MARE GERMANICUM NOORDZEE 1 ©Posterheide Brabant, Helmond 2 ©Posterheide Brabant, Helmond MARE GERMANICUM-NOORDZEE De talrijke historische verkeers- en handelsroutes in de wereld staan tegenwoordig in het centrum van de belangstelling: de zijderoute, de wierookroute, pelgrimsroutes, barnsteenroute of de zeeroutes van de VOC. Via deze routes hebben zich niet alleen personen verplaatst of zijn goederen naar andere gebieden verhandeld, maar zijn ook ideeën, religies, culturele erfenis of artistieke vormen verhuisd. In veel gevallen betekende het zelfs nieuwe religieuze of culturele verbindingen van regio’s of landen. De rol van de Noordzee als transporteur van goederen, personen, religies en culturen wordt daarbij vaak te weinig belicht. Dankzij de Noordzee zijn culturen in NoordEuropa ontstaan, heeft handel voor golven van welvaart gezorgd en hebben religies een plek verworven. Regelmatig wisselden de landen aan de Noordzee elkaar als zeemacht af, met politieke, culturele en religieuze consequenties voor de gehele regio. De geschiedenis en cultuur van Noord-Europa heeft veel te danken aan de Noordzee. In de loop van de geschiedenis zijn veel namen gebruikt voor de Noordzee. Eén van de vroegste gedocumenteerde namen was die van Plinius, ‘Septentrionalis Oceanus’ of ‘Noordelijke Oceaan’. De Kelten die aan de kusten van de Noordzee woonden, noemden hem ‘Morimaru’ of ‘Dode Zee’. Deze naam werd door de Germaanse volkeren overgenomen, ‘Morimarusa’. Waarschijnlijk ontstond deze naam vanwege het stilstaand water dat ontstaat wanneer vers water boven een laag zout water ligt. Tot in de middeleeuwen bestonden namen die op hetzelfde fenomeen duiden: ‘mere giliberōt’, ‘lebermer’, ‘libersee’. Andere gebruikelijke namen waren de Latijnse begrippen ‘Mare Frisicum’, ‘Oceanum’ of ‘Mare Germanicum’. De naam ‘North Sea’ kwam waarschijnlijk in het Engels via het Nederlandse ‘Noordzee’. Lange tijd werden in het Engels echter de namen ‘German Sea’ en ‘German Ocean’ gebruikt. 3 ©Posterheide Brabant, Helmond Rond 20.000 v. Chr. was Noord-Europa grotendeels bedekt met ijs. Dat gold ook voor Ijsland en Engeland behalve het zuidelijk deel. Engeland was niet meer dan een schiereiland van Europa, met in het zuiden een poolwoestijn. Ook het areaal van de Noordzee was een poolwoestijn, een droog steppegebied dat Jutland met Engeland verbond. De rivier de Thames was een kleine rivier die in het zuiden van het Noordzeebekken samenstroomde met de Rijn. De gebieden rondom het Noordzeebassin waren bijna geheel ontvolkt. Op het einde van de laatste IJstijd, zo rond 14.000 v. Chr., kwamen mensen weer terug naar de regio van Ierland/Engeland. Door het stijgend water raakte Ierland gescheiden van Engeland. Rond 5600 v. Chr. raakte Engeland gescheiden van continentaal Europa door de stijging van het zeewater. De landmassa Doggerland verbond Engeland met het vasteland van Europa. Tot aan ca. 5000 v. Chr. bleef het bestaan als een eiland, de Doggersbank, om vervolgens ook te verdwijnen onder de stijgende zeespiegel. De Noordzee was vanaf nu een feit! Bronstijd Tijdens het 3de millennium verspreidde zich vanuit de Balkan de bronsgiettechniek langzaam over grote delen van het continent van Europa. In Engeland begon deze periode ca. 2500 v. Chr., in delen van Scandinavië pas vanaf ca. 2000 v. Chr. Veel bronzen voorwerpen werden vanuit het oosten van Europa geïmporteerd. Over grote delen van Europa verspreidde zich in de vroege Bronstijd de zog. Klokbeker-cultuur. Het betreft een culturele revolutie op velerlei terrein, van aardewerk tot metaalbewerking of culturele, religieuze en ideologische ideeën. Via het Kanaal en de Noordzee kwam deze cultuur ook in Engeland. Voor het eerst ontstonden culturele contacten op ongekende schaal in het Atlantische en westelijke deel van Europa. De latere bouwfases van Stonehenge dateren uit deze tijd. Hier is in ieder geval aangetoond dat er nieuwkomers van het vasteland woonden, met name afkomstig uit het huidige Zwitserland. verspreidingskaart Klokbekercultuur 4 ©Posterheide Brabant, Helmond Er bestaat een discusssie onder archeologen of de Klokbekercultuur een ras of volk betrof dat van het continent en masse emigreerde naar Engeland en Ierland óf dat een nieuwe golf van producten, vormen en levensstijl zich verspreidde over de bestaande inwoners. Met de Klokbekercultuur werd de bronstechniek verspreid. Engeland beschikte over grote reserves tin in Cornwall en Devon. Door de exploitatie van tinmijnen ontstond rond 1600 v. Chr. een enorme handel van tin uit Engeland naar het Europese continent. De Scandinavische volkeren raakten betrekkelijk laat door handel bekend met de Bronstijd. De metalen werden geïmporteerd, vooral uit Centraal-Europa, maar lokaal bewerkt. Duizenden rotsreliëfs uit deze periode laten voorstellingen van schepen zien hetgeen duidt op het feit dat schepen en zeevaart een belangrijke rol in deze cultuur speelde. In Engeland zijn recentelijk ook zeevaardige schepen uit de Bronstijd gevonden. Tanumshede, rotsreliëf uit Brosntijd De zog. Atlantische Bronstijd wordt gekenmerkt door een economische en culturele uitwisseling die leidde tot een grote mate van culturele gelijkheid in de kuststreken van Portugal tot aan de Noordzee. Er bestonden handelscontacten van Zweden en Denemarken tot in de Meditterane wereld. De belangrijkste productiecentra van brons waren Engeland, Ierland, noordwest-Frankrijk en het westen van het Iberisch schiereiland. Veel vondsten en sites uit de Bronstijd duiden op een sterke zonnecultus. Getuigenissen reiken van Stonehenge en Avebury in England tot Carnac in Bretagne of de zonnewagen van Trundhol en de Nebra-schijf uit Saksen-Anhalt. Trundhol, zonnewagen 5 ©Posterheide Brabant, Helmond De Keltische periode Onder Kelten wordt een verzameling van volkeren en stammen verstaan die in het 1e millennium v. Chr. en de eeuwen erna een Keltische taal spraken. Het is dus in eerste instantie een taalkundig begrip. Een Kelt was een spreker van een Keltische taal. In klassieke bronnen werden de volkeren die nu collectief worden benoemd als Kelten ook vermeld als ‘Galli’of ‘Galatae’. Deze benamingen werden door auteurs uit de 1e eeuw v. Chr. gezien als synoniemen voor het Griekse ‘Keltoi’ en het Latijnse ‘Celtae’. Waarschijnlijk is de naamgeving ‘Kelt’ afkomstig van de Griekse historici Hecataeus van Milete en Herodotus in de 5de eeuw v. Chr. Volgens één theorie ontstond de gemeenschappelijke oorsprong van de Keltische talen, het Proto-Keltisch, in de Urnenveld-cultuur van Centraal-Europa tijdens de Late Bronstijd. Het eerste volk dat cultureel als Keltisch wordt aangeduid, is waarschijnlijk dat van de Hallstatt cultuur (ca. 800-450 v. Chr.) in Centraal Europa. Tijdens de La Tène periode vanaf ca. 450 v. Chr. zou de Keltische cultuur zich verspreid hebben door contacten of migratie naar de Britse eilanden, Frankrijk, België en Nederland, maar ook naar het oosten tot in Turkije en het zuiden tot in Spanje en Italië. Verspreiding Kelten over Europa 1: Oorsprongsgebied ten noorden van de Alpen L: La Tène H: Hallstatt 2: Grootste verspreiding in ongeveer 400 v.Chr. B: Britse eilanden G: Galatië in Klein-Azië I: Iberisch schiereiland Tijdens de Keltische periode verspreidde zich de bewerking en productie van ijzer in Europa. Metaalbewerking stond bij de Kelten op een zeer hoog niveau. Grieken en Romeinen waren er vol lof over. Kunstig zijn de gouden siervoorwerpen, zoals de sierband van een drinkhoorn uit een graf in Eigenbilzen of de gouden gevlochten halssieraden, torques. In de Maasstreek zijn talloze Keltische munten gevonden, wat duidt op een intensieve handel in deze streken. Door contacten over zee hebben de Kelten van het Europese continent langzaam de inheemse stammen in Engeland met hun cultuur beïnvloed en omgevormd. Er is daar dus geen Keltische invasie geweest, maar een langzame aanpassing aan de Keltische 6 ©Posterheide Brabant, Helmond cultuur. In Zuid-Engeland zouden op het einde van de La Tène tijd elites van Gallische stammen als de Belgae zich gevestigd kunnen hebben. Handelsrelaties voorzagen Engeland van talloze voorbeelden van vakmanschap van het vasteland. Zwaarden werden geïmporteerd, gekopieerd en verbeterd. Voorwerpen van de Hallstatt en La Tène cultuur kwamen ook in Engeland terecht. De vroege Keltische kunst, ca. 500-150 v. Chr.), werd in verschillende regionale centra in Europa geproduceerd die intensieve contacten met elkaar hadden. Zo ontstonden contacten vanuit Centraal-Europa met de gebieden aan de Noordzee en de Atlantische Oceaan. Engeland en Ierland maakten deel uit van deze contacten door Europa. Bronzen en ijzeren objecten zijn er versierd met planten-en dierenvormen die verwant zijn aan die in Centraal-Europa. Naarmate de Romeinse macht echter dominanter werd rond de Middellandse Zee, nam de betekenis van deze gecompliceerde Keltische kunstvormen daar af, terwijl in Engeland en Ierland een bloeiperiode werd ingezet. Battersea schild, detail. Ca. 350 v. Chr. Handel in de Late Ijzertijd Vanaf het einde van de 2e eeuw v. Chr. was het zuiden van Engeland indirect verbonden met Romeinse handelsnetwerken via Bretagne en de Atlantische zeeroutes naar zuidwest Frankrijk. Hengistbury Head in Dorset was de belangrijkste handelsplaats; hier zijn grote hoeveelheden wijnamforen uit Italië gevonden. In het zuidoosten van Engeland blijken intensieve contacten met de Belgische stammen uit Noord-Frankrijk door de vondsten van grote aantallen geïmporteerde gouden munten. Een recente theorie stelt dat de door antieke historici gemelde emigratie van Belgische stammen naar Engeland ontstond uit een soort politiek en sociaal beschermheerschap van de Belgae in ruil voor steun van de Britse stammen in de oorlog met de Romeinen. 7 ©Posterheide Brabant, Helmond Engeland en Caesar Engeland was in de klassieke wereld bekend als het land van tin. De kust was onderzocht door de Griekse geograaf Pytheas in de 4de eeuw v. Chr. en wellicht eerder door de Carthager Himilco in de 5de eeuw v. Chr. Voor verreweg de meeste Romeinen was het echter een geheimzinnig land voorbij de ‘Oceaan’ gelegen, aan de rand van de wereld. Sommige Romeinse auteurs beweerden zelfs dat het niet bestond. Commerciële contacten tussen Engeland en het continent waren sterk gegroeid sinds de Romeinse verovering van Gallia Transalpina in 124 v. Chr. Caesar begon in 58 v. Chr. met de verovering van Gallië. De campagne leidde verrassend snel tot resultaat. Caesar was van mening dat de Britse stammen, in het zuiden grotendeels Keltisch, de campagnes op het vasteland tegen de Romeinen hadden gesteund. Enerzijds door de aanwezigheid en steun van Belgae in het zuiden van Engeland, anderzijds door de steun van de Veneti die hun belangrijke positie in de zeehandel tussen het vasteland en Engeland niet wilden verliezen. Het is echter niet uitgesloten dat Caesar ook onderzoek wilde plegen naar de aanwezigheid van minerale bronnen en de mogelijkheid voor commerciële activiteiten. Tweemaal viel Caesar Engeland binnen. Beide invasies bleven zonder werkelijke gevolgen. De eerste vond plaats in 55 v. Chr., maar was slechts een verkenningsexpeditie van de zuidkust. In 54 v. Chr. landde Caesar met een grote vloot in de buurt van Dover. Inmiddels hadden de Britse stammen zich verenigd onder één leider, Cassivellaunus, de koning van de Catuvellauni. De koning leed een nederlaag bij Canterbury, waarna Caesar de Thames overstak en de ‘hoofdstad’ van Cassivellaunus innam. Omdat intussen de grote Gallische opstand onder Vercingetorix was losgebarsten, kwam men tot een vergelijk. In naam onderwierpen zich enkele stammen. Britse gijzelaars werden overgeleverd aan de Romeinen, waarna Caesar zich terugtrok. Na de verovering van Gallië door Caesar, nam de handel van het vasteland met Engeland gestaag toe. Mogelijk werd dit bevorderd door politieke banden en relaties van de Romeinse wereld met clientenkoningen in Engeland. In talrijke gevonden voorwerpen valt een romanisering van vormen te bespeuren, wellicht een statussymbool. Tabula Peutingeriana, Engeland De poging om de noordgrens van het Romeinse rijk uit te breiden tot de Elbe werd voor keizer Augustus geen succes. Systematisch verzet in Midden-Duitsland leidde tot de verpletterende nederlaag in 9 na Chr. in het Teutoburgerwoud. Ten noorden van de 8 ©Posterheide Brabant, Helmond Romeinse limes bestonden alleen handelsrelaties tussen Romeinen en Scandinaviërs, vooral met de Juten in Denemarken. Een deel van de Deense krijgersaristocratie diende in het Romeinse leger. In Scandinavië is op diverse plaatsen Romeins wapentuig gevonden, wat kan duiden op vorming van status door middel van Romeinse identiteit. Misschien zijn twee Romeinse zilveren bekers uit een graf in Hoby, Denemarken, oorlogsbuit uit de Varusslag in 9 na Chr. Romeinse verovering van Engeland Sinds de mislukte invallen van Caesar bereidde Augustus drie invallen in Engeland voor, in 34, 27 en 25 v. Chr. Alle drie werden voortijdig afgeblazen. In 40 na Chr.bereidde Caligula een campagne tegen de Britten voor. Volgens Suetonius bracht hij de troepen samen aan de continentale zijde van het Kanaal …en gaf ze opdracht om zeeschelpen te verzamelen! Onder keizer Claudius vond in 43 een invasie plaats met vier Romeinse legioenen, officieel om een verbannen koning van de Atribates, Verica, in zijn macht te herstellen. Elf stammen in het zuidwesten van Engeland gaven zich over aan Claudius en de Romeinen vestigden hun nieuwe hoofdstad in Colchester. Vespasianus was aanvoerder van Legio II Augusta en veroverde het zuidwesten tot aan Exeter. De volgende stap was de verovering van Wales die werd gehinderd door de opstand van Baudica in 60. De stam van de Silures werd er pas in 76 verslagen. Intussen 9 ©Posterheide Brabant, Helmond werd het noorden veroverd, tot aan York. In 78 werd Gnaeus Julius Agricola de nieuwe gouverneur, de schoonvader van Tacitus. Militaire operaties Agricola Agricola versloeg de stam van de Ordovices in het noorden van Wales. Vervolgens rukte hij op tegen de Brigantes in Noord-Engeland en de Selgovae aan de zuidkust van Schotland. Van 79 tot 84 veroverde hij grote delen van Schotland en voer zelfs langs de oost- en noordkust van Schotland en won een beroemde slag van Mons Graupius. Hij bouwde er een netwerk van wegen en forten. In 84 werd Agricola door keizer Domitianus naar Rome teruggehaald. Uiteindelijk werden de Romeinen gedwongen om hun bezetting terug te trekken tot daar waar rond 122 de Hadrian’s Wall werd gebouwd. In 142 werd een nieuwe muur, de Antonine Wall, meer naar het noorden aangelegd, maar na korte tijd weer verlaten. Romeinse troepen zouden echter diverse malen tot ver in Schotland doordringen. De bekendste is die van 209, toen keizer Septimius Severus ten strijde trok tegen de Caledonische Confederatie, Pictische stammen in het noorden. Septimius Severus stierf in York tijdens het plannen van nieuwe vijandigheden tegen de Picten. Als onderdeel van de hervormingen van Diocletianus werden op het einde van de 3de eeuw de Britse provincies georganiseerd als een diocees onder het bewind van de prefectuur van Gallia in Trier. Constantinus Chlorus vertrok in 306 naar Engeland om het noorden binnen te vallen. In hetzelfde jaar stierf hij in York met zijn zoon Constantinus I aan zijn zijde. De laatste gebruikte Engeland als springplank voor zijn mars naar de troon. 10 ©Posterheide Brabant, Helmond In de Romeinse keizertijd stond Engeland direct onder de controle van de keizer. Het feitelijke bestuur was in handen van gouverneurs die leden van de Senaat waren en consul waren geweest. Colchester was waarschijnlijk de eerste hoofdstad van Romeins Britannia, maar werd snel voorbijgestreefd door Londen met zijn sterke handelsbetrekkingen. De Romeinen bouwden een indrukwekkend en uitgebreid wegennet in Engeland. Het zou nog eeuwenlang in gebruik blijven, in sommige voorbeelden tot vandaag de dag. Daarnaast legden zij watervoorzieningen aan en bijvoorbeeld riolering. Zeer zichtbaar was de Romeinse anwezigheid in de aanleg van een groot aantal nieuwe steden. Steden als Bath, Canterbury, Chichester, Dorchester, Exeter, Lincoln, Londen en Winchester is slechts een selectie. Colchester, reconstructie Een aantal steden werd aangelegd volgens het Romeinse schaakbordpatroon, Romeinse infrastructuur was zichtbaar in publieke gebouwen als theater, amfitheater, bestuursgebouwen, Romeinse bouwstijlen en beeldhouwkunst, etc. In de religie herkent men de typisch Romeinse aanpak van acculturatie: inheemse religies opnemen in de Romeinse, inheemse goden romaniseren, maar enkele extreme gebruiken verbieden. Zo werd de Keltische priesterkaste van de druïden door keizer Claudius verboden. Inheemse goden als Epona, Coventina of Ancasta werden geromaniseerd. De keizercultus vond op veel locaties plaats. Oriëntaalse religies zoals de Mithrascultus werden populair, wellicht bevorderd door de talloze allochtone soldaten in de permanente legioenen in Engeland. Er zijn diverse Mithras-heiligdommen gevonden, bijv. In Londen of bij de Hadrian’s Wall in het noorden. Hadrian’s Wall 11 ©Posterheide Brabant, Helmond Engeland werd tot in de laatromeinse tijd geconfronteerd met een grote militaire aanwezigheid. Het meest duidelijk zichtbaar was dit in het noorden bij de Hadrian’s Wall, waar zo’n 20.000 soldaten waren gelegerd. Over een afstand van 117 kilometer was een zeer uitgebreid complex van legioenskampen en kleinere forten aangelegd. Uiteraard heeft de aanwezigheid van zoveel soldaten geleid tot een snelle romanisering van de streek. Voor de Romeinen was mijnbouw één van de meest profijtelijke economische activiteiten in Engeland. Engeland was rijk aan delfstoffen als goud, zilver, ijzer, tin en lood. In 49 na Chr. waren de loodmijnen in Mendip, Derbyshire, Yorkshire en Wales volop in bedrijf. In 70 na Chr. produceerde Engeland meer lood dan Hispania als de leidende producent. De goudmijnen van Brittannië waren gelegen in Wales in Dolaucothi. De lijst van ijzermijnen in Romeins Brittannië telt 33 locaties. Zilver werd op grote schaal gewonnen, het belangrijkste metaal voor Romeinse munten. De handel van Britannia naar het continent in de Romeinse tijd vond voornamelijk plaats via het zuiden van de Noordzee en het Kanaal (Straat van Dover). De belangrijkste Romeinse havens waren Londen en Richborough, de belangrijkste continentale havens die van Boulogne, daarnaast Domburg en Colijnsplaat aan de monding van de Schelde. De vele altaren gevonden bij Domburg wijzen op een intensief handelsverkeer van en naar Engeland. Colijnsplaat, Nehellennia-tempel Nehellennia altaar Het christendom bereikte Engeland uiteraard ook in de Romeinse tijd, echter wanneer is onduidelijk. Volgens Beda zouden in 180 missionarissen vanuit Rome gestuurd zijn om de geschillen van Oosterse en Westerse ceremonies bij te leggen. Het oudste geschreven bewijs van christendom in Britannia is een tekst van Tertullianus rond 200. De oudste archeologische bewijzen dateren uit de 3de en 4de eeuw. Uit het begin van de 4de eeuw dateert de Water Newton Treasury, een schat van kerkzilver. In de Romeinse villa’s van Lullingstone en Hinton St. Mary zijn wandschilderingen gevonden met christelijke voorstellingen. In ieder geval waren op het Concilie van Arles in 314 drie bisschoppen uit Britannië aanwezig, uit Londen, York en mogelijk uit Lincoln. St. Alban geldt als de eerste christelijke martelaar in Engeland, begin 4de eeuw. 12 ©Posterheide Brabant, Helmond De ineenstorting van het Romeinse rijk rondom de Noordzee…. In de loop van de 4de eeuw namen de Romeinen grote aantallen Germanen op de noordelijke gebieden van hun rijk. Deze Germanen kregen onder de naam van foederati (bondgenoten) woongebieden toegewezen in de grensstreken. Zo mochten de Franken in 355 zich vestigen in delen van de zuidelijke Nederlanden. Geleidelijk aan werd het aandeel van de ‘bondgenoten’ in het leger groter en nam daarmee hun invloed toe. Na enkele generaties bestond het Romeinse leger voor een groot deel uit Germanen en was de legertop zelfs grotendeels Germaans. Zo blijkt dat deze laatromeinse periode een gouden tijd was voor de Germaanse stammen in Noord-Duitsland en Denemarken. Letterlijk veel goud verhuisde naar het noorden, ofwel als soldij voor de huursoldaten ofwel als geschenk/omkoping om de vrede in de regio te bewaren. De Romeinse muntnaam aureus zou voortblijven bestaan in het Noorse ‘ǿre’.Het goud werd in grote hoeveelheden in de grond gestopt, als offer of als bewaarplaats. De grootste vondst is in Jutland gedaan, twee gouden hoorns. Ook bijzonder zijn de vondsten van gouden imitaties van Romeinse munten en grote gouden medaillons, zog. bracteaten. Gallehus, gouden hoorn (kopie) Eind 406 werden de keizerlijke grenstroepen, inmiddels overwegend Germaans, grotendeels van de Rijn teruggetrokken door Stilicho om ingezet te worden tegen nieuwe groepen binnenvallende Germanen en tegen een nieuwe concurrent van de zittende keizer. In 407 werd het romeinse leger ook definitief teruggetrokken uit Britannia om Gallia en Italië te verdedigen tegen nieuwe indringers. …en de migratie van de Angelsaksen In de 5de eeuw staken de Angelen die behoorden tot de Noordzee-Germanen, samen met de Saksen, Friezen en Juten vanuit Noord-Europa de Noordzee over en vielen GrootBrittannië binnen. De Friezen waren in de Romeinse tijd geleidelijk langs de gehele westkust van de Lage landen doorgedrongen. De Saksen vestigden zich in het zuiden van het land, de Juten in het zuidoosten (Kent), de Angelen in het midden en noorden. Na verloop van tijd ontstond een aantal kleine koninkrijken die elkaar de hegemonie betwistten. De zeven belangrijkste waren: Kent, Sussex, Wessex, Essex, Northumbria, 13 ©Posterheide Brabant, Helmond East Anglia en Mercia. Op het einde van de 6de eeuw was het overwicht bij Kent. In deze vroeg Angelsaksische periode ontstond de Engelse natie. Het Angelsaksisch werd de gemeenschappelijke taal in Engeland en het oosten van Schotland gedurende zeven eeuwen. Het christendom werd opnieuw geïntroduceerd, de literatuur bloeide en wetten werden uitgevaardigd. 5e eeuwse migraties volgens Beda De inheemse Britse Kerk ontwikkelde zich in isolatie van Rome onder invloed van missionarissen uit Ierland. Het christendom werd waarschijnlijk in Ierland geïntroduceerd in de 4de eeuw vanuit Romeins Engeland of Frankrijk. De eerste missionaris van Ierland was de H. Patrick. Als slaaf werd hij van zijn moederland van Brittannië naar Ierland gebracht, en na een verblijf in Frankrijk waar hij bisschop werd gewijd, keerde hij naar Ierland terug. De kerkelijke organisatie was niet op bisdommen, maar op kloosters gebaseerd. De zwerflust van de Ierse monniken bracht hen tot in Brittannië, zoals op het eiland Iona ( Columbanus) aan de westkust van Schotland of Lindisfarne (Aidan) aan de Engelse oostkust. Evangeliarium van Augustinus 14 ©Posterheide Brabant, Helmond Befaamd zijn de wonderbaarlijke reizen van St. Brendan. Sommige monniken trokken naar het Europese continent, zoals de missionarissen Columbanus en Gallus of Willibrordus. Het was tegen deze achtergrond dat paus Gregorius de Grote de benedictijner monnik Augustinus met een groep van ongeveer 40 metgezellen vanuit Rome naar Kent stuurde om de Angelsaken te bekeren. In 597 bekeerde hij koning Ethelbert van Kent. Zijn Frankische vrouw Bertha was al christen, hetgeen de bekering van de koning vergemakkelijkt zal hebben. De paus had gezorgd voor Frankische tolken. Daarmee werd Augustinus de eerste apostel van de Angelsaksen en stichter van de Kerk van Engeland. Hij werd de eerste bisschop van Canterbury. Al snel na zijn aankomst stichtte Augustinus op door de koning geschonken grond het klooster van de heilige Petrus en Paulus, de latere St. Augustine’s Abbey. Vervolgens nam Northumbria de positie van het leiderschap over. Koning Edwin van Northumbria liet zich in 627 dopen, waarna York de zetel werd van een nieuw bisdom. Sutton Hoo, vroeg Angelsaksische schoudergesp en riemgesp, begin 7e eeuw Uit de vroeg Angelsaksische tijd is weinig bewaard aan bouwkunst, maar wel veel kunstzinnige voorwerpen in de zog. Insulaire stijl. Brittannië en Ierland hadden een gemeenschappelijke stijl die anders was dan die op het vasteland. De meeste Insulaire kunst is van Ierse kloosters afkomstig of de seculiere elite, vanaf ca. 600 toen Keltische en Angelsakische stijlen zich vermengden. Zeer kenmerkend zijn de vlechtbandmotieven zoals in het Book of Kells. Deze vlechtbanden werden vaak gecombineerd met dierenvormen afkomstig van de Germaanse versie van de Euraziatische dierenstijl. Inmiddels was de email cloisonné-techniek wijd verbreid. Op een grote begraafplaats in Sutton Hoo aan de zuidoostkust van Engeland is een bootgraf gevonden met een indrukwekkende schat aan vroeg Angelsaksische voorwerpen. Typisch zijn de combinatie van vlechtband- en dierenornamenten in metaal en email cloisonné. Sommige voorwerpen worden geïdentificeerd als byzantijns, import dus. Het bootgraf van wellicht een clanhoofd, nog niet gekerstend, lijkt zeer op vergelijkbare voorbeelden in Zweden. detail Book of Kells 15 ©Posterheide Brabant, Helmond Tijdens de 6e eeuw staken grote aantallen Britten (Keltische stam) uit Wales en Cornwall het kanaal over om zich te vestigen in Armorica, ‘Klein-Brittannië’ of ‘Bretagne’ genoemd. Onder de nieuwkomers waren veel christelijke monniken die de Keltische variant van het christendom introduceerden. Op eilandjes buiten de kust werden geïsoleerde hermitages of kluizenaarshutten gebouwd. Zij inspireerden de religieuze tradities die nog altijd bestaan, zoals de bedevaarten en pardons in bijvoorbeeld Troménie in Locronan. De Britse immigranten voerden de typisch Bretonse plaatsnamen in. Het voorvoegsel ‘plou’ of varianten als ‘plo’, ‘plu’ of ‘plé’ komt van het Latijnse plebs en verwijst naar een gemeenschap van christenen. ‘Ker’ betekent ‘hoeve van..’, ‘tre’ staat voor een bewoonde plaats. In de 9e eeuw vestigden de Bretons een onafhankelijk koninkrijk. Britse migraties 6e eeuw Vanuit Engeland staken diverse belangrijke missionarissen over naar het continent. In 690 stak de Angelsaksische monnik Willibrordus over naar de Nederlanden. Vanuit zijn abdij in Echternach bereidde hij zijn missioneringstochten naar Frisia, Thüringen en Denemarken voor. Een nog groter figuur onder de Angelsaksische missionarissen was Bonifatius. In 719 ontving Willibrordus hem in Utrecht, waar hij 3 jaar verbleef. Daarna werd hij in 722 door de paus tot missiebisschop van Duitsland zonder vaste zetel benoemd. Rombout van Mechelen zou van Ierse afkomst zijn. Door al deze contacten breidde de Insulaire stijl met zijn vlechtbanden en diervoorstellingen zich uit naar de christelijke wereld van het continent. De aanwezigheid van Ierse en Angelsaksische kloosters daar leidde tot import van deze vormentaal in de scriptoria, maar ook de ateliers waar bijvoorbeeld boekbanden werden gemaakt. Prachtige voorbeelden zijn de Tassilokelk in Kremsmünster of de boekband van het Lindau Evengeliarium in de Pierpont Morgan Library. 16 ©Posterheide Brabant, Helmond