Studie over geld en gemeente In de bijbel wordt verrassend veel over de omgang met geld en bezit gesproken. Het eren en dienen van God blijkt een relatie te hebben met onze omgang met geld en bezit. Het volk van God mag in het materiële laten zien wat het geestelijke, het kennen van God, voor haar betekent. Aan de hand vaneen aantal bijbelgedeelten willen we nader ingaan op: Geld heeft invloed op het hart. God eren door te geven: de principes van het geven; waaraan mogen wij geven, zorg voor de zwakken en de kerk; hoeveel mogen wij geven; tienden. 1. Een waarschuwing en een oproep van Jezus Geld is op zich niet goed of slecht. Het gaat erom hoe wij ermee omgaan en wat het met ons doet. Wat doen wij met geld en wat doet geld met ons? In de bergrede, (Mt 5-7) de bekendste toespraak van Jezus, onderwijst Jezus over de hartsgesteldheid ten aanzien van bezit. Mattheüs 6:19-24 19 Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde: mot en roest vreten ze weg en dieven breken in om ze te stelen. 20 Verzamel schatten in de hemel, daar vreten mot noch roest ze weg, daar breken geen dieven in om ze te stelen. 21 Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn. 22 Het oog is de lamp van het lichaam. Dus als je oog helder is, zal heel je lichaam verlicht zijn. 23 Maar als je oog troebel is, zal er in heel je lichaam duisternis zijn. Als het licht in jezelf verduisterd is, hoe groot is dan die duisternis! 24 Niemand kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon. 25 Daarom … Jezus leert ons dat er een duidelijke relatie is tussen onze omgang met geld, die zichtbaar is voor mensen, en onze hartsgesteldheid, die enkel zichtbaar is voor God. En dat onze omgang met geld o.a. laat zien wie er nu Heer is in ons leven: God of mammon. Jezus laat heel duidelijk zien dat liefde voor geld uitloopt op haten van God: Verzamel je schatten op aarde, dan heb je een troebel oog (hart) en is mammon je Heer. Verzamel je schatten in de hemel, dan heb je een helder oog (hart) en is God is je Heer. Jezus waarschuwt: wat wij met geld doen heeft invloed op wat geld met ons doet. En tegelijkertijd roept Hij ons op: als God je Heer is, verzamel dan schatten in de hemel. Het omgaan met ons geld is een van de kanalen waardoor wij onze liefde tot God mogen uiten. Aan deze houding wil God zijn zegen verbinden. In Lucas 6:36,38 staat: 36 Wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is. 38 Geef, dan zal je gegeven worden; een goede, stevig aangedrukte, goed geschudde en overvolle maat zal je worden toebedeeld. Want de maat die je voor anderen gebruikt, zal ook voor jullie worden gebruikt.’ Ook hier wordt de opdracht om te delen in verband gebracht met het kennen van het hart van God. Dit radicale onderwijs van Jezus riep en roept allemaal vragen op. “Ja maar, als wij schatten in de hemel moeten verzamelen, wie zorgt er dan voor ons …?” Jezus legt uit (Daarom … in vv. 25-34) dat we niet bezorgd hoeven te zijn, dat God voor ons zorgen wil. Laat duidelijk zijn dat Jezus niet zegt dat we niet hoeven te werken voor ons brood! En zijn onderwijs loopt uit op de samenvatting: 33 Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden. Jezus leert hier dat het erom gaat God te vertrouwen. De eerste christenen hadden dat goed begrepen – heb je naaste lief als jezelf! – niemand onder hen kwam iets tekort! Deze sociale bewogenheid was een van de grote krachten van het vroege christendom. Het evangelie dat Jezus Gods Zoon is en dat God liefde is, kreeg handen en voeten door praktische daden. “God houdt van jou” kan een makkelijke boodschap zijn, maar “God houdt van jou en ik ook” wordt vooral zichtbaar door je eigen daden! 2. De rijkdom van het geven Oók met geld kunnen en mogen we God dienen. Jezus: leert ons: geven maakt gelukkiger dan ontvangen. Dit principe wordt door Paulus uitgewerkt in 2 Cor 9:6-15. Paulus roept de Corinthiërs op om mild te geven en de offergave aan de gemeente van Jeruzalem reeds in orde te maken, vers 5. Dus daarom vond ik het nodig de broeders te vragen vooruit te gaan. Dan kunnen ze de gift die u al hebt toegezegd, nog voor mijn komst inzamelen, zodat deze niet hoeft te worden bijeengeschraapt wanneer ik aankom, maar als een gulle gave klaarligt. Hij motiveert dit in 2 Cor 9:6-15 v. 6 Het principe van het geven Bedenk dit: wie karig zaait, zal karig oogsten; wie overvloedig zaait, zal overvloedig oogsten. De bijbel lijkt soms dingen te zeggen die dwars tegen het 'gezonde economische verstand' ingaan. Bij God kunnen de dingen soms zo 'heel anders' zijn, zo ook met het geven. Vgl. Spr 11:24,25, 19:17, 22:9, Lk 6:38. Het ‘oogsten’ is niet iets wat enkel bedoeld is als hemels loon maar mag ook nu al, hier op aarde tijdens iemands huidige leven, vaak als realiteit ervaren worden. v. 7 Onze verwachte houding bij het geven Laat ieder zoveel geven als hij zelf besloten heeft, zonder tegenzin of dwang, want God heeft lief wie blijmoedig geeft. Dit geven is niet enkel een impulsief moment van goede wil waarbij het verstand naar de achtergrond gedrongen wordt. Integendeel; Paulus vraagt de Corinthiërs iedere week iets apart te zetten naar vermogen! 1Cor 16:2. (Vgl. Hd 11:29 .) Daarnaast mogen we, moeten we, geven zonder tegenzin, geven met blijmoedigheid. God dringt wel aan dat we geven maar dwingt ons niet. We mogen geven, we moeten niet. vv. 8-11 Gods hulp om te kunnen geven God heeft de macht u te overstelpen met al zijn gaven, zodat u altijd en in alle opzichten voldoende voor uzelf hebt en ook nog ruimschoots kunt bijdragen aan allerlei goed werk. Zo staat er geschreven: ‘Gul deelt hij uit aan de armen, zijn rechtvaardigheid houdt stand, voor altijd.’ God, die zaad geeft om te zaaien en brood om te eten, zal ook u zaad geven en het laten ontkiemen, zodat uw vrijgevigheid een rijke oogst opbrengt. U bent in ieder opzicht rijk geworden om in alles vrijgevig te kunnen zijn, en uw vrijgevigheid leidt door onze bemiddeling tot dankzegging aan God Hier laat Paulus zien dat het God is die ons voorziet opdat wij kunnen geven. Wij zijn te allen tijde rentmeesters over ons bezit en geen eigenaars. 'Onze' bezittingen komen van Hem en zijn een genade, een gunst, van Hem. vv. 12,13 De gevolgen van het geven: voorzien in behoeften / dank aan God Uw bijdrage aan de collecte heft immers niet alleen het gebrek van de heiligen in Jeruzalem op, maar leidt er bovendien toe dat ze God uitbundig danken. Ze prijzen God omdat u er blijk van geeft gehoorzaam te zijn aan het evangelie van Christus, wat u bewijst door de ruimhartigheid waarmee u met hen en alle anderen wilt delen. God voorziet ons opdat wij kunnen geven zodat anderen voorzien worden en God gedankt kan worden. v. 14 Geven is een buitengewone genade(gave) Gods In hun gebed voor u spreken ze hun verlangen naar u uit, omdat ze zien hoe overstelpend goed God voor u is geweest. Dat God mensen voorziet in goederen zowel als in bereidheid om te kunnen geven wordt als een overstelpende goedheid (NBV), als genade (NBG), van God gezien. (Vgl. "wie mededeelt, in eenvoud", Rom 12:8 NBG) v. 15 Lofprijs, dankzegging, verheerlijking van God Laten we God danken voor zijn onbeschrijfelijk geschenk. Paulus dankt God hier om zijn bovengenoemde genade. Het zal duidelijk zijn dat dit een andere manier van omgaan met bezit is dan dat velen gewoon zijn. Wie veel geeft zal daar veel voor terug ontvangen (v. 6). Wij mogen geven, het is geen verplichting, het mag. Niet met tegenzin maar met blijdschap (v. 7). God voorziet ons zodat wij kunnen geven (vv. 8-11). Aan anderen wat leidt tot: voorzien in noden, dankbaarheid van mensen en lofprijs aan God (vv.12-15). Geven is een avontuur dat geleerd mag worden. Wanneer wij beseffen dat wij rentmeesters mogen zijn van ons bezit gaan wij anders tegen ons geld aankijken. Een rentmeester vraagt zich af of zijn heer (zijn Heer) ermee gediend wordt. “Dienen wij God met de manier waarop wij met ons geld en bezit omgaan?” Die vraag zet ons niet alleen in actie om geld anders te waarderen maar dwingt ons ook om naar ons uitgavenpatroon te kijken. Wanneer wij ruimte willen creëren in ons budget om te gaan geven, zal vaak het volgende gebeuren: we houden niet minder over maar meer! Omdat we bewuster met geld omgaan en er minder wegglipt. De post ‘onvoorzien’, de post ja-ik-weet-ook-niet-precies-waar-ik-dat-aan-uitgegeven-heb, wordt kleiner. Daarnaast wordt onze prioriteitstelling anders, omdat de voldoening van uitgaven aan zaken die er eigenlijk niet zo toe doen, minder wordt. Kille cijfers, angst, het kan eigenlijk niet, een botsend hart, het toch met stapjes aandurven, blij worden en een groeiend Godsvertrouwen, zullen elkaar mogen vinden in het avontuur van het geven. 3. Hoeveel mogen wij geven; de tienden In veel kerken wordt geleerd dat een goede gewoonte is dat je een tiende van je inkomen geeft. Het geven van tienden is een bijbels gebruik. Van oudsher af was het geven van tienden een bekend fenomeen in de bijbel. Aartsvaders ± 1900 v. Chr. Abram gaf aan Melchisedek een tiende van wat hij had heroverd. (Genesis 14:18-20) Deze steen die ik gewijd heb, zal dan een huis van God worden–en ik beloof dat ik u dan een tiende deel zal afstaan van alles wat u mij geeft.’ (Genesis 28:22) Wetgeving ± 1500 v. Chr. Van de opbrengst van het land, zowel de gewassen op de akkers als de vruchten aan de bomen, is een tiende als heilige gave voor de HEER bestemd. (…)Van runderen, geiten en schapen moet elk tiende dier dat bij de telling de herdersstaf passeert als heilige gave voor de HEER apart gehouden worden. (Leviticus 27:30,32) Profeten ± 450 v. Chr. Stel mij maar eens op de proef–zegt de HEER van de hemelse machten. Breng alle tienden naar mijn voorraadkamer, zodat er voedsel in mijn tempel is, en zie dan of ik niet de sluizen van de hemel voor jullie open en zegen in overvloed op jullie land laat neerdalen. Het onderwijs van Jezus aangaande de tienden was dat men dit niet moest nalaten. T.t.v. Jezus ± 30 n. Chr. Maar wee jullie Farizeeën, want jullie geven tienden van munt, wijnruit en andere kruiden, maar gaan voorbij aan de gerechtigheid en de liefde tot God; je zou het een moeten doen zonder het andere te laten. (Lucas 11:42, zie ook Mt 23:23 en Lc 18:12) Het geven van de tiende is de historische maatstaf in de Schrift. De bijbel roept hiertoe op en ook Jezus ondersteunt dit. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat je niet méér mag geven, of mínder omdat je financiële situatie daarnaar is, maar de tiende is een richtlijn waar je je naar uit mag strekken. Een van de manieren om anders tegen geld aan te gaan kijken is te beseffen dat wij rentmeesters zijn en geen bezitters. 4. Eigenaar of rentmeester? De bijbel leert dat geheel ons leven in de dienst van onze God behoort te staan. Wij zijn gekocht en betaald (1Cor 6:20), wij zijn van Christus (1Cor 3:23), wij zijn een volk dat God zich verworven heeft (1Pt 2:9). In de gelijkenis van de talenten (Mt 25:14-30) moest de slaaf de talenten van zijn heer beheren tot meerdere eer en glorie van zijn heer. Een talent was letterlijk een hoeveelheid goud of zilver; mogelijk muntstukken. Deze gelijkenis spreekt over beheer van bezittingen van de heer door zijn slaven (die ook bezit van de heer zijn!). Wij zijn van Christus, Hij is onze Heer! Wij behoren met geheel ons leven, dus ook met al onze bezittingen, zo om te gaan dat we dit kunnen verantwoorden tegenover God. Wij mogen dus rentmeesters zijn over ons bezit. Terwijl toch voor ons gevoel wij zovaak ‘eigenaar’ van ons bezit zijn. ‘Dit is toch mijn geld, mijn huis, mijn vul maar in …, ik heb er zelf voor gewerkt, e.d.’ Ons hart zit vaak meer gebonden aan onze portemonnee en ons bezit dan ons lief is. Ergens willen wij dat God én mammon onze Heer is, terwijl Jezus zo duidelijk onderwijst dat het niet een en/en maar een of/of is. De mammon is de god van deze tijd, zeker in de rijke westerse wereld. Het is een worsteling om aan deze tijdgeest te ontkomen. Nu hoeven we geen zonderlingen te worden in onze omgang met bezit, maar als rentmeester mag je de vraag stellen: “Is mijn Heer tevreden met de manier waarop ik mijn zijn geld omga?” Wanneer iemand christen wordt, zal dat een omwenteling in zijn omgaan met geld kunnen betekenen. Wij zijn ons bewust geworden dat God er is en dat wij aan Hem, net zoals ieder mens trouwens of hij dat gelooft of niet, rekenschap af zullen leggen. Wie veel bezit heeft, is over veel bezit verantwoordelijk, wie weinig heeft over weinig. Verder zijn wij vaak ‘gemakkelijk’ met ons geld, veel mensen hebben schulden, soms zeer zware schulden. Deze schulden zijn vaak een last op onze nek terwijl we toch onze bezitsdrang niet kunnen beteugelen. In onze cultuur wordt veelal met schaamte over bezit en geld gesproken, of helemaal niet gesproken. Wanneer het omgaan met geld u moeite kost, praat daar met iemand over, zoek hulp. Moeite kan zijn dat het u vasthoudt in uw hart, dat u schulden hebt, dat u uw administratie niet netjes kunt bijhouden, dat u meer uitgeeft dan u hebt, dat u uw geld aan dingen uitgeeft waar u iedere keer spijt van hebt, dat u niet wilt geven, e.d. Wees niet trots maar neem de drempel om hulp te zoeken, dat zal enorm opluchten. Wij mogen rentmeesters zijn over wat God ons toevertrouwt, het is een verademing om je geldzaken op orde te hebben, om zo met je geldzaken om te gaan dat je vrede ervaart en blijdschap, dat je met een vrij geweten mag ervaren je Vader blij is met de manier waarop zijn kind omgaat met zijn geld. JOHN WESLEY OVER GELD John Wesley was een zeer bekende opwekkingsprediker in de 18 e eeuw in Engeland. Hij was een vermogend man en had een jaarinkomen, vnl. door de boeken die hij schreef, van ± 1400 pond terwijl men toen van 30 pond normaal kon leven. Wesley ging zeer bewust met zijn geld om en was in staat veel weg te geven. WESLEY'S FINANCIËLE RICHTLIJNEN 1. Verdien zoveel je kunt. Geld op zich is niet slecht en kan goed gebruikt worden. Probeer er dus zoveel mogelijk van te krijgen. Wel weigerde Wesley te investeren in kwalijke zaken of zaken die het milieu (toen al!) of arbeidersbelangen schaadden. 2. Bespaar zoveel je kunt. Wesley waarschuwde om niet teveel uit te geven aan kleding, dure maaltijden, etc. Wie zich beperkt tot noodzakelijke uitgaven kan veel besparen. Bovendien leert de praktijk dat het aanschaffen van veel dingen alleen maar leidt tot verlangen naar nog meer, aldus Wesley (1Tm 6:8,9). 3. Geef zoveel je kunt. Hij meende dat een christen in ieder geval 10% van zijn inkomen behoorde weg te geven. Vooral echter moet beseft worden dat alles wat men heeft Gods eigendom is. Dit betekent dat de volle 100% naar zijn wil gebruikt dient te worden. WESLEY'S PRAKTISCHE TIPS om bewuster met geld om te gaan. 1. 2. 3. Wanneer ik dit bedrag uitgeef, handel ik dan als bezitter, of als rentmeester van mijn Heer? Kan ik afzien van deze aanschaf als een offer aan God? Mag ik verwachten dat God mij zal belonen voor deze uitgave? 5. Waaraan mogen wij geven: aan de kerk De tienden in het Oude Testament werden voornamelijk gegeven aan de ‘woonplaats’ van God onder de mensen en de mensen die daar dienden. Numeri 18:21, vgl. Dt 12:5,6 21 Wat de Levieten betreft, hun geef ik alle tienden van de Israëlieten in bezit, als vergoeding voor de werkzaamheden die ze bij de ontmoetingstent verrichten Nehemia 10:36-40 36 Verder zullen wij de eerste opbrengst van onze akkers en de eerste vruchten van alle fruitbomen naar de tempel van onze God brengen, elk jaar opnieuw, 37 en ook zullen wij, zoals in de wet is voorgeschreven, onze eerstgeboren zonen, en van ons vee de eerstgeboren runderen, schapen en geiten, naar de tempel van onze God brengen, naar de priesters die daar dienst doen. 38 Ook het eerste deeg zullen wij naar de priesters brengen, naar de voorraadkamers van de tempel van onze God, evenals wat wij moeten afdragen van het fruit van de boomgaarden, de wijn en de olie. Een tiende van de opbrengst van het land is voor de Levieten. Zij mogen zelf in alle gebieden waar wij werken tienden heffen; 39 ze zullen daarbij door een priester, een afstammeling van Aäron, worden vergezeld. De Levieten moeten vervolgens een tiende van die tienden naar de voorraadkamers van de tempel van onze God brengen. 40 Daarheen moeten de Israëlieten en de Levieten hun bijdragen in graan, wijn en olie brengen. Daar ook bevindt zich het tempelgerei, en daar verblijven de dienstdoende priesters, de poortwachters en de zangers. Nooit zullen wij de tempel van onze God verwaarlozen.’ De tienden werden gebruikt om het ‘huis des Heren’, de tempeldienst, te doen functioneren en de mensen die hier dienden (de Levieten en priesters) te onderhouden. In de materiële noden van het ‘huis des Heren’, de kerk, mag voorzien worden door haar leden. In het Oude Testament was dat het onderhouden van de Levieten en priesters en de tempel(cultus) een opdracht voor het gehele volk. In Handelingen betrof dit vooral de armoede van sommige christenen. De nieuwe gemeenschap van gelovigen die ontstaan was, zorgde voor elkaar. (Zij kwamen samen in de tempel en in de huizen, zij hadden nog geen eigen kerkgebouwen.) De materiële noden van de westerse gemeenten in de 21e eeuw zijn vooral: De aanschaf en het onderhoud van de gebouwen. Het loon voor de voorgaande mensen en ondersteunende staf. Daarnaast allerlei activiteiten: diaconaat, sociale acties, zending, e.d. Dit kost allemaal geld. De kerk ontvangt geen overheidssteun. Het geld komt er niet vanzelf, daar moeten we heel nuchter in zijn. Dat komt voornamelijk via de leden van de kerk zelf. 6. Samenvattend Volgelingen van Christus realiseren zich dat zij gekocht zijn met de prijs van Christus' bloed, en dat alles wat zij zijn en hebben aan Hem toebehoort. In het licht hiervan, verlangen ze ernaar om verantwoordelijke rentmeesters te zijn van de materiële middelen die God hen heeft toevertrouwd. Zij herkennen de tiende (10% van iemands verdiensten) als basis en de historische maatstaf van geven in de Schrift. Maar bovenal, als reactie op het overvloedige geven van Christus, onderwerpen zij hun middelen in toenemende mate aan zijn heerschappij. En tonen zij een geest van blijmoedigheid en vrijgevigheid in het ondersteunen van de naaste die hulp behoeft en in het werk van de kerk.