Verdeelsystematiek (informatie voor gemeenten)

advertisement
Verdeelsystematiek (informatie voor gemeenten)
Voor meer informatie: [email protected]
Voor de verdeling van de gebundelde uitkering wordt sinds 2015 gebruik gemaakt van het door het
Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) ontwikkelde multiniveau-model.
Keuze voor multiniveau-model
In de brief aan de Tweede Kamer van 15 mei 2014 wordt de keuze voor dit model toegelicht. Deze
algemene toelichting heeft tot doel om de werking van het nieuwe verdeelmodel toe te lichten.
Naast deze algemene toelichting is een rekentool beschikbaar gesteld met een handleiding waarmee
gemeenten zelf berekeningen kunnen uitvoeren.
Het verklaringsmodel
De verdeling is gebaseerd op de uitkomsten van een statistische analyse waarmee berekend is hoe
de kans op bijstand afhangt van een aantal hiervoor relevante variabelen. Voor deze analyse is een
verklaringsmodel gebruikt. De kans op bijstand verschilt onder andere per huishoudtype. Zo hebben
bijvoorbeeld eenoudergezinnen, allochtonen, maar ook mensen met een arbeidsbeperking een
hogere kans dan gemiddeld dat zij een bijstandsuitkering ontvangen.
Niet elk huishouden heeft dus evenveel kans om in de bijstand te komen. Er is onderzocht welke
factoren bepalend zijn voor de kans dat een huishouden een bijstandsuitkering ontvangt en hoe sterk
de invloed van de verschillende factoren is. Hierbij is rekening gehouden met de kenmerken van het
huishouden, maar ook met de kenmerken van de wijk/buurt, gemeente en regio waarin het
betreffende huishouden woont. Overzicht 1 geeft een opsomming van de variabelen die in het
verklaringsmodel zijn opgenomen.
Overzicht 1: Verklaringsvariabelen voor de kans op bijstand
Huishoudenskenmerken
 Eenoudergezin met een vrouw aan het hoofd
 Eenoudergezin met een man aan het hoofd
 Paar zonder kinderen
 Paar met kinderen
 Aanwezigheid van een persoon in de leeftijd van 15–24 jaar
 Aanwezigheid van een persoon in de leeftijd van 55 jaar-AOW
 Wonend in een sociale huurwoning
 Wonend in een koopwoning
 Hebben van een niet-westerse achtergrond
 Aanwezigheid van een persoon met als hoogst voltooide opleiding maximaal MBO-2
 Aanwezigheid van een persoon met als hoogst voltooide opleiding minimaal HBO
 Aanwezigheid van een persoon met een arbeidsbeperking
 Aanwezigheid van een persoon met een arbeidsongeschiktheidsuitkering
Omgevingskenmerken
 Gemiddelde WOZ-waarde (logaritmisch, buurt)



Aandeel WW-ontvangers in de gemeente
Bevolkingsgroei in de gemeente
Arbeidsmarktkansen hoogopgeleiden (met correcties voor grensoverschrijdende pendel)
Het verdeelmodel
Het verklaringsmodel is (grotendeels) gebaseerd op de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van het CBS.
Aangezien dit een steekproef is, zijn hierin niet de gegevens van alle huishoudens (in een gemeente)
opgenomen. Voor het omzetten van de resultaten van het verklaringsmodel in feitelijke
budgetaandelen voor gemeenten wordt daarom gebruikgemaakt van microsimulatie. Hierbij wordt
het databestand voor alle gemeenten zodanig herwogen dat het representatief is voor die gemeente.
Als een gemeente dus bijvoorbeeld 30.000 huishoudens en 50.000 inwoners heeft waarvan 25% laag
opgeleid is, en 48% in een koopwoning woont, dan wordt het databestand voor deze gemeente
zodanig aangepast dat het volledig aan deze kenmerken voldoet. Voor de herweging wordt gebruik
gemaakt van de Linear Truncated-methode, zoals beschreven in het artikel Understanding
calibration estimators in survey sampling van Singh and Mohl1 als methode 5, waarbij de ondergrens
(U) op nul gezet wordt terwijl de bovengrens (L) vrij wordt gelaten.
Hierbij wordt een startverdeling (hiervoor wordt in dit geval de landelijke verdeling gebruikt op basis
van de EBB) zodanig aangepast dat het databestand representatief is voor de betreffende gemeente.
Bij dit representatief maken worden minimaal de kenmerken van gemeenten uit overzicht 2 gebruikt.
De te hanteren peiljaren van deze gegevens worden in een ministeriële regeling vastgelegd. In deze
ministeriële regeling kan ook worden bepaald dat meer gegevens dan die in overzicht 2 worden
gebruikt met als doel de representativiteit verder te verbeteren.
Overzicht 2: Kenmerken gemeenten t.b.v. herweging
 Aantal huishoudens van 15 tot de AOW-leeftijd
 Totaal aantal huishoudens van 15 tot de AOW-leeftijd, uitgesplitst naar alleenstaanden,
eenoudergezinnen man, eenoudergezinnen vrouw, paren zonder kinderen en paren met
kinderen
 Aantal huishoudens van 15 tot de AOW-leeftijd met een persoon in het huishouden van
15 tot de AOW-leeftijd en van een niet-westerse herkomst
 Aantal huishoudens van 15 tot de AOW-leeftijd met een persoon in het huishouden in
de leeftijd van 15–24 jaar
 Aantal huishoudens van 15 tot de AOW-leeftijd met een persoon in het huishouden in
de leeftijd van 55 tot de AOW-leeftijd jaar
 Aantal personen van 15 tot de AOW-leeftijd met een arbeidsongeschiktheidsuitkering
 Percentage inwoners van 15 tot 65 jaar met een lage opleiding
 Percentage inwoners van 15 tot 65 jaar met een hoge opleiding
 Percentage inwoners van 15 tot 65 jaar met een arbeidsbeperking
 Percentage huishoudens van 15 tot 65 jaar dat woont in een koopwoning
 Percentage huishoudens van 15 tot 65 jaar dat woont in een sociale huurwoning
Na het representatief maken kan met de coëfficiënten van de variabelen uit het verklaringsmodel de
kans op bijstand voor elk huishouden in het bestand bepaald worden. Die kans wordt bepaald op
1
Singh, A.C., and C.A. Mohl (1996) Understanding calibration estimators in survey sampling, Survey
Methodology 22, pp. 107–115.
basis van de huishoudenskenmerken waarbij ook rekening wordt gehouden met de
omgevingskenmerken uit tabel 1 en het effect van het COROP-gebied. Hierbij worden alle buurten
met dezelfde leefbaarheid bij elkaar genomen, waarbij de gemiddelde WOZ-waarde van die buurten
wordt toegepast bij de berekening van de kansen van de desbetreffende huishoudens. De peiljaren
en peildata van de omgevingskenmerken worden ook vastgelegd in de genoemde ministeriële
regeling.
Vervolgens wordt aan de hand van de bruto bijstandsbedragen (op jaarbasis) bepaald hoeveel een
huishouden zou ontvangen op basis van de leefvorm van het huishouden (paar of alleenstaande). De
bruto bijstandsbedragen, € 19.049 voor een paar en € 14.722 voor een alleenstaande, zijn afgeleid
van de netto bijstandsbedragen zoals deze in juni voorafgaand aan het uitvoeringsjaar per
ministeriële regeling bekend worden gemaakt. In combinatie met de kans op bijstand geeft dit het
verwachte bedrag aan bijstand dat de gemeente aan dit huishouden moet uitgeven gezien het
risicoprofiel van het huishouden. De verwachte bedragen per huishouden worden voor alle
huishoudens binnen het representatief gemaakte bestand opgeteld.
Het model gaat er vanuit dat een huishouden een volledig beroep doet op de bijstand. De aantallen
die door het model worden berekend zijn dus volledige uitkeringsrechten. Van belang is dus dat
hiermee rekening wordt gehouden in het vergelijken van deze cijfers met de gemeentelijke
(realisatie) cijfers.
Van objectief budget naar gemeentelijk budget
De uitkomsten van het objectief verdeelmodel worden gebruikt bij het bepalen van het
gemeentelijke budget. Hierbij is onder andere van belang welk aantal inwoners de gemeente heeft:
 Bij gemeenten met 40.000 inwoners of meer (grote gemeenten) is de uitkering voor het jaar
t volledig gebaseerd op het objectief verdeelmodel.
 Bij gemeenten tot 15.000 inwoners (kleine gemeenten) is de uitkering voor het jaar t volledig
gebaseerd op het historisch aandeel in de bijstandsuitgaven van jaar t -2.
 Bij gemeenten met 15.000 tot 40.000 inwoners (middelgrote gemeenten) wordt afhankelijk
van het inwonersaantal een glijdende schaal tussen de historische en objectieve
verdeelgrondslag gebruikt. Naarmate een gemeente groter is, neemt het deel dat wordt
gebaseerd op het objectief verdeelmodel toe en neemt het deel dat wordt gebaseerd op de
historische verdeling navenant af.
Overgangsregeling
Om de herverdeeleffecten die gepaard gaan met de overgang naar een nieuw model te beperken en
de financiële gevolgen voor gemeenten beheersbaar te houden, is besloten tot een
overgangsregeling voor de eerste drie jaren, waarbij het landelijk beschikbare budget gedeeltelijk op
basis van het model en gedeeltelijk op basis van de uitgaven in het verleden wordt verdeeld. Het
budget voor 2015 en 2016 worden voor 50% op basis van de reguliere verdeelsystematiek en 50% op
basis van de historische uitgaven bepaald. Het budget voor 2017 wordt voor 75% op basis van de
reguliere verdeelsystematiek en 25% op basis van de historische uitgaven bepaald. Na twee jaar zal
er een evaluatiemoment zijn. Afhankelijk van de uitkomst van de evaluatie zou gekozen kunnen
worden voor het langer behouden van een historische component. In de beschikking met het
toegekende budget wordt het effect van de overgangsregeling op het gemeentelijke budget
inzichtelijk gemaakt.
Voor de uitleg hoe het gemeentelijk budget wordt berekend zie ‘specificatie voorlopige budgetten
2016’.
Vangnetregeling
Gemeenten die tekorten hebben op hun budget op grond van de Participatiewet dienen deze
tekorten in beginsel op te vangen uit eigen middelen. Echter, onder bepaalde voorwaarden kunnen
tekortgemeenten in aanmerking komen voor een aanvullend budget. Op de website van de
Toetsingscommissie treft u informatie aan van het ministerie van SZW over wet- en regelgeving,
beleid en jurisprudentie, en informatie van de Toetsingscommissie vangnet Participatiewet over haar
werkwijze en beoordeling(scriteria) alsmede aanvraagformulieren.
Loonkostensubsidie
Vanaf 2015 bevat het macrobudget een oplopend bedrag voor de nieuwe doelgroep als gevolg van
de invoering van de Participatiewet. Dit bedrag kan zowel voor uitkeringen als voor
loonkostensubsidies worden aangewend. Ook voor mensen die al in de WWB zaten, kunnen
loonkostensubsidies worden ingezet, voor zover deze als gevolg van een medische beperking niet in
staat zijn om het wettelijk minimumloon te verdienen. Gemeenten hebben de vrijheid om te bepalen
welk deel van het budget aan uitkeringen en welk deel aan loonkostensubsidies wordt uitgegeven. Er
wordt geen onderscheid gemaakt in deze budgetten. Het budget voor de nieuwe doelgroep is
integraal onderdeel van het totale budget en wordt ook op dezelfde manier verdeeld via het
verdeelmodel. In het model wordt rekening gehouden met de verdeling van de nieuwe doelgroep
van de Participatiewet over gemeenten. Zo wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van een
persoon met een arbeidsbeperking in een huishouden.
Download