Hoofdstuk 1: Architectuur en bouwen lemma: `Architectuur en

advertisement
Hoofdstuk 1: Architectuur en bouwen
lemma: ‘Architectuur en bouwen’ (p.673-680)
Guadet 1901
“Elementen en theorieën van de architectuur”
Het getal werd heer en meester in het domein van de kunst, maar dit zou niet zo mogen zijn. Iedereen
moet zich houden aan de beginselen, die een lichtbaken zijn. Echte schoonheid is er die voortkomt uit de
constructie.
Valéry 1921
“Eupalinos of de architect”
Er zijn gebouwen die stom zijn, spreken en zingen. Diegene die zingen, dat is echte kunst en de bouwer
ervan heeft groot talent.
Le Corbusier
1923
“Naar een architectuur”
Een huis is een woonmachine. Het moet functioneel zijn, zoals een auto en een pakketboot. Als een huis
in serieproductie gemaakt wordt, kan het veel betaalbaarder en functioneler zijn.
Le Corbusier &
Jeanneret 1927
“5 punten voor een nieuwe architectuur”
Het nieuwe huis moet aan 5 punten voldoen: de piloten, het dakterras, façade libre, plan libre en
bandramen.
Giedion 1928
“Bouwen in Frankrijk”
Hij vraagt zich af of het beperkte begrip architectuur niet volledig zal verdwijnen, omdat het te eng
geworden is. Bouwen wordt in het algemene levensproces geïntegreerd.
Meyer 1928
“Bouwen”
Meest radicale formulering van zijn functionalistisch vertoog (vb. ontwerpproces is direct afleidbaar uit
functiediagrammen). Bouwen is geen esthetisch proces, maar een ‘biologisch gebeuren’. De architect
moet elke neiging tot artisticiteit afzweren en ontwerpen vanuit objectieve gegevens.
Stam 1929
"De maat, de juiste maat, de minimale maat”
De juiste maten zijn die die minimaal volstaan. Al de rest is ballast en zou het leven moeilijker maken. De
moderne architectuur is een strijd tegen het representatieve.
Poelzig 1931
"De architect”
Geslaagde architectuur is een mathematisch spel van symbolische vormen en die hoogte kan de ingenieur
nooit bereiken. Kunst overstijgt de natuur.
El Lissitzky 1930 zie HO 3.1
Sedlmayr 1948
“Verlies van het midden”
De kunst wil weg uit het midden en reflecteert daarmee dat de mens weg wil uit dat midden.
Bekaert 1980
“Het recht op architectuur”
Architectuur moet autonoom zijn en daarin ligt de poëtische dimensie. De vorm moet functioneel en in orde
zijn. Enkel de vorm is de inzet.
Kollhoff 1993
“De mythe van de constructie en het architectonische”
De constructie moet soms doorschijnen en op andere momenten niet. Een spel van verhullen en onthullen
maakt het tektonische van architectuur uit.
Hoofdstuk 2: De meervoudige eigenheid van moderne architectuur
2.1 Authenticiteit
lemma: ‘De opstand van de authenticiteit’ (p.681-686)
Loos 1898a
“De potemkinstad”
De potemkinstad was een kartonnen, valse stad, gebouwd om de koningen te bedriegen. Zo bedriegen
de gebouwen van nu ook. Architecten maken namaakpaleizen, met namaakmaterialen.
Henry van de
Velde 1902
“Principiële stellingnamen"
We moeten de schoonheid zien in de werken van de ingenieurs. Het burgerlijk interieur is vreselijk lelijk.
Schoonheid vloeit voort uit volmaakte overeenstemming van de middelen met het doel.
Loos 1910a
“Architectuur"
Architectuur is geen kunst. Het moet een stemming opwekken, comfort bieden, verantwoording afleggen
aan de maatschappij. Het moet de cultuur volgen.
Le Corbusier &
Ozenfant 1918
“Na het kubisme”
Architectuur is het besef van zijn missie verloren, maar de ingenieurs hadden nog wel een goed besef
van wat mooi is en hebben de architectuur zo gered.
Heidegger 1951
“Bouwen wonen denken”
Bouwen betekent oorspronkelijk wonen. We moeten leven volgens het viervoudig verschonen van het
vierkant. We moeten weer leren wonen, dat is de echte woningnood. Als we kunnen wonen, kunnen we
ook bouwen.
Banham 1955
“Het nieuwe brutalisme”
Het nieuwe brutalisme zorgt voor echte moderne materialen met een echt eerlijk materiaalgebruik.
(Sibyl) MoholyNagy 1957
"Het inheemse genie van anonieme architectuur”
We moeten ook kijken naar de traditionele, originele architectuur, de vernaculaire architectuur. We
worden uitgedaagd en verward door technologie, kunnen ons moeilijker aan de opdracht houden
(beschutting bieden).
Verschaffel 1993
“Architectuur is als een gebaar”
Een gebaar kan in een bepaalde graad van perfectie worden uitgevoerd.
2.2 Functionalisme
lemma: ‘Het functionalisme en zijn schaduw’ (p.699-707)
Sullivan 1896
“De kantoren vanuit artistiek oogpunt”
Er zijn 3 delen in een kantoorgebouw: de basis, die open is met een grote inkomhal, de kantoorlagen, die
allemaal uniform zijn en het afsluitstuk, een verdieping met technieken en die qua uiterlijk het gebouw
‘afsluit’.
Loos 1910b
“Ornament en misdaad”
Ornamenten moeten gebannen worden, ze zorgen alleen maar voor kapitaalverspilling. Handwerkers
moeten wel hun plezier gegund worden, want ze weten en kunnen niet beter dan die ornamenten te
produceren.
Behne 1923
“Het moderne utilitaire bouwwerk”
Behne maakt een onderscheid tussen functionalisten, utilitaristen en rationalisten. Een functionalist wil
principieel juist handelen en ontwerpt individualistisch. Een utilitarist wil praktisch en economisch handelen.
Een rationalist denkt meer aan het collectieve en komt in conflict met de natuur.
(Laslo)
Moholy-Nagy
1929
“Van materiaal tot architectuur”
Een biologische, organische benadering van de architectuur: niet alleen voldoen aan de materiële behoeften,
maar ook aan de psychologische behoeften met betrekking tot de ruimtebeleving.
Men moet de volledige ruimte innemen en een goed gevoel krijgen van wat de ruimte is. Daarvoor moet men
kijken naar het biologische levensritme van de mens.
Mordvinov
1930
“Vernietig de buitenlandse ideologie”
Er zijn in Rusland de eclectisten en de constructivisten. Die laatsten zijn dan nog opgesplitst in de ware
constructivisten en de formalisten. Zij denken niet na over constructie, of er wel juiste materialen zijn en of
het niet te veel geld kost.
Roux-Spitz
1932
“Tegen het nieuwe formalisme”
De rol van de architect in de moderne maatschappij is organiseren, iets organisch scheppen. Dit gebeurt via
een uitgebreide studie. Door het formalisme is men dit echter vergeten.
Mauclair 1933
“Huizen zonder ziel”
Moderne architecten bouwen ‘termietenheuvels’, waarin echt leven niet mogelijk is. Die gebouwen zijn
allemaal hetzelfde en zo klinisch dat ze geen ziel hebben. Door de serieproductie zal ook de vindingrijkheid
verdwijnen.
Bloch 1935
“Erfenis van deze tijd”
De nieuwe zakelijkheid is schijnheilig en tegen fantasie. Ze werkt hand in hand met het kapitalisme. Ze werkt
nu niet meer voor de doelen waar ze oorspronkelijk voor stond.
Jorn 1946
“Woningen voor mensen of gedachteconstructies in gewapend beton”
Le Corbusier zijn gedachtegang in dodelijk. Hij ziet mensen niet als levende wezens met ieder hun eigen
behoefte, maar als ‘dingen’ waar hij voor kan bepalen wat ze willen. ‘De levende mens begeert en creëert.
Het functionalisme laat geen van beiden toe.’
Smithsons
1953
“Menselijke associaties”
Woningen moeten niet allemaal verschillend zijn opdat een mens zich als individu kan uiten. Men moet hoog
gaan bouwen, maar daarbij ‘de straat’ niet vergeten. Er worden dus platformen gemaakt waar ook winkels
etc zijn, zodat men elkaar nog tegenkomt, zoals in een echte straat.
Summerson
1957
“Over de mogelijkheid van een theorie van de moderne architectuur”
Kunnen we het programma als bron van eenheid zien in de moderne architectuur? Men verwerpt de
klassieke oudheid als absoluut beginsel, maar heeft er nooit iets voor in de plaats gezet. Nu is er geen
consensus meer over wat de beginselen zijn van de architectuur, er is geen algemene theorie van de
moderne architectuur.
NorbergSchulz 1963
“Intenties in de architectuur”
Er moet een verbindingslijn gevonden worden tussen de bouwopgave en de architectonische oplossing. Dit
kan via een symbolensysteem, dat objectief is bestudeerd via de semiotiek (syntaxis, semantiek en
pragmatiek).
Adorno 1965
“Functionalisme vandaag”
Geen enkele vorm komt voort uit zijn functie, alles is ontstaan in de loop van de geschiedenis, spontaan.
Zeggen ‘alle ornamenten zijn misdaad’ is onterecht. Elke tijd heeft zijn eigen stijlen.
Rossi 1966
"De architectuur van de stad”
is een boek waarin R het idee van een analoge architectuur uitwerkt (architectuur gebaseerd op
herinneringen en analogieën) en de samenhang analyseert tussen stedelijke vorm (morfologie) en de
gebouwtypen waaruit deze is samengesteld (typologie). Deze benadering ligt aan de basis van het
neorationalisme.
Baudrillard
1972
“Naar een kritiek van de politieke economie van het teken”
kritiek op de moderne architectuur/functionalisme(vanuit marxistisch begrip van warenfetisjisme): sinds
Bauhaus zijn dingen objecten geworden. De synthese van schoonheid en nut maken objecten tot tekens
(overgang productie-economie naar teken-economie)
Tschumi 1976
“Architectuur en transgressie”
T onderzoekt de consequenties van Batailles theorie van de erotiek voor zijn eigen definitie van architetuur
als erotisch fenomeen. Architectuur is zowel ‘geconcipieerde ruimte’ als ‘waargenomen ruimte’, maar deze
zijn nooit in balans omdat ze niet gelijktijdig aanwezig kunnen zijn. De erotische kracht van architectuur ligt
volgens T in het moment dat deze paradox kortgesloten wordt (wanneer subjectieve waarneming van de
ruimte haar concept wordt).
2.3 Rationaliteit
lemma: ‘Rationaliteit, rationalisering, rationalisme’ (p.771-781)
Berlage
1911
“Over moderne architectuur”
Het karakter van de moderne architectuur ligt in het streven naar zakelijkheid en rationale ordening. Dit komt
overeen met het geestelijke streven uit die tijd naar organisatie, ordening en vereenvoudiging.
Oud 1918a
“Kunst en machine”
O verwoordt het streven naar een evenwicht tussen het universele en het individuele. Het universele in de
kunst is gebonden aan de machine: wanneer kunst op machinale wijze geproduceerd wordt, ontstaat er een
zuivere uitdrukking van de tijdsgeest.
Oud 1918b
“Bouwkunst en normalisatie bij de massabouw”
cfr slides:
Bouwkunst wortelt in het maatschappelijke -deze is dus niet enkel door het geestelijke bepaald- en is een
indirecte kunst omdat deze door de utiliteit tot uiting moet komen. De nieuwe stijl moet voortkomen uit moderne
techniek en de samenleving
Mondriaan
1927
“Neo-plasticisme. De woning-de-straat-stad.”
De kunst is gebonden aan drie dingen geest (gezien als eenheid van intuïtie en bewustzijn), materiaal en
productiewijze. In deze moderne tijd is de machine belangrijk, en betekend deze dus vooruitgang van de kunst
(in tegenstelling tot de arts & crafts gedachten).
Van
Doesburg
1924
“Tot een beeldende architectuur”
TVD schrijft de tekst ‘Tot een beeldende architectuur’ om te pleiten voor een nieuwe dynamische, vrije,
vormloze en open architectuur. Het rationele wordt ook expliciet vermeld, namelijk in punt 3 en 4 zegt hij dat de
nieuwe architectuur economisch (~zakelijk en spaarzaam, zonder verspilling) en functioneel (~praktische eisen
in het grondplan) is.
May 1926
“Het nieuwe Frankfurt”
Uitgebreide bespreking van het bouwen in Frankfurt, maar ook een voorbeeld van de sociale betrokkenheid
van de moderne architectuur, van een poging tot een revolutie in verband met vormgeving van het dagelijkse
leven.
Taut 1924
“Die neue Wohnung”
In dit vertoog wil Taut de industrie in het huishouden laten doordringen onder de vlag van “emancipatie”, want
de vrouw ziet hij als “scheppende kracht”. Er worden allerhande rationalisatietechnieken zoals tijdbewegingsstudies geïntroduceerd, in combinatie met vereenvoudiging van indeling en decoratie en de
verheffing van hygiëne en zuiverheid tot moderne symbolen.
van Eyck
1947
“Stellingen tegen het rationalisme”
CIAM wil een universele herwaardering van het elementaire stimuleren, daarom kan geen enkele rationele
rechtvaardiging van CIAM ons tevreden stellen. Verbeeldingskracht blijft de enige gemeenschappelijke deler
tussen mens en natuur.
Alexander
1964
"De behoefte aan rationaliteit”
Alexander zegt dat er nood is aan rationaliteit, de ontwerpproblemen worden steeds complexer, en men moet
dus een logische en rationele aanpak hebben. Hij zegt dat een probleem een samenhangsel van eisen is en
dus mathematisch ontleed kan worden, deze theorie zal hij echter een jaar later zelf ontkrachten.
Rowe 1978
"De collagestad”
R&K menen dat wetenschap en moraal per definitie niet compatibel zijn (postmodern). Een collage is de minst
slechte oplossing in hun ogen om te leven met de incompabiliteit => acceptere wanorde, chaos en
onzekerheid.
Habermas
1980
(staat niet in boek?)
Volgens Habermas bestaat de inzet van het moderne project uit, ‘de poging de objectiverende
wetenschappen, de universele fundamenten van moraal en recht en de autonome kunst vastberaden te
ontwikkelen in hun specifieke eigenzinnigheid, maar tegelijkertijd ook de cognitieve potentiëlen die zodoende
ontstaan te bevrijden uit hun esoterische vorm en te benutten voor de praktijk, dat wil zeggen, voor een
redelijke vormgeving van de levensverhoudingen’ <- dit is 1 zin,
Volgens Habermas is het moderne project een onvoltooid project.
een volledige slide
Gruppo 7
1926
“Architectuur"
Gruppo 7 verwijst naar duidelijkheid en orde voor de ware architectuur door het rationele en logische toe te
passen en de structuur moet in functie zijn van de bestemming. Ze leggen ook in tegenstelling tot anderen de
nadruk op traditie en basistypes.
Kaufmann
1933
“Van Ledoux tot Le Corbusier. Oorsprong en ontwikkeling van de autonome architectuur”
K definieert atonoom als geen deel zijnde van een groter geheel. Hij onderzoekt hier dan ook de ontwikkeling
van de paviljoen typologie.
Colquhoun
1976
“Regels, realisme en geschiedenis”
C neemt ook de autonomie als insteek, waarbij hij de term realisme in de mond neemt om de drang te
omschrijven van kunstenaars en architecten om naast de voorgestelde werkelijkheid de “echte” werkelijkheid
te vinden. Je zou dan de ‘oertaal’ moeten vinden.
Grassi 1976
“Realisme in de architectuur”
Grassi verwijst realisme meer naar een houding, die zich bezint op de grondslagen en de traditie van
architectuur. Er zouden typen gevormd worden die tijdloos zijn, omdat ze een architectonisch probleem
oplossen.
Bekaert
1970
“Architect en architectuur”
De architect beschouwt de architectuur als autonoom, vrij van sociale implicaties en historische binding.
Hiermee beledigt de architect zowel utopische als banale architectuur.
Hoofdstuk 3: Reacties op het modernisme
3.1 Architectuur van het volk
lemma: ‘Architectuur en het volk: van ‘das Leben der Masse’ tot ‘honky-tonk’’ (p.856-870)
Arbeitsrat für kunst
1919
“Onder de vleugels van een grote bouwkunst”
Ze willen de kunst en architectuur bevrijden van de bevoogding van de Staat. Het einddoel is alle
kunsten verenigen onder 1 grote bouwkunst en kunst & volk moeten een eenheid vormen.
Meyer 1928
zie HO 1
El Lissitzky 1930
“Rusland. Architectuur voor een wereldrevolutie.”
Het belang van de ontwikkelingen in de beeldende kunst voor de totstandkoming van de nieuwe
architectuur. Deze moest volledig ten dienste van het volk staan.
CIAM 1928
zie HO 3.3
Venturi & Scott
Brown 1970
“Lelijke en doordeweekse architectuur”
De moderne, vooruitstrevende architecten verachten de Levittowns, omdat het niet hun ding is. Dit
heeft echter iets weg van klassensnobisme, waar ze toch van weg wilden?
Maclaine Pont 1923
“Javaanse architectuur”
Hij was overtuigd van de waarden van een ineemse architectuur. Men moet modern bouwen met
respect voor het lokale klimaat en eisen van de inheemse samenleving.
Le Corbusier 1923
zie HO 1
Gropius & SchultzeNaumburg 1926
“Wie heeft gelijk? De traditionele bouwkunst of het bouwen in nieuwe vormen?”
Gropius verdedigde de moderne architectuur, Schultze-Naumburg de traditionele bouwkunst. Deze
laatste vond dat de Duitse natie achteruit ging als gevolg van industrialisatie.
Mauclair 1933
zie HO 2.2
Schmitthenner 1933
“De traditie en het nieuwe bouwen”
We moeten blijven bouwen volgens de traditie, anders vernietigen we het bouwwerk zelf.
Mordvinov 1930
zie HO2.2
Alabian 1939
“Sovjet benadering van architectuur.”
Belangrijkste principes van het ‘sociaal-realisme’. Architectuur als een kunstvorm die zich op
organische wijze verhoudt tot de tradities, levensopvattingen en het klimaat.
Smithsons 1953
zie HO 2.2
Smithsons 1967
“Waar te lopen en waar te rijden in onze hippe nieuwe kleren en onze glanzende nieuwe auto’s?”
Ze wijzen op de discrepantie tussen architectuur en de nieuwe levensstijl van de
consumptiemaatschappij. Architecten hebben nog niets gebouwd dat bij de nieuwe levensstijl past.
Haskell 1958
zie HO 3.2
Venturi & Scott
Brown 1968
“Leren van Las Vegas”
Primaat van de ruimte heeft beste tijd gehad. Het teken, het beeld wordt belangrijker. Las Vegas
markeert het omslagmoment waarop tekens belangrijker worden dan gebouwen. Het belang van
populaire cultuur als bron voor serieuze cultuur.
Moholy-Nagy 1957
zie HO 2.1
Rapoport 1969
“Huis, vorm en cultuur”
In het bepalen van een vorm van een woning, spelen symbolen een beslissende rol, omdat ze de
ideeën en gevoelens van die cultuur concretiseren.
De Carlo 1969
“De architecten en hun publiek”
De architectuur zit zonder publiek, overgeleverd aan machthebbers en bezitters. Toch is
architectuur noodzakelijk om een ruimtelijke ordening te creëren. Dus moet ze aan de kant gaan
staan van het volk, diegenen die het gebouw bezetten.
Turner 1968
“De squatternederzetting: een architectuur die werkt.”
Dit zijn de illegale wijken in Peru. Turner vindt dat iedereen recht heeft om te kiezen waar en hoe ze
wonen, op de vrijheid hun eigen omgeving vorm te geven en hun eigen bestaansmiddelen te
beheren.
Habraken 1969
“De integriteit van de stad”
Een dubbelschalige architectuur: de bewoners die hun eigen woning ZELF kunnen inrichten, die
woning bevindt zich in een superstructuur, die voorziet in alle gemeenschappelijke behoeften.
Tzonis & Lefaivre
1976
“In de naam van het volk”
Interpretatie van het gefragmenteerde architectuurlandschap, waarin ze een gemeenschappelijke
gevoeligheid zien, die te maken heeft met een geloof in de kracht van het volkse en het populaire.
Het populisme schiet echter tekort als het gaat om daadwerkelijk een maatschappelijke verandering
af te dwingen.
McLeod 1996
“Alledaagse en andere ruimten”
Ze eist een volwaardige plaats op voor de ‘andere’ en het ‘anderszijn’ en bekritiseert dat in vorige
opsommingen de ruimten die deel uitmaken van het leven van de vrouw en kinderen vergeten
worden.
3.2 Postmodernisme
lemma: ‘Postmodernisme: het circus van de prefixen’ (p.766-770)
Jencks 1977
“De taal van de postmoderne architectuur”
Jencks zegt dat een gebouw “double coding” moet bevatten, het moet twee soorten mensen aanspreken,
namelijk architecten en het grote publiek. De moderne architectuur was te elitair.
Haskell 1958
“Architectuur en de smaak van het volk”
Haskell preekte al vroeg over de uitwisseling tussen de smaak van het volk en de architectuur. De smaak
van het volk werd ten onrechte als zondebok gebruikt.
Porphyrios
1981
“Classicisme is geen stijl”
Een tempel onderscheidt men van een schuur door de mythopoëtische kracht, die de grenzen van de
toevallige werkelijkheid overschrijdt en constructie en beschutting verheft tot het domein van nutteloosheid.
Het classicisme als gevoel neemt de bouwkundige apriori’s van de beschutting op door ze in een mythe te
veranderen.
Müller 1985
“over de ‘schone schijn’ van de postmoderne architectuur”
De avant-garde wordt foutelijk gelijkgesteld aan het moderne (modernisme). Het postmodernisme overtreft
de intenties van het modernisme niet -dat politiek was en de sociale veranderingen wilden doorvoeren- en
is dus niet goed.
Harvey 1990
“postmodernisme in de stad”
H meent dat het kapitalisme een noodzaak voortbrengt om sociale verschillen te uiten, en deze uiting
gebeurt door het postmodernisme. Er wordt een sluier gelegd over de werkelijke geografie door beelden en
reconstructies, kostuumdrama’s enzovoort.
Lyotard 1988
“Domus en de megalopool”
Het geloof in de metaverhalen verdwijnt. Het postmodernisme is een deel van het modernisme en kan ook
duistere kanten hebben, er is de ultieme onmogelijkheid van universele communicatie door de
onvertaalbarheid van taalspelen.
Eisenmann
1984
“Het einde van het klassieke”
De traditionele waarden waren nooit tijdloos en betekenisvol, het waren altijd simulaties. De klassieke
architectuur zag zichzelf niet als simulatie, en wilde het de uitdrukking zijn van extrinsieke waarden, wat
onmogelijk was.
Wigley 1993
“De architectuur van de deconstructie”
W analyseert met de methodes van Derrida verschillende teksten, waarbij hij begrippen ontleed, en hierbij
paradoxale verbinding vindt, die aantonen hoe labiel de veronderstelde zekerheden zijn. Het ont-bouwen
(deconstructie) is nochtans geen vorm van afbraak.
Augé 1992
“de hypermoderniteit”
Er is een teveel aan tijd, ruimte en individualiteit, waardoor er “non-lieux” ontstaan. Deze niet-plaatsen
kunnen niet gedefinieerd worden in termen van identiteit, relaties of geschiedenis, het zijn tijdelijke,
vergankelijke ‘plaatsen’.
Virilio 1984
“De overbelichte stad”
V gaf al eerder aan dat de stad betekenis en stedelijkheid ging verliezen door de opvoering van de
snelheid en de digitale media. Ook de militaire aspecten hebben een negatieve invloed op de stedelijkheid.
Tschumi
1991
“Gebeurtenis architectuur”
T is ervan overtuigd dat in de architectuur grote ontdekkingen zullen plaatsvinden. Hij spreekt over een
‘heterotopia’, er zijn geen totaalplannen meer, waarbij hij verwijst naar Foucault.
Foucault
1967
“Over andere ruimten”
F definiëert de heterotopieën als werkelijke tastbare plaatsen, die een soort contraplaatsen zijn. Het zijn
een soort feitelijk gerealiseerde utopieën waarin de werkelijke plaatsen tegelijkertijd gerepresenteerd,
bestreden en omgedraaid worden.”
Lampugnani
1993
“De nieuwe eenvoud”
L zegt dat er een nieuwe eenvoud komt. Deze eenvoud herstelt de neutraliteit in ere en is een uitdrukking
van duurzaamheid, orde en conventie, en zoekt aansluiting bij de fundamentele ervaring van het bouwen.
Ze zoekt naar een architectuur waarin eenbvoud voor sublimering van complexiteit en uitdrukking van
contemplatie staat.
Hays 1995
“Het ontstaan van ideologische gladheid”
Architectuur heeft een ideologische gladheid. Het ziet af van een kritische positie.
Ghirardo
1991
“Uit het oog. Een sociale kritiek op architectuur”
Postmodernisme is een geschenk voor projectontwikkelaars. De aandacht gaat niet naar het
maatschappelijke, maar naar de architectuur als verpakking.
3.3 De rol van het kapitalisme
lemma: ‘Standaardisering: architectuur en kapitalisme’ (p.729-735)
Muthesius &
Van de Velde
1914
“Werkbund: stellingen en tegenstellingen”
Muthesius schrijft 10 stellingen, waaruit blijkt dat hij een algemene vormentaal wil bereiken door verfijning
van standaardtypen. Van de Velde reageerde hierop met 10 tegenstellingen.
CIAM 1928
"De verklaring van La Sarraz”
Tekst van het stichtingscongres van CIAM: nieuwe architectuur moet gebruik maken van nieuwe
mogelijkheden van industrie en techniek en wordt gekoppeld aan een economische planning. Er worden
een aantal punten van algemene efficiëntie opgesomd.
Hitchcock &
Johnson 1932
“De internationale stijl”
H&J beschrijven de moderne architectuur als een asthenische vernieuwing, een revolutie op vlak van stijl
en vormgeving. Met drie belangrijke principes: gebouw als volume (niet als massa), geen axiale
symmetrie, geen ornamenten.
Mies van der
Rohe 1923
“Kantoorgebouw"
een pleidooi voor de eerlijke uitdrukking van de constructie en de tijdgeest, tegen het formalisme en
esthetische speculaties
geïllustreerd met een ontwerp voor een betonnen kantoorgebouw
Mumford 1962
"De zaak tegen ‘moderne architectuur’”
pleidooi voor een complexe architectuur die rekening houdt met formele elementen, biologische en sociale
functies en persoonlijke behoeften; tegenover het geloof in de mechanische vooruitgang stelt hij een
organische orde
Cook 1963
“[Over wegwerparchitectuur]”
C vraagt zicht af waarom architectuur niet evengoed de wegwerpeigenschappen van talloze producten uit
de consumptiemaatschappij zou kunnen hebben. Hij behandelt ook het thema van de transistorische
architectuur (gericht op snelheid en veranderlijkheid, niet op duurzaamheid of monumentaliteit).
Smithsons 1967
“Waar te lopen en waar te rijden in onze hippe nieuwe kleren en onze glanzende nieuwe auto’s”
De S wijzen op een discrepantie tussen architectuur en de nieuwe levensstijl van de
consumptiemaatschappij. Ze schetsen een beeld van modieuze kleren en blinkende auto’s in een
verstedelijkt landschap met architectuur die veel trager evolueert.
Archizoom 1971 "De non-stop stad”
Tekst bij hun bekendste project “No-Stop City” waarin ze aantonen dat het kapitalisme gevolgen heeft voor
de metropool: de architectuur verdwijnt in een continue stedelijke werkelijkheid. Ze drijven de
mechanismen van het bestaande systeem ten top en wekken zo het onbehagen van een dystopie op.
Tafuri 1973
“Ontwerp en utopie”
T schets de ontwikkeling van de architectuur in verhouding tot de kapitalistische modernisering: de
ontwikkeling van het kapitalisme heeft de architectuur haar ideologische taak ontnomen en haar zo
gereduceerd tot ‘zuivere architectuur, tot vorm zonder utopie, in het beste geval sublieme nutteloosheid’
Koolhaas 1995
"De generische stad”
De generische stad is wat overblijft als grote delen van het stedelijke leven overgaan naar cyberspace.
Generische steden zijn als luchthavens: steden zonder identiteit, zonder geschiedenis, zonder centrum.
Het soortelijke/niet-specifieke wordt er universeel. Deze ontwikkeling betekent het einde van de metropool.
Harvey 1990
“Postmodernisme in de stad”
Het postmodernisme is een antwoord op de noden van het laat kapitalisme. Er is een noodzaak om sociale
verschillen tot uiting te brengen. Maar alles wordt georganiseerd op niveau van simulaties, de echte
problemen worden ‘verstopt’.
3.4 Gender in de architectuur
lemma: ‘Gender en architectuur’ (p.715-722)
Ruskin 1865
(niet in handboek)
Mannen behoren de wereld te veroveren en hun naasten te verdedigen, vrouwen behoren een thuis te
scheppen waar de man na gedane arbeid rust en vrede kan vinden.
Muthesius
1900
“Eigentijdse architectonische beschouwingen”
De ontwikkeling gaat in de richting van vereenvoudiging (voorbeeld eenvoudige Europese handdruk t.o.v.
breedvoerige beleefdheidsformule in Azië). Ook de vrouwenkleding dringt mannelijke snit door.
(veel langere tekst, maar alleen dit stuk wordt gebruikt in de les)
Loos 1910b
zie HO 2.2
“Ornament en misdaad”
hier: kleding wordt tegenwoordig als masker gedragen om onopvallend te zijn, maar enkel toepasselijk op
mannen
Loos 1898
(niet gevonden in het handboek, kan bij tekst a of b horen)
hier: vrouwelijke mode wordt bepaald door zinnelijkheid, mannelijke door rationaliteit
Van de Velde
1902
zie HO 2.1
Berlage 1911
zie HO 2.3
Rosenberg
1932
“Het wezen van de Germaanse kunst”
R stelt vast dat de klassieke Griekse architectuur een eeuwige taal heeft overgeleverd. Het is een racistisch
vertoog dat een koppeling maakt tussen het vrouwelijke, de matriarchale mediterrane culturen (met
rondbouw) en het aardgebondene en ook tussen het mannelijke, de Germaanse patriarchale cultuur
(rechthoekige bouwwerken) en het verhevene.
Taut 1924
zie HO 2.3
(Sibyl)
Moholy-Nagy
1957
zie HO 2.1
Colomina
1988
“Over architectuur, productie en reproductie”
Door de massaproductie is de verhouding tussen producent, product en consument veranderd; ook voor
architectuur. Vroeger was de bewoner de belangrijkste consument, nu de architectuurtijdschriften,
fotografie,... Deze transformatie laat ook sporen na op de productie: degene die schrijft bepaalt nu wat
architectuur is.
Bachelard
1957
“De poëtica van de ruimte”
B probeert aan te tonen dat het huis niet zozeer een gebouw is, eerder een ervaringsruimte, droomruimte,
ruimte waar de herinnering is verankerd. Hij kijkt vanuit het platteland en stelt dat er in Parijs geen huizen
zijn. Enkel conventionele holen zonder poëzie.
McLeod 1996
zie HO 3.1
Wigley 1992
(niet in handboek)
Op elk niveau van het architectuurvertoog worden geslachtsverschillen aangetroffen. We vinden zowel
algemene culturele onderschikking van het ‘vrouwelijke’ als specifieke onderschikking van bepaalde
‘vrouwen’. Dit gebeurt meestal op een verborgen manier.
Hoofdstuk 4: Belangrijke concepten
4.1 Ruimte
lemma: ‘De ontdekking van de ruimte’ (p.782-789)
Philippe
Boudon 1971
“Over de architecturale ruimte”
Architectuur definiëren als bepaalde filosofie van de ruimte. In eerste plaats wijze waarop abstracte
ideeën worden omgezet in ervaarbare ruimtelijkheid. Proportie en schaal ook in termen van ruimte.
Mendelsohn
1917
“Gedachten over de nieuwe architectuur”
Wisselwerking tussen gebondenheid van massa aan de aarde en ontstijgen van licht aan de aarde,
culmineert in bovenzinnelijke uitdrukking dynamische en ritmische impulsen. Architectuur is
wilsuitdrukking van tijd en tijdgeest.
Moholy-Nagy
1929
“Van materiaal tot architectuur”
Beschrijft logische ontwikkeling van verschillende kunstvormen, beginnend van materiaaleigenschappen,
eindigend bij architectuur als progressieve ontwikkeling van gesloten naar open ruimteconcept. Moderne
vormgeving is niet aaneenvoegen zware bouwmassa’s of scheppen van holle lichamen, maar
verwevenheid van delen van de ruimte, onzichtbare maar tastbare dynamische relaties in alle richtingen
en dimensies. Architectuur is het vastleggen van ruimtelijke verhoudingen.
Lissitzky 1922
“Proun”
Prouns geven gestalte aan nieuwe conceptie van ruimte, bewegingen, spanningen en constructies staan
centraal. Uit gecreëerde ruimtelijke geraamte moeten we de ruimte gaan markeren. De leegte, de chaos,
het tegennatuurlijke worden ruimte, dat wil zeggen: ordening, bepaaldheid, beelding.
Van Doesburg
1924
“Tot een beeldende architectuur”
16 punten als toelichting van de nieuwe architectuur. Gebruik van elementaire middelen, vervangen van
traditionele/gesloten door dynamische en open architectuur. Antidecoratief kleurgebruik en open
plattegrond belangrijk.Eenheid van tijd en ruimte geeft nieuw en volledig beeldend aspect.
Giedion 1941
“Ruimte, tijd en architectuur”
Moderne architectuur als belichaming van nieuw ruimte-tijdcontinuüm. Opvatting komt terug in kunst en
wetenschap. Ervaring van architectuur wordt niet bepaald door statische kwaliteiten van een gefixeerde
ruimte, maar door ononderbroken samenspel van simultaan aanweige ervaringen van verschillende
(ruimtelijke) aard. Gekenmerkt door simutaneïteit, dynamiek, transparantie, veelzijdigheid, spel van
vervloeiing en suggestieve beweeglijkheid.
Van Eyck 1960
”De milde raderen van de reciprociteit”
Idee van relativiteit staat centraal, herwaardering van werkelijke betrekkingen tussen polariteiten of duofenomenen zoals: eenheid-veelheid, onderdeel-geheel, groot-klein, binnen-buiten, ruimte-tijd. Probleem
met rationaliteit want deze dreigen uit elkaar te vallen.
Venturi 1966
“Complexiteit en contradictie in de architectuur”
Verwijst naar de notie van Van Eyck in verband met ‘tussenruimte’. Bekritiseert ruimteopvatting van
moderne architectuur, omdat die de eis van eenheid en continuïteit van alle ruimten vooropstelt.
Tegenstrijdigheid en ambiguïteit zijn juist te verkiezen, “more is not less”.
[Venturi en
Scott Brown
1968]
“Leren van Las Vegas”
Primaat van de ruimte heeft beste tijd gehad. Het teken, het beeld wordt belangrijker. Las Vegas
markeert het omslagmoment waarop tekens belangrijker worden dan gebouwen, de woestijnstad is
slechts een moment van geïntensiveerde communicatie langs de snelweg.]
Heidegger
1951
“Bouwen Wonen Denken”
Relatie van het wonen tot Das Geviert: hemel, aarde, goddelijken en stervelijken. Mens creëert plaatsen
= plekken waar de ruimte betekenis krijgt. “Zo komt de brug niet aan een oord te staan, maar van de brug
zelf uit ontstaat pas een oord”
Levinas 1961
“Heidegger, Gagarin en wij”
Kritiek op denken van Heidegger, Levinas verdedigt ballingschap en zwerftocht in plaats van verankering
aan een plaats. Gagarin (de astronaut) toonbeeld voor de mens, alles was geometrische ruimte, een
mens bestond in het absolute van de homogene ruimte. Loslaten van de plaats, keuze voor ontdekking
van de mens in de naaktheid van zijn gelaat.
Cacciari 1993
“Over de architectuur van het nihilisme”
Ontwikkeling van de Metropool is gebaseerd op radicale ontworteling, stad als plaats van
gemeenschappelijke betekenis verdwijnt. Architectuur van Metropolis, zonder eigenschappen slijt
kenmerken van plaats uit, elke plaats is gelijkwaardig, in universele
circulatie en uitwisseling.
Vidler 1992
“Het Unheimliche in de architectuur”
Verwijzing naar Freud met theorie waar ‘betekenis berust op de spanning tussen ‘Heim’ en ‘Geheim’’. De
metropool is de plaats waar heimliche getransformeerd wordt in het unheimliche, ontworteling en
vervreemding. De moderne architectuur vormt een poging om met die conditie en die ruimtelijkheid om te
gaan.
4.2 Lichaam
lemma: ‘Het lichaam van de architectuur: van antropomorfisme tot ergonomie’ (p.736-746)
Rykwert
1972
‘Over Adams huis in het paradijs’
Hij gaat in op de betekenis van ‘het eerste huis’.De gedachte dat er een oorspronkelijke woonvorm heeft
bestaan, blijkt volgens Rykwert een constante te zijn in de menselijke ontwikkeling, die nauw verweven is
met het verlangen om terug te keren naar de oorsprong en met de drang tot voortdurende vernieuwing.
De SolàMorales 1997
‘Afwezige lichamen’
Hij gaat op zoek naar de basismetafoor van de architectuur in verband met het lichaam. Hij praat over de
mechanisering van het leven en hoe men op het lichaam ook een mechanische ontleding kan toepassen.
Bataille 1929
‘Architectuur’
Hij is zeer negatief ten opzichte van architectuur. Men kan in de architectuur, of in de architecturale
compositie, een gezag van het menselijke terugvinden.
Behne 1923
Zie HO 2.2
Giedion 1928
Zie HO 1
May 1926
Zie HO 2.3
Loos 1898
Zie HO 3.4
Le Corbusier
1923
Zie HO 1
Tschumi
1976
Zie HO 2.2
Kurokawa
1969
‘Capsule manifest’
Hij heeft het idee om het leven te organiseren met capsules. Die capsules moeten de hiërarchie en relaties
tussen mensen weergeven en moeten de mens losmaken van een bepaalde plaats.
Hollein 1968
‘Alles is architectuur’
Architectuur wordt gezien als een communicatiemiddel tussen de mens en de omgeving.Architectuur heeft
een ‘effect’ en het zal belangrijk worden hoe een object in bezit wordt genomen en gebruikt zal worden.
Kollhoff 1993
Zie HO 1
Frampton
1983
‘Naar een kritisch regionalisme’
Kritisch regionalisme kan alleen bestaan door het handhaven van een hoge mate van kritisch
zelfbewustzijn. Hij verwijst hierbij naar Heidegger over hoe het afgebakend gebied de voorwaarde vormt
voor de creatie van een architectuur van verzet.
4.3 Geheugen
lemma: ‘Architectuur als geheugen: monumentaliteit en versnelling’ (p.708-714)
Sant’Elia &
Marinetti
1914
‘De futuristische architectuur. Een manifest’
Beide zijn futuristen. Door de nieuwe technologische ontwikkeling, die zich vooral voordoet in
materiaalontwikkeling, lenen de hedendaagse materialen zich niet meer voor de architectuur van vroeger.
Zware en monumentale ornamenten moeten niet meer worden uitgevoerd in de hedendaagse materialen,
maar men moet vertrekken van een volledig nieuwe architectuur en zo de futuristische stad en het
futuristische huis ontwikkelen.
Ivain 1953
‘Een model voor een nieuwe stedenbouw’
Hij vindt dat er een sfeer van verveling heerst in de hedendaagse stad. Hij stelt dan voor om een nieuwe,
steeds veranderlijke stad te maken, waar de belangrijkste bezigheid van de bewoners het continu ronddolen
is.
Hollein
1968
‘Alles is architectuur’
Hij stelt dat architectuur een communicatiemiddel is, dat het intermedieert tussen de mens en zijn omgeving.
De architectuur gaat zichzelf opnieuw definiëren en uitbreiden.
APAO 1945
‘Beginselverklaring van de Associatie voor Organische Architectuur in Rome’
APAO wijst elke vorm van monumentaliteit af en koppelt de idee van organische architectuur aan een
radicaal democratisch project. Ze pleiten voor vrijheid van architectuur en vrijheid voor de burgers.
Giedion
1928
Zie HO 1
Giedion
1941
Zie HO 4.1
Sert &
Léger 1943
‘Negen punten over monumentaliteit’
Men pleit voor een heropkomst van monumentaliteit. Deze is een tijd verdrukt en verkeerd gebruikt geweest,
maar Sert en & Léger hebben negen punten opgesteld die de monumentaliteit een nieuw aanzicht zouden
moeten geven.
CIAM 1951
‘Een korte schets van de Kern’
Met de Kern wordt de kern van een dorp of stad bedoeld. Deze krijgt volgens het CIAM een speciale en
belangrijke status. De Kern wordt vormgegeven aan de hand van de proporties van het lichaam.
Sibyl
MoholyNagy 1957
Zie HO 2.1
Mumford
1962
Zie HO 3.3
SolàMorales
1988
‘Mnemonia of retorica’
Mnemonisch (op herinneringen gebaseerd) en retorisch (welsprekend) worden gebruikt om de hedendaagse
conditie van de stad te verduidelijken. Mnemonisch wordt vooral afgeschilderd als de symboliek die men in
de stad wil brengen, terwijl het retorische staat voor het welsprekende, of dus het zichtbare in de stad.
Leon Krier
1978
‘De blinde Vlek’
Krier staat voor een heropleving van traditionele en zelfs classicistische architectuur. Er is nooit meer aan
‘architectuur’ gedaan dan in deze tijd, al is hij zeer kritisch tegenover wat juist architectuur is. Hij stelt ook dat
een stad niet gebouwd moet worden voor maar één generatie, maar dat deze moet meegaan over meerdere
generaties.
4.4 Mimesis
lemma: ‘Mimesis, imitatie, spel: esthetische denkfiguren in de architectuurtheorie’ (p.755-761)
Benjamin 1933
“Ervaring en armoede”
Ervaring wordt minder belangrijk in de moderniteit (vervangen door vluchtige belevenissen en
mechanische reproductie). De tekst is een pleidooi voor het aangrijpen van de ‘armoede’ aan ervaring
als een nieuwe kans/unieke mogelijkheid om opnieuw te beginnen.
Adorno 1970
(niet in handboek)
“Aesthetische Theorie”
Kunst is kritisch. Mimesis haalt de bovenhand t.o.v. rationeel denken elders. En die mimesis laat toe dat
kunst kritisch reageert op de maatschappij (mimetische afbeelding is geen simpele reproductie, het houdt
een element van kritiek in).
Adorno 1965
Zie HO 2.2
LacoueLabarthe 1975
(niet in handboek)
“Typographie”
Mimesis gaat vooraf aan rationaliteit, want eerste beweging van benoemen is vormend/beeldend.
Valéry 1921
Zie HO 1
Porphyrios
1981
Zie HO 3.2
Panerai 1979
“Typologieën. Een middel tot inzicht in de logica van ruimtelijke patronen.”
Toont hoe het begrip ‘type’ zich historisch heeft getransformeerd: onderscheid tussen ‘geijkte’ type,
‘generatieve’ type en prototype. Typologie is geen louter academische, historische bezigheid, maar een
reflectie die samenhangt met het ontwerpen, stedelijke analyse gaat hand in hand met kritiek op
ingrepen die de stad vernielen (modernisme).
Mendelsohn
1917
Zie HO 4.1
(Laszlo)
Moholy-Nagy
1929
Zie HO 4.1
Kahn 1959
“Toespraak aan het slot van het CIAM-congres in Otterlo”
Alle dingen dragen een bestaanswil in zich, deze bepaalt de uiteindelijke vorm. Architect moet niet het
programma vormgeven, maar zoeken naar de essentie, het wezen van de dingen. “wat een bouwwerk
wil zijn”. Bijvoorbeeld: een giraf met een korte nek ontwerpen ‘omdat het mooi/anders is’ is uiterst
zinloos.
Boudon 1971
zie HO 4.1
Grassi 1976
Zie HO 2.3
Colquhoun
1976
Zie HO 2.3
Tschumi 1976
Zie HO 2.2
Poelzig 1931
Zie HO 1
Superstudio
1967
“Inventief design en evasief design”
Afwijzen van de consumptiemaatschappij, maar mens kan er niet uit ontsnappen. Nood aan poëzie, het
irrationele, bij wijze van verzet tegen instrumentele consumptiemaatschappij. Mimesis nodig om te
kunnen ontsnappen.
Bekaert 1980
Zie HO 1
Verschaffel
1993
Zie HO 2.1
Download