BO De achtste plaag: sprinkhanen De negende plaag: duisternis Het volk van Egypte leed. En Israël? Hen troffen weliswaar de rampen niet, hun vee bleef gespaard, in Gosjen viel geen korreltje hagel; maar zij zagen G-ds wonderen over het land, zó dichtbij leek iedere keer de verlossing! En dan, opeens, was alle hoop weg, werd Par'o's hart weer verhard en bleef alles zoals het was. Tot de sprinkhanen in het land kwamen. En het laatste groen, dat de hagel gespaard had, kaalvrat en vernielde. Nu spraken de dienaren van Par'o tot hun vorst: „Zend deze mensen heen!Ziet u dan niet dat Egypte verloren gaat?” Daarop ontbood Par'o Mosjé en Aharon. Onwillig vroeg hij: „Met wie willen jullie eigenlijk gaan?” „Met onze jongeren en met onze ouderen, met onze zonen en onze dochters en met al ons vee,” sprak Mosjé fier. „Nee, jullie kinderen gaan niet mee,” besliste Par'o, alleen de mannen kunnen gaan.” Maar deze plaag was zo hevig, dat Par'o tenslotte toch vroeg of Mosjé aan Hasjem wilde vragen de sprinkhanen weg te nemen. En toen Mosjé dat gedaan had en de sprinkhanen door een sterke wind waren afgevoerd, bleef weer alles bij het oude. Toen kwam de negende plaag. Een dikke, diepe duisternis viel over Egypte. Drie dagen en drie nachten lang. De een kon de ander niet meer zien. De mensen konden niet meer van hun plaats opstaan, zo donker was het. Maar bij Israël was het licht! Par'o liet nogmaals dringend Mosjé roepen: „Gaat heen, dient Hasjem,” sprak hij, „en neem jullie kinderen mee, alleen jullie vee blijft hier.” Maar onverbiddelijk eiste Mosjé: „Er blijft geen poot hier." En weer liet Par'o Israël niet gaan. En in machteloze woede riep hij Mosjé toe: „Ga weg! Anders dood ik je. Ik wil je hier niet meer levend zien!” „Zo is het,” zei Mosjé. „Ik zal u hier niet meer zien! Maar nog eenmaal moet u naar mij luisteren,” ging Mosjé onbevreesd verder. ”G-d heeft gezegd: ‘Nog één plaag zal Ik over Egypte brengen. In het midden van de nacht zal het gebeuren: de oudste zoon in ieder huis zal sterven, de eerstgeborene van Par'o, de eerstgeborene van de slavin, de eerstgeborenen van het vee. Eén grote jammerklacht zal er in Egypte te horen zijn, zoals er nog nooit is geweest en zoals er nooit meer zal zijn. Dan zult u erkennen dat G-d dit gedaan heeft. Dan zal u ons laten gaan.” Toen ging Mosjé weg van Par'o. 37 BO DE NACHT VAN DE VEERTIENDE Dan gaat Mosjé naar het volk Israël en brengt hun de boodschap van Hasjem over: „Over tien dagen moeten jullie een lammetje slachten. Het Pèsach-lam, een ‘overschrijdings-lam’. Dat moeten jullie dan vier dagen bewaren. Dan, op de veertiende dag van deze maand moeten jullie het slachten en het bloed ervan op jullie deurposten en op de bovendorpel strijken. Want die nacht zal Hasjem langs alle huizen gaan en overal de eerstgeborene doden. Maar de huizen waar dit bloed aan de deurposten zit, daar zal Hasjem weten, dat daar Israëlieten wonen en dan zal Hasjem aan die huizen voorbijgaan. Hij zal die huizen voorbijschrijden.” En die nacht zullen jullie dat Pèsach lam roosteren aan het spit boven het vuur en opeten, samen met brood dat niet gerezen is, met matsot en bittere kruiden, als laatste aandenken aan de bittere tijden in Egypte. Met jullie schoenen aan en voor de reis gepakt, reisvaardig, zo zullen jullie het eten.” En het volk boog zich ter aarde en dankte Hasjem. Toen kwam de nacht van de veertiende. Iedereen van Israël stond klaar voor de reis. Maar in Egypte klonk een afschuwelijke jammerklacht. De oudste zoon van Par'o was gedood en in ieder Egyptisch huis was een dode te betreuren en van alle dieren stierf de eerste geborene. Toen stond de Par'o ’s nachts op en liet opnieuw Mosjé en Aharon roepen. „Ga weg, neem jullie kinderen mee en ook jullie vee. Dien jullie G-d, maar laat ons met rust. Bidt voor ons.” En daar ging het volk Israël: met hun ongerezen deeg en hun baktroggen op de schouders gebonden werden zij in haast door de . 38 BO Egyptenaren Egypte uit gedreven, zoals Hasjem hun voorspeld had. Maar nu een vrij volk, zeshonderd duizend mannen met hun vrouwen en kinderen en vee. De nakomelingen van Awraham, Jitschak en Ja'akov: de belofte is werkelijkheid geworden! Deze heugelijke uittocht uit Egypte moest natuurlijk gevierd worden. Daarom gebood Hasjem het volk: „Ieder jaar, op deze tijd van het jaar, zullen jullie deze uittocht herinneren en vieren. Dan zullen jullie een lammetje slachten en dat roosteren, zoals jullie dat die nacht van de uittocht gedaan hebben en dat zullen jullie eten met matse en marror. En jullie zult elkaar vertellen over deze uittocht, ieder vertelt het aan zijn kinderen.” En dat werd de wet van het Pèsach-feest. En Hasjem gebood ons ook nog al deze gebeurtenissen op te schrijven op een stukje perkament en dat op ons hoofd en op onze armen te binden en op de deurposten te bevestigen, als een altijd durend aandenken aan de band die er bestaat tussen Hasjem en Zijn volk, als herinnering aan die verlossing uit Egypte door Hasjem. 39