkelijke gedrag niet veel verandert in het pleeggezin. Alleen niet de ernst van het probleemgedrag, maar ook het type pleeggezin kan van invloed zijn op de ontwikkeling van pleegkinderen. Ook met betrekking tot de residentiële zorg is er weinig follow-up onderzoek verricht. De meeste vooruitgang wordt geboekt bij tehuiskinderen met internaliserende problematiek. Er treedt vaak een verbetering op van aanwezige problemen, en cliënten en hulpverleners zijn over het algemeen tevreden. Daarentegen hebben voortijdig vertrek of uitval uit de behandeling een ongunstigere prognose. Ulrike Lorent 37 Samenvatting pedagogie Preventie - - Men wil uithuisplaatsingen doen afnemen om te voorkomen dat er uit huis wordt geplaatst door ambulante hulp of intensief pedagogische thuiszorg eventueel gecombineerd met daghulp. Uithuisplaatsing kan een risico vormen voor de band tussen de jongeren en zijn ouders. In een leefgroep is er een wisseling van groepsopvoeders. Uithuisplaatsing kost veel. … Eigen kracht conferentie: De verantwoordelijkheid om tot een oplossing te komen wordt in verregaande mate bij de cliënten zelf gelegd. Pleegzorg Pleegzorg - - - - - Positionering & definiëring: Pleegzorg is een vorm van geïndiceerde hulpverlening. Voor de gehele pleegzorg geldt dat de direct betrokken opvoeders vrijwilligers zijn. daarnaast kenmerkt de pleegzorg zich door het tijdelijke karakter van de hulp. De opvoeding en verzorging van een of meer minderjarige(n), door een of meer natuurlijke personen, zijnde niet de ouders, adoptief- of stiefouders van die minderjarige(n), in regelmatige samenspraak met een begeleidende instantie o.b.v. een indicatie tot (psychosociale) hulpverlening aan die minderjarige(n) en veelal zijn/hun ouders. Typen pleeggezinnen: Bestandsgezinnen: worden geworven en geselecteerd door de regionale zorgaanbieders van pleegzorg. Netwerkgezinnen: Bloedverwanten, maar ook vrienden, kennissen of geloofsgenoten. Typen plaatsing: Perspectief zoekende plaatsing: Hier is het niet duidelijk wat er verder met het kind zal gebeuren. Perspectief biedende plaatsing: Hier is het duidelijk dat het kind voorlopig nog niet terug kan naar zijn ouders het dat het langer, soms zelfs tot meerderjarigheid in het pleeggezin zal blijven. Intensiteit van de begeleiding: De intensiteit is gebaseerd op de ernst van de problemen van het pleegkind en het gezin waar het uit afkomstig is. Hoe ernstiger de problemen, des te intensiever de hulp. In de praktijk spreekt men dan ook over een basisvariant en een intensieve variant. Juridische aspecten: Minderjarigen staan onder gezag. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van een ouder zijn minderjarige kind op te voeden en te verzorgen. Om verschillende redenen kunnen ouders tekortschieten bij de opvoeding en de verzorging. Het kind in het pleeggezin, gezag bij de ouders (Vrijwillige plaatsing). Kind in pleeggezin met ondertoezichtstelling (Maatregel). Kind in pleeggezin onder voogdij. Ulrike Lorent 38 Samenvatting pedagogie Psychosociale aspecten Uithuisplaatsing is voor ieder kind een ingrijpende gebeurtenis. Voor het kind geldt dat het wordt geplaatst in een situatie die het eigenlijk niet gewild heeft. Bovendien wordt de grondslag voor uithuisplaatsing gevormd door eerdere negatieve ervaringen. Hierdoor kan een loyaliteitsconflict ontstaan bij het kind. Door de uithuisplaatsing van hun kind kunnen ouders zich ook schuldig voelen. Achtergronden - Kenmerken van kinderen in de pleegzorg: De 5 belangrijkste plaatsingsronden in afnemende frequentie zijn (Niet alle pleegkinderen hebben problemen): Een onmachtige ouder. Conflicten in het gezin. Het plotseling afbreken van gezinsrelaties. Psychische problemen bij de ouder. Een verslaving bij de ouder. Kenmerken van pleeggezinnen: Qua samenstelling zijn pleeggezinnen in feite niets te onderscheiden van het doorsneegezin. De gemiddelde leeftijd van de pleegouders is ongeveer 40j. en het opleidingsniveau ligt wat hoger. Wat het opvoedingsfunctioneren betreft zijn de verschillen met het gemiddelde gezin in de samenleving groter. Pleegouders bieden meer ondersteuning. Pleegouders hechten meer waarden aan structuur, leefregels en gewoonten dan aan onafhankelijkheid. - Indicatie De indicatiestelling voor pleegzorg wordt geformuleerd door Bureau Jeugdzorg. Het acceptatiecriterium voor pleegzorg is ‘Pleegzorg ja, tenzij…’ Met tenzij wordt bedoeld dat er geen aanwijzingen mogen zijn dat het gedrag van het aspirant-pleegkind en/of de ouder gevaar oplevert voor het pleeggezin. In algemene zin komen kinderen niet voor pleegzorg in aanmerking als er sprake is van de volgende contra-indicaties: - Ernstig crimineel gedrag van het kind, waardoor de veiligheid van het pleeggezin in gevaar komt. Overmatig gebruik van alcohol en drugs. Extreem afwijkend gedrag. Buitensporig gedrag van de ouders waardoor de veiligheid van het pleeggezin in gevaar komt. Begeleiding en ondersteuning - - Plaatsing: Matching: Er wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de vraag wat voor soort pleeggezin een bepaald type pleegkind nodig heeft. Begeleiding van de pleeggezinnen & de kinderen: De pleegzorgbegeleider heeft regelmatig contact met de pleegouders. Tijdens die contacten kommen verschillende materiele en inhoudelijke aspecten aan bod. In ervaren pleeggezinnen waar er zich weinig problemen Ulrike Lorent 39 Samenvatting pedagogie voordoen kan de ondersteuning van de begeleider als consultatief/ondersteunend worden getypeerd. In minder ervaren pleeggezinnen, waarbij sprake is van onzekerheid of problemen met het pleegkind of de ouders, stelt de begeleider zich meer directief/adviserend op. Training van de aspirant-pleegouders: Er zijn 5 STAP-criteria: Openheid en duidelijkheid in het contact. Het delen van ouderschap. Kinderen helpen een positieve kijk op zichzelf te ontwikkelen. Kinderen helpen hun gedrag te veranderen zonder ze lichamelijk te straffen. Het inschatten van de uitwerking die het pleegouderschap op het eigen gezin heeft. Na afloop van het voorbereidingsprogramma bezoekt de screener in minimaal twee huisbezoeken het gezin om een interview af te nemen over o.a. de voorgeschiedenis van de pleegouders en de verwachtingen van het pleegouderschap. Netwerkgezinnen nemen niet deel aan het voorbereidingsprogramma. Effecten van de pleegzorg. - - Prognose en preventie - Belangrijke factoren voor de prognose van pleegzorgplaatsingen: Leeftijd. Hulpverleningsgeschiedenis. Gedragsproblemen. Coping. Sociale steun. Gezinsrelaties. Toestemming van de ouder. Contact ouder-kind. Hoofdstuk 6: Concreet: Pedagogische hulpverlening bij een gebrek aan vaardigheden Hoe leren kinderen (positief of negatief) gedrag aan of af? Kinderen leren door te imiteren (Dit doen vooral peuters en kleuters). Een kind leert door gedrag na te bootsen van mensen die voor hem belangrijk zijn. kinderen leren niet altijd van de ouders, maar soms ook door andere kinderen. Dit vinden ouders soms lastig. Ook leert het kind door het krijgen van informatie (Lagere schoolkinderen). Kinderen leren door uitleg die gegeven wordt of informatie die ze krijgen via t.v., boeken, enz. Een andere manier van leren is zelfevaluatie. Wat ze goed en niet goed hebben gedaan. Als laatste leren kinderen door wat volgt op gedrag (conditionering = bekrachtiging). Gedrag dat gevolgd wordt door een positief iets, zal er voor zorgen dat het gedrag meer gesteld worden. Als gedrag een negatief of onaangenaam gevolg heeft, is de kans groot dat dit gedrag minder zal voorkomen of wegblijven. In de praktijk is het zo dat negatief gedrag positieve gevolgen heeft, wat dit gedrag in stand zal houden of zelfs versterken. Aandacht voor een kind is een van de grootste beloningen. Ouders kunnen hun kinderen driftbuien aanleren doordat ze toegeven op de vraag van hun kind (Vb. snoepje). Dit doen ouders onbewust. Ouders willen een rustig kind waardoor ze toegeven en op deze Ulrike Lorent 40 Samenvatting pedagogie manier beloond worden. Maar ook het kind wordt beloond, hij krijgt nl. het snoepje wanneer hij een driftbui heeft. Een positief gezinsklimaat Aanmoedigingen uit de directe omgeving hebben een stimulerende invloed op kinderen. Door dagelijks positieve boodschappen te geven, kunnen ouders hun kinderen helpen zich goed in hun vel te voelen en een positief zelfwaardegevoel te ontwikkelen. Aanmoedigingen en aandacht voor positief gedrag dragen bij tot een aangename sfeer en een positief gezinsklimaat. Als kinderen al heel veel persoonlijke opmerkingen hebben gekregen, kunnen ze een negatief zelfbeeld ontwikkelen. Ze hebben daarom meer nood aan bevestiging door anderen.. Aanmoedigingen doe je als volgt: - Consequent zijn. Direct en vaak aanmoedigen. Oogcontact, glimlachten, non-verbaal/verbale manier om aan te moedigen. Specifieke aanmoedigingen, zeggen welk gedrag het goed gedaan heeft. Niet wachten op perfect gedrag, bevestig al de kleine stapjes die leiden tot het perfecte gedrag. Ook aanmoedigen in het bijzijn van anderen. Gewenst gedrag versterken Een beloning kan helpen om een kind te stimuleren. Het kan gebruikt worden om gedrag dat maar af en toe vertoond wordt te versterken. Een beloning moet iets zijn wat het kind leuk vindt, maar hoeft niet veel te kosten. Combineer altijd een materiële beloning met een sociale beloning - Een materiële beloning is tijdelijk. Na een tijdje is een compliment voldoende. Het beloningssysteem moet ook voldoende uitgelegd worden aan het kind, anders kan het kind afhankelijk worden van de beloning. Een beloning mag niet gereserveerd worden voor een uitzonderlijke prestatie. Het doelgedrag moet voldoende concreet zijn. Een beloning moet onmiddellijk volgen op het doelgedrag. Een uitgestelde beloning mag ook geen maanden op zich laten wachten (cognitief onvermogen van een zesjarig kind). Als je kind er niet in slaagt om op enkele onderdelen positief te scoren, dan is het nodig om het systeem te evalueren. Indien systeem ok is: consequent blijven en het kind blijven aanmoedigen! Welk gedrag belonen? - Gewenst gedrag dat al wel voorkomt, maar nog niet vaak genoeg. Gewenst gedrag dat nog niet voorkomt. Gedrag dat in de buurt van het gewenste gedrag komt. Mogelijke beloningssystemen - Spontane beloningen: zijn beloningen die ouders aan het kind geven zonder het kind hiervan op voorhand in te lichten. Ulrike Lorent 41 Samenvatting pedagogie - Geplande beloningen: zijn beloningen die volgen op bepaald gewenst gedrag. Soorten beloningssystemen: - Een materiële bekrachter Een sociale bekrachtiger Een activiteit bekrachtiger Een tussenbekrachtiger Altijd een beloning zijn voor de beleving van “het kind”. Aandachtspunten bij het belonen - Kies een gedrag dat haalbaar en realistisch is. Splits dit op in kleine stapjes. Bepaal het criterium (het huidige gemiddelde prestatieniveau). Bepaal een beloning. Maak een leuk en eenvoudig systeem (liefst samen). Bepaal het moment van invullen en geven van beloning. Hou beloningen en straffen strikt gescheiden! Stuur bij indien je kind de prestatie niet kan halen. Als een opdracht doorgevoerd wordt, beloon dan onmiddellijk. Indien het gedurende een zeker periode vlot: kies voor een moeilijker criterium of een ander gedrag. Valkuilen bij het belonen - Na gezeur het kind toch de beloning geven, omdat het kind bijna het gewenst gedrag vertoonde. De ouder laat kleine beloningen zoals een sticker of een stempel onbewaakt achter. Een beloning die niet onmiddellijk volgt op het gewenst gedrag, boet in aan effect. Systeem vergeten, heeft een zeer negatief effect op de motivatie. Hoe een beloningssysteem introduceren bij een kind? Beklemtoon bij het uitleggen van een beloningssysteem dat het kind al heel wat positief gedrag vertoont en concretiseer dit aangename gedrag. Bepaalde gedragingen moeten nog wat verder ingeoefend worden en daarom zal er met een systeem gewerkt worden. In overleg met het kind kan de ouders een beloningslijst samenstellen. De ouder overloopt met het kind de verschillende stapjes van het gewenste gedrag en bepaalt de criteria voor het krijgen van een beloning. Afspraken maken en grenzen trekken Negatief gedrag kan verminderd worden door het kind grenzen aan te reiken, afspraken te maken en regels af te spreken. Ongehoorzaamheid bij kinderen kan een uiting zijn van een gezonde drang naar zelfstandigheid en onafhankelijkheid. Weerstand die kinderen bieden is geen persoonlijke aanval op de ouders, het kind is grenzen aan het aftasten. Weerstand bieden is voor hen ook een manier om na te gaan of de opdracht iets eenmalig is of eerder een regel. Een consequente houding geeft het kind bovendien stabiliteit en zekerheid. Je moet ervoor zorgen dat je regels hebben die steeds gelden en Ulrike Lorent 42 Samenvatting pedagogie steeds gelijk blijven. Dit biedt kinderen stabiliteit en zekerheid, en neemt spanningen weg en rust toe. Belangrijke en minder belangrijke regels Belangrijke regels vragen een absoluut consequente houding. Bij de minder belangrijke regels kan al eens iets door de vingers worden gezien. Aandachtspunten bij grenzen trekken - - Voorwaarde: Duidelijke afspraken/opdrachten. Duidelijke afkeurende reactie bij regelovertreding/storend gedrag. In woorden. In lichaamstaal. Consequente reacties. Herhaal de afspraak/benoem het gewenste gedrag. Geen een aanmoediging als het ongewenst gedrag afneemt en het kind aanstalten maakt zich wenselijk te gedragen. Duidelijkheid in formuleringen - - Concreet taalgebruik “Bij oma gaat ge u gedragen hé.” “Stop ermee en ga spelen.” Expliciet uitdrukken van regels “Je bent aan het morsen.” “ Uw fiets staat buiten.” Selecteren - Geef een kind niet te veel opdrachten! Richtlijn : 10 Voorkom samengestelde opdrachten en te veel herhaling. Negeren en afleiden Negeren kan alleen maar voor licht storend gedrag zoals beginnen zeuren. Voorkomt dat licht ongewenst gedrag beloond/versterkt wordt. Essentieel dat gewenst gedrag dan extra aandacht krijgt. Negeren is: - Zeer krachtig Lijkt eenvoudig, is moeilijk Niet reageren! Eerst neemt gedrag toe Niet bij gevaarlijk gedrag Korte periode Daarna aandacht gewenst gedrag Ulrike Lorent 43 Samenvatting pedagogie Apart zetten/time-out Apart zetten betekent het kind even op een aparte plaats zetten zodat het stopt met het vervelende gedrag omdat er totaal geen aandacht meer opvolgt. Voordelen van het apart zetten - Een rustig antwoord op regelovertredend gedrag. Stopt storend gedrag. Biedt ouders én kind de tijd om af te koelen. Het gedrag en niet het kind wordt afgekeurd. Kind kans om gedrag te corrigeren zonder verlies van privilege. Aandachtspunten bij het apart zetten - Geef steeds vooraf een waarschuwing. Niet alleen dreigen, maar uitvoeren. Negeer het kind als het apart zit. Blijf kalm/neutraal bij het apart zetten. Wees er op voorbereid dat het kind de ouder zal uittesten. Time-out: Leerfase - Zoeken naar een neutrale, rustige plek. Kies gedrag. Eventueel oefenen: weerstand, tijd nemen. Time-out: Gebruikersfase - Waarschuwing en ultimatum. Niet dreigen, maar doen. Onmiddellijk en telkens. Uitleg: één zin (wat fout, waarom in TO wat wenselijk). Korte tijd tot gedrag rustig is , min/levensjaar. Zelf kalm en neutraal blijven (geen wraak). Belonen gewenst gedrag. Voorbereiden op testgedrag kind. Straffen Straffen is het toedienen van iets onaangenaams of het wegnemen van iets aangenaams, als reactie op een ongewenst gedrag, met als doel dat ongewenste gedrag te doen ophouden of verminderen. Nadelen van straffen - Ouder-kindrelatie onder druk. (Faal)Angst bij het kind. Ouder geeft het slechte voorbeeld. Stiekem en gepland ongewenst gedrag stijgt. Kind leert geen gewenst gedrag. Ulrike Lorent 44 Samenvatting pedagogie - Ongewenst gedrag krijgt aandacht. Straffen uit machteloosheid Om de nadelen zo beperkt mogelijk te houden, straffen ouders best zo goed en efficiënt mogelijk, zodat ze het zo weinig mogelijk hoeven te doen. Noodzaak en voorwaarden van straffen Straffen zijn vooral op korte termijn effectief. Het ongewenste gedrag zal in de toekomst misschien nog wel voorkomen, maar hoedt nu wel op. - Voorwaarden van een goede straf: Duidelijkheid en waarschuwingen op voorhand. Betekenis van straf. Consequent optreden. Realistische straf. Milde straf. Snel straffen (in de zin van onmiddellijk na het ongewenste gedrag). Vergeving (aanmoediging). Ulrike Lorent 45