Neurale mechanismen van visuele cognitie. Van hersencellen tot het herkennen en manipuleren van voorwerpen Prof. Rufin Vogels We gebruiken onze ogen om te zien, maar het zien gebeurt eigenlijk in de hersenen. Op basis van visuele informatie die we via onze ogen binnenkrijgen kunnen we voorwerpen, personen en handelingen van andere organismen herkennen en er gepast op reageren. Bovendien hebben we visuele informatie nodig om objecten te kunnen vastnemen en manipuleren en ons in de wereld te kunnen voortbewegen en orienteren. Welke zijn de neuronale mechanismen die aan de basis liggen van de verwerking van de visuele informatie om voorwerpen te kunnen herkennen en manipuleren? In het netvlies van het oog bevinden zich lichtgevoelige cellen, de fotoreceptoren. Er bestaan twee soorten fotoreceptoren: staafjes en kegeltjes: de staafjes zijn gevoeliger voor lagere lichtintensiteiten (dus nodig voor goed nachtzicht) dan de kegeltjes. De drie soorten kegeltjes zijn, althans bij bepaalde primaten zoals de mens en de makaak apen, elk gevoelig voor een ander doch partieel overlappend bereik van golflengtes van het zichtbaar electromagnetisch spectrum en zijn dus nodig voor kleurzicht. In het netvlies (retina) is er reeds een relatief complex neuronaal netwerk aanwezig bestaande uit verschillende zenuwcellen (neuronen). De zogenaamde retinale ganglioncellen zijn de output-neuronen van dit retinaal netwerk en projecteren via de gezichtszenuw naar verschillende structuren in de hersenen. Wij bespreken hier slechts een projectie, een waarvan we weten dat ze cruciaal is om objecten te kunnen waarnemen: de projectie naar een gedeelte van de thalamus, het corpus geniculatum lateralis, dat op zijn beurt projecteert naar de visuele hersenschors (visuele cortex). Men kan in deze projectie verschillende parallel lopende banen onderscheiden: de meest onderzochte zijn de parvocellulaire (kleine cellen) en magnocellulaire (grote cellen) stromen. Neuronen in de parvocellulaire stroom vertonen een golflengte-selectiviteit, terwijl neuronen in de magnocellulaire stroom een hogere contrastgevoeligheid hebben. Letselstudies bij de aap hebben aangetoond dat het parvocellulair systeem bijzonder gevoelig is voor trage doch spatiaal fijne contrastveranderingen terwijl het magnocellulair systeem gevoeliger is voor snelle doch spatiaal grove contrastveranderingen. Letsels van het parvocellulair systeem leiden bovendien tot een sterke stoornis in het zien van kleur. Deze twee complementaire, parallelle systemen worden tot op zekere hoogte vermengd in de visuele cortex. De visuele cortex van primaten bestaat uit verschillende areas die elk een afbeelding hebben van een gedeelte van het visueel veld. Er kunnen zo een dertigtal verschillende visueel corticale areas onderscheiden worden. Deze areas verschillen in de stimulusselectiviteiten van hun neuronen alsook in hun connectiepatronen met andere visuele en niet-visuele hersengebieden. Op basis van deze fysiologische en anatomische eigenschappen, alsook op basis van letselstudies bij mens en aap, kan men in de visuele cortex twee verschillende “stromen” van informatieverwerking onderscheiden: de temporale of ventrale stroom en de parietale of dorsale stroom. Beide stromen vertrekken vanuit de primaire visuele cortex, area V1, die input krijgt van het corpus geniculatum lateralis. De ventrale stroom eindigt in de infero-temporale cortex in de temporale kwab, terwijl de dorsale stroom eindigt in de parietale kwab. Op basis van letselstudies en de fysiologische eigenschappen van neuronen in de verschillende areas denken we dat de ventrale stroom visuele informatie verwerkt die van belang is om voorwerpen te herkennen (Wat zie ik?) terwijl de dorsale stroom informatie verwerkt om voorwerpen te localiseren (Waar zie ik iets?) en te kunnen manipuleren alsook om zich te kunnen verplaatsen in de buitenwereld (orienteren en navigeren). Dorsale stroomareas krijgen hoofdzakelijk magnocellulaire input terwijl de ventrale areas zowel magno- als parvocellulaire input krijgen. Visuele neuronen hebben een receptief veld: een neuron antwoordt enkel op stimuli aangeboden op bepaalde plaatsen in het visueel veld. Neuronen in de visuele cortex onderscheiden zich van neuronen in de retina en het corpus geniculatum lateralis doordat ze complexere stimulusselectiviteiten en grotere receptieve velden vertonen. De retinale en corpus geniculatum lateralis neuronen hebben een rond receptief veld en antwoorden op lokale contrastveranderingen. V1 neuronen hebben een langwerpig receptief veld en vertonen orientatieselectiveit: hun antwoord varieert in functie van de orientatie van een boord of een lijn. Sommige van V1 neuronen zijn ook gevoelig voor de snelheid en richting van de beweging van een boord. In V1 zijn er ook neuronen die informatie van beide ogen, in tegenstelling tot van slechts een oog, krijgen. Deze binoculaire neuronen kunnen diepteinformatie (3D) geven. Al deze eigenschappen (orientatieselectiviteit, binoculaire velden, bewegingsrichtingsgevoeligheid) komen niet voor in de retina of het corpus geniculatum lateralis maar worden in de visuele cortex gemaakt. Neuronen in de visueel corticale areas buiten V1 (extrastriate areas) hebben grotere receptieve velden en nog complexere stimulusselectiviteiten. Terwijl neuronen in V1 selectief zijn voor relatief simpele stimuluskenmerken, bv. lijnorientatie, kunnen V2 neuronen selectief zijn voor krommingen en hoeken, terwijl V4 en IT neuronen nog voor meer complexere vormkenmerken kunnen gevoelig zijn. Onderzoek bij de aap heeft aangetoond dat IT neuronen selectief zijn voor objectkenmerken (vorm) die enerzijds minder complex zijn dan die van een volledig object maar meer complex dan de orientatie van boorden. Dus een IT neuron antwoordt op bepaalde vormen en niet of weinig op andere vormen, en verschillende IT neuronen hebben elk een verschillende voorkeur voor bepaalde vormen. Deze vormselectiviteit blijft bewaard wanneer de positie en de grootte van de vorm verandert, net zoals we een vorm als dezelfde vorm kunnen herkennen ongeacht de positie en grootte van de vorm. Op basis van deze vormselectiviteit kunnen populaties van IT neuronen de vorm van een object coderen. Sommige IT neuronen vertonen zelfs een selectiviteit voor bepaalde objecten, meer bepaald voor gezichten. Deze zogenaamde gezichtscellen reageren sterk op (bepaalde) gezichten en niet op andere voorwerpen. Bij de mens is er ook een bepaald gebied in de cortex dat sterker geactiveerd wordt door gezichten dan door andere complexe stimuli. Letsels van de temporale kwab geven aanleiding tot agnosien: het niet meer kunnen herkennen van voorwerpen. Specifieke hersenletsels kunnen aanleiding geven tot het niet meer kunnen herkennen van gezichten (prosopagnosie) terwijl de herkenning van alledaagse voorwerpen nog redelijk intact is. Neuronen in de verschillende dorsale stroom areas reageren sterk op bewegende stimuli en bewegingskenmerken zoals richting van beweging. In parietaal corticale areas echter zijn er ook neuronen die vormselectief zijn. De vormselectiviteit in de parietale cortex zou kunnen dienen voor het coderen van de vorm van een object hetgeen nodig is om die vorm te kunnen vastgrijpen en manipuleren. Vele vormen zijn tegelijkertijd aanwezig in het visueel veld. Dit is zoveel informatie dat er een selectie dient te gebeuren. Deze selectie gebeurt door middel van aandacht: we kunnen aandacht geven aan een bepaalde object. Gewoonlijk geven we aandacht aan het object of de plaats waarnaar we kijken maar we kunnen onze aandacht ook richten op bepaalde objecten of plaatsen zonder dat we ernaar kijken (er geen oogbeweging naar maken). Verschillende studies bij aap en mens hebben aangetoond dat visueel corticale neuronen niet enkel op de fysische eigenschappen van de stimulus reageren (bijv. de orientatie of vorm of bewegingsrichting) doch dat hun antwoord ook afhankelijk is van of men al dan niet aandacht schenkt aan de stimulus. Het antwoord van bijvoorbeeld V4 neuronen op stimuli wordt beinvloed door op welke stimulus de aandacht van het proefdier gericht is. Een stimulus waaraan het dier aandacht schenkt heeft een sterker effect op het neuron dan stimuli waaraan het dier geen aandacht schenkt. Andere structuren in de hersenen interageren met de visueel corticale areas en verhogen of verminderen zo de gevoeligheid van deze visueel corticale neuronen. Zo verhoogt electrische stimulatie van neuronen van een deel van de frontale kwab het antwoord van V4 neuronen op visuele stimuli, hetgeen het neuronaal correlaat kan zijn van de invloed van aandacht op de selectie van stimuli. Literatuur: Een goede inleiding tot de neurofysiologische studie van het visueel systeem is: Hubel DH Eye, Brain and Vision. Scientific American Library, No. 22., WH Freeman, NY.,1995 Een goed en recent overzicht van de visuele neurowetenschappen kan u vinden in de 2 volumes van : Chalupa L.M. & Werner J.S. The Visual Neurosciences. The MIT Press, Cambridge MA, 2004.Volume 1 &2.