Lotus in de Lage Landen De geschiedenis van het boeddhisme in Nederland Beeldvorming van 1840 tot heden marcel poorthuis | theo salemink uitgeverij parthenon | almere Bek roond met de Gouden Er epenning va n het Tey ler s Godgeleer d Genootsch a p 2 0 0 9 Tot stand gekomen met ondersteuning door: Faculteit Katholieke Theologie van de universiteit van Tilburg Het Nuyensfonds Stichting Sormanifonds Missiecongregatie Societas Verbi Divini Uitgeverij Parthenon Eikenstraat 39 1326 AG Almere [email protected] www.uitgeverijparthenon.nl Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan, dient men de wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 kb Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte( n ) uit deze uitgave in readers en andere compilatiewerken dient men zich tot de uitgever te wenden. © 2009 M.J.H.M. Poorthuis en T.A.M. Salemink. Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens-bestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbenden. © 2009 M.J.H.M. Poorthuis en T.A.M. Salemink. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without prior permission in writing from the proprietors. boekverzorging : Oscar Schrover | ansgar design tekstredactie: Marga Haas, Middelburg omslag : Löss grafisch ontwerpers, Amsterdam foto’s omslag : trefwoorden : moderne geschiedenis, boeddhisme, theosofie, spiritualiteit, theologie isbn/ean : 978 90 79578 054 nur : 686, 718 Dit boek is gedrukt op zuurvrij en ongebleekt papier. De geschiedenis van het Boeddhisme in Nederland Inhoud Woord vooraf 9 Inleiding boeddha-beelden in nederland i. interesse voor het oosten in nederland van 1840 tot 1890 Joast Hiddes Halbertsma Spinoza, het monisme en het atheïsme Petrus A.S. van Limburg Brouwer J.H.C. Kern, universeel geleerde Abraham Kuenen De schrijfster Elise van Calcar De schrijver Marcellus Emants Hajo Uden Meyboom Samuel van Houten De godsdienstwetenschapper C.P. Tiele Piere Daniel Chantepie de la Saussaye ii. uitwaaierende beeldvorming van het boeddhisme van 1890 tot 1940 Wijzen uit het Oosten: theosofie en de christelijke reactie Het Oosten en de kunst: oriëntalisme en mysticisme De protestants-theologische polemiek tegen het mysticisme 11 21 21 26 29 38 41 44 51 53 56 57 59 63 63 83 115 De academische studie van het boeddhisme Christen-anarchisten en religieus-socialisten Sporadische katholieke stemmen Boeddhisme in de spiegel van missie en zending Katholiek-kerkelijke stemmen Protestants-kerkelijke stemmen 137 163 189 195 195 225 iii. de slotsom van een eeuw boeddha-beelden 241 iv. beeldvorming van het boeddhisme 249 na de tweede wereldoorlog The times they are a-changin’ Godsdienstwetenschappers Protestantse theologen Katholieke theologen De kloosters en het boeddhisme Polder-boeddhisme Het alternatieve circuit Westers boeddhisme, antwoord op secularisatie 250 263 271 285 319 327 331 337 v. terugblik en vooruitzicht 351 literatuur 363 index 379 woor d voor af 11 Boeddha verscheen in de Lage Landen bij de zee niet pas in de jaren zestig van de 20ste eeuw. Al in de nadagen van de Franse Revolutie waren Nederlanders, onder invloed van de Romantiek, op zoek naar hun wortels in het Sanskriet. Dit boek begint rond 1840, toen de interesse in het boeddhisme sterk begon te groeien. Het gaat over de relatie tussen spinozisme en boeddhisme, over vrijzinnige protestanten en over academische publicaties. In de 19de eeuw was Boeddha de gids naar een levensbeschouwing die ook de vrijdenker tevreden kon stellen. Boeddha is dan nog een vage gestalte, opgenomen in het brede beeld van ‘oosterse religies’, waarbij het onderscheid tussen boeddhisme, hindoeïsme en confucianisme niet erg duidelijk was. Rond 1 900 raakt het oosterse in de mode. Soms omvat dat ook islam, jodendom en zelfs Jezus; alles wat maar in contrast stond met de westerse cultuur en religie. Men plaatste Jezus schouder aan schouder met Boeddha: geestverwanten, op grote afstand van de dogmatiek van de kerken. Kunstenaars hadden eigen interesses. Voor hen was Boeddha, net als andere, vaak esoterische tradities, een bron van inspiratie om nieuwe kunst te scheppen. Voor academici was hij een wetenschappelijke ‘ontdekking’ vanuit een verlangen om ‘objectieve’ kennis te verwerven over onontdekte culturen en religies. Voor christen-anarchisten en religieus-socialisten was Boeddha een bron van wijsheid, die kon bijdragen aan een spirituele herbronning van het westerse socialisme en aan een beter lot voor mens en dier. Voor christelijke theologen was Boeddha vooral een heidense leraar, gevaarlijk voor christelijke missie en zending. 12 Hier blijkt echter al snel een opmerkelijk verschil tussen protestantse en katholieke beeldvorming. Al kort vóór de Tweede Wereldoorlog en in de jaren er na ontstaat bij katholieken enige waardering voor de sporen van goddelijk licht in de niet-christelijke religies, ook in boeddhisme en hindoeïsme. Na 1945 verandert het beeld langzaam maar zeker. Het vijanddenken in christelijke kring verdwijnt; er is zelfs sprake van een ‘Oosterse Renaissance’ (Fortmann ) als onderdeel van christelijke herbronning. Bovendien neemt de kennis over het boeddhisme toe, met name over het reëel bestaande boeddhisme in bijvoorbeeld Nepal en Tibet. De schrijvers en wetenschappers Vestdijk en Sierksma verbinden hun sympathie voor het boeddhisme met een kritische analyse. Sierksma spreekt over een ‘religieuze projectie’. Jonge mensen reizen naar het Oosten, vooral naar India, op zoek naar spirituele inspiratie. Kunstenaars ontdekken een analogie tussen abstracte kunst en zenboeddhisme. Maar ook ontstaat er een boeddhisme van Nederlandse bodem, ook wel ‘polder-boeddhisme’ genoemd. Deze trend zet zich in de jaren tachtig en negentig versterkt door. Daarnaast verschijnt het boeddhisme steeds meer als een lifestyle, als een psychologie en als een filosofie. Het religieuze karakter van het boeddhisme, de overeenkomsten en de contrasten met het christendom spelen steeds minder een rol. Boeddhisme raakt verweven met zelfontplooiing, management en succesvol ondernemen, een salto mortale vergeleken met de christen- anarchisten een eeuw geleden, die het boeddhisme vooral als kritiek op bezit en kapitaal zagen. Dit onderzoek laat zien dat het niet ging om één Boeddha in de Lage Landen, maar om meerdere Boeddha’s, op de maat gesneden van de verschillende milieu’s. Onderzoek naar beeldvorming van Boeddha in Nederland onthult dan ook vooral iets over het zelfbeeld van de Nederlanders in tijden van snelle veranderingen. Marcel Poorthuis Theo Salemink inleiding boeddha-beelden in neder l and De belangstelling van Europa voor het Verre Oosten dateert van eeuwen her. Verhalen van naakte monniken in India, de zogeheten ‘gymnosofisten’, doen al in de eerste eeuwen van onze jaartelling de ronde. Ook spelen de apocriefe Handelingen van Thomas in India, waar tot op de dag van vandaag de Thomas-christenen een kerk met oeroude wortels vormen. De reizen van Marco Polo in de 13de eeuw en die van minder bekende, maar even boeiende reizigers als de monnik Odoric van Friuli in het begin van de 14de eeuw,1 getuigen van een levendige belangstelling voor wonderlijke zaken en vreemde volkeren. Zowel handelsbetrekkingen als missie en zending zouden in latere eeuwen een bron van informatie vormen voor cultuur en religies van het Verre Oosten. Toch duurde het tot het einde van de 18de eeuw, voordat in Europa een serieuze belangstelling ontstond voor de geschriften van hindoeïsme en boeddhisme. De ontdekking van de verwantschap tussen het Sanskriet en andere Indo-Europese talen door sir William Jones ( 1746–1794 ), sprak tot de verbeelding van Romantici, die waren bezield van het verlangen om hun eigen culturele wortels te ontdekken. De romantische schrijver August Schlegel (1767 – 1845) en diens broer Friedrich Schlegel ( 1772 – 1829 ) initieerden het Sanskriet-onderzoek in Duitsland. August bracht in 1823 behalve de taal, ook de oosterse wijsheid van de Bhagavad Gita onder de aandacht van de Europese intelligentsia. Samen met 1. Odoric van Friuli, Mijn reis naar het verre oosten. Een verslag uit het begin van de 14de eeuw, vertaald door Vincent Hunink en Mark Nieuwenhuis, Amsterdam 2008. 13 1 en 2. Dominee en folkorist Joast Hiddes Halbertsma (1789–1869), auteur van de brochure Het Buddhisme en zijn stichter (1843). i nteresse voor het oosten i n nederland v an 1840 tot 1890 Het moge wellicht als een verrassing komen, feit is dat in Nederland de opkomende belangstelling voor de oosterse religies nauw verweven is met het vrijzinnige protestantisme. Het was vooral in het kielzog daarvan dat auteurs in ons land in bredere kring tussen 1840 en 1900 de aandacht vroegen voor wat in grote tegenstrijdigheid leek met de christelijke aanspraak op de enige waarheid: het leven van de Boeddha. Hun werk ging dan ook samen met kritiek op de gangbare dogmatiek en op bijbeluitleg. Sterke invloed kwam van de Leben-Jesu Forschung in Duitsland (David Friedrich Strauss, 1808–1874), die in 1835–1836 Das Leben Jesu publiceerde, gevolgd door La vie de Jésus uit 1863 van de oriëntalist Ernest Renan. Karakteristiek voor beide boeken was een radicale scheiding tussen de Jezus der Schriften en de Christus der kerken, tussen exegese en dogmatiek. Zo werd Jezus meer de geniale wijsheidsleraar dan het mensgeworden Woord van God en was hij te vergelijken met andere grote godsdienststichters: Zarathustra, Boeddha, Confucius. Nederland sloot aan bij een ontwikkeling die in Duitsland al eerder was ingezet en ook in Frankrijk en Engeland had geleid tot studies over het boeddhisme. joast hiddes halbertsma De doopsgezinde Friese predikant Joast Hiddes Halbertsma ( 1789 – 1869 ) was de eerste die publiceerde over het boeddhisme. Zijn brochure Het Buddhisme en zijn stichter kwam uit in 1843.8 Deze 23 - 1 27 3. Halbertsma zag een overeenkomst tussen oosterse symboliek en symboliek van christendom en vrijmetselarij (zie pagina 26 ) 4. Elise van Calcar-Schiotling (1822–1904) , schrijfster en pedagoge, introduceerde de Fröbelmethode in Nederland. Streed voor de rechten van de vrouw in religie en maatschappij. Christen-spiritiste. (zie pagina 46 ) spinoza, het monisme en het atheïsme 28 Enkele decennia later treffen we een aantal publicaties aan die een grondige kennis van de bronnen van het boeddhisme combineerden met een duidelijke opvatting over de verhouding tussen Oost en West. De beeldvorming van de oosterse religies wordt nu door drie factoren bepaald: een herijking van het atheïsme, een herwaardering van Spinoza en een radicale kritiek op de kerken. De Duitse Pantheismusstreit, het debat over de vraag of God als persoon en als gescheiden van de wereld kan worden voorgesteld of veeleer in alles aanwezig is, stond daar sterk onder invloed van een rehabilitatie van Spinoza in Duitsland rond 1785. Gelijktijdig met de herontdekking van Spinoza in Nederland ruim een halve eeuw later door Johannes van Vloten (1818 – 1883), bereikte ook deze discussie ons land. De publicaties hierover, voornamelijk in het blad De Gids, waren van de hand van Petrus A.S. van Limburg Brouwer , zoon van de classicus en romantische auteur P. van Limburg Brouwer ( 1795 – 1847 ) . De vader was hoogleraar te Luik en te Groningen en schrijver van een Histoire de la Civilisation Morale et Religieuse des Grecs en van het bekendere Het Leesgezelschap van Diepenbeek uit 1847. Zoon P. A.S. van Limburg Brouwer was meester in de rechten. Zijn politieke belangstelling blijkt uit het feit dat hij van 1864 tot 1868 als liberaal lid was van de Tweede Kamer. Samen met Multatuli en Carel Vosmaer wordt hij genoemd als spinozist en vertegenwoordiger van een radicale godsdienstkritiek.12 Hij was tevens lid van de vrijmetselarij. We raken hier aan een belangrijke component van de beeldvorming van het oosterse denken in Nederland, die feitelijk vanaf het midden van de 19de eeuw tot heden een onderstroom zou blijven: de identificatie van oosters denken met monisme. Het gaat hier om een wijsgerige en religieuze oriëntatie op het monisme, een 12. S. Thissen , De spinozisten. Wijsgerige beweging in Nederland (1850–1907) , dissertatie Utrecht 2000 , pp. 113 , 127 vv. 46 le leven. Dat gold stellig meer voor protestanten in het Nederland van eind 19de eeuw dan voor katholieken! De intolerantie van het christendom is een minpunt, besluit Kuenen, voor wie als verlicht wetenschapper tolerantie een absolute eis is; de keerzijde van een uitzien naar het Rijk Gods, waar het boeddhisme slechts een treurig verzaken van de wereld kent. de schrijfster en pedagoge elise van calcar Een van de meest markante vrouwen uit de 19de eeuw is de schrijfster Elise van Calcar-Schiotling (1822 – 1904 ) . Zij zette zich in voor beter onderwijs en introduceerde het gedachtegoed van Fröbel in Nederland. Als één van de eerste vrouwen hield ze in het openbaar redevoeringen en streed zo voor de rechten van de vrouw in religie en maatschappij. Wel bleef zij pleiten voor ‘echt vrouwelijke waarden’ en verzette ze zich tegen beroepen die een vrouw niet zouden passen. Ze was van Nederlands-hervormde huize, maar keerde zich af van de predestinatieleer. Aanvankelijk zocht ze aansluiting bij de beweging van het Réveil, een opwekkingsbeweging met als voorman de bekeerde jood Isaac da Costa . Ze schreef een heel oeuvre aan romans en beschouwingen, mede als broodwinning, omdat de zaken van haar man weinig succesvol waren. Ook in haar romans pleitte zij voor verbetering van de positie van de vrouw en voor beter onderwijs.47 In haar driedelige roman Kinderen der eeuw (1872) besteedde ze aan allerlei maatschappelijke en geestelijke zaken aandacht, waaronder ook theologie en spiritisme. Vanaf die tijd verdiepte zij zich verder in het spiritisme. Het aandeel van vrouwen daarin was aanzienlijk, met name als medium, mogelijk omdat op deze wijze vrouwen letterlijk ‘aan het woord’ konden komen. Ze hield religieuze diensten ‘aan huis’ en was daarin zelf de voorganger, doorgaans omringd door twaalf volgelingen. Ook seances vonden bij haar thuis plaats. 47. R. Schenkeveld–van der Dussen, Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroeg–moderne tijd, Amsterdam University Press 1997, pp. 901–912. 47 5. Marcellus Emants (1848–1923) , literator. Willem Kloos 6. Frederik van Eeden (1860–1923) , literator, psychotherapeut noemde hem ‘de Johannes Baptista der moderne literatuur’. Het oeuvre van Emants, waaronder vijfhonderd brieven, is slechts bescheiden. De afgebeelde tekening van Emants is gemaakt door kunstenaar-literator Jan Veth. ( zie pagina 53) en pionier in het Oosterse denken. Richtte in 1885 het tijdschrift de Nieuwe Gids op. In de eerste nummers daarvan verschenen afleveringen van De Kleine Johannes. In 1900 verscheen Van de koele meren des doods, waarin Van Eeden de waarde van religie en psychotherapie onderstreept. ( Foto:Van Eeden Genootschap ) 48 7. Helena P. Blavatsky (1831–1991) of Madame Blavatsky, geboren als Helena Petrovna von Hahn. Zij was de grondlegger van de theosofie en schreef een groot aantal artikelen en boeken, zoals Isis Ontsluierd, De Geheime Leer, De Stem van de Stilte, De Sleutel tot de Theosofie. 8. Annie Besant (1847–1933) , geboren als Annie Wood ; Engelse feministe, socialiste, publiciste, vrijmetselaarster, theosoof en tenslotte tweede internationale presidente van de Theosophical Society Adyar Theosofische Vereniging. In 1916 richtte zij de AllIndia Home Rule League op, waarvan M.Gandhi in 1920 voorzitter werd. Elise van Calcar gaf vanaf 1877 een tijdschrift uit, Op de Grenzen van Twee Werelden, van meer dan driehonderd pagina’s jaarlijks, grotendeels door haarzelf volgeschreven en aangevuld met uit het Engels vertaalde bijdragen. Het blad beleefde 29 jaargangen en had ten doel de mens als geestelijk wezen te bestuderen.48 Elise van Calcar beriep zich op het dierlijk magnetisme dat door Anton Mesmer ( 1734 – 1815 ) was ‘ontdekt’. Deze introduceerde het ‘strijken’ of ‘magnetiseren’, waardoor lichamelijke klachten zouden kunnen worden verholpen. De aan de natuurkunde ontleende termen wijzen er al op dat ernaar gestreefd werd ook het spiritisme positief-wetenschappelijk te funderen. Overigens blijkt uit de verslagen van spiritistische genootschappen dat de religieuze basis van het spiritisme zeer sterk was. De wens om weer contact met God te leggen en zekerheid te verkrijgen omtrent het lot der overledenen stond voorop.49 Het geloof in reïncarnatie werd een twistappel: sommige spiritisten zagen dat als afdwaling van God en als omarming van de theosofie. Hier mengde ook Elise van Calcar zich in de discussie. Zij beschouwde zich terdege als spiritist, of liever als spiritualist, maar verwierp reïncarnatie, oosterse invloeden en de theosofie. Het goddelijke gelijk stellen met innerlijke ervaring deed tekort aan het verlossend werk van Christus, meende zij. Het is Christus die de weg wijst naar God, niet het eigen innerlijk. Boodschappen van mediums onder invloed van ‘boeddhistische geesten’ achtte zij ronduit gevaarlijk.50 Overigens prees zij hindoes die in Jezus een goddelijke gestalte en een ware Yogi zagen en hoopte ze dat eenzelfde openheid bij christelijke zendelingen voor de Boeddha én voor de figuur van Jezus te vinden zou zijn.51 48. Zie ook de verzamelbundel van Elise van Calcar , De macht der menschelijke hand, Zaltbommel 1906, 2de druk 1912. 49. A.H. van Baal, ‘Spiritisme: geloof in genezing?’, in: A. Kluveld e.a. (red.), Genezen. Opstellen bij het afscheid van Marijke Gijswijt–Hofstra, Amsterdam University Press 2005, pp. 163–173. 50. Elise van Calcar , ‘Waartoe moeten séances dienen?’, in: Op de grenzen van twee werelden 13 (1889), pp. 37–56; idem, ‘Een vreemd soort van christendom. Het esoterische’, in: Op de grenzen van twee werelden 13 (1889), pp. 173–190. 51. Op de grenzen van twee werelden xi , 2 (1887), p. 128. 49 de schrijver marcellus emants Marcellus Emants ( 1848 – 1923 ) wist met haast wetenschappelijke zekerheid dat het leven meer kwaad dan goed bracht. Hij had dit wijsgerig pessimisme bij de Duitse filosoof Schopenhauer ontdekt. Daarnaast zag hij evolutionaire processen aan het werk, die de vrije wil van de mens tot een illusie maakten. Het evolutionisme van Herbert Spencer was hem overigens nog te optimistisch, alsof er een toename van geluk kon zijn. Pessimisme was geen gevoelszaak, maar resultaat van onbevangen waarneming van het leven. Emants was wars van kerkelijke bevoogding, geestelijke dwang en aangepraat zondebesef. Multatuli , Socrates , Jezus , Voltaire — volgens hem zijn het mannen ‘met te veel gezond verstand om zich te laten beetnemen’.61 Aangezien hij niet om het leven had gevraagd, verwierp hij de gedachte om rekenschap aan God te moeten afleggen. Ook hierin was Schopenhauer hem voorgegaan: het leven was geen geschenk, maar een schuld, begeleid door kwellingen en nood. De schepping is een kwaad en verlossing is slechts te verkrijgen door ontkenning van de levenswil. Emants verbindt de begoocheling, Maja, waarover de Upanishaden spreken, met de gestalte van Lilith, de vrouw met wie Adam vóór Eva een ontmoeting had gehad. Deze Lilith symboliseert voor Emants tevens het verzet tegen Jehova, de God van de schepping.62 Emants kon op deze wijze zijn revolte tegen het christendom poëtisch vormgeven. Zijn interesse voor het boeddhisme moet eveneens vanuit deze achtergronden worden begrepen. Zijn beeld ervan werd even sterk gestempeld door het wijsgerig pessimisme als door het verzet tegen het christendom. De novelle Aan Zee uit 61. Marcellus Emants . Lilith. Gedicht in drie zangen. Uitgegeven en ingeleid door A.M. Cram–Magré , Culemborg 1971, p. 8 (citaat uit Emants , Bergkristal, uit 1872). 62. Emants ontleende de vertelling, oorspronkelijk afkomstig uit een joodse tekst het Alfabet van Jesus Sirach, aan ‘Jüdische Dichtungen und Fabeln’ van G. Herder uit 1781. Hij werd tevens beïnvloed door de mytholoog F. Korn of F. Nork , beide pseudoniem voor Kohn. 53 uitwa aiering van beeldvorming van het boeddhisme v an 1890 tot 1940 65 - 2 wijzen uit het oosten: theosofie en de christelijke reactie De schrijver Frederik van Eeden was een voortrekker als het gaat om de theosofie in Nederland: al in 1890 hield hij een lezing over het ontstaan van de theosofische beweging.81 Hij sloot zich aan bij een internationale trend in het Europa van het fin de siècle: de omhelzing van het oosterse denken. Soms ging dat ten koste van het christendom, soms zette men de ‘helden van de geest’ in verschillende religies als gelijkwaardig naast elkaar: Confucius, Boeddha, Zarathustra, Jezus. Deze nevenschikking gebeurde zonder zich al te veel te bekommeren om grenzen van taal, religie en cultuur en om eventuele onderlinge tegenstrijdigheden. Kenmerkend voor dit besef was de titel van het boek van de vrijzinnig hervormde predikant Cornelis Hille Ris Lambers ( 1865 – 1958 ) uit Jorwerd. Het boek De Wijzen van het Oosten zag in 1902 in de serie De groote denkers der eeuwen het licht. Uiterst heterogene stromingen als brahmanisme, boeddhisme, Chinese filosofie en mazdeïsme, rekent Hille Ris Lambers onder die ‘wijzen uit het Oosten’.82 Overigens knoopte de auteur hiermee aan bij een oude 81. F. van Eeden, ‘Het ontstaan der Theosophische beweging’, later verschenen in Studies 4de reeks, Amsterdam 1904, samen met ‘Over theosofie’ uit 1900. Zie over theosofie ook: R. Kranenborg (red.), Esoterie. Religieuze bewegingen in Nederland, Amsterdam 1992, en andere delen in deze serie over boeddhisme en hindoeïsme. 82. C. Hille Ris Lambers , De wijzen van het Oosten. Brahmanisme, (zie pagina 66 ) 68 onder invloed van de Leben-Jesu Forschung en de Franse auteur Ernest Renan uit de ‘kluisters van een kerkelijke dogmatiek’ bevrijd. Hij werd steeds meer herkend als ethische leraar van de Bergrede, in wiens voetspoor Tolstoi was getreden. Opvallend is dat Mohammed doorgaans in deze rij van ‘helden van de geest’ ontbreekt. Belangstelling voor islamitische auteurs betrof vooral de mystici: Al-Ghazzali 88 en de kwatrijnen van de Perzische dichter Omar Khayyam , die in 1910 in het Nederlands waren vertaald.89 Ook hier zien we dezelfde omslag in beeldvorming van vrijdenkerij naar mystiek: zo’n twintig jaar eerder had Oege Meinsma een beeld van Omar Khayyam geschapen als levensgenietende vrijdenker, geheel gespeend van goddelijke mystiek.90 Het eclectische klimaat resulteerde in Nederland in de stichting van verschillende esoterische genootschappen, zoals enkele theosofische verenigingen die hindoeïsme, boeddhisme, neoplatonisme, gnosis en mystiek verbonden. De omvangrijke werken van madame Blavatsky ( 1831 – 1891 ) , zoals De Geheime Leer uit 1888 en De sleutel tot de Theosofie, verschenen vanaf 1907 in het Nederlands bij de Theosofische Uitgeversmaatschappij te Amsterdam. Het laatstgenoemde boek was al vanaf 1892 in afleveringen in het tijdschrift Theosophia gepubliceerd. Na het overlijden van madame Blavatsky in 1891 ontstond er strijd over de opvolging. De theosofische beweging splitste zich in tweeën. Madame Blavatsky’s opvolgster, zij het dus niet door alle theosofen erkend, was Annie Besant ( 1847 – 1933 ) . Zij was feministe, socialiste en vrijmetselaar geweest, alvorens zich tot de theosofie te bekennen. Boeken van Annie Besant als De oude wijsheid, Het pad der leerlingschap en 88. Zie De steen der wijzen. Een boek van geluk, door Al–Ghazzali, bewerkt door H.W.Ph.E. van den Bergh van Eysinga (broer van bovengenoemde Gustaaf Adolf en zelf religieus socialist), Deventer, rond 1910. 89. C. van Baalen (vert.), Omar Khayyam’s Rubayiat, Scheltens en Giltay, Amsterdam 1910. 90. Zie hiervoor en voor de interpretatie van de dichter J.H. Leopold van Omar Khayyam als verwant aan Spinoza : J. de Hond, Verlangen naar het Oosten. Oriëntalisme in de Nederlandse cultuur ca. 1800–1920, Leiden 2008, pp. 348–350. 69 9. Annie Besant, samen met Krishnamurti (1895–1986) in Ommen. Vanaf 1921 verschijnt Krishnamurti in Ommen vanwege de zo geheten Sterkampen, gehouden op het het landgoed van Baron Philip van Pallandt uit Eerde die eerder Krishnamurti in London had ontmoet. 10. Dr. J.W. Bossevain (1874–1959) , redacteur van het tijdschrift Theosophia; publiceerde in 1903 de eerste vertaling van de Bhagavad-gita. Vertaalde onder meer de Yoga sutra’s, leerspreuken der eenheidsstreving (door Patanjali) en schreef een Inleiding tot de theosofie. ( zie bladzijde 75) 70 11. H et eerste nummer van Theosophia dat op 1 mei 1892 verscheen. Op de voorkant een houtsnede van J.L.M. Lauweriks met daarin onder meer de tekst: ‘er is geen godsdienst die boven de waarheid gaat.’ Aanvankelijk was de omvang van dit tijdschrift zeer gering, slechts acht bladzijden groot. 12. Omslag van het blad Theosophia uit maart 1917, dat edert 1897 het verenigingsblad is van de tvna . Naast verenigingsnieuws werden er toen voornamelijk vertalingen van buitenlandse theosofische boeken in opgenomen. Sedert 1948 heet het blad Theosofia en vanaf 1977 verschijnt het tweemaandelijks. Esoterisch Christendom zagen al vanaf 1900 het licht.91 In 1897 werd de Theosophische Vereeniging in Nederland gesticht, terwijl nog eerder, in 1881, de theosofische loge Post Nubila Lux (niet te verwarren met de oudere Amsterdamse vrijmetselaarsloge van dezelfde naam) was opgericht.92 Kenmerk van de theosofie is het sterk synthetische karakter. De oeroude wijsheid der Egyptenaren, verkregen via de connectie van madame Blavatsky met de Broeders van Luxor, werd evenzeer gewaardeerd als de Tibetaanse Mahatma’s, met wie zij op afstand communicatie onderhield. Jezus zelf behoorde tot de Esseense broederschap, kende Egyptische wijsheid en Pythagoreïsche symboliek en ging na zijn (schijn)dood naar India.93 Bovendien pretendeerde de theosofie de zo pijnlijk gevoelde kloof tussen geloof en wetenschap te overstijgen door integratie van spiritisme, mesmerisme (hypnose), reïncarnatie en gnosis. Madame Blavatsky werd beschuldigd van charlatanerie, wat in kringen van de theosofie heftig werd ontkend.94 Ook de 91. Nog eerder was: A. Besant, Reïncarnatie: handleiding tot de theosofie I, Nederlandsche Theosophische Vereeniging, Nieuwer–Amstel, 1893. Veel andere publicaties van haar hand zagen het licht in Nederland vanaf dat jaar. Opmerkelijk is haar publicatie uit de tijd direct nadat ze haar huwelijkspartner en Anglicaanse geestelijke Frank Besant en haar twee kinderen had verlaten en nog atheïst was: De wet der bevolking, al uit 1878, met een voorwoord van de bekende liberale politicus Samuel van Houten. 92. De nagenoeg onontwarbare geschiedenis van de verschillende theosofische verenigingen, loges en genootschappen en de Esoterische school in Nederland hoeft ons hier niet verder bezig te houden. Zie R. Jansen, ‘…Een kern van broederschap…’ 100 jaar theosofische vereniging in Nederland, Amsterdam 1997, pp. 17–18, 26–32. 93. Het motief van Jezus in India is mogelijk afgeleid van het apocriefe boek Handelingen van Thomas, dat de reis van de apostel in India beschrijft. De eerste keer dat de esoterische theorie over Jezus in India wordt gelanceerd is pas in 1894, door de Rus Notovitch . Zie R. Kranenborg, De wonderbaarlijke avonturen van Jezus van Nazareth, Kampen 2004, p. 27 vv. Mogelijk is Jacolliot echter eerder, zoals Kranenborg opmerkt, zeker geldt dat voor Ernest J. Eitel , Three lectures on Buddhism, uit 1871, die aanneemt dat Jezus na zijn twaalfde jaar in India is geweest. 94. Zie R. Jansen, ‘…Een kern van broederschap…’ 100 jaar theosofische vereniging in Nederland, Amsterdam 1997, pp. 36–7. Zie uitvoerig het (zie volgende bladzijde) 71 73 13. De lelie (rechts) , vignet van Frederik van Eeden; 14. de jonge Frederik van Eeden ( linksonder), een lithografie van Jan Veth uit De kleine Johannes (Den Haag, 1887 ); en (rechtsonder) 15. Jidda Krishnamurti ( 1896–1986 ), het achtste kind uit een orthodox Hindoestaans gezin uit Madanapalle. Hij werd geadopteerd door A. Besant en C. Leadbeater die in hem een incarnatie van de Maitreya Boddhisattva herkenden. 74 16. en 17. Jidda Krishnamurti tijdens Sterkamp van de Orde van de Ster van het Oosten. Deze bijeenkomsten vonden plaats in de periode 1924–1938 in de bossen bij Ommen op het landgoed Eerde van baron Philip van Pallandt. en hindoeïsme aan het begin van de 20ste eeuw in Nederland kwam van de theosofische vereniging. Schrijver en voorzitter van de theosofische vereniging in Nederland, J.W. Boissevain (1874– 1959), was redacteur van het maandblad Theosophia. Hij publiceerde een Inleiding tot de Theosofie, en Wat iedereen weten moet van de theosofie.98 Bovendien maakte hij de eerste Nederlandse vertaling van de Bhagavad Gita ( 1903 ) . Deze vertaling werd een jaar later gevolgd door die van de theosoof Louis Kes .99 Boissevain schuwde de academische studie van het Sanskriet niet: hij promoveerde in 1905 op het Indiase toneelstuk Prabodhacandrodaya en vertaalde de Yogasutra’s uit het Sanskriet.100 Een zelfde combinatie van theosofie en kennis van het Sanskriet vinden we bij Johannes van Manen ( 1877 – 1943 ) , die niet alleen veel werk van Annie Besant in het Nederlands vertaalde, maar ook in de befaamde Bibliotheca Indica te Calcutta in 1919 The song of the Eastern snow-mountain publiceerde. Van hem bewaart het Kern-instituut te Leiden honderden Indiase manuscripten.101 Het aantal in het Nederlands vertaalde teksten van oosterse werken bleef overigens opvallend gering in vergelijking met Engeland en Duitsland. Daar beschikte men al in de tweede helft van de 1 9de eeuw over een reeks vertalingen uit de grondtalen. De bekende instructie van een Brahmaan aan vorstenzonen in de vorm 98. J.W. Boissevain, Inleiding tot de Theosofie, Theosofische Uitgeversmaatschappij, Amsterdam 1902; Wat iedereen weten moet van de theosofie, Theosofische Uitgeversmaatschappij Amsterdam 1904. 99. L. Kes (vert.), De Bhagavad–gita. Het boek van Yoga, Hollandia 1904. In 1908 verscheen een metrische vertaling van eveneens theosoof Chr. J. Schuver , De Bhagavad Gîtâ of Des Heeren Lied, Theosofische uitgeverszaak ‘Gnosis’, W. Simons & Co, Amsterdam. Deze vertaling was gebaseerd op de Engelse vertaling van sir Edwin Arnold. 100. J.W. Boissevain (vert.), De Yoga sutra’s, leerspreuken der eenheidsstreving, door Patanjali , Theosophische uitgeversmaatschappij Amsterdam 1918. 101 . Zie over Boissevain en van Manen : R. Jansen, ‘…Een kern van broederschap…’ 100 jaar theosofische vereniging in Nederland, Amsterdam 1997, pp. 81–84; P. Richardus , The Dutch oriëntalist Johan van Manen: his Life and Work, Kern Institute Leiden 1989. 75 Het oosten en de kunst, oriëntalisme en mysticisme In artistieke kring was eind 19de eeuw het Oosten omgeven met mysterie. De verfijning van de Japanse penseelstreek, de illustraties van een Hokusai, die vooral door de kunsthandelaar Siegfried Bing (1838–1905) in Europa bekend werden, fascineerden de schilder Vincent van Gogh . Hij ging zelf in Frankrijk Japanse prenten verzamelen. De zwarte belijning van diens bekende schilderij Bloeiend perenboompje uit 1888 is niet denkbaar zonder Japanse invloed. Hetzelfde geldt uiteraard voor het schilderij De courtisane uit 1887 (beide hangen in het Van Gogh-museum). ‘Die Japanners leven in de natuur alsof zij zelf bloemen waren’, schreef Vincent enthousiast aan zijn broer.114 Hij bewonderde vooral het vermogen van Japanse tekenaars om in enkele lijnen en met heldere kleuren een hele wereld te suggereren, een ideaal dat aansloot bij het impressionisme. De belangstelling voor Japan groeide eind 19de eeuw uit tot een rage. In 1888 slaagde Siegfried Bing er zelfs in om een apart tijdschrift, Le Japon artistique, van de grond te krijgen. Ook bracht hij honderden prenten op de Europese markt en tal van Japanse kunstvoorwerpen, religieuze attributen en snuisterijen.115 Daarnaast bestonden er byzantinisme en oriëntalisme. In die stromingen werden het exotische en erotische zwaar aangezet, zoals in schilderingen en beschrijvingen van Cleopatra in het oude Egypte of van de stad 114 . Th. van Gogh , Een leven in brieven, uitgeverij Hulsker, Amsterdam 1980, brief 542, 25 september 1888. 115. Zie G. Weisberg, E. Becker, E. Possémé (red.), De oorsprong van L’ Art Nouveau. Het Bing imperium, Amsterdam University Press 2004, p. 51 vv. 83 18. Jan Toorop (1858–1928), geboren te Poerworedjo. Hij was de belangrijkste vertegenwoordiger van het Symbolisme. Zijn tekening De Sfinx (af beelding 19), ontstaan tussen 1892 en 1897, is een voorbeeld hiervan; met rechtsboven in de tempelfaçade een zittende Boeddha. 85 86 20. Een portretfoto van de kunstschilder en theosoof Piet Mondriaan (1872–1944) genomen omstreeks 1908. Mondriaan was de belangrijkste medewerker van het blad De Stijl. Hij ontwikkelde een eigen kunsttheorie De Nieuwe Beelding. Hieronder: 21. Evolutie, een drieluik dat Piet Mondriaan tussen 1910–1911 schilderde en dat het spirituele ontwaken van de mens in drie stadia wil verbeelden. verschijnt, maar tevens de Boeddha met de lotusbloem en middeleeuwse kathedralen. Een andere tekening van hem, van rond 1895, draagt de titel Nirwana.117 Voor Piet Mondriaan was de weg van stof naar geest of van figuratieve kunst naar abstracte kunst een spiritueel gebeuren. Anders dan andere abstracte kunstenaars, zoals Georg Muche , maar in overeenstemming met Malevich en Kandinsky, kwam Mondriaan tot zijn non-figuratieve kunst via een steeds sterkere formalisering van concrete afbeeldingen. Het sterkste wordt dat zichtbaar in het drieluik Evolutie uit 1910 – 1911 , dat Mondriaan enkele jaren na zijn toetreding tot de Nederlandse Theosofische Vereniging maakte. Getallen en bijzondere geometrische verhoudingen, zoals de gulden snede als grondslag van al het waarneembare, speelden in de theosofie een grote rol. De theosofie verbond deze Platoonse, of meer nog Pythagoreïsche elementen met de boeddhistische idee van verlichting. Het inspireerde Mondriaan. Hij liet zich niet verleiden tot afbeeldingen van het occulte of geheimzinnige symbolische tekens, die slechts voor ingewijden betekenis zouden hebben.118 Mondriaan had er ook geen moeite mee bij de schilder Toorop en diens mystieke katholicisme een verwant streven te herkennen.119 Zij kenden elkaar uit het Zeeuwse stadje Domburg, waar zij beiden in de zomer van 1908 schilderden. Voor Mondriaan draaide het om een transformatie van de waarneming en de evolutie van het concreet-zintuiglijke tot het spirituele. De theosofie had wetenschappelijke begrippen uit het darwinisme geabsorbeerd als element in een omvattend spiritueel denken, waarmee men tevens de kloof tussen religie en wetenschap meende te dichten. De triptiek documenteert dit evolutionair opstijgen van het zintuiglijke 117. B. Polak , Het Symbolisme in de Nederlandse schilderkunst 1890–1900, p. 88. 118. Zie C. Blotkamp, ‘Annunciation of the New Mysticism: Dutch Symbolism and Early Abstraction’, in: M. Tucman e.a. (red), The Spiritual in Art: Abstract Painting 1890–1985, New York 1987, pp. 98–103. 119. Zie de brief van Mondriaan aan C. Spoor, 3 oktober 1909, geciteerd in de catalogus van H. Jansen & J.M. Joosten, Mondrian. 1892–1914, The Path to Abstraction, Zwolle 2002, p. 128. 87 88 tot het spirituele. Het eerste luik toont een jonge vrouw met bloemen aan weerzijden van haar hoofd. Het rechterluik toont de geometrische vorm van de driehoeken, die ten grondslag liggen aan de bloemen, maar ook aan verschillende delen van haar lichaam, zoals de navel. Het middenluik vormt de voltooiing van deze opstijging tot het geestelijke: de geometrische vormen bepalen nog sterker de compositie, de vrouw heeft de open wijd open – een teken van de verlichting. Zo documenteert het drieluik de weg van inkeer en loutering, en van evolutie van stof naar geest. Een hedendaagse bewonderaar van Mondriaan, Varamitra (1953), voorzitter van de Boeddhistische Unie Nederland, gaat zelfs zover de weg van de Boeddha in het kunstenaarsleven van Mondriaan aan te wijzen.120 de architect en theosoof k arel de bazel Karel de Bazel (1869–1923) was onder de indruk geraakt van de Boroboedoer, de ontzagwekkende boeddhistische tempel op Java, vol van symboliek en spirituele gelaagdheid. Hij ontwierp het in 1926 voltooide hoofdkantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij aan de Vijzelstraat. Het reusachtige gebouw werd wel de ‘Boroboedoer van Amsterdam’ genoemd en bevat een mengeling van theosofische en Vrijmetselarij-symboliek en esoterische iconografie. Zo moet een beeld van een inlandse Kala-kop de kwade demonen weren. De beelden van de drie gouveneurs-generaal van Indië, Jan Pieterszoon Coen, Herman Daendels en Joannes van Heutz, tonen dat mystieke hang naar het Oosten en kolonialisme nog nauw verweven waren.121 120.In de radio–uitzending van de Boeddhistische Omroep Nederland op 26 mei 2006. 121. Zie het uitstekende artikel van Thijs Weststeijn , ‘De Indische wortels van het Nederlandse modernisme’, De Academische Boekengids 71, november 2008, p. 4. Uitvoerig M. Bax, M. Hageman, S. van Odenhoven & L. Smit, De Bazel. Tempel aan de Vijzelstraat in Amsterdam, Bussum 2007. 22. Gebouw De Bazel aan de Amsterdamse Vijzelstraat, thans Gemeentearchief van de stad Amsterdam. Hier bevindt zich ook het archief van het Theosofisch Genootschap. 89 23. De Nederlandse architect Jaap London (1872–1953) 90 kreeg tijdens spiritistische seances, waar ook Frederik van Eeden aan deelnam, ‘van gene zijde’ de opdracht een Lichtstad te ontwerpen. Van Eeden beschreef de Lichtstad in het boek Het Godshuis in de Lichtstad (1921). De Nederlandse hang naar de mystiek van Nederlands-Indië was natuurlijk ondenkbaar, als het geen kolonie was geweest. rond frederik van eeden en henri borel Ook bij Frederik van Eeden ( 1860 – 1932 ) was het boeddhisme steeds meer in beeld gekomen. In 1891 wees deze schrijver en psychiater de lezer op de betekenis van de Boeddha, met wie hij kennis had gemaakt via Alfred Percy Sinnett’s boek Esoteric Buddhism, vertaald in het Nederlands onder de titel Esoterisch Boeddhisme.122 Henri Borel , vriend van Van Eeden, besprak hetzelfde boek, waarvan de titel verband legt tussen esoterie en boeddhisme, in zijn Studiën uit 1898 .123 De theosofische bespiegelingen over opkomst en verval van rassen en de beleden superioriteit van het Arische ras verontrustten Borel niet. Zijn christelijke invulling van die opvatting is echter net zo opmerkelijk. Hij oppert namelijk dat beschavingen ten onder gaan door het verdwijnen van de christelijke liefde. Het werk van Kern, Manual of Indian Buddhism ( 1896 ) , werd in 1907 door de wiskundige G. Mannoury in een populaire versie vertaald en in de Wereldbibliotheek gepubliceerd. Deze Mannoury stond in nauw contact met Van Eeden, met wie hij een fascinatie voor de leer der Significa deelde. Daarin stonden de taal en de mogelijkheid van universele communicatie centraal. De twee vrienden stonden samen met China-kenner Henri Borel , psychiater Van Renterghem en nog enkele anderen aan de wieg van de nog altijd bestaande Internationale School voor Wijsbegeerte te Leusden.124 122. Van Sinnett werd ook in het Nederland vertaald: De okkulte wereld, De groei der ziel en H.P. Blavatsky, alle bij de Theosofische Uitgevers–Maatschappij te Amsterdam. 123. Zie Henri Borel , ‘Esoteric Buddhism’, in: Studiën, L.J. Veen Amsterdam 1898, pp. 172–180. 124. J. Fontijn, Trots verbrijzeld. Het leven van Frederik van Eeden, deel 2, Querido 1996. 91 92 Henri Borel ( 1869 – 1933 ) was een toegewijd vriend van Frederik van Eeden. Hij schreef tal van populaire boekjes over Chinese wijsheid, mede als vrucht van zijn verblijf als tolk in China en als ambtenaar in Nederlands-Indië. De belangstelling voor China in Nederland hing nauw samen met de Nederlandse koloniën. De eerste bekleder van de leerstoel Chinees in Leiden, Gustaaf Schlegel ( 1840 – 1903), benadrukte bij zijn aantreden in 1877 al dat de inkomsten van de koloniale regering beslist zouden stijgen door de studie van het Chinees in Nederland.125 Uitgeverij Brill speelde een belangrijke rol in de vestiging van een Nederlandse onderzoektraditie naar het Chinees. Borel was een leerling van Gustaaf Schlegel . Als tolk Chinees had Borel een scherpe kijk op de opkomst van het Chinese nationalisme. Hij bekritiseerde de Leidse leerstoelhouder van het Chinees, J. J . M . de Groot ( 1854 – 1921 ) , die een te academische kijk op het Chinees en te beperkt begrip van de moderne Chinese samenleving zou hebben. Borel kreeg van De Groot het verwijt degene te zijn die de Nederlandse sinologie in discrediet had gebracht.126 Borel had overigens niets van een gedistantieerde academicus en was meer artiest in zijn benadering van het Oosten. Hij voelde zich aangetrokken door de gemeenschapskunst der Negentigers, die het esthetische individualisme van de Tachtigers wilden overstijgen. Dat deden zij door verheerlijking van de Middeleeuwen en religieuze ambachtelijkheid en een vorm van utopisch socialisme, geschoeid op de Engelse leest van William Morris. Borel was een vurige en nogal onkritische bewonderaar van Van Eeden. Hij liet zich zelf nu eens begeesteren door de verering van de maagd Maria, dan weer door theosofie en boeddhisme. Pas op zijn sterfbed zou hij zich, onder invloed van de biografie van de kleine Theresia van Lisieux, laten dopen.127 125. Zie W.L. Idema, ‘Dutch Sinology: past, present and future’, in: Ming Wilson (red.), Europe Studies China: papers from an International Conference on the History of European Sinology, London 1995, p. 89. 126. Ibidem, p. 92. 93 24. De omslag (hierboven) van De Wassende Maan van Rabindranath Tagore , liederen vertaald door Frederik van Eeden (Amsterdam: Versluis, 1917 ); 25 . titelpagina (rechtsboven) van Esoterisch Boeddhisme, 8 ste druk, vertaling door C.N. Perk-Joosten ( Amsterdam: Theosofische uitgeversmaatschappij, 1906 ) van het in 1883 door Trubner & co. in London uitgegeven Esoteric Buddhism van A.P. Sinnett; 26. de Joodse filosoof Martin Buber (1887–1965). 27. De kunstenaar Marius Bauer (1867–1932) als geportretteerd door Jan veth; Bauer ontving talloze 94 onderscheidingen, zoals de gouden medaille van Koningin-regentes Emma ; 28 . ets uit het door Marius Bauer met acht etsen verluchte Akëdysséri van P. Villiers de L‘Isle Adam, in het Nederlands bewerkt door K.J.L. Alberdingk Thijm ( Amsterdam, 1894 ). Het Oosten zal hem vooralsnog meer bezig houden. Als één der weinigen gaat Borel zelf Chinees leren. Vanaf 1888 zit hij in Leiden in de collegebanken om vervolgens tot 1916 in de Oost te verblijven. Borel is typisch iemand die het Oosten vereert uit onbehagen over de eigen cultuur. Keer op keer wordt de kille, materialistische westerse samenleving gecontrasteerd met de meditatieve houding, waarin het niet-doen, wu-wei, de kern van het taoïsme uitmaakt. ‘De menschen zouden ware menschen kunnen zijn als zij hun leven van-zelf lieten gaan zooals de zee gaat, zooals de natuur bloeit, in de simpele mooiheid van Tao. […]. Maar de menschen worden verblind door hunne zintuigen, en hunne begeerten’.128 Het taoïstische begrip wu-wei, te vergelijken met wat de filosoof Heidegger Gelassenheit noemt, is niet een houding van ‘gelatenheid’. Het gaat erom de dingen te ‘laten zijn’, door zelf te verwijlen bij de dingen. Het was wel Borels meest succesvolle vertolking van oosterse wijsheid. ‘En toch is in de deemoed van Franciscus iets waars en echts, hetzelfde wat Lao Tsz’ bezielde. Het wu-wei’, noteert Van Eeden op 27 februari 1913, geïnspireerd door Borel .129 Ziet Van Eeden hier verwantschap tussen West en Oost, Borel denkt sterker in antithesen. Hij contrasteert ‘de koude straten van een Westersche stad’ met het ‘echte, zuivere van de Chineesche droom- en zweeftuin’.130 Borel maakt telkens de westerse 127. P. Luyckx , ‘Daar is nog poëzie, nog kleur, nog warmte’, Katholieke bekeerlingen en moderniteit in Nederland 1880–1960, Hilversum 2007, p. 58. 128. Henri Borel, Wijsheid en schoonheid uit China, Amsterdam 1895, eerder verschenen in De Gids 59 (1895), deel 1, pp. 415–449, ook geciteerd in Luyckx , o.c., p. 61. Zie ook: Brieven van Frederik van Eeden aan Henri Borel, Uitgeverij Pax, Den Haag/Brussel 1933, pp. 43–45 (12 december 1894). 129. Frederik van Eeden , Dagboek, deel 3, Culemborg 1971. 130. Henri Borel , Het schoone eiland. Een tweede boek van wijsheid en schoonheid uit China, Amsterdam 1922. 95 96 cultuur tot mikpunt van zijn kritiek, daarbij even kritiekloos het Oosten omhelzend. Frederik van Eeden had nog andere contacten gelegd die hem in verbinding brachten met de oosterse wijsbegeerte, namelijk via de joodse dialogische denker Martin Buber . De zogeheten Forte-Kreis werd opgericht aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog door mensen als Walter Rathenau, de anarchist Gustav Landauer, de publicisten Eric Gutkind, Christian Rang, Martin Buber en Frederik van Eeden zelf. Deze kring moest de grote geesten van Europa bijeenbrengen voor een geestelijk bestuur van de wereld. Achter dit ambitieuze streven schuilde een besef van naderende ondergang. Die mondde uit in de Eerste Wereldoorlog. Buber had in 1909 het boek Ekstatische Konfessionen gepubliceerd, waarin hij mystici van Oost en West bijeenbracht. Bovendien liet hij het jaar daarop een vertaling van de taoïstische parabels van Tswang Tse het licht zien. Ook een ander lid van de Forte-Kreis, de joodse schrijver Erich Gutkind, hield zich bezig met verbindingen tussen Oost en West. Diens Siderische Geburt. Seraphische Wanderung vom Tode der Welt zur Taufe der Tat (1910) had grote invloed op kunstenaars als Schönberg en Kandinsky. Het verbond allerhande wijsheden, esoterie, parapsychologie en kabbala met elkaar. Juist met deze grensoverschrijdende verbindingen, met een ietwat neerbuigende term wel syncretisme genoemd, had Frederik van Eeden grote affiniteit, getuige ook zijn eigen astraal-esoterische boek Sirius en Siderius, waarin de nodige oosterse invloed aanwijsbaar is. Het oosterse denken kwam dus via verschillende wegen ons land binnen: via de academische wetenschap, via het sociale engagement, via de theosofie en via de artistieke inspiratie. Dat laatste niet in een nauwgezette weergave van feiten vanuit academische distantie, maar middels een hartstochtelijke omhelzing van de oosterse wijzen. Nu eens waren die oosterse wijzen de laatste strohalm voor een Avondland dat bezig was ten onder te gaan, dan weer herinnerde het Licht uit het Oosten aan vergeten tradities van ei- 29. Rechts: de oriëntalist en theosoof Johan van Maanen (1877–1943) ; 30. Felix Ortt (1866–1959) met zijn echtgenote Thea . Geboren als jonkheer Felix Ortt, deed afstand van zijn adellijke titel. Hij was pacifist, vegetariër, geheelonthouder en de belangrijkste theoreticus van het christenanarchisme. Ortt studeerde waterstaatkunde in Delft. 101 30. Hiernaast links: graaf Lev Tolstoi (1828–1910), 102 grootgrondbezitter, officier, auteur, boer en sociaal hervormer. Hij wierp zich na 1855 op als pleitbezorger van een anomisch christendom. Hij schreef o.m. Oorlog en Vrede, Anna Karenina, Opstanding en Hadji Murad; 31. Linksonder: twee religieus-anarchisten, zittend Lodewijk van Mierop (1870–1930) en staand Louis Bähler (1867–1941) . De zaak dominee Bähler was de aanleiding voor het ontstaan van de Gereformeerde Bond. 107 32. Louis Couperus (1863-1923), studeerde akte mo Nederlands. In 1888 verscheen zijn roman Eline Vere als feuilleton in het dagblad Het Vaderland. Couperus had toen al twee dichtbundels gepubliceerd: Een lent van vaerzen en Orchideeën. Zijn meest bekende boeken zijn: Boeken der kleine zielen (1901–03) , De stille kracht (1900) , en Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan (1906). 33. Henri Borel (1869–1933), studeerde in Leiden, was o.m. ambtenaar voor chinese aangelegenheden in Nederlands Indië. Literair criticus voor de Telegraaf en het Vaderland. Schreef o.m. Wijsheid en Schoonheid in China; Kwam Yin, ‘een boek van de Goden en de Hel’ | Indische verhalen; Een droom uit Tosari; Het Recht der Liefde et cetera. 108 34. Linksboven de omslag van De Laatste Incarnatie, een bundel van Henri Borel met vijf korte verhalen (Amsterdam: L.J. Veen, 1901 ); 35. daarnaast en rechtsboven, de voorkant van de brochure van A.A. van der Meulen over de verwantschap tussen alle talen, gericht aan de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam; 36. de omslag van het boek De moderne theosofische beweging van seminarieprofessor J.P. Verhaar (1889–1948). Boeddha bewijst het ‘sophisticated’ karakter van de wending naar het Oosten: Koning Bimbisara wil een afbeeldsel hebben van de Boeddha en laat allerlei beeldsnijders en schilders komen. Ze komen met verfijnde reukstoffen en gouden ringen, voor hun werk gebruiken ze ivoor en was, lak en oliën. Maar dan treedt Boeddha zelf binnen met bedelnap en stilte, zijn kleren grofbemorst. Als hij de kunstenaars aanziet, slaan zij op de vlucht. Het was alsof ze de zon zelf hadden gezien. Dan laat Hij zijn schaduw vallen op het doek en nodigt de meest wetenden der kunstenaars uit hiervan een omtrek te maken. Boeddha zegt: ‘Zoals deze tekening zich verhoudt tot mij, zo verhoudt Uw kennis zich tot de kennis, en voorwaar zeg ik U, zoals de maan zich verhoudt tot de zon, zo verhoudt de Kunst en wat van mensen gemaakt is, zich tot het Eeuwige Leven en wat niet gemaakt is’.146 Hier ging het allang niet meer om kunst als afbeelding van de werkelijkheid en de oosterse wijsheid bestond niet uit het aanleveren van exotisme. Abstracte kunst droeg zelf de notie van transcendentie in zich en de Boeddha wees de weg naar die hogere wereld. De symboliek van de schilderkunst aan het eind van de 19de eeuw verried dus een duidelijke, maar wellicht wat oppervlakkige oosterse oriëntatie, voornamelijk als exotisme en als ornament. Heel verschillend dus van de avant-garde en De Stijl, waarin het ornament juist werd geweerd en de invloed dieper ging dan enkele oosterse symbolen. Inderdaad werkte het symbolisme veel met oosterse motieven; zo was bij sommige symbolistische schilders de lotus geliefd.147 De schrijver Van Eeden koos de waterlelie als zijn 146.Zo in verkorte vorm. Voor het hele verhaal uit november 1913, zie Els Hoek (red.), Theo van Doesburg. Oeuvre catalogus, Utrecht Otterloo 2000, p. 611. 147. Bettina Polak , Het Fin–de–Siècle in de Nederlandse schilderkunst. De symbolistische beweging 1890–1900, Den Haag 1955, p. 56 109 110 persoonlijke bloem. Die liet hij op de kaft van zijn boeken afdrukken, als symbool van de schoonheid die zich boven het duister van de modder weet te verheffen. Nogal wat van zijn boeken verraden een oosters-meditatieve sfeer. Als kind al ontbeet hij met zijn vader, onderwijl pratend over Spinoza, Kant, Lucretius en Indische boeken.148 Ze spraken over de Bhagavad Gita; zijn vader correspondeerde met Nietzsche en Schopenhauer toen nog niemand in Nederland hun naam kende.149 Als onvermoeibare pleitbezorger van Van Eeden jubelde Henri Borel dat diens werk voortbouwt op het werk der Ouden, de Upanishaden en de Bhagavad Gita. De beschuldiging van een zekere zwakheid duidt Borel om: ‘Zijne zwakheid is die van den boeddha-boom Bó. Die rijst in machtigen wil booven de aarde, en breidt een’ breeden, stillen kroon van koninklijken kracht hoog in de lucht; maar uit het sterke komen kuische teêre luchtwortels dalende, zacht zegenend naar beneê, met een waardig gebaar van sterke zwakheid’.150 Zo zien we bij Borel hoe de beeldvorming van het boeddhisme naadloos aansloot bij het Tachtigers-ideaal van de kunstenaar als priester en profeet — tot in de gebezigde taal toe. 148. G. Kalff, Van Eeden, psychologie van den tachtiger, Groningen/Den Haag 1927, p. 22. Zie ook: Zie ook: A. Ros en R. Kräemer , ‘Lekker anders… puur Oosters’, Groniek 88 (1983), p. 58. 149.Brieven van Frederik van Eeden aan Henri Borel , Uitgeverij Pax, Den Haag/ Brussel 1933, p. 36 (15 januari 1894). Zie voor F.W. van Eeden (1829–1901) en het Oosten: J. de Hond, Verlangen naar het Oosten. Oriëntalisme in de Nederlandse cultuur ca. 1800–1920, Leiden 2008, p. 304. 150. Henri Borel, ‘Frederik van Eeden’, in: Studiën, L.J. Veen Amsterdam 1898, pp. 23–42. louis couperus De schrijver Couperus oversteeg in zijn decadente roman De berg van licht de traditionele tweedeling tussen de klassieke oudheid en het Oosten. De Syrische oriëntaalse godencultus bereikte met de jonge keizer de stad Rome, in wiens naam Heliogabalos zowel het Griekse (helios) als het Semitische (djebel = berg) schuil ging. In De Zonen der Zon uit 1915, waarvan Couperus een toelichting voordroeg met op de achtergrond een Boeddhabeeld,151 verscheen een gnostisch eclecticisme, dat gedragen werd door een besef dat het nirwana de verzoening van alles zal bewerken.152 Couperus schetst in God en goden hoe de bijbelse God Jahve, overeenkomstig de gnosis, zélf schepping is van een hogere goddelijke manifestatie: Geheim of Noodlot. Elk volk creëert zich een eigen God: Baäl en Astarte, Isis en Osiris. In een laatste fase treden heilige middelaars op: Boeddha en Christus. Van de laatste denken de mensen dat ‘het kindekijn Gods zoon zelf was’.153 Uit de blauwte van een meer ‘bloeide-op een groote lotosbloem en tusschen de rustige blâren werd geboren een heilige godmensch. Rondom zijn bloem bloeiden bloemen op en, glanzend kind, peinsde hij wijs, kruislings de beentjes gezeten.’ Aldus beschreef Couperus de geboorte van de Boeddha.154 Maar ook Boeddha en Christus zijn onderworpen aan Het Geheim.155 151. L. Couperus, Onder den Boeddha, in het blad Het Vaderland 2 april 1915, later in: Der dingen ziel, pp. 29–37. Zie uitvoerig: F. Bastet, ‘De zuil en de Boeddha’, in: Een zuil in de mist. Van en over Louis Couperus, Amsterdam 1980, pp. 127–148. 152. F. Bastet, Louis Couperus. Een biografie . Querido 2005, pp. 289, 482. 153. L. Couperus , Jahve (1902), in God en goden, Volledig werk 22, Nijmegen 1989, p. 41. 154. Ibidem, p. 40. 155. De theologische dimensie bij Couperus is A. Ros en R. Kräemer, ‘Lekker anders… puur Oosters’, Groniek 88 (1983), p. 58, geheel ontgaan. Beter K.J. Popma , Beschouwingen over het werk van Louis Couperus, Amsterdam 1968. 111 johan andreas dèr mouw 112 Geheel alleenstaand was Johan Andreas Dèr Mouw (1863–1919, pseudoniem Adwaita = non-dualiteit). Hij benaderde de oosterse religies vanuit filosofische beschouwingen — eerst die van Von Hartmann, later die van Schopenhauer . Daarna ontwikkelde hij zich naar een mystiek, waarin subject en God lijken samen te vallen.156 Hij begon in de laatste zes jaar van zijn leven zijn kennis van het Sanskriet, die hij in colleges bij de professoren H. Kern en J.S. Speyer in Leiden had opgedaan, dichterlijk te vertolken. Brahman speelt daarbij een centrale rol in ‘een oosters monistisch Godsgevoel’. Boeddha speelt geen rol en hij neemt ook afscheid van het christelijke Godsidee, getuige zijn gedicht ‘Jehova’s uitvaart’. Hij was in de Nederlandse literatuur een eenling, al stond hij in contact met Van Eeden, die hem aanmoedigde zijn gedichten uit te geven. Zo dichtte Adwaita in de sonnettencyclus Bevrijding: Niets dierlijks, mens’lijks, ja — want Brahman ken ik Als ‘t wereld denkend Ene, en Brahman ben ik — Mij is, Zijn Zelfbesef, niets godlijks vreemd. Bijzonder kenmerk van zijn poëzie is de afwisseling van het verhevene en alledaagse, getuige de bekende dichtregel: ‘’k Ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.’ Adwaita wilde hiermee elke zweem van dualiteit en van een hiërarchie van de geest als hoger dan het lichaam vermijden. Een pantheïstisch levensgevoel blijkt uit de volgende regels: 156. Zie de biografie van A.M. Cram–Magré, Dèr Mouw – Adwaita, denker en dichter, Groningen 1962. 157. Zie verder: V.A. van Bijlert, ‘’k Ben Brahman. Maar we zitten zonder meid. J.A. Dèr Mouw en de Indische filosofie’, in: H. van den Muyzenberg & T. de Bruijn (red.), Waarom Sanskrit? 125 jaar Sanskrit in Nederland. Kern Institute miscellanea 4, Leiden 1991, pp. 19–29. 133 37. Boven: Raden Mas Noto Soeroto (1888–1951), journalist, schrijver, cultuuractivist, danser en dichter; via Frederik van Eeden verschenen zijn gedichten in De Amsterdammer : 38. Onder: Klaas Schilder (1890–1952), theoloog en hoogleraar. Hij werd in 1944 uit de Gereformeerde Kerk gezet. 39. Rudolf Otto (1869–1937), theoloog, 134 auteur van het in twintig talen verschenen vermaarde boek: Das Heilige — Über das Irrationale in der Idee des Göttlichen und sein Verhältnis zum Rationalen (1917) kla as schilder en de par adox De hekkensluiter van de protestants-theologische beeldvorming van het boeddhisme verrast ons met herwaardering. Het betreft Klaas Schilder ( 1890 – 1952 ) , wiens naam verbonden is aan de kerkscheuring tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt ontstonden, doordat deze groep gelovigen zich losmaakte van de Gereformeerde Kerken. Het proefschrift van Schilder uit 1933 behelsde een briljante, maar zeer technische studie over de betekenis van de paradox vanaf Kierkegaard, via Rudolf Otto’s Das Heilige terug naar Calvijn.181 Hierbij komt hij ook over de oosterse mystiek te spreken (p. 270 vv.), vooral in verband met de paradox bij het zenboeddhisme. Hij erkent ronduit dat we hier met een totaal andere geesteswereld te maken hebben, zodat globale uitspraken of snelle vergelijkingen niet op gaan. Door Rudolph Otto is het Oosten niettemin in het vizier gekomen. De aandacht voor het afwijkende, internationale karakter van het boeddhisme bij Otto biedt meer gelegenheid tot intellectuele studie dan het geval was bij het ‘Indisme’ van de Romantiek. De dialectische theologie van Emil Brunner staat vanuit de paradox van het christendom wantrouwend tegenover het ervaringsmatige van de mystiek. Dat kon wel eens ontoereikend zijn voor een goed begrip van de oosterse mystiek, oppert Schilder , daarmee een lange traditie van polemiek de pas afsnijdend. De boeddhistische mystiek van verzinken heeft niets te maken met een ongebreideld uitleven van het gevoel. De zintuiglijke ervaring wordt juist op het tweede plan gesteld, zodat een toestand van verhevenheid ontstaat, waarin begeerteloosheid en ‘doel-loosheid’ bepalend zijn. Het vermeende individualisme van de mystiek, dat Brunner laakt, strookt niet met de ‘ontpersoonlijking’ van de boeddhistische mystiek. 181. K. Schilder , Zur Begriffsgeschichte des ‘Paradoxon’. Mit besonderer Berücksichtigung Calvins und des nach–kierkegaardischen ‘Paradoxon’. Disseratie Erlangen, Kok Kampen 1933. 137 142 voorstellingen, wij zien ze, ook nu nog, in Indië naast elkander. Want de andere zijde van den Indische geest, die in oude dagen het ritueel zoo angstvallig en benepen gemaakt heeft, vertoont zich in tallooze gedaanten van beeldendienst, afgoderij en superstitie, dikwijls in afstootelijken vorm; en ook hier hebben horribile dictu – brahmanen veelal de leiding. Maar de besten onder den brahmanenstand keuren de praktijken en gedragingen van die standgenooten niet goed en verafschuwen zulke karikatuur van religie en eeredienst niet minder dan wij.’188 Het blijft dan natuurlijk de vraag hoe onderscheid te maken tussen religie en bijgeloof. Wij zijn Speyer bij de bespreking van de theosofie al tegengekomen en wel als een felle opponent ervan. Overigens is het kenmerkend voor de academische wetenschapsbeoefening dat het feit dat Speyer van joodse huize was, niet wordt gememoreerd in diens levensbericht en mogelijk ook geen enkele invloed heeft gehad op zijn uiteenzetting over de betekenis van de Indische theosofie ‘voor ons’. 189 johan huizinga De historicus Johan Huizinga ( 1872 – 1945 ) , bekend van Herfsttij der Middeleeuwen en Homo ludens, was begonnen als indoloog en ook toen al meer cultuurhistoricus dan specialistisch filoloog. De romantische gedachte dat de oorsprong van de woorden ook de elementaire begrippen en mythologie van de cultuur zou voortbrengen, met Sanskriet als bakermat van de Indo-Europese ta188. J.S. Speyer , De Brahmanen. Hunne betekenis voor het Indische volk. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt aan de Rijks–Universiteit te Leiden, den 30sten september 1903, Groningen 1903, p. 31. 189. Zie W. Caland, Levensbericht van Prof. Speyer (overleden in Oct. 1913). Jaarboek der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Johannes Müller, Amsterdam 1914, p. 4. 143 40. Boven: Johan Huizinga (1872–1945) historicus en auteur van o.m. Herfstij der Middeleeuwen; In de schaduwen van morgen en Homo Ludens (zie bladzijde 142 ); 41. G.A. van den Bergh Eysinga (1874–1957), protestants theoloog, vertegenwoordiger van de zogenaamde radicale school. 144 42. Linksboven, bladzijde met het artikel ‘Confucius en zijn verering in Kufoe’ (China), met een illustratie naar het voorbeeld van een ‘volgens een in steen gebeitelde voorstelling in Kufoe’; 43. rechtsboven het titelblad van Over Buddhisme van M. Timmers , missionaris uit Nederlands Oost-Indië. Timmers baseert zich vooral op de publicaties van prof. Kern ; 44. omslag van De Katholieke Missiën ( 1924), met het kruis van Christus dat als een opgaande zon boven de wereld verschijnt. 170 door uitgeverij Vrede. Deze uitgeverij was aanvankelijk in Den Haag gevestigd, maar zou later verbonden worden aan de Kolonie van de Internationale Broederschap te Blaricum. de christen-anarchistische dominee louis bähler De al genoemde christen-anarchistische dominee Louis Bähler ( 1867 – 1941 ) zou zich nog diepgaander dan Ortt met het boeddhisme bezighouden en een eigen visie ontwikkelen. Bähler stamde uit een predikantengeslacht. Zijn overgrootvader was één van de voormannen van het Réveil geweest. Bähler was als jongeman al actief als bestrijder van drankgebruik en probeerde een ‘rein leven’-beweging onder de Groningse medestudenten en hoogleraren van de grond te krijgen. Bähler zou zich later inzetten voor de strijd tegen militarisme. Al tijdens zijn studie ontplooide Bähler zich als Tolstojaan: hij was tegen vivisectie en voor de gelijkwaardigheid van man en vrouw. Zijn huwelijk bleef bewust kinderloos; seksualiteit was onderdrukkend en getuigde van lagere begeerten. Vanaf 1895 was hij predikant op Schiermonnikoog. Hij hield lezingen over Indische mystiek en boeddhisme. Hij verbaasde de plaatselijke vissers door partij te trekken voor de zeehonden. In 1897 werd Bähler medeoprichter van genoemd tijdschrift Vrede. Orgaan tot bespreking van de praktijk der liefde, evenals van de gelijknamige drukkerij annex uitgeverij, die aanvankelijk in Den Haag en later in Blaricum gevestigd was. Bähler ging in zijn waardering voor het boeddhisme verder dan Felix Ortt. Hij vertaalde een boek uit het Duits met de uitdagende titel Het ‘christelijk’ barbarendom in Europa (1903).227 In het voorwoord stelde hij dat 227.Drukkerij Vrede, Blaricum. Ook deze brochure was oorspronkelijk geschreven door de vruchtbare publicist en voorzitter van de Duitse Theosofische Vereniging, dr. Franz Hartmann in 1896. Zie: D. Jansen, ‘Een stofopjagend gezel’. Louis Adriën Bähler, ‘Het ‘christelijke’ barbarendom in Europa (1903)’, in: F.G.M. Broeyer & D. Th. Kuiper , Is ’t waar of niet? Ophefmakende publicaties uit het christendom nog wel iets kon leren van het boeddhisme. De kerkenraad van de Nederlandse Hervormde kerk te Amsterdam klaagde Bähler hierop aan bij de synode. De aanklacht, gevolgd door verweerschrift van Bähler , werd door laatstgenoemde in 1905 uitgegeven onder de titel: Oordeelt mede! De officiële bescheiden in de jongste kerkelijke moeilijkheden van Dr. Louis A. Baehler.228 De kerkenraad beschuldigde Bähler van het volgende: ‘Aan het Boeddhisme wordt openlijk de voorrang boven het Christendom toegekend en beweerd, dat de Christelijke volken van het Westen in plaats van het Christendom in het Oosten te verbreiden, veeleer zelve tot het licht van het Boeddhisme, dat uit het Oosten daagt, moeten worden bekeerd.’ Meer algemeen zag de Amsterdamse kerkenraad ‘de prediking van het Evangelie schandelijk misbruikt tot bevordering van de leugen en het rijk van de antichrist, om niet te spreken van het propaganda maken voor revolutionaire theorieën en zoo veel meer’. Bij deze zeer zware aantijgingen bleef ook de politieke overtuiging van Bähler dus niet buiten schot. Als Bähler niet bereid zou zijn om schuld te belijden, zou hij uit het ambt moeten worden ontzet, aldus het schrijven van de kerkenraad. Vervolgens drukt Bähler in de brochure zijn gewraakte voorwoord bij de vertaling af. Het document is zo opmerkelijk, dat een integrale weergave ook na een eeuw gewettigd is, temeer daar enkele van de aantijgingen vandaag de dag onverkort worden herhaald in kringen van de Gereformeerde Bond. de ‘ lange’ negentiende eeuw. Jaarboek voor de geschiedenis van het protestantisme na 1800, jaargang 13, Zoetermeer 2005, pp. 284–303. Of werkelijk een boeddhistische lama (priester) de tekst had geschreven en Hartmann slechts de vertaler was, zoals de brochure suggereert, is de vraag. 228.Uitgeverij G.A. Evers te Groningen. 171 Voorwoord van den vertaler 172 Met groote verontwaardiging en met nog grootere droefenis heb ik sinds jaren de schanddaden onzer Christelijke mogendheden tegenover de heidenen gadegeslagen. Het voor mij onvereenigbare der koloniale politiek en koloniale zending doet dan ook in mijn persoon het eigenaardige verschijnsel opmerken van een predikant die nog nooit iets aan de zending geofferd heeft. Ik kon niet. Ik mocht niet. Reeds als Christen voelde ik mij in de oogen van elken heiden medeplichtig èn aan de koloniale politiek èn aan de koloniale zending mijner medechristenen. Daar mocht waarlijk geen persoonlijke deelname meer bijkomen. Buitendien vond ik tegenover de cultuurvolken van Azië onze zending totaal overbodig. Ja, gelijk het tot zegen voor mijne eigene ziel is geweest, dat ik in den geest naar het Oosten ben getogen, niet om daar wat te brengen, maar om vandaar wat te halen, zoo heb ik mij, ter wille van zooveele medezielen in dit werelddeel, voortdurend verheugd over den Oosterschen zuurdeesem, den zuurdesem vooral van Brahmanisme en Boeddhisme, die, stil maar zeker werkende, ons Christelijke meel doortrekken gaat. Zoo was het dan een blijde verrassing voor mij, in het begin van 1899 met den inhoud van dit Boeddhistisch zendingsgeschrift kennis te maken. Na herhaaldelijk den drang gevoeld te hebben om aan dit geschrift in Nederland meer bekendheid te geven en even vaak deze drang ongehoorzaam te zijn geweest, waag ik het thans mijne vertaling aan te bieden. Zij is bewerkt naar de Duitsche uitgave van Franz Hartmann, medicinale doctor, den redacteur van ‘Lotusblüthen’. (‘Ein monatlich erscheinendes Journal enthaltend Originalartikel und ausgewählte Uebersetsungen aus der orientalischen Litteratur in Bezug auf die Grundlage der Religionen des Ostens und der Theosophie’). Het oorspron- kelijke is geschreven door een Boeddhistischen priester uit Tibet. Men zal bespeuren dat het Boeddhisme dat door deze ‘lama’ wordt gepredikt, zuiver Boeddhisme is, vrij van al de bijgeloovige en afgodische aanhangsels welke men onder vele onontwikkelde Boeddhaïsten aantreft. Immers, men dient ter dege onderscheid te maken tusschen het Boeddhisme en Boeddhaïsme. Een Boeddhaïst is een aanhanger van de leer van Gautama Boeddha, maar daarom nog geen Boeddhist of Verlichte. Alleen hij in wien Bodha of het Inwendig Licht is opgegaan, mag een Boeddhist of Verlichte worden genoemd. Vergelijkenderwijs zijn er Christenen die wel de leer van den historischen Christus aannemen, doch in wie de mystieke Christus nog niet werd geboren. Deze wedergeborenen alleen zijn ware Christenen. Welnu: zullen deze ware Christenen zich boos maken over dit boekje? Zij zullen het niet; want door alle naamsverschil heen zullen zij daarin diezelfde heerlijke heilswaarheden ontdekken, waarin hunne eigene ziel zich verheugen mag. Ja, zij zullen erkennen, veel geleerd te hebben uit dit boekje. Want een feit is het, dat onze Christelijke wereldbeschouwing waar zij mis is, door de Boeddhistische verbeterd en waar zij onvolledig is, door de Boeddhistische aangevuld kan worden. De Christen, in wien het albewustzijn is ontwaakt, zal zich broeder voelen met den Boeddhist, die bij het zielelicht van Bodha de eenheid in alle dingen aanschouwt. De Christen die kan betuigen: ‘ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij,’ en de Boeddhist, wiens wandel is op Boeddhisch gebied, zij leven een leven dat in wezenlijkheid niet verschilt. Woorden zullen dit wezen voor allen die niet uit zich zelven kennen de feiten. Maar wie de feiten kennen, zullen daaraan tevens weten, dat hier niet een soort materialistisch panthe- 173 45. Rechts: Rudolf Steiner (1861–1925), grondlegger van de antroposofie. En onderaan de bladzijde: 46. Hermann Hesse (1877–1962), schrijver van Siddharta. 187 188 47. Linksboven: houten Boeddhabeeld in de tempel Tafossu (China) als illustratie bij 3 -delig artikel Het Boeddhisme van dr. B. Vroklage s.v.d; (rechtsboven) 48. omslag van het missietijdschrift De Katholieke Missiën in oosterse stijl (1933); (linksonder) 49. Illustratie ‘Jezus verschijnt op Paaschmorgen aan Zijn Moeder’ in oosterse stijl. Gevoegd bij een artikel over missie-intentie van het Apostolaat des Gebeds ‘De Bekeering van de Confucianen’ mei 1941. cursus voor de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep (vpro) over de grondbegrippen van religie, uitgegeven als boek onder de titel Religieuze opbouw. Anders dan de later te bespreken theoloog Bavinck, doet Banning geen theologisch beroep op een dogmatisch en bijbels christendom, maar plaatst hij het christendom binnen een bredere, eerder fenomenologische visie op de betekenis van religie. Hij spreekt over de inhoud van de godsvoorstelling en over levenshouding. Daarin past ook waardering en begrip voor andere religies dan het christendom, al blijft dit thema bij hem marginaal. Hij citeert een brief van een Javaanse vriend, ‘hij is geboren Oosterling’, die spreekt over ‘bhakti’, een ‘dienende liefde’. Banning noemt deze brief een teken van ‘diep innerlijk leven’. Hij behandelt de profetische traditie in de verschillende religies en wijst erop dat er in het boeddhisme, net als in het christendom, een profetische traditie bestaat. Hij spreekt over de ontmoeting van de oude cultuur van Europa met boeddhisme, hindoeïsme, oud-Javaanse, Chinese en andere levenskrachtige culturen van geheel andere structuur en inhoud, ‘van welke ontmoeting alle partijen de invloed ondergaan’. Hij citeert de toentertijd bekende Indiase goeroe Vivekananda (1863–1902), die de traditie van het hindoeïsme in contact wilde brengen met het Westen. Banning stelt: ‘Alle profeten, Oosterse en Westerse hebben steeds geweten: al wat wij zijn en doen, het is het werk van den eeuwigen Schepper; zij zingen het met hun leven: den hogen God alleen zij eer.’ 244 Banning noemt ook Tagore en Tolstoi . Banning pleit voor een ‘religieus’ omgevormd socialisme, waarin naast het christendom ook andere religieuze tradities een plaats kunnen hebben. The244.Willem Banning, Religieuze opbouw. Een inleiding tot het verstaan van het religieuze leven, Arnhem 1934, p. 99. Hij baseert zich op Romain Rolland, Het leven van Ramakrishna, in Nederlandse vertaling (1929). Van Rolland werd ook een boek over Gandhi vertaald. 189 oosterse religies en ‘de k atholieke missiën’ n 1900 –1914 In de periode, waarin in Nederland buiten de katholieke kring een groeiende interesse bestaat in oosterse religies, vooral in het boeddhisme, heerst in katholieke missietijdschriften een andere stemming. We volgen in deze periode vóór de Eerste Wereldoorlog het blad De Katholieke Missiën, uitgegeven door de missionarissen van de Societas Verbi Divini (congregatie van het Goddelijk Woord).250 Dit blad schrijft veelvuldig over het Verre Oosten en Afrika. Vooral het eerste zou een gedetailleerde studie verdienen, zoals dat al ondernomen is met betrekking tot het beeld van de Nederlandse missie over Afrika.251 Daarbij zou een vergelijkend perspectief zelfs nog nieuwe inzichten opleveren: op welke wijze hangt het katholieke beeld van de Afrikaanse mens samen met het beeld van de oosterse mens en waarin verschillen ze? In deze vroege jaren treft men er nog geen positieve culturele en theologische interesse aan, zoals later in het interbellum. De context is dan ook radicaal anders: het gaat niet om een Nederlandse of Europese cultuur die omziet naar nieuwe spirituele bronnen om een geestelijke crisis te bezweren, maar het gaat om katholieke missionarissen in de oosterse wereld zelf. Enerzijds is het motief volstrekt niet een onbevooroordeeld kennis nemen van het boeddhisme, maar veeleer een triomfantelijke drang tot missioneren. Anderzijds is de kennis van menig missionaris van de oosterse religies gevoed door een eerstehands confrontatie met de situatie in die landen zelf. Deze twee nogal tegenstrijdige componenten zullen uiteindelijk leiden tot een splitsing in een meer etnologisch-antropologische benadering, ook van missionarissen zelf, en een puur missionaire drang. 250.Zie over deze orde de informatieve biografie van missionaris en cultureel antropoloog Jilis Verheijen : M–A. Th. Willemsen, Een pionier op Flores. Walburg Pers Zutphen 2006, p. 41 vv. 251. T. Salemink , De Afrikaanse mythe. 199 de slotsom van een eeuw boeddha-beelden 243 - 3 We hebben in de laatste paragrafen aan de hand van twee bronnen, de katholieke missionarissen en de reformatorische zendingstheologen Bavinck en Kraemer , het spectrum van visies op de oosterse religies beschreven, zoals die vóór de Tweede Wereldoorlog in Nederland in kringen van missie en zending opgeld deden. Daaraan voorafgaand hebben we een caleidoscoop van filosofische, culturele en religieuze reacties op het boeddhisme in Nederland beschreven, waarvan de meeste ook niet zonder invloed van het christendom begrepen kunnen worden, maar die wel duidelijk te onderscheiden zijn van de kerkelijk-christelijke visies. Het lijkt onbegonnen werk om dit geheel in een aantal conclusies te vangen. Toch zal dat meevallen, aangezien we hier een strakke methodische vraagstelling hanteren. Het gaat ons om de volgende vragen: welke receptie van het boeddhisme verdisconteert nadrukkelijk de eigen positie? En: welke receptie van het boeddhisme is negatief, welke positief? Aan de hand van deze twee vragen zullen wij onze conclusies formuleren. De meeste groepen laten hun eigen religieuze of culturele achtergrond volop meespelen in hun receptie van het boeddhisme. Dat geldt voor de vrijdenkers in de 19de eeuw, voor de protestantse theologen rond 1900 en later, voor de theosofen, voor de kunstenaars, de christen-anarchisten en religieus-socialisten. Het zijn vooral de protestantse theologen die hun receptie van het boeddhisme, in hun ogen een vorm van pantheïstisch monisme, van een negatief voorteken voorzien, terwijl de vrijdenkers op basis beeldvorming van het boeddhisme na de t weede wer eldoor log 251 - 4 In dit slotdeel slaan wij de weg in die ons bij het heden zal brengen. In tegenstelling tot de periodes tot dan toe, bestaan er over de na-oorlogse periode goede beschrijvingen319 — over het zenboeddhisme zelfs met een mooi overzicht van zenleraren uit binnenen buitenland en met interviews waarin mensen vertellen van hun keuze voor Zen.320 In vele opzichten is het een Nederlandse geschiedenis, te onderscheiden van die van andere landen, maar dat vergt apart onderzoek.321 Het gaat om een groot tijdvak, meer dan zestig jaar, waarin zich zoveel veranderingen hebben voorgedaan. Dat in kort bestek beschrijven is een onmogelijke opgave. Temeer daar vele verbanden van vóór de oorlog niet langer het raster vormen van de receptie van het boeddhisme. Zo brokkelen missie en zending af, oriënteren kunstenaars zich veel minder op religie en zijn oudere esoterische groeperingen, zoals de theosofie, een gevestigd, maar marginaal verschijnsel geworden, waarnaast vele ‘nieuwe-tijdsbewegingen’ (New Age) zich aandienen. We beperken ons hier noodgedwongen tot grote lijnen in vogelvlucht. Wij handhaven hierbij het perspectief van heel het boek. Het gaat erom een receptiegeschiedenis van het boeddhisme in Nederland te bieden. Niet een geschiedenis van het boeddhisme in Nederland, alswel een geschiedenis van de beeldvorming van het boeddhisme in Nederland en om de verschuivingen daarin. 320.C. Anbeek , Zin in zen. De aantrekkingskracht van zen in Nederland en België, Asoka Rotterdam 2003. 321. Vergelijk K. Notz , Der Buddhismus in Deutschland in seinen (zie verder op p.250 ) tuinen van zen 256 Bij enkele schrijvers en schilders in Nederland verschijnt een interesse in het boeddhisme, die afwijkt van de interesse van kunstenaars in een eerdere periode en ook van die van Herman Hesse, Jack Kerouac of Allan Ginsberg. Er is een vermoeden van verwantschap tussen de kale mystiek van het zenboeddhisme en de avant-garde-kunst, in het bijzonder de abstracte. Ook taoïsme komt in de belangstelling. Nederland volgt hier een internationale trend.326 Bij de vooroorlogse schilder Theo van Doesburg hebben we deze invloed in een eerder hoofdstuk al beschreven aan de hand van zijn verhaal De legende van Bimbisara (1913). Joost de Wal wijst in zijn overzichtswerk Kunst zonder kerk (2002) op de dichter en schilder Willem Hussem , op Bert Schierbeek en Simon Vinkenoog, op een groep schilders rond de Dordtse Galerie .31 (‘punt eenendertig’) en de schilder Theo Bennes , op de ‘Zengroep Nederland’ en de groep ‘Oekwa’ en de schilder Hans Wesseling. Schilders als Jaap Nanninga en Pieter Ouborg richten zich eerder op Tao dan op Zen. Joost de Wal vat de relatie van Zen en abstracte kunst aldus samen: ‘Voor deze kunstenaars is Zen een mystieke wegwijzer voor de gehele mensheid. De abstracte kunst fungeert daarbij als aanmoediging en baken; immers, in de abstractie zijn de polariteiten reeds opgeheven, omdat de kunstenaar niet door zijn verstand wordt geleid maar door zijn intuïtie. De kunstenaar is zowel zenmeester als profeet.’327 De hier genoemde schrijver Bert Schierbeek , behorend tot de experimentele beweging van de Vijftigers, verdient nadere aan326. H. Westgeest, Zen in the fifties. Interaction in art between East and West, Zwolle/ Amstelveen 1996. 327. Joost de Wal, Kunst zonder kerk. Nederlandse beeldende kunst en religie, 1945–1990, Amsterdam 2002, pp. 123–133. Citaat op p. 130. dacht. Hij geeft in zijn boek Tuinen van Zen (1959) een zenboeddhistische duiding van wat Dada en surrealisme voor ogen stond. Aanleiding was een performance die de experimentele dichter/ schilder Lucebert in 1951 in het Stedelijk Museum in Amsterdam hield. Lucebert zou gedichten voorlezen en deed dat als performance, een beeldend optreden in de lijn van Dada. Hij maakte met een visuele handeling een verbaal beeld direct en onbemiddeld zichtbaar. Lucebert vertelde later wat er gebeurde: ‘Ik begon met “De minister-president is een kanon: piep, piep, piep…”. Toen las ik het gedicht “Een woordenschat uit het Nederlands woordenboek de Van Dale, gelezen door een vandaal”. Daaruit heb ik keurig voorgelezen: “Pik, zelfstandig naamwoord, mannelijk geslachtsdeel; neuken, werkwoord enzovoorts”. Daarop liep een groot deel van de aanwezigen in de zaal weg, maar dat had ik voorzien. Dus toen kondigde ik het wat rustiger “Herfst” aan en gooide ik een glaasj e water over mijn hoofd leeg. Toen zei ik: ik lees u het gedicht “Sterrennacht”. En toen heb ik een paar sterretjes afgestoken. Daarop kwamen de suppoosten uit de coulissen aanhollen: “Brand!”. Alsof het Stedelijk Museum in vlammen op zou gaan door het ontsteken van een paar onnozele sterretjes.’ 328 Schierbeek brengt deze dadaïstische performance van Lucebert uit 1951 in verband met zenboeddhisme. Ook daar de overtuiging dat een beeld, een woord, een handeling ‘direct’ inzicht overdraagt, als van huid op huid. In De tuinen van Zen (1959) schrijft Bert Schierbeek over deze performance: ‘Dada is zwijgende een gedicht voorlezen, dat gedicht Herfst noemen en een glas water over je hoofd leeggooien en dan weg328. H.J.A. Hofland en Tom Rooduijn, Dwars door puinstof heen. Grondleggers van de naoorlogse literatuur, z.p. 1997, p. 108. 257 258 gaan. Het publiek staat vreemd te kijken, voelt zich genomen, de kritiek evenzeer. Waanzin zeggen zij. Maar ze vergeten dat zwijgen en handelen evenzeer poëzie is. Hoe koos Buddha zijn opvolger? Buddha zou een sutra uitleggen. Twaalfhondervijftig bhikkus (monniken) zaten te wachten, met gekruiste benen en alles wat Buddha deed was een bloem opheffen. Meer niet. Hij zei niets. En alleen Kasyapa glimlachte en zo koos Buddha Kasyapa tot eerste patriarch en opvolger. Dit was de “bloementoespraak”.’329 Het glas water van Lucebert en het opheffen van een bloem hebben een vergelijkbare structuur, zegt Schierbeek . Boeddha wordt genoemd en er treden monniken op en geestelijke leiders. Schierbeek meent dat de traditie van het zenboeddhisme op heel bijzondere wijze de volstrekte originele spiritualiteit van de historische avant-garde en in het bijzonder van Dada aan het licht brengt. Schierbeek volgt hier een andere weg dan de vroegere literatoren Frederik van Eeden en andere kunstenaars, die het boeddhisme eerder als een spirituele, rijk gevulde bron van ‘verheffing’ beschouwen. Dat hebben we in voorafgaande hoofdstukken geanalyseerd. Het betekent evenwel niet dat alle kunstenaars na 1945 deze nieuwe avant-gardistische visie op Zen en oosterse religies delen. De oude ‘verheffingsmythe’ blijft bestaan, bijvoorbeeld in gedichten van Henriette Roland Holst uit de periode na 1945. In haar bundel Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen (1949), schreef ze: Laat een ademtochtje van uw geestelijk leven, o, laat een zaadje van uw geestesmacht tot dit verdwaalde Europa overzweven, India, en tot dit omduisterd geslacht. 329. Bert Schierbeek , De tuinen van Zen, Amsterdam 1959, p. 99. Godsdienstwetenschappers De schrijver Simon Vestdijk (1898–1971), Nederlands romanschrijver, dichter, essayist, vertaler, muziekcriticus en arts, publiceerde in 1947 De toekomst der religie, een bundel essays over christendom, boeddhisme, occultisme, mystiek en psychoanalyse. Hij schreef de tekst in 1943 tijdens zijn verblijf in het gijzelaarskamp SintMichielsgestel. Hij bedoelde het boek profetisch. Terwijl nog niemand dat voorzag, meende Vestdijk dat het christendom in Europa zijn langste tijd had gehad. De toekomst zou aan het boeddhisme zijn. Jaap Goedegebuure vat zijn visie, in relatie tot die van Nietzsche en het boeddhisme, treffend samen. Nietzsche had al de wenselijkheid uitgesproken, schrijft hij in zijn boek Nederlandse literatuur 1960–1988, van een ‘Europees boeddhisme’. Dat vond hij de meest geschikte godsdienst voor de uitgeputte en overgeraffineerde cultuur van het decadente Avondland. Vestdijk levert in De toekomst der religie (1947) commentaar op deze uitspraak, waarbij Nietzsches humor hem overigens ontgaat. Hij huldigt de opvatting dat er van de boeddhistische leer belangrijke impulsen kunnen uitgaan voor een noodzakelijk geestelijk reveil, maar hij is veel minder sceptisch. Voor hem tendeert de evolutie van de godsdienst, dat hij als een aan het mens-zijn inherent fenomeen beschouwt, naar het ‘mystisch-introspectieve’. Daarin kent hij een belangrijke rol toe aan het boeddhisme.336 Vestdijk grijpt in feite terug op de 19de-eeuwse gedachte dat het christendom niet in staat zou zijn de kloof tussen wetenschap en geloof te overbruggen. Het boeddhisme werd daarvoor veel beter geschikt geacht. Goedegebuure plaatst latere Nederlandse auteurs 265 266 als Frans Kellendonk , Oek de Jong en Andreas Burnier in deze beweging van literaire toenadering tot het boeddhisme. Bij Vestdijk schuilt achter deze relatieve waardering voor het boeddhisme een eigensoortige visie op wat religie is. Hij ziet in religie het menselijk streven, ‘onuitgesproken en onbewust, naar vereniging met het ideaal, dat de natuurlijk volmaakte mens of een natuurlijk-volmaakte mensheid (…) in zich belichaamt’. Deze vereniging kan de mens langs drie wegen realiseren. De eerste weg is die van het metafysische type. Het ideaal, de eeuwige mens, of God wordt voorgesteld als een transcendente werkelijkheid, die niet meer het karakter van een ‘ontwerp’ door mensen bevat. Het tweede type is het sociale, waarin het ideaal in de onderlinge betrekkingen tussen mensen gesitueerd wordt. En het derde type is van het mystiek-introverte type. Deze laatste weg, waar het boeddhisme gesitueerd wordt, kent noch het geloof in het sociale, noch het metafysische. Het ideaal wordt in de mens zelf gelegd. Het is een eigenzinnige definitie van mystiek, want er is geen sprake van transcendentie. Hiermee haakte Vestdijk tevens aan bij de projectie-theorie, die Nederland lange tijd zou bezighouden. De religies werden als vormen van projectie gezien, waarbij alleen het boeddhisme dat mechanisme zou doorzien en als illusie zou weten te ontmaskeren. De metafysische kloof tussen mens en God leidt daarentegen, aldus de projectie-theorie, tot illusie en vervreemding. De filosoof L.W. Nauta schrijft in een artikel in het tijdschrift Wending uit 1963: ‘Het [ideaal] wordt geprojecteerd en tevens als projectie doorzien [in het boeddhisme]. Religie, bepaald als de onmogelijke poging tot vereniging met het ideaal van de eeuwige mens, voldoet eerst hier aan haar definitie’. En over het boeddhisme: ‘Het is het mystiek-introspectieve type, door Vestdijk behalve 292 52. Omslag (linksboven) van Prana, tijdschrift voor geestelijke verruiming en randgebieden van de wetenschappen; 53 . omslag (rechtsboven) van de publicatie van Yashobodi , Boeddha in de polder ( 2006 ); 54 . omslag (onder) van het boek van de psychiater Carl Gustav Jung over de verhouding tussen Oost en West. gemeenschappelijk verzet tegen communistische overheersing. De leer van het boeddhisme heeft de paus echter niet begrepen: niet de wereld is slecht, maar onze gehechtheid eraan door begeerte, meent de Dalai Lama . De paus heeft echter op vele gelegenheden respect betuigd aan het boeddhisme en aandacht gevraagd voor de moeilijke situatie in Tibet, aldus de Dalai Lama .394 De kwestie van meditatie versus christelijk gebed zien we steeds terugkeren en zal in de volgende paragraaf zelfs een hoofdmotief vormen. Communicatie erover blijkt moeilijk te zijn. Wellicht kan het eigene van elk van beide het beste worden waargenomen door het niet ten koste van de ander te formuleren, maar als innerlijke kracht, ‘van binnenuit’. Maar keren we terug naar de jaren zestig. de stem van han fortmann In de jaren zestig ontstaat er in de katholieke wereld nog een geheel andere ontwikkeling. Hier gaat het niet om confrontatie tegen of dialoog met een externe, verre wereldreligie, maar om een existentiële ontmoeting. De oosterse religies fungeren als bron voor vernieuwing van het eigen, als versteend ervaren katholicisme in het Westen. Het Oosten verschijnt hier als verborgen zielegrond van de christen zelf.395 De beeldvorming is hier sterk complementair: het Oosten vult aan wat het Westen mist. Niet als alibi voor een westers gemis, zoals Van Leeuwen zegt, maar als werkelijke herbronning. Wát het Oosten dan inhoudt en hoe het ver394.De woorden van de toenmalige prefect voor de Congregatie voor de Geloofsleer, kardinaal Ratzinger , over het boeddhisme als ‘zelf bevrediging’ en ‘auto– erotiek’ werden in het interview met verontwaardiging ontvangen. 395. ‘Oosten’ is hier aanduiding voor een heel conglomeraat aan culturen, die alle het holisme gemeenschappelijk zouden hebben. Zie ook de bloemlezing van W.J. Simons , Goden, priesters en koningen in de serie Gestalten en stromingen uit de wereldliteratuur, Ooievaarsreeks, Amsterdam 1958, waarin ‘oosters’ uiteenlopende zaken als Chinese poëzie, Soefi–spreuken, brieven van Paulus, Boeddhistische teksten, Sumerische godenzang en Perzisch gebed omvat. 307 308 schijnt wordt paradoxaal genoeg wel sterk door dat ‘westerse’ gemis bepaald. De katholieke cultuurpsycholoog Han Fortmann (1912–1970), bekend vanwege zijn vierdelige werk Als ziende de onzienlijke (1964), zijn boek over een reis naar Azië Hindoes en boeddhisten (1968) en Oosterse Renaissance (1970), speelt hier een belangrijke rol. In zijn werk blijkt dat het oosterse denken voor hem niet louter een zaak is die zich van buitenaf als dialoogpartner aan de christelijke geest aandient, maar veeleer de diepste roerselen van de westerse mens zelf betreffen. Fortmann schrijft vanuit een gevoel dat het christendom in crisis verkeert. ‘Heel de mens’, dat is de mens die de boodschap van de eenheid van lichaam en geest uit het Oosten weet te integreren. In zijn hoofdwerk Als ziende de onzienlijke bespreekt Fortmann een groot aantal godsdienstpsychologische werken.396 Het boeddhisme kent als enige levensbeschouwing geen metafysische projectie en is objectief als een wetenschap, zo geeft Fortmann Vestdijk weer. Er is geen liefde tot de wereld, maar een streven naar objectieve waarneming. Christus en Boeddha, aldus Jung, zijn archetypen van het zelf, dat in verschillende gedaanten kan verschijnen.397 Bij Erich Fromm ontdekt Fortmann daarentegen een veel harmonischer visie op de bijbelse traditie (waarmee deze vanuit zijn religieus-joodse opvoeding vertrouwd was) en op het boeddhisme: de zondeval is vervreemding, de messiaanse tijd de terugkeer van de onschuld. Het gaat hier wel om een ‘tweede onschuld’; geen regressie, maar op volwassen niveau. Fromm vergelijkt dat met satori (verlichting) in het Zenboeddhisme en met de geestelijke gezondheid van de humanistische psychologie.398 Hetzelfde doet Abraham Maslow. Fortmann realiseert zich dat deze identificaties veel vragen onbeantwoord laten. Even verder 396.Zie P. Rietbergen, Europa’s India, p. 368 vv. voor een kritische bespreking van dit werk. 397. H. Fortmann, Als ziende de onzienlijke, deel 1, Hilversum 1964, pp. 210 en 255. 398. Idem, deel 3b, Hilversum 1968, p. 63. De kloosters en het boeddhisme 319 Tot nu toe ging het vooral om een katholieke en protestantse visie op het boeddhisme ver weg. In de jaren zeventig en tachtig verandert de situatie. Nu komt er ook belangstelling voor het boeddhisme binnen de Nederlandse context. In de jaren zeventig en tachtig gaat het zenboeddhisme een rol spelen binnen een aantal katholieke kloosters in de Lage Landen. Het gemeenschapsleven van ascese, dat het boeddhisme kenmerkt, lijkt verwant aan de ascese van benedictijnen en andere ordes. Het staat ver af van de moderne solo-religieus. In 1973 werd het eerste zenweekend in het centrum De Tiltenberg van de Graalbeweging gegeven. William Johnston sj en Mimi Maréchal leidden het weekend. De dominicaan Chris Smoorenburg op (1929) kwam in 1968 met Zen in aanraking. Vervolgens werd hij geïnspireerd door Graaf von Dürckheim en begon hij een cursus met Karel Douven sj. Vanuit het Albertinum van de paters dominicanen richtte Smoorenburg in 1980 de zengroep Oshida op, genoemd naar een Japanse dominicaan en zenboeddhist. Deze groep werd later verbonden aan het Han Fortmann-centrum in Nijmegen. Judith Bossert (1937), ook met een dominicaanse achtergrond, was betrokken bij het centrum Theresiahoeve (1974) en het blad Zen, Kwartaaltijdschrift voor theorie en praktijk, die het zenboeddhisme in Nederland introduceren. Ook Mimi Maréchal was lid van de redactie van Zen, naast Nico Tydeman (1942), van huis uit theoloog (Kosmos in Amsterdam),412 maar op afstand van het christendom geraakt; 412.Zie onder meer N. Tydeman, Zitten de praktijk van zen, Amsterdam 1980. 55. Holland Sand Sculpture Festival 2000; twee vrouwen uit Spakenburg bekijken een replica van de Boeddha van Kamakura ( 1252 na Chr.) Polder-boeddhisme Vóór de Tweede Wereldoorlog is er in Nederland nog geen sprake van wat later ‘polder-boeddhisme’ of ‘tulpenboeddhisme’ (Dalai Lama 1990) is gaan heten. Een enkeling als de al genoemde Frans Bergendahl (1885–1915) werd al in 1906 op Ceylon (het huidige Sri Lanka) monnik. Hij stierf, terug in Nederland, in 1915. Na de Tweede Wereldoorlog en met name sinds de jaren zestig ontstaat een Nederlandse vorm van het boeddhisme. Het is niet langer bron voor herziening of verdieping van westerse cultuur of religie, maar een eigen religieuze traditie, verbonden met het wereldboeddhisme. Mevrouw M.A. Spruitenburg-Dwars (1882–1976) richtte als overtuigd boeddhiste in 1949 de Nederlands Buddhistische Vriendenkring op, gelieerd aan de Theosophische Vereniging. Rond 1962 nam Ernst H. Verwaal (1926–1994), van huis uit gereformeerd, de leiding van de Vriendenkring over. Hij richtte eerder het blad De Samenspraak op en was bekend geworden als zenboeddhist met boeken als Oosters bloemschikken, studie in Zen (1958), geschreven samen met Robert The Tjong Tjioe . In 1964 publiceerde hij Wijzen naar de maan, een benadering van Zen. De Vriendenkring nam in 1966 nog even de naam Buddhist Society in the Netherlands aan, maar werd een jaar later ontbonden. Toen ontstond er ruimte voor een nieuw initiatief. De Groninger Peter van der Beek , samen met Leo Boer , Hannie Perk , Bruno Mertens en Veronica F. Laterveer , richten in 1967 de Stichting Nederlands Buddhistisch Centrum op, met het tijdschrift Saddharma. In 1973 werd Leo Boer (1919–1983) de drijvende kracht achter dit initiatief. In deze kring was ook de 327 Het alternatieve circuit 331 Er heeft zich in de jaren zestig ook een ander, alternatief circuit ontwikkeld, grotendeels buiten het christelijke milieu, waarin een meer autonome belangstelling voor het boeddhisme ontstond. henri van pr a ag De opkomst van tijdschriften als Bres en Prana vanaf het midden van de jaren zeventig laat zien dat de belangstelling voor religies en geestelijke stromingen in Nederland groeide naarmate de mensen zich minder institutioneel verbonden voelen met kerk en christendom.429 Iemand die daar een fijn zintuig voor had was veelweter, parapsycholoog, pedagoog en China-kenner Henri van Praag (1916–1988), oprichter van het tijdschrift Prana, uitgegeven door Ankh Hermes. In de redactie van Prana zat ook de al eerder genoemde boeddhiste Tonny Kurpershoek-Scherft.430 Deze schrijfster publiceerde een aantal bloemlezingen uit de Palicanon in het Nederlands. Ook figureert ze in een bundel van de esotericus Marcel Messing.431 Deze bundel is een opmerkelijke mengeling van theologie, godsdienstwetenschap en esoterie. Zo figureren de jezuïet en zenmonnik Enomiya Lassalle en de the429.Inhoud en ontwikkeling van deze bladen zou een apart onderzoek verdienen, wat merkwaardig genoeg nog niet door theologen is ondernomen. 430.Zie voor een persoonlijk portret van hem: T. Salemink & M. Poorthuis , Een donkere spiegel. Nederlandse katholieken over joden, Nijmegen 2005, pp. 596–8, 648–51. 431. Zie haar bijdrage ‘De keten van het onafhankelijk bestaan’, in M. Messing ( red.), Religie als levende ervaring, Assen/Maastricht 1988, pp. 35–58. De godsdienstwetenschapper Christa Anbeek wijst regelmatig op de grote verschillen tussen boeddhisme in oosterse landen en in het Westen, zonder echter daarmee het laatste te willen diskwalificeren. Zij ziet een schril contrast tussen de populariteit van Zen in het Westen en het geringe enthousiasme voor het zenboeddhisme in Japan, het land van herkomst van de meeste zen-wijsheid in Nederland. In Japan wordt het zenboeddhisme gezien als een religie voor de ouderen en de doden. Vanaf de 14de eeuw hebben zenmonniken zich toegelegd op begrafenisrituelen en herdenkingsdiensten. De bijzondere krachten van monniken stonden ervoor garant dat de geest van de overledene alsnog tot verlichting zou komen. Het zenboeddhisme was een pad voor monniken. Zij trokken zich terug uit de maatschappij en hadden zo tijd genoeg om de lange weg naar verlichting te kunnen gaan. Om ook iets voor de gewone mensen te kunnen betekenen en zo sociale acceptatie te krijgen, zijn de begrafenisrituelen ontwikkeld. Deze ceremonies voor de doden vormden eeuwenlang, tot op de dag van vandaag, het belangrijkste contact tussen monniken en leken. De interesse voor de traditionele vormen van religie is in Japan in de vorige eeuw sterk afgenomen. Oorzaken zijn de nationalistische en conservatieve houding van het boeddhisme in Japan vóór de Tweede Wereldoorlog, en de verstedelijking en veranderingen in het Japanse familiesysteem in de periode daarna. Ondanks pogingen vanuit de top van de zen-groepen om de belangstelling voor het boeddhisme opnieuw te wekken, zijn er maar weinig leken die zich interesseren voor de filosofische en religieuze inzichten van Zen. Slechts een enkeling mediteert. Tegen deze achtergrond is de interesse voor Zen in Amerika en Europa des te opmerkelijker. Veel leken leggen zich uiterst serieus toe op zenmeditatie. Naast de meditatie zijn de leefregels belangrijk en ook het verkrijgen van kennis van de traditie. Oude en nieuwere teksten worden bestudeerd en er wordt met elkaar nagedacht hoe de traditie uit het Verre Oosten binnen een Europese context het beste vorm kan worden gegeven. 339 Deze tekst behoort tot de belangrijkste van het Mahayana-boeddhisme en wordt wat praktische religieuze adviezen betreft wel vergeleken met de Navolging van Christus. Er bestaat angst voor hellestraffen, maar tegelijkertijd is die strijd tegen het eigen ik gericht: ‘Geen van mijn vijanden heeft zo’n lange levensduur zonder begin en eind, ontzettend groot, als mijn vijanden de hartstochten.’ (4,32) Het geschrift lijkt wel de Bergrede uit te leggen, waar het zegt: ‘Hoeveel mensen die mij slecht gezind zijn, zou ik kunnen vernietigen? Hun aantal is eindeloos als het firmament! Als ik echter mijn gedachten van woede jegens hen heb vernietigd, heb ik al mijn vijanden vernietigd.’ psychologie en filosofie De nieuwe rol van het boeddhisme als antwoord op de secularisatie in een na-christelijk tijdvak kan men ook waarnemen in publicaties van enkele psychologen en filosofen aan het einde van de vorige eeuw. Een publicatie van de Studium Generale van de Universiteit Utrecht heeft als titel Boeddhisme: psychologie en/of filosofie? Religie is als optie verdwenen! De contemplatief psycholoog Han de Wit publiceert diepgravende studies over het boeddhisme als levenshouding, waarbij het christendom niet langer als referentiekader dient. De Wit heeft zelf, in tegenstelling tot de generatie zenleraren vóór hem, zoals Nico Tydeman en Ana Maria Schlüter , geen theologische achtergrond. Het christendom komt bij hem vooral ter sprake als bron van misverstanden omtrent het boeddhisme. Zelfverlossing als egoïsme en wereldvlucht — dergelijke christelijke typeringen doen geen recht aan het boeddhisme als zodanig, meent de 341 342 Wit. Hij ziet op het gebied van ethiek en op religieus gebied, maar vooral op het gebied van de psychologie grote relevantie voor het boeddhisme.445 Psychologie heeft bij hem – wellicht aansluitend bij trends in de samenleving – welhaast levensbeschouwelijke proporties; hij spreekt zelf over ‘contemplatieve psychologie’.446 Later vult hij die notie aan met het (container)begrip spiritualiteit. Daarmee wil hij recht doen aan het niet-theïstische karakter van het boeddhisme. Bij De Wit blijkt de notie ‘discipline’ minstens zo belangrijk te zijn.447 Met deze notie weet De Wit het boeddhisme ook in westerse vorm te onderscheiden van spiritualiteit die beantwoordt aan een behoefte en zo gemakkelijk tot consumptieve categorie wordt. Nog meer filosofisch is de filosofe Ilse Bulhof, die vooral in gesprek is met zenboeddhisme en met de Kyoto-school, in confrontatie met Nietzsche en Derrida .448 Ook het christendom speelt bij haar een rol, met name in de gestalte van kleine, spiritueel weerbare gemeenschappen, die een dam zouden kunnen opwerpen tegen vervlakking en consumentisme. Het gaat haar er meer om de houding van spiritualiteit – christelijk dan wel boeddhistisch – te beschrijven, dan om de thematische inhoud ervan. Dat laatste leidt tot tweespalt, intolerantie en dogmatisme, vreest Bulhof. Een nieuwe beeldvorming van het boeddhisme in Nederland ontstond door het bekend worden van de Kyoto-school. Deze school bestaat uit uiteenlopende boeddhistische denkers, die allen ernaar streven boeddhistische inzichten en westerse filosofie op elkaar te betrekken. Vooral de filosofen Nietzsche en Heidegger moeten hierbij worden genoemd. Bekend is de dialoog van 445.H. de Wit, De lotus en de roos. Boeddhisme in dialoog met psychologie, godsdienst en ethiek, Kampen 1998. 446.H . de Wit, Contemplatieve psychologie, Kampen 1987. 447.H.F. de Wi t, De verborgen groei. Over de psychologische achtergronden van spiritualiteit, Kampen 1993. 448.I. Bulhof, Van inhoud naar houding. Een nieuwe visie op filosoferen in een pluralistische cultuur, Kampen 1995. Heidegger met ‘een Japanner’. Deze tekst is vaak becommentarieerd en ook bekritiseerd, omdat de Japanner een alter ego van Heidegger zelf zou zijn.449 Ook Augustinus en Kierkegaard worden wel als verwant aan de Kyoto-school beschouwd. In deze benadering verschijnt het boeddhisme niet primair als levensbeschouwing, ook niet als ascetische praktijk van het monnikenleven, maar als filosofie. Deze beeldvorming lijkt op de 19de-eeuwse zienswijze van het boeddhisme als atheïstische en non-theïstische filosofie, die de moderne westerse mens zou kunnen aanhangen zonder een sacrificium intellectuale. Dat is bij de Kyoto-school niet het geval; naast de filosofie bestaat ruimte voor een religieuze boeddhistische praktijk. Fascinerend zijn de studies die proberen een verbinding tussen westerse mystici als Eckhart en de Kyotoschool te leggen.450 Hoewel schatplichtig aan de negatieve theologie, die leert dat we van God niets weten, alleen steeds meer wie Hij niet is, blijkt Eckhart toch niet in één lijn met het Zenboeddhisme van bijvoorbeeld Ueda te staan. Deze filosofische beeldvorming van het boeddhisme kenmerkt zich door een grote afstand tegenover politieke vraagstukken. Dat geldt trouwens voor bijna de hele Nederlandse beeldvorming van het boeddhisme. Toch is receptie van boeddhisme vanuit een marxistisch perspectief minder ongerijmd dan het lijkt. In meerdere Aziatische landen kan het boeddhisme goed samengaan met een marxistische politieke lijn, ook door monniken verdedigd. Niettemin lijkt in Nederland dit samengaan het project van een eenling te zijn, namelijk van de filosoof en SP-politicus Jasper Schaaf (1950).451 Enkele decennia geleden was de studie van Marx en 449.Zie Heidegger , Unterwegs zur Sprache, Stuttgart 1993, pp. 83–155. 450.Zie de diepgravende studie van de voormalige dominicaan Bruno Nagel , ‘Voorbij een persoonlijke God? Shizuteru Ueda’s Zen–boeddhistische interpretatie van Meester Eckhart’, B. Blans (red.), Stapstenen. Bundel aangeboden aan Ilse Bulhof, Best 1997, pp. 111–138. 451. J. Schaaf, Boeddhisme en betrokkenheid. Kan de Boeddha–dharma bijdragen aan een marxistisch georiënteerde inzet van maatschappelijke betrokkenheid?, Groningen 2000. 343 356 de lezer voorgeschoteld, tegelijk met de belofte van ontplooiing, soms zelfs van méér passie en maatschappelijk succes. Een geheime relatie biedt al evenzeer geestverruiming als een nieuwe goeroe. Het blad Happinez kan bogen op meer dan honderdduizend abonnees. Bladen als Prana en Bres zijn, vergeleken met deze nieuwe spiritualiteitsbladen, bakens van solide kennis. De vele symposia en werkdagen over spiritualiteit gaan fungeren als alternatieve kerkgang: incidenteel en aangepast aan eigen behoefte. De doorgaans forse prijzen worden hierbij op de koop toe genomen. Het gaat echter niet om een negatieve kwalificatie, maar om de diagnose van de beeldvorming. Deze bladen presenteren oosterse spiritualiteit als onderdeel van een algehele lifestyle, waartoe ook interieur, koken, uitgaan, reizen, erotiek en mode behoren. Op deze wijze verschijnt ook het boeddhisme als bouwsteen in een moderne of post-moderne identiteit, die zonder veel problemen zou kunnen worden ‘ingebouwd’. Psychologie en filosofie vormen daarnaast nieuwe referentiekaders voor de moderne mens, die zich niet verbonden voelt met het christendom. Een vijfde nieuwe context is het boeddhisme als levensbeschouwing sui generis, min of meer als zuil (zij het in een ontzuild tijdperk) met een eigen omroep, tempel en gemeenschap.468 De Boeddhistische Unie Nederland verenigt zo’n dertig groepen met een achterban van 125.000 mensen. Slechts de helft van de boeddhisten in Nederland zou nog uit het buitenland afkomstig zijn. In hoeverre deze boeddhisten geïntegreerd zijn met uit Nederland afkomstige boeddhisten, zou een boeiende onderzoeksvraag zijn. Geleidelijk aan zal de beeldvorming van het boeddhisme in Nederland steeds meer op grond van een directe kennismaking plaatsvinden (door reizen, lectuur en boeddhistische centra in Nederland), zonder dat daaraan een formeel afscheid van het christendom hoeft vooraf te gaan. Spijtoptanten van het christendom, 468.Zie hierover het alweer wat oudere boek: V.J. van Gemert (red.), Boeddhisme in Nederland, Nijmegen 1990. 56. Christus als neo- hindoe, mediterend in Yoga-houding ( 1929 ); een verwijzing naar Jezus die veertig dagen in de woestijn leefde temidden van de wilde dieren. Het blad Het Missiewerk beoordeelde deze voorstelling, gemaakt door een Indiase volkskunstenaar als ‘toe-eigening van Jezus.’ liter atuur 363 Aalders, W. J., Monistische Geestesstroomingen en Christelijk Theïsme, Hollandia Baarn 1911. Aalders, W. J., Nieuw-Germaanse theologie. Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, afdeeling Letterkunde. Serie A., deel 77, nr. 3, Amsterdam 1935, pp. 65–126. Aerts, R. A. M., De Letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw, De Gids, Amsterdam 1997. Ackermans, G., ‘Verkenners buiten de besloten tuin: Placide Tempels, Louis Massignon en Thomas Merton’, in: J. de Raat e.a., De verleiding van het vreemde. Katholieke eigenzinnigheid in de twintigste eeuw, Hilversum 2002, pp. 27–36. Al-Ghazali, De steen der wijzen. Een boek van geluk, bewerkt door H.W.Ph.E. van den Bergh van Eysinga, Deventer, ca. 1910. Ali, Ben, Ideeën: philosophische beschouwingen over Buddhisme, Christendom, Mohammadanisme, Jeanne D’Arc, Mussolinisme, Bolschewisme, Judaïsme ten opzichte van Hitlerisme. Het geheim van het Derde Rijk, Den Haag 1936. Anbeek, Ch. W., Denken over de dood, Kampen 1994. Anbeek, Ch. W., ‘De wereld van zen’, in: J. de Raat e.a., De verleiding van het vreemde. Katholieke eigenzinnigheid in de twintigste eeuw, Hilversum 2002, pp. 176–199. Anbeek, Ch. W., ‘Buddhism and Psychotherapy in the West. Nishitani and Dialectical Behavior Therapy’, in: P. Young-Eisendrath & S. Muramoto (red.), Awakening and Insight: Zen Buddhism and Psychotherapy, London 2002, pp. 187–204. Anbeek, Ch. W., Zin in zen. De aantrekkingskracht van zen in Nederland en België, Asoka Rotterdam 2003. Anbeek, Ch. W., Mimi en Akiko, Rotterdam 2005. Anbeek, Ch. W., ‘Boeddhisme en christendom: confrontatie en dialoog’, in: J. Frishman & S. Hellemans (red.), Het christendom en de wereldreligies: dialoog en confrontatie, Utrecht 2008, pp. 146–165. Ariyaratne, A.T. Collected Works, Ratmalana/Sri Lanka 1999, 7 dl. 364 Armstrong, K., De grote transformatie: het begin van onze religieuze tradities, Amsterdam 2005. Baal, A.H. van, ‘Spiritisme: geloof in genezing?’, in: A. Kluveld e.a. (red.), Genezen. Opstellen bij het afscheid van Marijke Gijswijt-Hofstra, Amsterdam University Press 2005, pp. 163–173. Baalen, C. van (vert.), Omar Khayyam’s Rubayiat, Amsterdam 1910. Bähler, L.A., En nu broeders, ik beveel u Gode – afscheid van Schiermonnikoog, Blaricum 1902. Bähler, L.A., Het Boeddhisme. Eene schets van dr. Louis A. Bähler, Den Haag 1905. Bähler, L.A., Oordeelt mede! De officiële bescheiden in de jongste kerkelijke moeilijkheden, Groningen 1905. Bähler, L.A., Het Boeddhisme in Europa, in: Kerk en secte serie 5, no. 3, Baarn 1911, pp. 3–43. Bähler, L.A., ‘Het pantheïsme, zijn geschiedenis en zijn betekenis, naar het Engelsch van J. Allanson Picton, zelfstandig bewerkt door Dr. Louis A. Bähler’, in: J. Vürtheim (red.), Groote godsdiensten, Baarn 1912. Bähler, L., Het leven en de leering van Gadadhara, anders genaamd Ramakrisjna, een heilige onder de hindoes der 19de eeuw, Groningen 1914. Bähler, L.A., Het Boeddhisme. Populair-wetenschappelijke schets. Serie: Het nieuwe boek 5, Buitenpost ca. 1919. Bakker, F., ‘Hindoeïsme en christendom: confrontatie en dialoog’, in: J. Frishman & S. Hellemans (red.), Het christendom en de wereldreligies, Utrecht 2008, pp. 166–187. Bakker, H., ‘De culturele ontdekking van India. Romantische geestdrift en de opkomst der Oriëntalistiek’, in: H. Bakker & M. Gosman (red.), De Oriënt: droom of dreiging? Het Oosten in Westers perspectief, Kampen 1988, pp. 94–112. Banning, W., Religieuze opbouw. Een inleiding tot het verstaan van het religieuze leven, Arnhem 1934. F. Bastet, ‘De zuil en de Boeddha’, in: Een zuil in de mist. Van en over Louis Couperus, Amsterdam 1980, pp. 127–148. Bastet, F., Louis Couperus. Een biografie, Amsterdam 2005. Baumann, M., ‘Global Buddhism: Developmental Periods, Regional Histories, and a New Analytical Perspective’, Journal of Global Buddhism 2 (2001), pp. 1–43. Bavinck, J.H., Christus en de mystiek van het Oosten, Kampen 1934 Bavinck, J.H., Zending in een wereld in nood, Wageningen 1941. Bax, M.T., ‘Sanskrit, theosofie en kunst’, in: H. van den Muyzenberg & T. de Bruijn (red.), Waarom Sanskrit? 125 jaar Sanskrit in Nederland, Kern Institute miscellanea 4, Leiden 1991, pp. 46–63. Bax, M.T., Het Web der Schepping. Theosofie en kunst in Nederland van Lauweriks tot Mondriaan, Amsterdam 2004. Bax, M.T., M. Hageman, S. van Odenhoven, L. Smit, De Bazel. Tempel aan de Vijzelstraat in Amsterdam, Bussum 2007. Beckh, H., Boeddha en zijn leer, Zeist 1961 (1ste druk 1916: Buddhismus: Buddha und seine Lehre). Beekman, E.M., Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indië, 1600–1950, Amsterdam 1998. Bellon, K.L., Inleiding tot de godsdienstgeschiedenis, Antwerpen e.a. 1935. Bellon, K.L., Inleiding tot de vergelijkende godsdienstwetenschap, z.p. 1932. Bellon, K.L., Methode of leerstelsel in de vergelijkende studie der godsdiensten, Nijmegen en Utrecht 1928. Bergh van Eysinga, G.A. van den, Indische invloeden op Oud-christelijke verhalen, Leiden 1901. Bergh van Eysinga, G.A. van den, ‘Boeddhistische invloed op christelijke evangeliën’, in: Nieuw Theologisch Tijdschrift 13/1 (1924), pp. 163–172. Bergh van Eysinga, G.A. van den, Godsdienstwetenschappelijke studiën vii, Haarlem 1950. Besant, A., De wet der bevolking, Barneveld 1878, met een voorwoord van Sam van Houten. Besant, A., Reïncarnatie: handleiding tot de theosofie I, Nieuwer-Amstel, 1893. Bijlert, V.A. van, ‘’k Ben Brahman. Maar we zitten zonder meid. J.A. Dèr Mouw en de Indische filosofie’, in: H. van den Muyzenberg & T. de Bruijn (red.), Waarom Sanskrit? 125 jaar Sanskrit in Nederland. Kern Institute miscellanea 4, Leiden 1991, pp. 19–29. Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, Kampen 1978–2006, deel 4. Blotkamp, C., ‘Annunciation of the New Mysticism: Dutch Symbolism and Early Abstraction’, in: M. Tuchman e.a. (red.), The Spiritual in Art: Abstract Painting 1890–1985, New York 1987, pp. 89–111. Boeddha of Christus. Bekeeringsgeschiedenis van pater Fr. Xav. Abe, S.J., Uitgeverij Xaveriana, Japan-reeks nr. 6, Leuven 1932. Boer, I. den, ‘De ontwikkeling van het boeddhisme in Nederland’, in: V.J. van Gemert (red.), Boeddhisme in Nederland, Nijmegen 1990. Boersema, J.J., Thora en Stoa. Over mens en natuur. Een bijdrage aan het milieudebat over duurzaamheid en kwaliteit, Nijkerk 1997. Boersen, M.W.J.L., De Kolonie van de Internationale Broederschap te Blaricum, Blaricum 1987. Boissevain J.W. (vert.), De Yoga sutra’s, leerspreuken der eenheidsstreving, door Patanjali, Amsterdam 1918. Boissevain, J.W., Inleiding tot de Theosofie, Amsterdam 1902. 365 366 Boissevain, J.W., Wat iedereen weten moet van de theosofie, Amsterdam 1904. Bolland, G., De wereldbeschouwing der toekomst; eene wijsgerige studie, Batavia Noordwijk 1888. Bolland, G., Mevrouw Blavatsky en hare theosophie. Een poging tot voorlichting, Leiden 1911. Bolland, G., De teekenen des tijds, Leiden 1921. Bor, J. & K. van der Leeuw, 25 Eeuwen Oosterse filosofie, Amsterdam 2003. Borel, H., ‘Esoteric Buddhism’, in: idem, Studiën, L.J. Veen Amsterdam 1898, pp. 172–180. Borel, H., ‘Frederik van Eeden’, in: idem,Studiën, L.J. Veen Amsterdam 1898, pp. 23–42. Borel, H., Het schoone eiland. Een tweede boek van wijsheid en schoonheid uit China, Amsterdam 1922. Borel, H., Wijsheid en schoonheid uit China, Amsterdam 1895, eerder verschenen in De Gids 59 (1895), deel 1, pp. 415–449. Bouwman, H., Boeddhisme en christendom, Kampen 1906. Bowden, E.M., Navolging van Boeddha: aanhalingen uit de boeddhistische letterkunde voor elken dag van het jaar, bijeengebracht door Ernest M. Bowden, met een voorwoord van sir Edwin Arnold, naar de vierde herziene uitgave vertaald door Felix Ortt, Blaricum 1891. Braak, A. van der, ‘Eros en scepsis. Het religieuze verlangen bij Socrates, Nietzsche en Sloterdijk’, in: Woei-Lien Chong & A. van der Braak (red.), Het religieuze na de religie. Filosoferen over ervaring en geloof, Kampen 2008, pp. 115–135. Breevaart, H. van de, ‘Wetenschap is beschaving. Over het intellectuele milieu van C.P. Tiele’, in: A. van der Lem, Religie in de wetenschappelijke arena. Leven en werk van C.P. Tiele, Leiden 2002, pp. 34–70. Breevaart, H. van de, Authority in question. The Controversy on Simon Vestdijk’s De toekomst der religie, 1948–1998, Delft 2005. Brieven van Frederik van Eeden aan Henri Borel, Uitgeverij Pax, Den Haag/Brussel 1933. Brieven van Johan Thorn Prikker aan Henri Borel en anderen 1892–1904, met fragmenten uit het dagboek van Henri Borel 1890–1892, door J.M. Joosten, Nieuwkoop 1980. Bruning, H., Vormkracht en onmacht der religie. Missionair christendom, Arnhem 1961. Bulhof, I., Van inhoud naar houding. Een nieuwe visie op filosoferen in een pluralistische cultuur, Kampen 1995. Burg, C.J.G. van der, & R. Kranenborg, Hindoeïsme en boeddhisme. Religieuze bewegingen in Nederland 23, Amsterdam 1991 Busken Huet, C., Litterarische fantasien en kritieken, Haarlem z.j., deel 16.