Congres Orthodoxie versus Fundamentalisme; wat is je heilig in het levensbeschouwelijk onderwijs? Openingswoord van Ernst Hirsch Ballin, universiteitshoogleraar aan Tilburg University Het onderwerp van dit congres is belangrijk en urgent. De vrijheid om in de samenleving een verscheidenheid van religieuze overtuigingen uit te dragen, is ons dierbaar. Die vrijheid geldt ook voor ons onderwijs, maar onderwijs heeft óók tot taak jonge mensen toe te rusten voor een samenleven als verantwoordelijke staatsburgers. Rechtgelovigheid is daarvoor geen beletsel, integendeel, zo leert ook de Nederlandse ervaring, mist men het geloof als een stimulans ziet om anderen met respect tegemoet te treden. Als men de ander slechts aanvaardt nadat deze zich heeft bekeerd (en hem of haar anders uitstoot of een kopje kleiner maakt), overschrijdt men de grens naar onverdraagzaam fundamentalisme. (En voor alle duidelijkheid: er bestaat ook atheïstisch fundamentalisme.) Onder invloed van gewelddadige fundamentalistische bewegingen, zoals Daesh, krijgen velen hier en elders in de wereld de indruk dat fundamentalisme eigen is aan de islam. Maar de pretenties van deze zogenaamde islamitische staat en van de zogenaamde kalief Al-Bagdadi worden door serieuze moslimgeleerden collectief, met theologische bronnen beargumenteerd, verworpen (http://www.lettertobaghdadi.com). Het gaat bij zulk fundamentalisme – en andere fundamentalismen – dan ook niet om iets dat per se eigen is aan een bepaald geloof, bijvoorbeeld de islam. Het gaat wel om de verhouding van mensen/medeburgers tot de voor hen heilige teksten. Daarin kan men zich scholen, zodat men de eigen verhouding tot de bronnen leert bepalen. Er is alle reden om dit te verdisconteren bij een bezinning op de relatie tussen onderwijs in een democratische samenleving, en godsdienstige overtuigingen. In 2010 was daarvoor al gepleit en een beleidsvoornemen kenbaar gemaakt (Kamerstuk 29754, nr. 194), dat echter in het politieke getij van dat jaar werd weggespoeld. De waarden van ideële pluriformiteit bieden bescherming aan een plaats van godsdienst en levensovertuiging in het onderwijs – maar het omgekeerde moet ook het geval zijn.