Natuurkunde Hoofdstuk 6 havo 4 6.1 Proefwerkweek 3 stroom is beweging van vrije elektronen die van elektronen wolk naar de andere elektronen wolk bewegen De lading van een elektron is 1.602*10-19 Coulomb (tabel 7 binas) Stroomsterkte = I ampère (A) I = q/t stroomsterkte = coulomb / tijd 5 ampère = 5 coulomb / 1 sec 1/5 = 1.602 Onthouden: I=Q/t De lading van 10 elektronen is 10 / 1.602*10-19 Spaning = u = Volt (V) Spanning = elecktrische / coulomb Spanning = joule / coulomb 12 V = 12 J / 1 coulomb Vb. door een draad stroomt een stroom van 6A de spanningsbron geeft een voltage van 10 V Gevraagd hoeveel energie word er in 1 minuut omgezet 6 = Q / 60 6*60 = Q Q=360 C 10 = Ee / 360 10*360 = Ee = 3600 Joules De stroomsterke zegt iets over het aantal elektronen De spanning zegt iest over hoeveel energie de elektronen hebben 6.2 aantekening De ampere meter De volt meter Dus bijvoorbeeld. sluit je in serie aan sluit je parallel aan. 6.3 een elektrische stroom ondervndt hinder als deze door voorwerpen stroomt (weerstand) R = u / i weerstand = spanning / stroomsterkte Ω = V / A Normaal wordt de weetrstand groter als de spanning ook groter wordt Maar bij een grotere spanning stijgt ook de tempratuur van het voorwerp (dus ook de weerstand) Als je de weerstand wilt uit rekenen van een A/U grafiek dan moet je een raaklijn trekkenen dan ∆U / ∆I = R Constantaan : bij dit metaal blijft de weerstand altijd gelijk 6.4 P = U *I (vermogen in watt of Joule per seconde) P= E*t Als een elektrische stroom door een weerstand gaar onstaat er altijd warmte P = I2 * R -> vermogen Dus bij 2x zo grote stroom, zal er 4x zoveel vermogen zijn. E=P * t Q = P * t (warmte) Q = I2 * R * t = U2/R * t Formules die je moet kennen !! I = Q(coulomb) / t U = E / Q(coulomb) P=U*I P = I2 * R E=P*t Q(warmte) = I2 * R * t R=U/I 1 kWh = 1000 Wh = 1000W * 3600 s = 3600000 Joule = 1 kWh 6.5 serie en parallel I stroomsterkt R weerstand U spanning 6.6 Serie I1 = I2 = I3 = Itotaal R1 + R2 + R3 = Rtotaal U1 + U2 + U3 = Utotaal R=U/I R = ρ * L / A of R = ρ * L/A of R = ρ/L * A R=weerstand ρ = rho (soortelijke weerstand) L = lengte (in meters) A = oppervlakte (in m2 vierkantenmeter ) A = π * r2 of A= π * (1/2 * d)2 D=2*r 1/2 d = r Parallel I1 + I2 + I3 = Itotaal 1/r1 + 1/r2 +1/r3 = 1/rtotaal U1 = U2 = U3 = Utotaal 6.7 dimmen Variabele weerstand 6.8 spanningsdeler ohm weerstand: constantaan de weerstand blijft altijd hetzelfde De temperatuursafhankelijke weerstand : NTC : als de temp stijgt, daalt de weerstand Kan gemaakt zijn van silicium, germanium PTC : als de temp stijgt, stijgt de weerstand Kan gemaakt zijn van alles behalve constantaan, silicium of germanium Lichtafhankelijke weerstand : LRD (light dependant resistance) Als er meer licht op valt daalt de weerstand DIODE: deze weerstanden geleiden in één richting maar hij sperren in de andere richting niet Een diode word vaker toegepast bij een elektrische trein LED : dit is een diode die licht geeft