Tijdvak Jagers en boeren

advertisement
GROTE-LIJN-OVERZICHT VAN TIJDVAKKEN BEHANDELD IN LEERJAAR 1
Tijdvak
Jagers en boeren; van de eerste mensen – 3000 v. C.
Periode:
prehistorie; van de eerste mensen - 3000 v.C.
Samenlevingstype: eerst jagers/verzamelaars, later landbouwsamenlevingen en in
Egypte een landbouw-stedelijke samenleving.
Landbouw-stedelijk is: landbouw belangrijkste middel van
bestaan, maar er zijn ook steden waar nijverheid en handel
middel van bestaan zijn.
Hoofdkenmerken:
A ECONOMISCH
-tot ± 8000 vC. zijn de mensen jagers en verzamelaars; zij leven als nomaden.
-vanaf ± 8000 overgang van jagen en verzamelen naar landbouw in het MiddenOosten. Vooral bekend: Egypte.
-landbouwers hebben vaste woonplaatsen.
B BESTUURLIJKE EN SOCIALE ORGANISATIE
-vanaf de uitvinding van landbouw tot nu hebben samenlevingen sociale lagen, een
vorm van bestuur, schrift, een leger, verschillende beroepen.
C OVERIGE
-vanaf ± 3000 v. C. uitvinding van het schrift: spijkerschrift en hiërogliefenschrift.
-godsdienst: magie, natuurgodsdienst, polytheïsme.
N.B.: agrarisch is hetzelfde als landbouw! We gebruiken hierna het woord landbouw.
Tijdvak:
Grieken en Romeinen; 3000 v C. – 500 na C.
Periode:
(Klassieke) Oudheid 3000 v.C – 500 n C.
Samenlevingstype: landbouw-stedelijke samenleving
A ECONOMISCH
-landbouw-stedelijke samenlevingen met ruilhandel en geld.
B BESTUURLIJKE EN SOCIALE ORGANISATIE
-Oude families/aristocraten hebben de macht; slavernij vinden ze gewoon.
-Periode met ‘democratie’ in Athene, periode met republiek bij de Romeinen.
C OVERIGE
-Grieken met: democratie, polytheïsme, bouwen tempels met zuilen, onderzoeken
van de natuur/de werkelijkheid om ons heen = filosofie en wetenschap.
-Romeinen met: polytheïsme, bouwen van aquaducten, thermen, wegen,
rechtspraak, taal.
-1-
-Christendom = monotheïsme verspreidt zich in het Romeinse Rijk en wordt
staatsgodsdienst.
-basis van wat we nu Europese beschaving noemen: 1) de kennis, de taal, de
bouwkunst en de opvattingen van Grieken, Romeinen en 2) Christendom.
Tijdvak:
Monniken en ridders; 500 – 1000.
Periode:
Middeleeuwen 500 – 1500.
Samenlevingstype: landbouwsamenleving.
A ECONOMISCH
-landbouwsamenleving met ruilhandel; géén geld.
B BESTUURLIJKE EN SOCIALE ORGANISATIE
-standensamenleving met 3 sociale lagen: 1)geestelijkheid, 2) adel en 3) boeren.
De eerste en de tweede stand hebben privileges.
-het bestuur is in handen van de adel( de sterkste krijgers) en de christelijke kerk.
C OVERIGE
-grote invloed van het christendom in Europa, vooral via kloosters.
- Vanaf 600 ontstaan en uitbreiding van de islam = monotheïsme in Midden-Oosten,
Noord-Afrika en Spanje.
Tijdvak:
Steden en staten; 1000 – 1500.
Periode:
Middeleeuwen 500 – 1500.
Samenlevingstype: landbouw-stedelijke samenleving.
A ECONOMISCH
-landbouw - stedelijke samenleving met ruilhandel en geld.
-meer internationale handel na opkomst steden (Hanze).
B BESTUURLIJKE EN SOCIALE ORGANISATIE
-standensamenleving met geestelijkheid, adel, boeren; nieuw: burgers in de steden.
-steeds meer steden met eigen bestuur, ambachtsgilden, nijverheid, geld; werkplaats
aan huis.
-vorsten gaan proberen macht te centraliseren.
-machtsstrijd tussen christelijke kerk en (centraal) bestuur: wie van de twee heeft het
laatste beslissende woord over bestuur, rechtspraak, oorlog?
C OVERIGE
-grote invloed van het christendom in Europa, vooral via kloosters.
-2-
Tijdvak:
Ontdekkers en hervormers 1500 – 1600.
Periode:
Vroegmoderne tijd 1500 – 1870.
Samenlevingstype: landbouw-stedelijke samenleving.
A ECONOMISCH
-landbouw - stedelijke samenleving. Ambachtsgilden/nijverheid blijven belangrijk;
werkplaats aan huis.
-Europeanen zoeken nieuwe vaarwegen, ontdekken nieuwe werelden en stichten
kustkolonies (ontdekkingsreizen) ► begin wereldwijde handel.
B BESTUURLIJKE EN SOCIALE ORGANISATIE
-standensamenleving met geestelijkheid, adel, boeren en burgers in de steden.
-Nederlandse gewesten in verzet tegen Spaans centraal bestuur ► 80-jarige oorlog.
-ontstaan van de eerste Nederlandse staat: de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden (1588 – 1795).
C OVERIGE
-grote invloed van het christendom in Europa.
-herleving mensbeeld van de klassieke Oudheid(Renaissance) ► maak wat van het
leven.
-splitsing van christenen in katholieken en protestanten; in West- Europa vechten zij
in veel landen om de macht, o.a. in Nederland.
Tijdvak:
Regenten en vorsten 1600 – 1700.
Periode:
Vroegmoderne Tijd 1500 – 1870.
Samenlevingstype: landbouw-stedelijke samenleving.
A ECONOMISCH
-landbouw - stedelijke samenleving. Ambachtsgilden/nijverheid blijven belangrijk;
werkplaats vooral aan huis.
-er komt na de ontdekkingsreizen een wereldeconomie met handelskapitalisme.
-3-
B BESTUURLIJKE EN SOCIALE ORGANISATIE
-standensamenleving met geestelijkheid, adel, boeren en burgers in de steden.
-in enkele landen, vooral Frankrijk, vorsten die alle macht proberen te krijgen ►
absolutisme.
C OVERIGE
-de Gouden Eeuw voor onze Republiek ► VOC, Rembrandt, Amsterdam.
-wetenschappelijke revolutie ► onderzoeken en bewijzen.
GROTE-LIJN-OVERZICHT VAN TIJDVAKKEN BEHANDELD IN LEERJAAR 2HAVO
Tijdvak:
Pruiken en revoluties 1700 – 1800.
Periode:
Vroegmoderne Tijd 1500 – 1870.
Samenlevingstype: landbouw-stedelijke samenleving.
Hoofdkenmerken:
A ECONOMISCH
- landbouw - stedelijke samenleving. Ambachtsgilden/nijverheid blijven belangrijk;
werkplaats vooral aan huis
- wereldhandel
B BESTUURLIJKE EN SOCIALE ORGANISATIE
- er is nog overal een standensamenleving en absolutisme in Frankrijk, maar:
- Verlichting ► nieuwe ideeën over bestuur en samenleving ►
- Engelse kolonies in Amerika verklaren zich zelfstandig ► USA (1776)
- afschaffen van absolutisme en standensamenleving in Frankrijk (1789) =
Franse revolutie
- in veel landen invoering van grondwet ► macht van de koning of president
beperkt, grondrechten voor burgers, inspraak van burgers in het bestuur,
scheiding van wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, scheiding van
kerk en staat.
C OVERIGE
-grote invloed van het christendom in Europa, maar er komt ook vrijheid van
godsdienst en scheiding van kerk en staat
-4-
Tijdvak:
Burgers en stoommachines. De industriële revolutie
1800 – 1900.
Periode:
Vroegmoderne Tijd 1500 – 1870 en Moderne Tijd 1870 – nu.
Samenlevingstype: Van landbouw-stedelijk overgang naar industriële samenleving.
A ECONOMISCH
- Industriële revolutie begint met uitvinding van de stoommachine ► van ambachtelijk
handwerk aan huis steeds meer naar machinaal fabriekswerk buitenshuis.
- Industrialisatie ► werken in de industrie het belangrijkste middel van bestaan.
► urbanisatie
► industriële samenleving
- Kapitalisme als economisch systeem
B BESTUURLIJKE EN SOCIALE ORGANISATIE
- Burgers worden in sociale lagen ingedeeld op grond van inkomen en bezit. Er
ontstaat een klassensamenleving waarin rijke burgers (bourgeoisie) het meeste te
vertellen hebben en mensen met weinig inkomen nog niets.
- Er ontstaat een arbeidersbeweging die opkomt voor verbetering van werk- en
levensomstandigheden van de arbeiders en voor kiesrecht.
-Opkomst van nieuwe politieke stromingen en partijen: liberalisme, socialisme,
conservatisme, christelijke
C OVERIGE
- Ontwikkelen van infrastructuur over land en water.
Tijdvak:
Burgers en stoommachines. Koninkrijk Nederland
1800 – 1900.
Periode:
Vroegmoderne Tijd 1500 – 1870 en Moderne Tijd 1870 – nu.
Samenlevingstype: Van landbouw-stedelijk overgang naar industriële samenleving.
A ECONOMISCH
-Nederland industrialiseert vanaf ± 1860
-Nederland verdient veel aan kolonie Nederlands-Indië
B BESTUURLIJKE EN SOCIALE ORGANISATIE
- Ontstaan Koninkrijk der Nederlanden in 1815 als constitutionele monarchie.
- 1848 invoering van parlementaire rechten. Nederland wordt daardoor een
constitutionele en parlementaire monarchie.
- Opkomst van politieke stromingen: liberalisme, socialisme en confessionelen.
- Schoolstrijd (openbaar ◄▬► godsdienstig)
- Verzuiling: iedere groep heeft eigen organisatie
- Sociale kwestie
-5-
C OVERIGE --
Tijdvak:
Burgers en stoommachines: Imperialisme 1800 - 1900
Periode:
Moderne tijd 1870 – nu.
Samenlevingstype: Industriële samenleving.
- Imperialisme ► Landen uit West-Europa koloniseren = bezetten grote delen van
Afrika en Zuid-Azië tussen 1870-1900.
De West-Europese landen willen grondstoffen, afzetgebieden en machtsuitbreiding.
- Europeanen vinden zichzelf beter dan anderen en vinden daarom dat ze het recht
hebben andere volken te vertellen wat ze beter kunnen of moeten doen.
-6-
Download