37 Het volk van Egypte leed. En Israël? Hen troffen weliswaar de

advertisement
BO
De achtste plaag: sprinkhanen
De negende plaag: duisternis
Het volk van Egypte leed. En Israël?
Hen troffen weliswaar de rampen niet,
hun vee bleef gespaard, in Gosjen
viel geen korreltje hagel; maar zij
zagen G-ds wonderen over het land,
zó dichtbij leek iedere keer de verlossing! En dan, opeens, was alle hoop
weg, werd Par'o's hart weer verhard
en bleef alles zoals het was.
Tot de sprinkhanen in het land kwamen. En het laatste groen, dat de hagel gespaard had, kaalvrat en vernielde. Nu spraken de dienaren van
Par'o tot hun vorst: „Zend deze mensen heen!Ziet u dan niet dat Egypte
verloren gaat?”
Daarop ontbood Par'o Mosjé en
Aharon. Onwillig vroeg hij: „Met wie
willen jullie eigenlijk gaan?”
„Met onze jongeren en met onze
ouderen, met onze zonen en onze
dochters en met al ons vee,” sprak
Mosjé fier.
„Nee, jullie kinderen gaan niet mee,”
besliste Par'o, alleen de mannen
kunnen gaan.”
Maar deze plaag was zo hevig, dat
Par'o tenslotte toch vroeg of Mosjé
aan Hasjem wilde vragen de sprinkhanen weg te nemen. En toen Mosjé
dat gedaan had en de sprinkhanen
door een sterke wind waren afgevoerd, bleef weer alles bij het oude.
Toen kwam de negende plaag. Een
dikke, diepe duisternis viel over Egypte. Drie dagen en drie nachten lang.
De een kon de ander niet meer zien.
De mensen konden niet meer van hun
plaats opstaan, zo donker was het.
Maar bij Israël was het licht!
Par'o liet nogmaals dringend Mosjé
roepen: „Gaat heen, dient Hasjem,”
sprak hij, „en neem jullie kinderen
mee, alleen jullie vee blijft hier.”
Maar onverbiddelijk eiste Mosjé: „Er
blijft geen poot hier." En weer liet
Par'o Israël niet gaan. En in machteloze woede riep hij Mosjé toe: „Ga
weg! Anders dood ik je. Ik wil je hier
niet meer levend zien!”
„Zo is het,” zei Mosjé. „Ik zal u hier
niet meer zien! Maar nog eenmaal
moet u naar mij luisteren,” ging Mosjé
onbevreesd verder. ”G-d heeft gezegd:
‘Nog één plaag zal Ik over Egypte
brengen. In het midden van de nacht
zal het gebeuren: de oudste zoon in
ieder huis zal sterven, de eerstgeborene van Par'o, de eerstgeborene van
de slavin, de eerstgeborenen van het
vee. Eén grote jammerklacht zal er in
Egypte te horen zijn, zoals er nog
nooit is geweest en zoals er nooit
meer zal zijn. Dan zult u erkennen dat
G-d dit gedaan heeft. Dan zal u ons laten
gaan.” Toen ging Mosjé weg van Par'o.
37
BO
DE NACHT VAN DE VEERTIENDE
Dan gaat Mosjé naar het volk Israël en
brengt hun de boodschap van Hasjem
over: „Over tien dagen moeten jullie een
lammetje slachten. Het Pèsach-lam, een
‘overschrijdings-lam’. Dat moeten jullie
dan vier dagen bewaren. Dan, op de
veertiende dag van deze maand moeten
jullie het slachten en het bloed ervan op
jullie deurposten en op de bovendorpel
strijken. Want die nacht zal Hasjem
langs alle huizen gaan en overal de
eerstgeborene doden. Maar de huizen
waar dit bloed aan de deurposten zit,
daar zal Hasjem weten, dat daar
Israëlieten wonen en dan zal Hasjem
aan die huizen voorbijgaan. Hij zal die huizen voorbijschrijden.” En die nacht
zullen jullie dat Pèsach lam roosteren aan
het spit boven het vuur en opeten, samen
met brood dat niet gerezen is, met matsot en
bittere kruiden, als laatste aandenken aan de
bittere tijden in Egypte. Met jullie schoenen
aan en voor de reis gepakt, reisvaardig, zo
zullen jullie het eten.” En het volk boog zich
ter aarde en dankte Hasjem.
Toen kwam de nacht van de veertiende.
Iedereen van Israël stond klaar voor de reis.
Maar in Egypte klonk een afschuwelijke jammerklacht. De oudste zoon van
Par'o was gedood en in ieder Egyptisch huis was een dode te betreuren en van
alle dieren stierf de eerste geborene.
Toen stond de Par'o ’s
nachts op en liet opnieuw Mosjé en Aharon
roepen. „Ga weg, neem
jullie kinderen mee en
ook jullie vee. Dien jullie
G-d, maar laat ons met
rust. Bidt voor ons.”
En daar ging het volk
Israël: met hun ongerezen deeg en hun baktroggen op de schouders gebonden werden
zij in haast door de
.
38
BO
Egyptenaren Egypte uit gedreven, zoals Hasjem hun voorspeld had. Maar nu
een vrij volk, zeshonderd duizend mannen met hun vrouwen en kinderen en
vee. De nakomelingen van Awraham, Jitschak en Ja'akov: de belofte is
werkelijkheid geworden!
Deze heugelijke uittocht uit Egypte moest natuurlijk gevierd worden. Daarom
gebood Hasjem het volk: „Ieder jaar, op deze tijd van het jaar, zullen jullie deze
uittocht herinneren en vieren. Dan zullen jullie een lammetje slachten en dat
roosteren, zoals jullie dat die nacht van de uittocht gedaan hebben en dat
zullen jullie eten met matse en marror. En jullie zult elkaar vertellen over deze
uittocht, ieder vertelt het aan zijn kinderen.”
En dat werd de wet van het Pèsach-feest.
En Hasjem gebood ons ook nog al deze gebeurtenissen op te schrijven op een
stukje perkament en dat op ons hoofd en op onze armen te binden en op de
deurposten te bevestigen, als een altijd durend aandenken aan de band die er
bestaat tussen Hasjem en Zijn volk, als herinnering aan die verlossing uit
Egypte door Hasjem.
39
Download