Syllabus 20e minisymposium studenten Academie Verloskunde Maastricht Het is nadrukkelijk verboden zonder schriftelijke toestemming van de Academie Verloskunde Maastricht-Zuyd materiaal te kopiëren of te verspreiden Op 10 juni 2016 vindt het twintigste minisymposium van de Academie Verloskunde Maastricht plaats. Tijdens dit symposium presenteren de vierdejaars studenten de resultaten van hun afstudeeropdracht. Deze syllabus bevat het programma van het twintigste minisymposium en de samenvattingen van de afstudeeropdrachten, op volgorde van het programma. Wij wensen u een boeiende en leerzame dag toe! Academie Verloskunde Maastricht Universiteitssingel 60 6229 ER Maastricht Postbus 1256 6201 BG Maastricht T (043) 388 54 00 F (043) 388 54 51 E [email protected] I www.av-m.nl Sponsoring van de scriptieprijs geschiedt door: Mediq Medeco Kryptonstraat 1 6718 WR EDE INHOUD Pag. Louise Haklander Postpartumdepressies bij asielzoeksters. (GB) 7 Seksuele disfuncties postpartum. (GB) 9 Het geven van voorlichting bij electieve inleidingen. (KV) 11 Te vroeg, te laat of toch op tijd? (RiM) 15 Een stevige bodem lekt niet! (GB) 17 Opgebrand! Burn-out bij verloskundigen. (GB) 19 Anke ten Barge HELP! Geen mid-pregnancy drop, krijg ik nu een 21 Manon Paijmans hypertensieve aandoening? (RiM) Eva Timmers Loes Willems Evi Bregman Heleen van Buuren Didi Hemmer Senna Driessen Marijke Faassen Zoë Brugman Jasper de Jong Caitlin de Vries Lieke Vrijssen Kim Truijen Astrid van Wijk Lauren van Zandvoort Janna Prüst Carla Snijders Elky Meeuws Een slimme meid is op haar bevalling(spijn) Nicole Saes voorbereid! (KV) 23 Marije de Vos Carlijn van Esch Een slimme meid krijgt haar eerste kind op tijd. (GB) Senna Noten Nikki Ruijs © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 25 Pag. Janneke Antonis Positieve zwangerschapstest? Prenatale screening? (GB) 29 Birgit Beckers Verloskundige begeleiding omtrent de vraag van 31 Arlette Stevens Nederlandse zwangeren naar een electieve inleiding. (GB) Ellen ten Brakke Elleke Vermeulen Josiane Vestjens Sanna Kwakkel Sportief zwanger! (GB) 33 Borstvoeding na een sectio caesarea of kunstverlossing. (KV) 35 Alike Bos Continue begeleiding tijdens de baring in de klinische 39 Desphina Kessels setting. (KV) Janneke Mathijssen Sam Rietbroek Iris van der Struijk Vicky Broers Marianne van Deelen Suzanne Meij Daniëlle Nefkens Valerie Wyns © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd REFEREERDAG AVM AFSTUDEEROPDRACHTEN 2016 10 juni 2016 PROGRAMMA ONTVANGST SESSIE 1: 09.00 - 09.30 uur: ontvangst met koffie en thee 09.30 – 10.45 uur Collegezaal 1 Collegezaal 2 Sessievoorzitter: Willeke Boom Sessievoorzitter: Marianne Nieuwenhuijze 09.30– 9.45 uur Willeke Boom: Inleiding op afstudeeropdrachten AVM 9.45 - 10.15 uur Louise Haklander, Eva Timmers, Loes Willems (GB) Marianne Nieuwenhuijze: Inleiding op afstudeeropdrachten AVM Evi Bregman, Heleen van Buuren, Didi Hemmer (GB) Postpartumdepressie bij asielzoeksters. Senna Driessen, Marijke Faassen (KV) Seksuele disfuncties post partum. Zoë Brugman, Jasper de Jong (RiM) Het geven van voorlichting bij electieve inleidingen. Te vroeg, te laat of toch op tijd. 10.15 – 10.45 uur PAUZE 10.45 - 11.10 uur: pauze met koffie/thee Wisseling van ruimte is nu mogelijk. SESSIE 2: 11.15 - 12.45 uur Collegezaal 1 11.15 – 11.45 uur 11.45 - 12.15 uur 12.15 - 12.45 uur LUNCH Collegezaal 2 Sessievoorzitter: Willeke Boom Sessievoorzitter: Marianne Nieuwenhuijze Caitlin de Vries, Lieke Vrijssen (GB) Kim Truijen, Astrid van Wijk, Lauren van Zandvoort (GB) Een stevige bodem lekt niet. ‘Opgebrand!’ Burn out bij verloskundigen. Elky Meeuws, Nicole Saes, Marije de Vos (KV) Anke ten Barge, Manon Paijmans, Janna Prüst, Carla Snijders (RiM) Help! Geen mid-pregnancy drop, krijg ik nu een hypertensieve aandoening? Carlijn van Esch, Senna Noten, Nikki Ruijs (GB) Een slimme meid is op haar bevalling(spijn) voorbereid. Een slimme meid krijgt haar eerste kind op tijd. Positieve zwangerschapstest? Prenatale screening? Janneke Antonis, Ellen ten Brakke, Elleke Vermeulen (GB) 12.45 - 13.25 uur: lunch (studentenplein/ontmoetingsruimte). Wisseling van ruimte is nu mogelijk. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 4 SESSIE 3: 13.30 – 14.30 uur Collegezaal 1 13.30 – 14.00 uur 14.00 - 14.30 uur Collegezaal 2 Sessievoorzitter: Willeke Boom Sessievoorzitter: Marianne Nieuwenhuijze Birgit Beckers, Arlette Stevens, Josiane Vestjens (GB) Sanna Kwakkel, Janneke Mathijssen, Sam Rietbroek, Iris van der Struijk (GB) Verloskundige begeleiding omtrent de vraag van Nederlandse zwangeren naar een electieve inleiding. Vicky Broers, Marianne van Deelen, Suzanne Meij, Daniëlle Nefkens (KV) Sportief zwanger! Borstvoeding na een sectio caesarea of kunstverlossing. Continue begeleiding tijdens de baring in de klinische setting. Alike Bos, Desphina Kessels, Valerie Wyns (KV) 14.45 – 15.15 uur: Uitreiking scriptieprijs in Collegezaal 1 en 2 15.15 – 16.30 uur: Aansluitend borrel © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 5 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 6 POSTPARTUMDEPRESSIES BIJ ASIELZOEKSTERS Academie Verloskunde Maastricht 8 maart 2016 Minor Gezondheidsbevordering M. Ausems & M. Weltens © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd L. Haklander, V1204580 E.M.P. Timmers, V1027344 L.C.M. Willems, V1014501 7 Samenvatting Het gezondheidsprobleem welke centraal staat in deze scriptie is: postpartumdepressies bij asielzoeksters. De onderzoeksvraag die is opgesteld, luidt: Hoe kan de postpartumdepressie bij asielzoeksters worden gereduceerd? Om de onderzoeksvraag te beantwoorden en een gezondheidsbevorderende interventie te ontwikkelen is gewerkt met het Intervention Mapping protocol. In 2014 is een cohortstudie uitgevoerd in Canada waaruit blijkt dat asielzoeksters een vijf keer hoger risico hebben op het ontwikkelen van een postpartumdepressie in vergelijking met de Canadese zwangere populatie (OR 4,80; 95% betrouwbaarheidsinterval 1,57-14,69). In de populatie van alle Nederlandse vrouwen in de fertiele leeftijd komt een postpartumdepressie bij 10 tot 15% voor. De gevolgen van een postpartumdepressie zijn spanningen in het gezin, minder goede hechting tussen moeder en kind en een puerperale psychose. De herhalingskans van een postpartumdepressie is 50%. Verschillende risicofactoren en risicovolle omgevingsfactoren hebben invloed op het ontwikkelen van een postpartumdepressie bij asielzoeksters. Voorbeelden hiervan zijn het niet spreken van de Nederlandse taal, het ervaren van traumatische ervaringen en geen passende begeleiding ontvangen vanuit verloskundigen. Uit een Canadees cohortstudie (n=514) is gebleken dat asielzoeksters meer zorg nodig hebben ten opzichte van de Canadese populatie. De huidige verloskundige begeleiding aan asielzoeksters in Nederland is in het veldonderzoek onderzocht. De resultaten uit het veldonderzoek laten zien dat verloskundigen het psychisch welbevinden van de asielzoeksters niet tot nauwelijks bespreekbaar maken en dat zij het moeilijker vinden om emoties te herkennen. Het gebruik van de tolkentelefoon en het geven van een overdracht verloopt nog niet optimaal. Aan de hand van de resultaten uit het literatuur- en veldonderzoek is gekozen om de interventie te ontwikkelen voor verloskundigen, omdat zij via hun begeleiding positieve invloed kunnen uitoefenen bij het voorkomen van een postpartumdepressie. De ontwikkelde gezondheidsbevorderende interventie is de cursus ‘Verloskundige begeleiding aan asielzoeksters’. De interventie-onderdelen zijn geanalyseerd door middel van een pre-test onder verloskundigen. Uit de resultaten van de pretest blijkt dat er verschillende aspecten moeten worden aangepast om de interventie te optimaliseren. De aanpassingen zijn in deze scriptie niet doorgevoerd. Door de verloskundige begeleiding aan asielzoeksters te optimaliseren, worden de postpartumdepressies bij asielzoeksters naar verwachting gereduceerd. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 8 Let’s talk about sex! Een gezondheid bevorderende interventie om seksuele disfuncties postpartum te verminderen Academie Verloskunde Maastricht 10-06-2016 M. Ausems & M. Weltens Minor Gezondheidsbevordering E. Bregman 1208047 H. van Buuren 1119206 D. Hemmer 1105167 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 9 Samenvatting Deze scriptie is geschreven in het kader van de minor gezondheidsbevordering aan de Academie Verloskunde Maastricht door drie verloskundigen in opleiding. Om deze scriptie te kunnen ontwikkelen, is er gebruik gemaakt van het Intervention Mapping (IM) protocol. Het probleem dat in deze scriptie is onderzocht en uitgewerkt, is het hoge percentage vrouwen dat een seksuele disfunctie heeft drie maanden postpartum. Uit literatuuronderzoek bleek dat ‘het niet bespreekbaar maken van seks en seksuele disfuncties’ risicogedrag is voor zowel cliënten als verloskundigen. Het risicogedrag draagt eraan bij dat vrouwen met een seksuele disfunctie in een vicieuze cirkel terecht komen, waar ze zonder adequate hulp niet uit komen. Literatuuronderzoek toont ook aan dat het niet bespreekbaar maken van seks en seksuele disfuncties problemen in de relatie, de gemoedstoestand en het zelfbeeld van een vrouw veroorzaakt. Uit veldonderzoek bleek dat verloskundigen niet goed weten hoe en wanneer ze seks en seksuele disfuncties bespreekbaar moeten maken. De vraagstelling in deze scriptie is: Hoe is de verloskundige begeleiding bij seks en seksuele disfuncties. Uit uitgevoerd literatuur- en veldonderzoek bleken kennis, bewust zijn en attitude de belangrijkste determinanten, die bijdragen aan het gezondheidsprobleem. Om de meest belangrijke en veranderbare determinanten te veranderen, zijn er veranderdoelen, ofwel Change Objectives, opgesteld. Deze zijn aan theorieën en de bijbehorende methodes gekoppeld om uiteindelijk een interventie te kunnen vormen. Deze bestaat uit een richtlijn, poster, praktijkkaart en een training. De praktijkkaart is gepretest. Vervolgens is beoordeeld of deze geïmplementeerd kon worden. Er worden aanbevelingen gedaan om seks en seksuele disfuncties meer onder de aandacht te brengen en onderzoek naar de cliënten ten aanzien van het onderwerp te doen. Wij hopen dat het door onze interventie makkelijker zal zijn om over seks en seksuele disfuncties te praten en om een vermindering van seksuele disfuncties te bewerkstelligen. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 10 HET GEVEN VAN VOORLICHTING BIJ ELECTIEVE INLEIDINGEN Strategie voor betere informatievoorziening rondom electieve inleidingen S.G.M.G. Driessen (1115596) M.J.W. Faassen (0902799) 2-11-2015 Academie Verloskunde Maastricht © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 11 Samenvatting Het aantal inleidingen van de baring in Nederland is gedurende de periode 2008 tot en met 2013 gestegen van 15,5% naar 21,8%. Deze percentages omvatten zowel inleidingen op medische als zonder medische indicatie (electief). Het aantal electieve inleidingen bedroeg in 2008 4,5% en in 2013 6,8%. Dit betekent dat het aantal electieve inleidingen in een tijdsbestek van vijf jaar toegenomen is met 2,3%-punt. In absolute cijfers houdt dit, voor de periode 2008 tot en met 2013, een toename van 3377 electieve inleidingen in. Uit stageobservaties van de onderzoekers viel ook op dat het aantal electieve inleidingen toeneemt. Daarnaast was opvallend dat er weinig voorlichting over het inleidingsproces van de baring gegeven werd door verloskundige zorgverleners. Dit terwijl zorgverleners voor moeten lichten volgens de eisen van de WGBO. Binnen de minor klinische verloskunde is een strategisch plan opgesteld om normality of birth binnen de klinische setting te bevorderen. De toename in het aantal electieve inleidingen en de onvoldoende voorlichting hierbij doen afbreuk aan de visie van de onderzoekers op normality of birth. De onderzoeksvraag die hieruit volgt is: ‘op welke manier kan de voorlichting over electief inleiden verbeterd worden?’ Uit literatuuronderzoek bleek dat een electieve inleiding niet zonder risico’s is. Zo is er een grotere kans op kunstverlossingen. Ook brengt een electieve inleiding hogere zorgkosten met zich mee door een langere duur van de baring en een toename in het gebruik van oxytocine en epidurale analgesie. Neonaten geboren bij een termijn <39 weken hebben een hoger risico op complicaties. Dit pleit voor een negatief advies in het electief inleiden vóór 39 weken. Daarnaast is een belangrijke uitkomst dat er meer ontevredenheid heerst over de voorlichting bij een inleiding en het verloop van de baring na een inleiding ten opzichte van vrouwen die niet ingeleid zijn. Vrouwen hadden irreële verwachtingen over de tijdsduur, de methoden van inleiden, het aantal vaginale touchers en de risico’s van een inleiding. Het veldonderzoek richtte zich op de huidige en gewenste informatievoorziening bij electieve inleidingen. Het kwalitatief veldonderzoek is uitgevoerd door middel van interviews met twee gynaecologen en twee klinisch verloskundigen. Het veldonderzoek richtte zich op de inhoud van de gegeven voorlichting en de visie van de verloskundige zorgverleners op de huidige en gewenste informatievoorziening betreffende electieve inleidingen. Hieruit kwamen opvallende bevindingen naar voren, zoals gebrek aan uniformiteit, schriftelijke afspraken over de inhoud van de voorlichting en kennis van de WGBO. Op basis hiervan zijn aanbevelingen gedaan door de onderzoekers. Deze aanbevelingen zijn gericht op de bewustwording van electieve inleidingen, van het belang van © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 12 uniformiteit in de voorlichting tussen zorgverleners en het toetsen van de tevredenheid over de voorlichting bij een electieve inleiding en het verloop van de baring. Met deze aanbevelingen kan het strategisch doel bereikt worden. Dit was handvaten ontwikkelen voor het geven van dusdanige voorlichting rondom electief inleiden, zodat vrouwen en hun partners een geïnformeerde keuze kunnen maken. Wellicht kan uiteindelijk het aantal inleidingen gereduceerd worden naar 18% binnen een tijdsbestek van 5 jaar. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 13 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 14 Te vroeg, te laat of toch op tijd? Cohortonderzoek naar de crown-rumplength en de eerste dag laatste menstruatie als termijndateringsmethode J.J. de Jong (V1211420) en Z. Brugman (V1208446) Academie Verloskunde Maastricht – Maastricht 26 november 2015 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 15 Te vroeg, te laat of toch op tijd? Cohortonderzoek naar de crown-rumplength en de eerste dag laatste menstruatie als termijndateringsmethode. Doel: Het doel van dit onderzoek was om beter inzicht te krijgen wat de invloed is van termijndatering volgens de crown-rumplength (CRL) op de aantallen premature en serotiene zwangerschappen en bij te dragen aan de fysiologische afkapwaarden van een zwangerschap in een laagrisico populatie. Methode: De uitgerekende datum volgens de CRL en de eerste dag van de laatste menstruatie (EDLM), van de 2752 geïncludeerde vrouwen, is verkregen uit in Verloskundige Casus Registratie Systeem (VeCaS) aanwezige cliëntendossiers. VeCaS bevat patiënten/cliëntendossiers van 25 praktijken verdeel over Nederland. Aan de hand van de uitgerekende data werd het verschil tussen de werkelijke bevaldatum en de uitgerekende datum berekend voor beide methodes. Hieruit volgde een negatief verschil (-) of positief verschil (+). Aan de hand van dit verschil werd de onderzoeksgroep in 3 hoofdgroepen verdeeld; prematuur, à term of serotien. Over deze 3 hoofdgroepen en de groepen prematuriteit (<37 weken tegenover ≥37 weken) en serotiniteit (≤42 weken tegenover >42 weken) werden kappa’s berekend. Daarnaast werd er gekeken naar de samenhang tussen meconiumhoudend vruchtwater en de zwangerschapsduur. Resultaten: Deze studie liet zien dat 92,9% van de vrouwen in dezelfde groep (prematuur, à term of serotien) vielen, wanneer de EDLM en de CRL werden vergeleken. De bijbehorende kappa voor deze drie groepen bedroeg 0,50. De kappa voor prematuriteit was 0,84. Het percentage voor prematuriteit volgens de CRL was 4,3% en volgens de EDLM 4,5%. Bij de vergelijking tussen de CRL en de EDLM werden er bij de CRL 15 neonaten (14,7%) extra als prematuur bestempeld tegenover 23 neonaten (22,5%) die extra als prematuur werden bestempeld bij termijndatering volgens de EDLM. Een verschil van 7,8%. De gemiddelde zwangerschapsduur volgens de CRL was 278,75 dagen en volgens de EDLM 279,49 dagen. Vrouwen waren volgens de EDLM gemiddeld 0,74 dag langer zwanger, in vergelijking met de CRL. De mediaan voor zowel de CRL als de EDLM bedroeg 281 dagen. De EDLM classificeerde een groter aantal geboortes als serotien (CRL 0,5% tegenover EDLM 5,7%). De kappa voor serotiniteit was 0,07. Bij beide methodes was er een samenhang tussen serotiniteit en meconiumhoudend vruchtwater (Chikwadraattoets p=0,000 en p=0,009). Conclusie: Deze studie geeft aanwijzingen dat er een redelijke overeenstemming was tussen de CRL en de EDLM. Daarnaast leidt de CRL mogelijk tot minder serotiniteit en minder prematuriteit. Dit zou mogelijk in de toekomst aanleiding kunnen geven tot een versmalling van de fysiologische à terme periode. Z. Brugman en J.J. de Jong © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 16 ‘Een stevige bodem lekt niet!’ Een gezondheid bevorderende interventie om de prevalentie van urine incontinentie na 6 maanden postpartum te verminderen. Auteurs: C.C.P.M. de Vries - 1105450 L.E.J. Vrijssen – 1106295 C.L. Zwanenberg - 0930199 Begeleiders: Drs. M. Gravendeel Phd. I. Korstjens © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 17 Het zijn indrukwekkende maar bij het grote publiek onbekende cijfers: tussen de 26,5% en 57% van de Nederlandse vrouwen is urine incontinent, zwangere vrouwen inbegrepen (1). Urine incontinentie (UI) is iedere vorm van onwillekeurig urineverlies en wordt veroorzaakt door functieverlies van de bekkenbodem. Uit onderzoek blijkt dat bij vrouwen die tijdens de zwangerschap last hebben van UI, dit in 8% van de gevallen na de bevalling spontaan herstelt. Bij 47% van deze vrouwen lossen de symptomen van UI niet op binnen zes maanden postpartum (2). Na deze zes maanden is de kans op herstel klein en kan UI aanhouden tot jaren na de bevalling (3, 4). Dit zou dus betekenen dat een groot percentage vrouwen na deze zes maanden een blijvend gezondheidsprobleem heeft. Daarnaast blijkt ook dat vrouwen die tijdens de zwangerschap klachten ervaren van UI, een verhoogde kans hebben op UI na de zwangerschap (5). Een groot percentage vrouwen ervaart dus zes maanden postpartum UI klachten met een duidelijke negatieve invloed op hun kwaliteit van leven. Uit onderzoek blijkt (4, 6, 7) dat vrouwen geen hulp zoeken voor deze klachten omdat er een taboe op heerst en omdat ze zich schamen of omdat ze denken dat UI ‘erbij hoort’. Daarnaast doen vrouwen weinig tot geen bekkenbodemoefeningen tijdens èn na de zwangerschap (5), terwijl bewezen is dat dit preventief werkt bij UI (5, 8). De eerstelijns verloskundige is de ideale zorgverlener om het vóórkomen en voorkómen van UI met cliënten te bespreken terwijl uit stage ervaringen blijkt dat dit nog onvoldoende wordt gedaan (1). Door bovenstaande redenen is een gezondheid bevorderende interventie ontwikkeld om de prevalentie van UI zes maanden postpartum te verminderen. Deze interventie is ontwikkeld om geïmplementeerd te worden in de eerstelijns zorgverlening in Nederland. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 18 ‘Opgebrand!’ Burn-out bij verloskundigen Een gezondheidsbevorderende interventie om de kans op burn-out bij eerstelijns verloskundigen te verkleinen K.C.B. Truijen, 1208330 A.G. van Wijk, 11050430 L.J. van Zandvoort, 0910007 Academie Verloskunde Maastricht 10-03-2016 Begeleiders: Drs. M. Gravendeel MSc. I. Bastiaans © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 19 Samenvatting Deze scriptie is geschreven door drie verloskundigen in opleiding in het kader van de minor gezondheidsbevordering aan de Academie Verloskunde Maastricht. Uit literatuur blijkt dat burn-out binnen de sector gezondheidszorg, waaronder ook het beroep van verloskundige valt, bij 14,5% van de werknemers voorkomt. Het hanteren van een ineffectieve copingstrategie met betrekking tot stress is een belangrijke oorzaak hiervan. Daarnaast blijkt dat een tekort aan ervaren steun vanuit de omgeving van invloed is op het krijgen van een burn-out. Met deze afstudeerscriptie werd geprobeerd een antwoord te vinden op de volgende onderzoeksvraag: Met welke interventie kan de kans op het ontwikkelen van een burn-out bij eerstelijns verloskundigen verkleind worden? Om antwoord te geven op deze onderzoeksvraag is literatuur- en veldonderzoek gedaan met het doel een interventie te ontwikkelen om de kans op het ontwikkelen van een burn-out te verkleinen. Hiervoor werden de stappen van het Intervention Mapping protocol gevolgd. In samenwerking met de projectgroep is er als interventie een workshop ‘Omgaan met stress’ voor verloskundigen in opleiding ontwikkeld. In die interventie wordt vooral ingezet op kennisvermeerdering door actieve betrokkenheid van de doelgroep tijdens de interventie, het reflecteren op zichzelf, het aanleren van vaardigheden en voorlichting op maat. Deze workshop bestaat uit diverse interventieonderdelen om het gewenste gedrag, het hanteren van adequate copingstrategieën met betrekking tot stress, te behalen. Er is een pretest uitgevoerd en aan de hand hiervan is de interventie aangepast, waardoor deze nu aansluit op de actuele praktijk en geïmplementeerd kan worden. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 20 HELP! Geen mid-pregnancy drop, krijg ik nu een hypertensieve aandoening? Cohort studie binnen de Nederlandse eerstelijns zwangere © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 21 Barge ten, A.S. Paijmans, M. Prüst, J.T. Snijders, C.M.I.S Samenvatting Achtergrond In deze studie is onderzocht of het verschil in tensie van het eerste trimester ten opzichte van de tensie in het tweede trimester een predisponerende factor is voor het ontwikkelen van een hypertensieve aandoening bij zwangere onder controle van de eerstelijns verloskundige. Methode Dit cohort onderzoek betreft een secundaire analyse van 1591 zwangere vrouwen die gestart zijn in de eerstelijns zorg. Hiervan zijn 137 vrouwen verwezen voor een hypertensieve aandoening. De data zijn afkomstig van het Verloskundig Casusregistratie Systeem (VeCaS). Om een eventuele tensiedaling tussen de 14 en 28 weken zwangerschapsduur te bepalen hebben we het gemiddelde berekend van de laagste twee tensiemetingen in deze periode. Deze waarde is vervolgens vergeleken met het gemiddelde van de tensie gemeten in de eerste 14 weken van de zwangerschap. Het verschil in deze gemiddelde tensies is voor de Mean Arterial Pressure (MAP), de systolische en de diastolische tensie berekend. Het ontwikkelen van een hypertensieve aandoening is gemeten middels de verwijzing voor een hypertensieve aandoening naar de tweedelijn. Resultaten De t-toets gaf in alle gevallen een statistisch significante tensiedaling tussen de 14 tot en met 28 weken zwangerschapsduur (p < 0,00). Bij de MAP was er een gemiddelde daling van 4,1 mmHg [95%CI 3,8 4,4], systolisch was deze daling 4,6 mmHg [95%CI 4,2 - 5,0] en diastolisch was er een daling van 4,7 mmHg [95%CI 4,4 - 5,0]. De logistische regressieanalyse liet zien dat het verschil in de MAP, de systolische en de diastolische tensie geen statistisch significante voorspeller is voor het optreden van een hypertensieve aandoening in de zwangerschap. Conclusie Er is sprake van een statistisch significante daling van de tensie in de periode 14 tot en met 28 weken zwangerschap. Echter is er geen statistisch significante relatie gevonden tussen de mate van dit verschil in tensie en het verwijzen voor een hypertensieve aandoening © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 22 Een slimme meid is op haar bevalling(spijn) voorbereid! Prenatale voorlichting over pijnstilling en pijn-coping in de tweede lijn Academie Verloskunde Maastricht Minor: “Klinische Verloskunde” Groep 2: Elky Meeuws (1200690) Nicole Saes (1210459) Marije de Vos (1205137) © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 23 Samenvatting Uit gegevens van Stichting Perinatale Registratie Nederland blijkt dat het aantal partussen met medicamenteuze pijnstilling in de afgelopen tien jaar sterk is toegenomen. Een stijging van het aantal zwangeren dat met medicamenteuze pijnstilling bevalt, veroorzaakt een hogere kans op medische interventies. Naar onze mening kan dit een bedreiging zijn voor de “normality of birth”. Gekeken naar de voorlichting aan cliënten over het onderwerp pijnstilling, blijkt uit Nederlands en Belgisch onderzoek dat niet iedere zwangere hierover voorgelicht wordt, namelijk 74.5% van de Nederlandse cliënten. Uit Australisch onderzoek blijkt daarnaast dat informatiewinning over medicamenteuze pijnstilling prenataal het vaakst verkregen werd van “horen zeggen” en het minst vaak van zorgverleners. Ook uit stage-ervaringen van de onderzoekers is het vermoeden ontstaan dat prenatale voorlichting over pijnstilling en pijn-coping vaak niet volledig gegeven wordt. Door goede voorlichting krijgen zwangeren reëlere verwachtingen over pijn en pijnstilling, kunnen zij een geïnformeerde keuze maken, voelen zij zich beter voorbereid op de partus en zijn ze meer tevreden over de partus en de verleende zorg. Het gebrek aan voorlichting zou in relatie kunnen staan met de stijging van het percentage zwangeren dat met medicamenteuze pijnstilling bevalt. Uit deze hypothese volgt de onderzoeksvraag: “Hoe kan de prenatale voorlichting over medicamenteuze pijnstilling en pijn-coping in de tweede lijn door tweedelijnszorgverleners verbeterd worden?” Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, is er kwalitatief veldonderzoek verricht onder zes verloskundig zorgverleners. De onderzoeksgroep bestond uit twee gynaecologen, twee artsassistenten en twee klinisch verloskundigen, werkzaam in algemene, en/of opleidings- en academische ziekenhuizen. Door middel van diepte-interviews werd de huidige situatie in kaart gebracht en werd er inzicht verkregen in de denkwijze van de tweedelijnszorgverleners over de onderwerpen medicamenteuze pijnstilling, pijn-coping en visie op de voorlichting. Uit het veldonderzoek kwamen meerdere concrete aanbevelingen naar voren die eventueel kunnen bijdragen aan een verbetering van de voorlichting over pijnstilling en pijn-coping door tweedelijnszorgverleners, zoals uniformiteit van de voorlichting, het creëren van draagvlak bij de beroepsgroepen KNOV en NVOG en het gebruikmaken van een checklist voor het afvinken van de voorlichting in het dossier. Daarnaast kunnen aanpassingen in het curriculum van de specialisatie tot gynaecoloog en de toekomstige integrale zorg een bijdrage leveren aan een verbetering. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 24 ACADEMIE VERLOSKUNDE MAASTRICHT EEN SLIMME MEID KRIJGT HAAR EERSTE KIND OP TIJD Minor gezondheidsbevordering । Fase 3 Carlijn van Esch । V1201093 Senna Noten । V1200860 Nikki Ruijs । V1211145 eerste begeleider Evelien van Limbeek - tweede begeleider Ina Bastiaans © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 25 Samenvatting De prevalentie van advanced maternal age (AMA) is gestegen van 1 op 13 naar 1 op 7 in de afgelopen 20 jaar en de verwachting is dat deze stijging zich in de komende jaren voort zal zetten. Aan het kinderen krijgen op latere leeftijd zijn gezondheidsrisico´s verbonden voor zowel moeder als kind op korte en lange termijn, zoals hogere kansen op partus prematures, kunstverlossing, intra-uteriene groeiretardatie en intra-uteriene vruchtdood. Ook de kans op chromosomale en niet-chromosomale afwijkingen bij het kind is verhoogd. Gevolgen op lange termijn zouden kunnen zijn dat moeder en kind een grotere kans hebben op verschillende vormen van kanker. Daarnaast zou een generatiekloof tussen moeder en kind kunnen ontstaan. Ook zijn de zorgkosten van een vrouw die na haar 35e moeder wordt verhoogd. Uit literatuur- en veldonderzoek bleken verschillende gedragsdeterminanten ten grondslag te liggen aan het uitstelgedrag. Dit waren onder andere onvoldoende kennis en een onjuiste risicoperceptie. Maar ook barrières zoals geen (geschikte) partner hebben of eerst carrière willen maken hadden invloed. Daarnaast bleek uit een enquête onder vrouwen tussen 18 en 25 zonder kinderen dat er onvoldoende kennis was met betrekking tot AMA. Ongeveer de helft van de respondenten gaf bovendien aan dat zij graag informatie wilden ontvangen over de gevolgen van kinderen krijgen op latere leeftijd. De belangrijkste en meest veranderbare determinanten die naar voren kwamen uit zowel het literatuur- als de veldonderzoeken waren kennis, risicoperceptie en attitude. Aan de hand hiervan zijn performance objectives en change objectives opgesteld en er zijn strategieën en methoden gebruikt om deze doelen te behalen en de determinanten te kunnen veranderen. Hier vloeiden praktische strategieën uit voort die samen tot een quiz app hebben geleid om zo de kennis en risicoperceptie te vergroten en eventueel de attitude te veranderen. Bekendheid voor de quiz werd verworven via posters met een QR-code. Een mogelijk belemmerende factor voor de implementatie van de quiz is dat de doelgroep vaak nog niet actief bezig is met gezinsplanning en daardoor misschien niet open staat voor een quiz met vragen over kinderen krijgen op latere leeftijd. Daarom is het belangrijk dat de quiz op een goede manier aangeboden wordt zodat het aantrekkelijk is om de quiz te gaan spelen en © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 26 vriendinnen uit te dagen. Met behulp van een begeleidende poster wordt de quiz geïntroduceerd bij de doelgroep. Concluderend kan gesteld worden dat de belangrijkste gedragdeterminanten die ten grondslag lagen aan het uitstelgedrag gebrek aan kennis, onjuiste risicoperceptie en een onjuiste attitude waren. Verder bleek dat er barrières aanwezig waren zoals geen (geschikte) partner hebben. De bewustwording zou vergroot moeten worden door het spelen van de quiz app, deze zorgt er namelijk voor dat de kennis vergroot wordt, dat er een juiste risicoperceptie is en dat de attitude eventueel veranderd. Op deze manier zou de doelgroep over alle relevante informatie moeten beschikken om een weloverwogen keuze te maken met betrekking tot het plannen van hun zwangerschap. Er worden verschillende aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen zijn dat er ten eerste meer onderzoek gedaan moet worden naar de gevolgen van AMA. Ook zou er meer aandacht aan besteed moeten worden op de verloskundigenopleidingen, zodat verloskundigen een goede basis hebben en dit uit kunnen dragen in de praktijk. Ten derde zou het moederschap makkelijker met een carrière te combineren moeten zijn. Hiervoor zullen aanpassingen moeten worden gemaakt door werkgevers en de overheid. Ten slotte zou de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen een factsheet over AMA moeten ontwikkelen voor verloskundigen en betrouwbare informatie op de website www.deverloskundige.nl moeten zetten. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 27 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 28 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 29 Prenatale screening (PNS) is op dit moment trending topic in Nederland. De onderzoeksfase van de NIPT is afgerond. Wat gaat het ons brengen? Staan er grote veranderingen te gebeuren? Niet alleen verloskundigen maar ook zwangeren en hun partners krijgen het nieuws rondom PNS mee. Een nieuwe zwangerschap is leuk, maar ook spannend. Al vroeg in de zwangerschap wordt er veel informatie gegeven en moeten er keuzes gemaakt worden. Eén van deze keuzes is of de zwangere en haar partner prenatale screening wensen. In Nederland bestaat de mogelijkheid om in het eerste trimester van de zwangerschap je kind te laten screenen op het syndroom van Down-, Edwards- en Patau. Dit gebeurd met de combinatietest. Uit literatuur en praktijkervaringen blijkt dat eenderde van de zwangeren geen goedgeïnformeerde keuze maakt voor PNS. Factoren die invloed hebben op de mate van geïnformeerd zijn, zijn onvoldoende kennis (43%), een keuze die niet bij de persoonlijke waarden past (47%) of een combinatie van beide (10%). Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat het maken van een niet goedgeïnformeerde keuze zowel op korte als lange termijn nadelige gevolgen kan hebben voor moeder en kind. Met deze scriptie is geprobeerd antwoord te geven op de vraag: ‘Hoe kunnen we ervoor zorgen dat zwangere vrouwen in het eerste trimester van de zwangerschap een goedgeïnformeerde keuze maken ten aanzien van PNS?’ Er werd geprobeerd een oplossing te vinden voor het probleem dat vrouwen in het eerste trimester van de zwangerschap geen goedgeïnformeerde keuze maken voor PNS. Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag werd een veldonderzoek gedaan. Hiermee werd inzicht verkregen in het keuzeproces van cliënten en de rol van de verloskundige hierbij. In totaal werden er negen zwangeren geïnterviewd en twee verloskundigen. Uiteindelijk werd er een interventie ontwikkeld. De interventie heeft als doel het aantal goedgeïnformeerde keuzes van zwangeren voor PNS in het eerste trimester te verhogen. De ontwikkelde interventie biedt de zwangere een voorbereiding op het counselingsgesprek met behulp van voorlichting op maat. Het doel is dat zwangeren beter voorbereid naar het counselingsgesprek komen, dat zij voldoende kennis hebben over het onderwerp PNS en dat zij al nagedacht hebben over persoonlijke overwegingen ten aanzien van PNS. De verloskundige kan tijdens het counselingsgesprek verifiëren of de kennis klopt en waar nodig aanvullingen geven of onjuiste kennis bijstellen. Het belangrijkste doel dat we willen bereiken met deze interventie, is het sterker inspelen op de normen en waarden in het besluitvormingsproces van de zwangere. Want dit is een belangrijk onderdeel van de counseling rondom PNS. Wilt u dat de zwangeren in uw praktijk ook een goedgeïnformeerde keuze voor PNS maken? Bent u nieuwsgierig naar de inhoud van de ontwikkelde interventie? Kom dan naar onze presentatie, dan laten wij u zien hoe dit kan! © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 30 De wens tot electieve inleiding bij zwangere vrouwen, onder zorg in de eerste lijn Een gezondheidsbevorderende interventie ter verbetering van de verloskundige zorg rondom electieve inleidingen Minor Gezondheidsbevordering Academie Verloskunde Maastricht Cursusjaar 2015-2016 10-03-2016 Auteurs: B.M.P. Beckers (1102915) A. Stevens (1130633) J.R.A. Vestjens (0909181) © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 31 Begeleiders: M. Hendrix A. Merkx ABSTRACT Introductie: De afgelopen 10 jaar is het aantal inleidingen sterk toegenomen en het aantal spontaan gestarte baringen afgenomen. Het inleiden van een baring wordt veelal verricht vanwege medische redenen, echter is er de laatste jaren een toename van het aantal inleidingen op wens van zwangere vrouwen, zonder dat er sprake is van medische indicaties. Deze electieve inleidingen brengen dezelfde medische risico’s voor moeder en kind met zich mee als medisch geïndiceerde inleidingen. De prevalentie van electieve inleidingen varieert per ziekenhuis en zorgverlener en ligt tussen de 10% en 70% van het totaal aantal inleidingen. Doel: Binnen dit onderzoek wordt getracht meer inzicht te krijgen in factoren die bij zwangere vrouwen een rol spelen in het ontstaan van de wens tot electieve inleiding. Ook wordt onderzocht welke factoren een rol spelen bij de verloskundige begeleiding van zwangere vrouwen met een wens tot electieve inleiding, vanuit zowel het perspectief van verloskundig zorgverleners als zwangere vrouwen. Er wordt door middel van een literatuurstudie en veldonderzoek onderzocht of de huidige verloskundige begeleiding in de eerste lijn, optimaal aansluit bij de behoeften van zwangere vrouwen. Verder wordt onderzocht of verloskundigen weten welke rol zij (kunnen) spelen in de begeleiding omtrent electieve inleidingen. Tot slot is een interventie ontwikkeld om de huidige begeleiding omtrent electieve inleidingen te verbeteren. Methode: Voor dit kwalitatieve veldonderzoek werden vijf eerstelijns verloskundigen en één gynaecoloog geïncludeerd, die op moment van deelname praktiserend in Nederland dienden te zijn. De geïncludeerde verloskundigen selecteerden op basis van inclusiecriteria, 3 cliënten uit hun eigen praktijken. Cliënten dienden de Nederlandse taal te beheersen, maximaal zes maanden geleden electief te zijn ingeleid en een laag risico zwangerschap te hebben gehad. Gegevens werden verzameld door middel van semigestructureerde interviews. Resultaten: In relatie tot het ontstaan van de wens tot electieve inleiding, kwamen vooral fysieke en psychische klachten en een disbalans tussen draagkracht en draaglast naar voren. Over de begeleiding van de zorgverleners waren alle cliënten positief. Cliënten gaven aan ook compleet en duidelijk te zijn voorgelicht. Wel kwam naar voren dat cliënten veelal een onrealistische risicoperceptie hadden met betrekking tot de risico’s van electieve inleidingen. De disbalans tussen draagkracht en draaglast was vaak de doorslaggevende factor voor cliënten om de wens tot electieve inleiding door te uiten. Bovengenoemde resultaten kwamen overeen met de ervaringen van zorgverleners. Zorgverleners voelden zich competent genoeg en hadden een duidelijk beeld van de rol van de verloskundige binnen dit vraagstuk. Conclusie: Zwangere vrouwen blijken minder ontvankelijk te zijn voor de risico’s van een electieve inleiding, wanneer deze wens eenmaal is ontstaan. Om die reden is een interventie opgezet die zich richt op preventie van een disbalans tussen draagkracht en draaglast, het vergroten van de eigen effectiviteitsverwachting, het vergroten van kennis en het verbeteren van de risicoperceptie rondom een electieve inleiding. De interventie bestaat uit een website, poster, flyer en sociale media campagne. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 32 Sportief zwanger! Jij toch ook? S.M. Kwakkel (V1121901) J.I.J.M. Mathijssen (V1207229) S.M.P. Rietbroek (V0936219) I.P.W.C. van der Struijk (V1205048) Academie Verloskunde Maastricht – ZUYD 10 juni 2016 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 33 Samenvatting Inleiding: Wetenschappelijk onderzoek en praktijkervaring wijst uit dat vrouwen niet of te weinig sporten tijdens de zwangerschap, ondanks de gezondheidsvoordelen die hiermee gepaard gaan. In dit onderzoek wordt een antwoord gegeven op de vraag: ‘Op welke manier kunnen verloskundigen zwangere vrouwen aanzetten tot meer sporten tijdens de zwangerschap zodat de gezondheid van moeder en kind wordt bevorderd?’ Methode: Een literatuuronderzoek is gedaan om inzicht te krijgen in de voordelen van sporten tijdens de zwangerschap en de definitie van sporten waarmee deze gezondheidswinst wordt behaald. Vervolgens is een kwalitatief veldonderzoek verricht om een beeld te vormen van het sportgedrag van zwangere vrouwen in Nederland en de rol die de verloskundige als gezondheidsbevorderaar hierbij speelt. Dit veldonderzoek bestond uit semigestructureerde interviews met gezonde zwangere vrouwen (n=5) en verloskundigen (n=4). Tevens werden bij een aantal van deze verloskundigen (n=3) observaties verricht tijdens het spreekuur. Resultaten: De zwangere vrouwen gaven allen aan hun sportgewoonten gereduceerd te hebben ten opzichte van voor de zwangerschap. Barrières die hierbij een rol spelen zijn te weinig kennis, tijdgebrek, klachten, financiële overwegingen en kinderopvang. Bij de verloskundigen gelden tijdgebrek, weinig kennis en het gevoel hebben dat er vanuit de cliënt weinig affiniteit is met het onderwerp als determinanten die hen ervan weerhielden sporten tijdens de zwangerschap te bespreken. Vanuit de resultaten werden gedragsdoelen opgesteld die leidden tot een makkelijk toepasbare interventie. De interventie bestaat uit een bidon met een positieve slogan, een aanhangend informatiekaartje en een sociale kaart die de mondelinge voorlichting van de verloskundige kan ondersteunen. Om de verloskundige te motiveren tot mondelinge voorlichting en het uitdelen van de bidons is een begeleidende brief voor de verloskundige geschreven. Daarnaast is er een aanpassing gemaakt in de tekst van de folder ‘Zwanger!’. Conclusie: Sporten tijdens de zwangerschap brengt vele gezondheidsvoordelen met zich mee waar zwangere vrouwen op dit moment niet of weinig van profiteren. Door de ontwikkelde interventie te implementeren wordt de zwangere vrouw door haar verloskundige op de hoogte gebracht van het belang van sporten tijdens de zwangerschap en gemotiveerd om in beweging te blijven. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 34 2-11-2015 Borstvoeding na een sectio caesarea of kunstverlossing; Een kunst om borstvoeding te geven Strategie voor betere informatievoorziening rondom electieve inleidingen Begeleidsters: Latifa Belodi en Emer Hageraats V.E.J.M. Broers. 1209981 M.G. van Deelen. 1201565 S.K.A. Meij. 0950262 D. Nefkens. 1206486 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 35 Academie Verloskunde Maastricht 25-11-2015 Samenvatting Inleiding: Het geven van borstvoeding heeft een positief effect op de gezondheid van zowel moeder als kind op korte en lange termijn. Naast alle gezondheidswinst zorgt het slagen van borstvoeding ook voor meer patiënttevredenheid. Echter de borstvoeding verloopt niet altijd succesvol. Vooral vrouwen die een kunstverlossing of sectio caesarea (sectio) hebben gehad, kunnen vaker problemen ondervinden bij het geven van borstvoeding. Ook na deze interventies is het belangrijk dat moeder en kind de voordelen van borstvoeding kunnen ervaren. De probleemstelling die hier uit voortvloeit en centraal staat in deze scriptie is: wat zijn de problemen bij het geven van borstvoeding na een sectio of vaginale kunstverlossing en hoe kunnen die problemen aangepakt worden? Het doel van deze scriptie is om tot aanbevelingen te komen voor tweedelijns zorgverleners om de begeleiding bij borstvoeding na een sectio of kunstverlossing zo optimaal mogelijk te laten verlopen. Methode: In deze scriptie is zowel literatuur- als veldonderzoek verricht. De literatuurstudie is gedaan op basis van acht wetenschappelijke artikelen, gevonden via Pubmed. Het kwalitatieve veldonderzoek is uitgevoerd in een opleidingsziekenhuis zonder borstvoedingscertificaat en een niet-opleidingsziekenhuis met borstvoedingscertificaat. In beide ziekenhuizen zijn semigestructureerde interviews afgenomen. In totaal zijn er acht zorgverleners geïnterviewd, binnen vier verschillende disciplines die direct betrokken zijn bij de begeleiding van borstvoeding. Resultaten: Uit de literatuurstudie is naar voren gekomen dat de manier van bevallen de borstvoeding beïnvloedt. Na een kunstverlossing of sectio is er sprake van een kortere borstvoedingsduur dan na een bevalling zonder deze interventies. Als gekeken wordt naar de intentie om borstvoeding te geven ligt dit aanzienlijk lager bij vrouwen die een sectio ondergaan dan bij vrouwen die spontaan vaginaal bevallen. Op het moment van ontslag uit een ziekenhuis wordt na een sectio minder vaak volledige borstvoeding gegeven dan na een vaginale partus. Voor de kortere borstvoedingsduur worden zowel bij moeder als bij kind mogelijke oorzaken genoemd, zoals immobiliteit, pijn aan de wond, geen behoefte om te drinken en aanlegproblemen. Een ander resultaat van de literatuurstudie is dat er voorbeelden zijn gevonden van best practices. Er zijn ziekenhuizen waar de begeleiding en het beleid zijn aangepast, zodat de zorg rondom de borstvoeding na een sectio of kunstverlossing op maat gegeven wordt. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 36 Het veldonderzoek is daarom gericht op de huidige stand van zaken met betrekking tot de begeleiding bij borstvoeding na een sectio of een kunstverlossing en wat hierin verbeterd kan worden. De uitkomsten van het veldonderzoek bevestigen grotendeels de literatuurstudie betreffende het verband tussen de manier van bevallen en de borstvoeding. Nieuw is bijvoorbeeld het belang van kolven, de voordelen van de gentle sectio, de meerwaarde van goede communicatie tussen zorgverleners en de meerwaarde van het borstvoedingscertificaat. Conclusie: Uit onderzoek komt naar voren wat de problemen zijn bij het geven van borstvoeding na een sectio of vaginale kunstverlossing. De begeleiding speelt een belangrijke rol bij een mogelijke aanpak van deze problemen wat resulteert in een langere borstvoedingsduur. Het borstvoedingscertificaat werkt hierbij ondersteunend. Op basis van de uitkomsten van het literatuuronderzoek en het veldonderzoek zijn aanbevelingen geformuleerd voor obstetrische zorgverleners in de klinische setting. Middels deze aanbevelingen zal er meer zorg op maat gegeven worden. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 37 © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 38 Continue begeleiding tijdens de baring in de klinische setting Het bevorderen van “normality of birth” in de Nederlandse klinische setting door middel van continue begeleiding 27-11-2015 Academie Verloskunde Maastricht Minor Klinische Verloskunde A. Bos (1126385) D. Kessels (1009125) V. Wyns (1201158) © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 39 Samenvatting Het algemene doel van de minor Klinische Verloskunde is om “normality of birth” te bevorderen in de klinische setting. Medicalisering van de zorg kan “normality of birth” bedreigen. In deze scriptie is eerst de medicalisering van de obstetrische zorg in Nederland in kaart gebracht. Vervolgens hebben de auteurs ervoor gekozen zich te richten op continue begeleiding tijdens de baring om “normality of birth” te bevorderen en medicalisering te reduceren. Er is gekozen voor continue begeleiding tijdens de baring omdat het de auteurs tijdens stages in de klinische setting opviel dat een vrouw die continue begeleid werd minder snel naar pijnstilling vroeg. De probleemstellingen in deze scriptie luiden als volgt: Wat is er in de literatuur bekend over continue begeleiding tijdens de baring in de klinische setting? Waarom zou continue begeleiding belangrijk kunnen zijn tijdens de baring in de Nederlandse klinische setting en hoeveel Nederlandse ziekenhuizen werken hier al mee? Uit de literatuurstudie blijkt dat vrouwen die continue begeleiding ontvangen een hogere kans hebben op een spontane vaginale baring en er minder sectio caesarea en kunstverlossingen plaatsvinden. Ook maken vrouwen minder vaak gebruik van pijnbestrijding, is de gemiddelde duur van de baring korter en wordt er minder vaak een lage Apgar score na 5 minuten gevonden. Bovendien is de patiënttevredenheid hoger. Verder wordt uit de literatuur niet duidelijk wie de aangewezen persoon is voor het geven van de continue begeleiding en vanaf welke fase dit het meest effectief is (1). Begeleiding van barenden kan volgens de literatuur onderverdeeld worden in verschillende zorgactiviteiten. Er is gekeken naar de totale tijd die verpleegkundigen, die nog geen continue begeleiding geven, hier daadwerkelijk aan besteden. Dit bleek slechts 12,4% te zijn (2). In de literatuur is gezocht naar de kosten van continue begeleiding. Voor de Nederlandse setting werd geen data gevonden. Uit een Amerikaans onderzoek, dat de kosten van continue begeleiding door een doula vergelijkt met de kosten voor een sectio caesarea, blijkt dat de totale kosten lager zijn (3). Om de huidige situatie in Nederland weer te geven, is er onderzocht welke ziekenhuizen in Nederland continue begeleiding tijdens de baring bieden. Dit blijkt momenteel in één ziekenhuis het geval te zijn. De auteurs vroegen zich daarom af wat de reden is dat, ondanks de bewezen effecten, er niet meer ziekenhuizen in Nederland continue begeleiding bieden. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 40 Om hier antwoord op te krijgen is er een kwalitatief onderzoek uitgevoerd in een ziekenhuis dat wel continue begeleiding geeft en in een ziekenhuis dat hier niet mee werkt. Omdat de onderzoeksdoelen in de twee ziekenhuizen verschillen, zijn er twee onderzoeksvragen geformuleerd namelijk: Hoe ervaren Nederlands klinische zorgverleners het werken met continue begeleiding tijdens de baring en wat waren de struikelblokken en de mogelijkheden tijdens de implementatie? (ziekenhuis met continue begeleiding) Wat is de mening van Nederlands klinische zorgverleners over continue begeleiding tijdens de baring en wat wordt gezien als struikelblokken en mogelijkheden bij een implementatie? (ziekenhuis zonder continue begeleiding) Uit het veldonderzoek blijkt dat het mogelijk is om een O&G verpleegkundige in te zetten voor de continue begeleiding vanaf het moment dat een patiënt “in partu” is verklaard. Het blijkt dat niet alle obstetrische zorgverleners op de hoogte zijn van de bewezen effecten van continue begeleiding. Echter zien allen wel het belang in. Om obstetrische zorgverleners te motiveren en overtuigen wordt er door de zorgverleners in het ziekenhuis dat werkt met continue begeleiding geadviseerd om onderwijs te geven waarin het belang en de effecten van continue begeleiding besproken worden. Daarnaast adviseren ze om in rustige diensten alvast te “oefenen” met het geven van continue begeleiding of ervaring op te doen in een ziekenhuis dat al werkt met continue begeleiding. Uit het veldonderzoek blijkt verder dat zorgverleners moeten wennen aan de nieuwe werkwijze na de implementatie van continue begeleiding. Het vraagt extra inspanning en bepaalde communicatievaardigheden van hen. De zorgverleners uit het ziekenhuis dat al werkt met continue begeleiding, ervaren deze werkwijze positief. Uit de resultaten van het veldonderzoek volgen een aantal aanbevelingen. Er moet verder onderzoek gedaan worden in de Nederlandse klinische setting naar wie de aangewezen persoon is om de begeleiding te geven en vanaf welke fase dit het meest effectief is. Daarnaast moet er per ziekenhuis een multidisciplinaire werkgroep opgericht worden die verantwoordelijk is voor het opstellen van een richtlijn en de communicatie naar de rest van het obstetrisch personeel. Per ziekenhuis moet gekeken worden of met de huidige bezetting continue begeleiding mogelijk is. Daarbij moet er overwogen worden om aan het begin van de dienst, afhankelijk van de bedbezetting, de verpleegkundigen te verdelen over de kraamafdeling en de verloskamers. Na de implementatie moet de zorg geëvalueerd worden. © Copyright Academie Verloskunde Maastricht - Zuyd 41