sociaal-emotioneel Bevorderen van autonomie bij jonge kinderen Autonomie: de leerkracht doet ertoe! Jonge kinderen zijn in staat om autonoom te handelen en kunnen met gerichte begeleiding een groei in hun autonomie doormaken. Hoe kun je daarin als leerkracht het verschil maken? En hoe kun je ontwikkeling in autonomie vaststellen? Naomi van Prooijen studeerde in 2012 af op de Pabo van de Christelijke Hogeschool Ede. Zij is nu leerkracht in de groepen 1 en 6 van basisschool het Baken in Veenendaal Jan Kaldeway werkt als docent Pedagogiek en Onderzoeksvaardigheden aan de Christelijke Hogeschool Ede A utonomie ontwikkelen bij kinderen wordt steeds belangrijker. In onze huidige ‘netwerksamenleving’ gaat het er in toenemende mate om dat je in complexe situaties zelf keuzes weet te maken, in afstemming met je omgeving. Dat je oudere kinderen hierin kunt ondersteunen, is vanzelfsprekend. Maar kun je ook bij jonge kleuters al invloed uitoefenen op hun autonomie? Kun je daarin als leerkracht het verschil maken? Lukt dit bij alle kinderen of zouden kinderen hier aanleg voor moeten hebben? En hoe kun je ontwikkeling in autonomie vaststellen? Deze vragen stonden centraal in een onderzoek tijdens de eindstage als Leraar In Opleiding. De resultaten waren verrassend. Ruimte voor eigen keuzes Nadat al enkele weken consequent aandacht besteed was aan de autonomie van de leerlingen, deed zich tijdens het onderzoek het volgende voorval voor: Aan het einde van de ochtend pakken de kinderen zelf hun jassen en trekken deze aan. Ik help de kinderen vaak met het dichtdoen van de jassen, ritsen et cetera. Deze ochtend liep ik even de klas uit, terwijl de kinderen hun jassen pakten en aantrokken. Toen ik in de klas terugkwam, bleef ik even staan bij de deur. Ik zag een rij met kinderen staan, die elkaar hielpen met het dichtdoen van de jassen. Zelf had ik er nog nooit aan gedacht om andere kinderen in te schakelen bij het helpen dichtdoen van de jassen. De kinderen kwamen echt zelf met dit initiatief. Toen ik de klas binnen kwam, zag ik de kinderen vragend kijken. Ze wilden toch even de bevestiging of ik dit wel goed vond. Ik complimenteerde de kinderen direct met dit goede idee om elkaar te hel16 HJK januari 2014 pen. Op dit moment bedacht ik dat ik als leerkracht zelfs van deze jonge kinderen nog kan leren. Ik was zeker verbaasd dat de kinderen in mijn klas dit autonome gedrag vertoonden. Het gaat in deze situatie om jonge kleuters, namelijk de instromers in groep 1. Dat kinderen elkaar helpen is hierbij niet het bijzondere gegeven, maar wel dat ze zonder hiervoor geïnstrueerd te zijn, zelf met dit initiatief kwamen. Het was het resultaat van experimenteren met ruimte voor de kinderen in het maken van eigen keuzes. Op een onverwacht moment bleken ze nu ook deze ruimte voor eigen initiatief te benutten. Het onderwerp autonomie stond centraal in het afstudeeronderzoek tijdens deze stage. Meer specifiek ging het om de vragen: Vindt er, als je consequent op autonomie gericht bent, ook echt een groei in de autonomie plaats en op wat voor manier kun je die groei vaststellen? Betekenis van autonomie Het begrip autonomie komt uit de theorie van de basisbehoeften van de Amerikaanse motivatieonderzoekers Ryan en Deci (2000). Zij introduceerden de ‘basale menselijke behoeften aan autonomie, competentie en verbondenheid’. Luc Stevens heeft bijgedragen aan de verspreiding van deze theorie in Nederland. Het hier besproken afstudeeronderzoek is toegespitst op de basisbehoefte autonomie. In de theorie van Deci en Ryan heeft autonomie de betekenis van ‘zelfbepaling’. Het tegenoverge- • Tom van Limpt Fotografie In hoeverre zijn jonge kinderen in staat om autonoom te handelen? stelde begrip, ‘heteronomie’, betekent beheer van buitenaf. We spreken van zelfbepaling wanneer iemand het gevoel heeft dat hij zijn handelingen echt zelf kiest, wanneer hij zijn handelingen voortdurend bekrachtigt en ondersteunt, en wanneer hij tijdens zijn handelen een grote psychologische vrijheid ervaart, dat wil zeggen: een hoge graad van flexibiliteit en weinig of geen druk van buitenaf (Verbeeck, 2010). In het onderzoek naar de ontwikkeling in autonomie is op twee manieren gewerkt: door vrije observaties van het gedrag van de kinderen en door gestructureerde observatie met behulp van het Ontwikkelingsvolgmodel (OVM) van Memelink. Vrije observaties Vanaf het begin van het onderzoek ging het erom kinderen zelf keuzes te laten maken. Toen de kinderen nog maar net op school zaten, was te merken dat deze stap nog best wel groot voor hen was. Door de kinderen de bevestiging te geven die zij nodig hadden, was te merken dat zij met meer zelfvertrouwen keuzes daadwerkelijk konden maken. Het viel op dat de kinderen niet meer of nauwelijks om bevestiging vroegen. Uit het onderzoek: Per week zijn er twee verplichte activiteiten die de kinderen moeten uitvoeren. Aan het begin van mijn onderzoek waren de kinderen nog niet in staat om op een goede wijze te plannen. Later begonnen de kinderen de gevolgen in te zien van hun keuzes. Ik, als leerkracht, liet ze dit ook inzien. Juf: ‘Als je vandaag niet inplant om te werken, moet je bij de andere juf twee keer werken. Wat wil jij?’ Leerling: ‘Ik wil vandaag liever spelen en bij juf J. werken.’ Ik als leerkracht vond dit prima. Deze leerling had op dat moment meer behoefte aan spelen, maar wist wel wat hiervan de consequentie was, namelijk bij de andere juf werken. De week die daarop volgde, plande deze leerling toch anders in. Hij zag het toch niet zitten om bij de andere juf zo veel te moeten werken. Doordat deze leerling zelf de keuze heeft kunnen maken, afgezien van de vraag of deze juist of onjuist was, weet hij nu hoe hij het wel wil. Toen de kinderen nog maar net op school waren, kwam er nog vrij weinig uit henzelf. Dit was te verwachten, omdat deze kinderen nog erg moesten >> HJK januari 2014 17 wennen. Gedurende het onderzoek werd geprobeerd de eigen inbreng van de kinderen steeds meer uit te lokken. Dit gebeurde door de kinderen te betrekken bij het onderwijs en hen vragen en ‘problemen’ voor te leggen. Hiermee werden de kinderen gestimuleerd tot het bedenken van eigen oplossingen, initiatieven, eigen inbreng en eigen mening. Dit gebeurde door vragen voor te leggen als: Waar zullen we de bloemwinkel opzetten in de klas? Wat hebben we daarvoor nodig? Aan het einde van het onderzoek lieten de observaties een duidelijke ontwikkeling zien op het gebied van initiatief tonen en eigen inbreng van kinderen. De kinderen raakten gewend om met de leerkracht mee te denken over het opzetten van thema’s en te zoeken naar oplossingen. Omdat het om instromers gaat die sowieso moeten wennen, is het de vraag of deze ontwikkeling sterker is dan normaal verwacht zou mogen worden. Hierop komen we later terug. Als leerkracht kun je op professionele wijze ruimte bieden voor autonomie in de klas De kinderen in de klas hebben gewerkt met het thema Lente. Verschillende aspecten zijn aan bod gekomen, zo ook het maken van jonge dieren. De kinderen krijgen elke ochtend de gelegenheid om aan deze activiteiten te werken. De middag is bedoeld voor ‘vrij spelen en werken’. Op deze momenten wil ik als leerkracht de kinderen de gelegenheid geven voor de uitvoering van de eigen inbreng en initiatieven van kinderen. Tijdens mijn onderzoek stelde ik de kinderen vaak voor, dat zij ook zelf een activiteit mochten bedenken. Zo ook deze middag: Leerling: ‘Juf! Ik en J. hebben een ideetje.’ Juf: ‘Ik ben benieuwd, vertel maar.’ Leerling: ‘Wij willen graag een wei maken voor de schaapjes, net als in het liedje.’ De kinderen hadden die ochtend een liedje geleerd over schapen in de wei. Juf: ‘Hoe willen jullie dat dan gaan maken en wat hebben jullie daarvoor nodig?’ Leerling: ‘Kurken! Net als die van de poten van de schaapjes.’ Toen ik instemde met dit idee , zag ik de kinderen glunderen. Met veel enthousiasme gingen deze twee leerlingen aan het werk. Er werd druk met elkaar overlegd hoe de wei gemaakt moest worden. Ze hadden de juf niet meer nodig. En dat was nu net het doel van mijn onderzoek. Deze en andere observaties lieten in de autonomieontwikkeling het volgende zien: •De kinderen nemen initiatieven tot het kiezen van allerlei activiteiten. •De kinderen bedenken verschillende mogelijkheden en verwoorden deze. •De kinderen plannen op eenvoudige wijze. •De kinderen herkennen kleine problemen en bedenken oplossingen. •De kinderen gebruiken eigen voorkennis of ervaringen om problemen op te lossen. • Naomi van Prooijen De bij het onderzoek betrokken onderbouwcoördinator observeert in de stagegroep, maar kan de groep ook vergelijken met de andere groepen 1. Zij concludeerde: ‘De kinderen in deze groep zijn al heel ver op het gebied van autonomie, als je kijkt naar hun leeftijd. Ze zijn al erg zelfstandig en voelen zich autonoom genoeg om eigen keuzes te maken en initiatief te tonen. Als ik deze groep vergelijk met een andere groep 1 bij ons op school, dan zijn deze kinderen verder in hun ontwikkeling op dit gebied.’ Op eigen initiatief maken twee leerlingen met behulp van kurken een wei voor de schapen 18 HJK januari 2014 De eigen observaties en die van de onderbouwcoördinator maakten duidelijk dat het om meer ging dan om het wennen van de kinderen aan de school. Hierbij ging het overigens niet om een systematische vergelijking. Deze zou wenselijk zijn om tot een nauwkeuriger en objectiever oordeel te kunnen komen. Wel werd verdere ondersteuning voor de conclusie gevonden in de gestructureerde observaties. Zo bied je ruimte voor autonomie in de klas: • • • • • • • • • • Laat zien dat jij het risico wilt nemen een nog (deels) onbekende taak aan te pakken. Geef aan dat fouten kansen zijn om te leren. Bemoedig kinderen om zelf nieuwe taken aan te pakken. Bespreek samen hoe de taak aangepakt kan worden. Bespreek met de kinderen wat ze allemaal al wel kunnen. Reageer positief als de kinderen actief aan de slag gaan. Stimuleer om eerst rustig te kijken, te denken en dan pas te doen. Kunnen de kinderen zichzelf controleren – vraag of stimuleer dat. Laat het kind zien dát het geleerd heeft (beginsituatie en eindresultaat). Laat het kind voelen dat dit zijn eigen prestatie is. Meetgegevens Voor de gestructureerde observaties werden de onderdelen uit het OVM van Memelink gebruikt die specifiek op autonomie betrekking hebben (Louwe, 2012). Voor de leeftijden drie tot en met vijf jaar zijn de normcategorieën: 3. Het eigen initiatief wordt vooral uitgelokt door de omgeving. 3½.Komt zelf tot een eenvoudige activiteit, zo nodig met steun van de volwassene. 4. Kiest zelf een enkelvoudige activiteit en voert deze zelfstandig uit. 4½.Voert een eenvoudig aangeboden activiteit zelfstandig uit en vraagt daarbij alleen hulp als het nodig is. 5. Voert zelfgekozen en in deeltaken aangeboden complexe activiteiten zelfstandig uit. De observaties werden uitgevoerd door de stageleerkracht én door de duo-collega bij acht leerlingen die vanaf het begin van het onderzoek in de groep zaten. Bij elk van de leerlingen vond een voormeting plaats en na zesenhalve week een nameting. Bij de beginobservatie zaten de kinderen gemiddeld op de norm van vier jaar. Bij de eindobservatie zou een natuurlijke groei in autonomie van zesenhalve week verwacht mogen worden, maar bleek de gemiddelde score te liggen op vierenhalf jaar, ongeveer vierenhalve maand boven de normscore van dat moment. Ook vijf leerlingen die bij de start onder de normscore van hun leeftijd scoorden, zaten daar bij de eindscore ruim boven. Autonoom handelen Uit het onderzoek is gebleken dat jonge kinderen in staat zijn autonoom te handelen en met gerichte begeleiding een groei in hun autonomie doormaken. Vergeleken met de andere groep 1 kunnen de kinderen in de onderzochte klas al erg veel op het gebied van autonomie en dat terwijl deze kinderen minimaal een half jaar jonger zijn. Bovendien scoren de kinderen na de interventie op de ontwikkelingslijn van het OVM hoger dan de scores die het OVM zelf aangeeft voor deze leeftijd van de kinderen. We beschouwen dit onderzoek als een verkennend onderzoek, waarvan de resultaten in de verwachte richting wijzen. Voor een sterkere onderbouwing van de conclusie zou een meer systematische vergelijking nodig zijn met de andere groep 1. Hierboven staat een kijkwijzer. Met behulp van deze stappen kun je kinderen in de klas begeleiden naar meer autonomie. Zo kun je als leerkracht op professionele wijze ruimte bieden voor autonomie in de klas. Leestips • Dijkstra, R., Meer, N.v.d., Treffers, K. & Hagen, M.v.d. (2000). Adaptief onderwijs in een lerende school. Utrecht: APS. • Grift, B. v. d. (2010). Kinderkoppie. Amsterdam: SWP. • Hofstede, M. (2010). Kind als regisseur van zijn eigen leerproces: hoe kan ik leerlingen zelf verantwoordelijk maken voor hun eigen leerproces? Fontys Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg: Masterthesis. Literatuur • Louwe, J. J. (red.) (2012). Het OntwikkelingsVolgModel. Verantwoording en achtergrondinformatie. Amersfoort: Agiel. • Ryan, R. &. Deci, L.E. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American Psychologist, 55, 68-78. • Verbeeck, K. (2010). Op eigen vleugels. Autonomie voor kinderen in het basisonderwijs. ‘s-Hertogenbosch: KPC groep. HJK januari 2014 19